ZO N D AG5 BLA D
LÉID5CH DAGE)IAD
No. 15549.
29 October.
Anno 1910.
>j
L
PIETJK.
VAN HELT
lil è»ee«*«AdA«***é« lil
,,De vacantiekolonie komt!" riepen de
dorpsbewoners, en zij verheugden zich er
reeds over, dat er wat leven zou komen in
de stille dorpsstraten.
„De 'vacantiekolonie komt!" zeiden ook de
weinige kurgasten tot elkandermaar zij
verheugden zich niet over dat kinderru-
moer. Toen hij echter de tuinpaden instroom
de, die vroolijke vloed gr öote-stads kinderen,
en die bleeke, uitgeteerde gezichtjes van
vreugde een blos kregen bij het zieii van
al dat natuurschoon, dat zij slechts door
jammerlijke afbeeldingen .kenden, toen slo
pen die klagers en rustzoekenden niet mop
perend weg van de speelplaats der kinde
ren, ook redeneerden zij er niet meen? over,
dat men tegenwoordig in de wereld niet
genoeg beveiligd was voor kinderen en hon
den, maar zij hadden pret in die leven
dige bedrijvigheid, alsof ieder van die kleine,
misdeelde schepseltjes recht had op hun
liefde en bezorgdheid.
Spoedig had iedere zomergast zijn lieve*-
ling, en minstens vijf v ac an tick ol on is ten had
den één en denzelfden oom en tante ge
vonden.
Slechts Pietje Dierks zat alleen te kij
ken op de punt eener bank en had nog geen
oom of tante. Hij dronk niet van de wel
komst koffie en at niet van de smakelijke
boerenkoakenmaar hij dacht aan huis, hoe
wel daar geen koekan, geen gr oota tuin te
vinden waren.
De toeziende onderwijzer inemde, dat men
het kind maar met vrede moest laten, tot
dat het honger kreeg. Maar honger had
■de kleine al! Was het ham maar niet zoo
vreemd, zoo ongewoon, zoo heamwee-achtig in
zijn hartje geweest! En hij bagon 'te schreeu
wen, omdat hij honger had en niet kon
eten, omdat de anderen zoo rondsprongen en
hij niet, en omdat ze allen een tante had
den en, ja, om zooveel anders, dat hijzelf
niet kende.
„Waarom schreit die kleine?" vroeg een
goedige oude dame, die aan iedere hand min
stens twee kolonis-ten. had hangen.
En luid roepend stoof de kleine schaar
op Pietje los, om in woest door elkander
schril klinkende klanken de vraag van da
medelijdende vacantie-tante te herhalen,
waarop Pietje slechts met een herhaald
hoofdschudden antwoordde. Daar springen
zij terug en roepen: „Hij weet 't niet!"
Maar toen daarop de medelijdende dame den
schreienden jongen bij da hand nam en hem
vriendelijk toesprekend van de bank deed
opstaan, hinkte Pietje zóó jammerlijk, dat
de verschrokken dame geen woord meer kon
spreken en zwijgend hem overgaf aan de
andere kinderen.
Zij meenden het goed met hem, die wilde,
daarheen stormende jongens, die met hem
over de speelweide joegen; maar zij ruk
ten zijn magere vingertjes bijna uit het
gelid, en zij konden maar niet begrijpen,
waarom Pietje zoo dikwijls moest stilstaan,
totdat hij weer bij adem gekomen was. Zij
lieten hem dan alleen staan en waren blij,
dat hij ergens tusschen de struiken kon
gaan, om zijn zwakke borst uit te hijgen.
Pietje wist nu, dat hij geen kind kon
zijn, zooals de anderen, en gewende er zich
aan om maar too te zien; ja, hij werd
zelfs aan lachen gewoon. Zij waren allen
toch zoo goed en hulpvaardig voor hem,
de grooten zoowel als de kleinen.
„Dat arme Pietje," zeiden zij, en scho
ven hem de grootste stukken koek toemaar
dat waren gaven uit medelijden en die zijn
anders als gaven uit liefde, en Pietje voelde
dit.
De leermeester wilde het aangename met
het nuttige vereenigen, en daarom ging hij
met de vacantiekolonie naar den bekenden
beeldhouwer van het dorp, die Ambrosius
heette. Zij hadden <ar nieuwsgierige pret in,
te zien hoe uit een vormloos stuk hout een
aardige poppèkop te voorschijn werd ge
sneden, of hoé een ruw beeld neus, oogen
en oor en kreegdoch spoedig waren zij vol
daan, en de ongeduldige schaar stormde
naar het bosch.
Slechts Pietje Dierks bleef bij de deur
van de werkplaats staan, trok zijn ziek
beentje omhoog en keek met grootte oogen
naar de vaardige hand van den beeldsnij
der. Nu en dan wierp deze een blik naar
den kleine, en daar hij hem altijd op dat
eene beentje zag staan, schoof hij hem
een bankje toe. De knaap zette er zich op
en bleef een stille gast tot 's avonds toe.
„Als niemand met je spelen wil, kan je
terugkomenzeide hem Ambrosius, en
omdat Pietje alle dagen terugkwam en alle
dagen langer 'bleef, kon men tot het besluit
kernen, dat niemand graag met Pietje te
doen had; maar voor Ambrosius was hij on
misbaar geworden. Als de knaap wat lang
wegbleef, ging hij hém halen, en iedereen
was blij, dat Pietje Dierks zoo goed was
opgenomen.
„Spijt _'t je_niet, dat je niet naar hat
bosch kunt gaan?" vroeg hem Ambrosius op
een zonnigen dag, toen de kinderen zingand
uittrokken, en Pietje mist zijn neusje het
vensterglas bijna stuk drukte, terwijl hij
hen nastaarde.
„Als ik maar ééns zien kon, hoe het daar
in het bosch is," antwoordde de kleine met
begeerigen blik.
"Weldra hield Ambrosius op met zijn werk,
klopte de houtstukjes uit zijn wambuis, nam
Pietje bij de. hand en ging met hem naar
het bosch. Het was een aardig gezicht, die
lange, magere Ambrosius met dat kleine,
magere Pietje.
„Als je moe bent, draag ik je," zeide de
houtsnijder.
M ar Piet j 3 was al tij 1 mo?, en zoo zelte
de grc.ote vriend den kleine op zijn schou
ders. De spelende kinderen stonden stil en
zagen hen na.
Een grappenmaker riep: „Het is juist een
ooievaar tusscben de kropsla!"
Ambrosius echter had pleizier in zijn
leven, en Pietje had een vacantia-com voor
zich alleen. Alle twee waren gelukkig.
Maar eenmaal kwam er een dag,waarop
Pietje met stralende oogen in de werkplaats
kwam springen en vertelde, dat hij nu eerst
recht gelukkig was. De vacantiekolonie ging
naar huis en hij kon weer naar vader en
moeder gaandaar was wel geen koffid
en geen koek, maar vteel, heil veel liefdot'
Nog nooit had. Pietje zoo druk gepraat*]
maar opeens zag hij, hoe treurig zijn grootdfj
vriend werd. Toen zette hij zich stil nedbeajj
in een hoek en sprak g3©n woord moer, en)
Ambrosius zocht tusscben de hputspajïqU'j
Eindelijk zeide hij:
„Pietje, als je dan waarlijk weggaat, baxj
ik graag een beeld van ja; ga, daap zitteif
en ik fitn'j je uit."
En het kind bleef geduldig zitten, totdaj
uit een ruwen houtklomp aan arm, klein
Pietje te voorschijn kwam met leen ziek}
beentje en een op zij hangend hoofdje. Met
dezen onderhield hij zich, toen zijn .Vriend'
was weggegaan tot den naasten zomp?. Daar- j
pp verheugden zich beiden. f*:
Ambrosius had nu pleizier met zijn Kou
ten Pietje, evengoed als vroeger miet het
levende. Ook vergat hij niet nauwgezet al
de voorbijgaande dagen van den sehsurkar
lender te nemen, en knikte dan met een
blij gezicht, of hij zeggen wilde: Zid£po»
weer een voorbij!
Eindelijk was de tijd daag, waarop hij
spoedig zou terugkomen!
In de huizen werden d3 kamera gelucht
en de bedden in do zon gehangen, en wel
dra keek al een zomergast door die ven
sters. Ambrosius borstelde zijn jas. Ehnde*
lijk stroomde de vroolijke troep wper hot
stille dorp in.
Ambrosius zag met zoekende blikkien naaj"
de rijen der kinderen. j
„Pietje Dierks is zeker achtergebleven laan
het station vroeg hij aan een jengelt
„Want hij kan niet loopen."
„Pietje?" vroeg de jongen, verward naai?
den man opziende, „Pietje behoeft niet meer
te loopen; hij vliegt, w.ant hij is pen engel
geworden."
Met hangend hoofd ging Ambrosius terug
naar zijn werkplaats, trok zijn jas ,uit en
zette zich weer aan den arbeid.
Maar het was hem, of in dat houten Piet ju
een ziel gekomen was.
Door den Nederlandse-hen Schaakbond is,
tegen Zondag 6 November a.s. td Leiden
een kleine Bonds weds t-rij d uitgeschrev-aa<
Voor hen, die niet op de' hoogte zijn, wil
len wij trachten een beschrijving te geven
van een dergel ijken wedstrijd. i
Het is Zondag. Gij overwint de u aan
geboren neiging om een beetje langer tp
blijven slapen; gij' neemt -een ferm ontbijt»
en kaast u naar hot terrein van den strijd.
Als gij het schaaklokaal binnentreedt, ont
moet gij al dadelijk een paar oude beken«
den en gij maakt tevens kannis met tal
van mensehen, die, evenals gij, hun harfc
aan Caïssa hebben verpand. Terwijl gij eep
praatje maakt, is de leider van dan wed-,
strijd bezig met de voorbereiding, De deal-,
nemers, die zelf da klasse hebban kunnen,
kiezen, waarin zij wenschen mee te dingen^
worden door loting in elke klasse vardeeldj
in gToepen van vier. Het lot heeft te vena
uitgemaakt in welke volgorde man zijn oom