No. 1553?.
Anno 191D,
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
De erfenis der Rodrians.
„D e Standaard" ia ontevreden,
'dat ter zake van b ij d r a g e n van R ij k
en Gemeente betreffende Lager
Ond erwijs nog geen „algeheele gelijk
making" bestaat. Doch zij is nog slechts
een kwestie van tijd.
Yan Gemeentewege wordt elk jaar een
leer aanzienlijk bedrag van over de negen
millioen voor het Openbaar Onderwijs be
taald en hier staat voor het Bijzonder
Onderwijs nog altoos geen enkele tege
moetkoming tegenover. Het heet een
muitende inoonsequentie, onvereenigbaar
met het nieuwe stelsel, dat op het terrein
der Gemeente het oude stelsel nog onver
zwakt van kracht blijft. Vooral voor den
belastingbetaler.
Het Unie-rapport herinnert het blad
bepleitte reeds voor jaren het stelsel, dat
voortaan uit de gemeentekas niets meer
voor bet onderwijs zou gekweten worden,
eoodat de Openbare School geheel uit
's Rijks kas zou worden betaald. Dat kan
nog niet, meent het blad. Daarom moet,
thans vooral, nu de Gemeenten over rui
mere middelen zullen te beschikken krij
gen, op andere wijze ten deze voor recht
en billijkheid worden gewaakt.
,,En dit nu zou alleen zoo kunnen, dat
de gemeente voor elk kind op-de bijzondere
school evenveel beschikbaar stelde, als ze
uit de gemeente-kas per kind voor het
Openbaar Onderwijs uitgeeft. Is dit f 10
op de Openbare School, dan zou ze ook
f 10 per kind aan het Bijzonder Onderwijs
moeten vergoeden. En neemt ze een stuk
gemeentegrond vooa* den bouw van een
openbare school, dan zou ze evenzoo een
stuk gemeentegrond moeten afstaan, zoo
dit voor den bouw van een bij
zondere school noodig bleek. Geen gunst
voor den een boven den ander: Gelijke mon
nikken gelijke kappen. Alleen zoo zal het
naar recht en billijkheid toegaan, en al
leen zoo zal de schoolvrede een realiteit
worden."
Wie meenen zou, dat de s t r ij d voor
subsidieering van het B ij zonder
Onderwijs, na de verleen ng van de
nieuwe millioenen die de Staat daar^ thans
aan bijdraagt, geëindigd is, vergist zich al
dus het ,,H andelsblad
Thans begint „De Standaard" den strijd
om een gemeentelijke bijdrage voor bijzon
dere scholen, gelijk aan de koeten, d e de
gemeente per openbare lagere school heeft
te dragen.
nD e Standaard" zegt o.a.
„De Gemeente ia aller. Ze int haar
geld van alle burgers, en behoort dan
ook de burgere, van wat richting ze ook zijn
mogen, op voet van gelijkheid te bejegenen.
Besluit ze alzoo om voor Lager Onderwijs
nog ruimer middelen beschikbaar te stellen,
dan is het eisch van recht en billijkheid, dat
alle burgers, onverschillig of ze voor
staan het Openbaar of het Bijzonder On
derwijs, hiervan gelijkelijk het profijt zul
len hebben."
Volgens deze stelling zou dus elke sekte,
die het minimum aantal leerlingen^ dat de
wet voorschrijft, bijeen heeft gekregen, ge
heel op kosten van Staat en Gemeente een
school kunnen stichten, die onder haar be
heer staat. Wij behoeven er niet op te wij
zen hoe dit tot versnippering van het onder
wijs zou ledden, hoe de kosten per leerling
ook van het Openbaar Onderwijs zouden stij
gen, hoe het aantal bijzondere scholen zou
toenemen. Ieder kliekje, dat een sohool zou
willen oprechten, zou geheel op koeten van
Rijk en Gemeente dit kunnen doen.
Thans- bestaat althans deze belemmering,
dat zij, die beweren uithoofde van ge
wetensbezwaren hun kinderen niet naar de
staatsscholen te kunnen zenden, door gel
delijke offers moeten aantoonen, dat die
gewetensbezwaren werkelijk iete beteekenen.
Krijgt „D e Standaard" zijn wensch
vervulden reeds alleen uit een oogpunt
van coalitie-politiek kan het wenschelijk zijn
het gemeenschappelijk belang van de onder*
wijs-subsidie steeds naar voren te dringen
dan kan elko bijzondere en zelfs zeer bijzon
dere richting op godsdienstig, opvoedkun
dig, staatkundig terrein op Staatskosten
een eigen school stichten. Hoe ons geheele
onderwijs daardoor ontwrioht en benadeeld
zou worden, behoeven wij niet te zeggen.
Wijzen wij er dan nog verder op, dat
tevens door de kerkelijke partijen op „bij
zonder" schooltoezicht ook voor de „bijzon
dere" scholen wordt aangedrongen. Een
schoolopziener, in staat toe te zien of het
Openbaar Onderwijs aan normale eische-n
voldoet, zou niet op het Christelijk Onder
wijs moeten toezien.
Wanneer men zioh nu herinnert, dat
de grootste vrees van hen, die het onder-
wijs-van-kerkelijke-zijde bestrijden, is, dat
dat onderwijs zal gaan gelijken op'dat, on
der leiding der geestelijkheid in zoo vele
landen gegeven wij wijzen op Portugal
met zijn 80 pCt. analphabeten, waar het
onderwijs in handen der geestelijkheid was
en dat juist als perste eisch voor Rijks
subsidies is gesteld, dat het onderwijs or
slechts weinig onder zou mogen leiden, dan
meenen wij, dat het goed is reeds dadelijk
te signaleeren en zoo scherp mogelijk af te
keuren de nieuwe onderwijswensohen, onze
clericale regeering thans van invloedrijke
zijde voorgehouden.
Over openbare leeszalen drie-
start „D e S t a nd a a r d"
De openbare leeszalen zijn een instelling
van den laatsten tijd, die op zichzelf aller
toejuiching verdient.
To oh rees ook in onzen kring tegen, deze
instelling een zeer ernstige bedenking, die
in de Antirevolutionnaire pers, en zoo ook
in ons blad, uitdrukking vond. Ze is deze,
dat men in zulk een leeszaal vanzelf ge
schriften van allerlei aard en richting moet
saambrengen, en dat hierdoor, bij vrijen
toegang voor een ieder, ook voor jonge
lieden, de gelegenheid openkomt om in al
les te gaan neuzen.
Nu zal men er wel tegen waken, dat er
vuile, onzedelijke geschriften of dito ro
mans ter lezing liggen, maar dit belet niet,
dat er allerlei geschriften zullen worden
aangekocht, die een Christenouder nog vol
strekt niet geschikt acht, om door onrijpe
jongelieden gelezen te worden. Geschriften,
die men zelf zijn kinderen met in handen
zou geven, en die men, zoo men ze in hun
handen vond, hun ontnemen zou.
Bij volwassenen staat dit andersvooral,
zoo zij tot hooger ontwikkeling zijn geko
men. Dan toch moeten zij den strijd des
levens en den strijd der meeningen leeren
kennen, en zeiven vast genoeg in hun sqhoo.
nen staan, om zich niet te laten, lokken op
bedenkelijke padten.
Maar zoo staat het niet met pas opge-
sohoten knapen en meisjes, en zoo staat het
ndet met lieden uit een volksklasse, die voor
den strijd geenerlei wapens ontvingen.
Het liefst zagen we daarom, dat elke
groep onder het volk haar eigen, leeszalen
inrichtte, er daardoor een huiselijk karakter
aan gaf, en ze met het huiselijk leven in
verband liet blijven.
Liefst zagen we dan ook, dat ze bloeiden
zonder eenige subsidie van Overheidswege.
Mooht daarentegen zekere hulp onmis
baar blijken, dan kome in elk geval die hulp
alleen van Gemeentewege, en in geen geval
van het Rijk.
Wordt toch subsidie verstrekt, dan is oon-
tröle onmisbaar en die contróle kan van het
Rijk nooit uitgaan.
Als er allengs eenige honderden leeszalen
komen, is geen Minister van Binnenlandsohe
Zaken in staat op "deze inrichtingen ook
maar eenige controle uit te oefenen, die iets
meer zal zijn dan bedrieglijke schijn.
Ook voor de Gemeente zal dit in een groo-
te stad moeilijk zijn. maar in loco is al
thans eenige contróle denkbaar. Van de zij
de van het Rijk valt. hier niet aan te denken.
Liefst zagen we daarom, dat de Minister
zijn voorstel om zulke openbare, neutrale
leeszalen t-e subsidieeren, varen liet.
Laat op dit terrein bet particulier initia
tief nu zijn kracht eens toornen. Verreweg
het best ware het, zoo men de Overheid ge
heel buiten de zaak liet.
Anders toch zal de Overheid straks ook
leeszalen van een bepaalde groep moeten
steunen, en dan natuurlijk is bet eind weg.
Dit laatste is, zegt „D e Residentie
bod e", naar men weet, geheel onze mee
ning. En het is verblijdend, dat de Pto-
testantsche Christenen van wie sommi
gen aan hun beginsel van het vrije onder
zoek verplicht meenen te zijn, de openbare
leeszalen te steunen met staatsgeld meer
en meer het gevaarlijke er van gaan inzien.
Het particulier initiatief zoo mogelijk
met overheidssteun van alle gezindten, in
den trant van den steun aan de bijzondere
sohool dunkt ons dc eenige blijvende uit
weg.
„De Nederlander" leidt de vermel
ding van wat „De Standaard" schrijft
aldus in:
Het voorstel van den Minister van Bin
nenlandsohe Zaken, Openbare Leszalen sub
sidies te verleenen, heeft reïda heel wat
pennen in beweging gebracht. Van Roomsch-
K&tholieke zijde is het heftig bestreden, wat,
wanneer men let op het standpunt, door de
R-K. Kerk tegenover de lectuur aangeno
men, geen verbazing behoeft te wekken. In
ons blad vonden de Leeszalen een verdediger
in dr. De Visser. Ook de redactie zelf sprak
zich voor de Leeszalen en vóór de subsidie
uit, voor het eerste op gTond van ons
Protestantsch beginsel van vrij onderzoek,
voor het tweede omdat zij in de Leeszalen
oen aanvulling van het in allerlei vorm
door de Rogeering gegeven onderwijs zag.
Zij stelde echter de voorwaarde, dat behoor
lijke waarborgen voor handhaving van de
openbare orde en zedelijkheid moesten wor
den geëischt. De kleine en grootte anti
revolutionaire pers gevoelde daarentegen
weer weinig voor het voorstel. Eindelijk
wijzen wij nog op em ingezonden stuk van
dr. Kromsigt in ons blad en een dito van
den heer Van Empel, het eerste togm, het
tweede vóór het Regeei ingsvoorstel en vol
ledigheidshalve op een derde stuk van dr.
Schokking, in „De Nederlander", waar
in over de zaak zelf cohter geen positief oor
deel wordt uitgesproken.
Van een communis opinio in deze zeer
belangrijk i kwestie kan dus moeilijk wor
den gewaagd. In Christelijke leringen is
men blijkbaar over dit punt zeer verdeeld.
„De Tijd" zegt:
•Wie zich do artikelen herinnert, over dat
onderwerp door het Kamerlid Van Vuuren in
ons blad geschreven, zal tot de ontdekking
komen, dat „De Standaard" haar ver
zet togen subsidiëering van Openbare Lses-
zalen op dezelfde motieven grondt als da
Katholieken. Dit stemt te meer tot vreugde,
wijl er onder de Protestanten nog altijd
velen gevonden worden, die, ook hier het
beginsel van het „vrij onderzoek" huldi
gend, voor de bovengenoemde bezwaren wei
nig bf niets gevoelen.
De „Middelburgsohe Courant"
zegt'
Eigenaardig, dat het tegenwoordig Minis
terie meer dan eens aanstoot geeft aan hen,
die het zoo na staat.
Nu eens door een daad, dan weer door
een voorstel.
Dit getuigt zoowel voor als tegen het
kabinet.
Vóór, waar het doet blijken van een zelf
standigheid, die bet tot handelen dwingt
zonder op partijbelang te letten; tegen,
omdat het de beginselen verloochent, waar
uit het is voortgekomen.
Het Ministerie-Heemskerk heette eerst
een Olixistelijk kabinet-, maar is langzamer
hand conservatief geworden.
En het is wel opmerkelijk hoe het meer
en meer in de kaart van links spoelt.
Wezenlijk, het werkt een nieuwe partij-
verdeeling in de handen ware er geen
schoolkwestie, die rechts bijeenhoudt om
de dubbeltjes ter wille van het Bijzonder
Onderwijs, de scheiding zou 6poodig komen.
Van herstel der doodstraf, een eisch dar
Calvinisten, wil het niet weten, trots
sterken aandrang van die zijde; de eads-
kwestie tracht het op te lossen in ean zin,
dio links wel, maar rechts meerendaels niet
bevredigen zal.
En zoo zijn er meer belangrijke vraag
stukken.
Van niet hoog politiek belang, maar
daarom toch ook gewichtig is het voorstel
van den Minister van Bmnenlandsche Zaken,
bij zijn begrooting voor 1911 gedaan, om
subsidie te verloenen aan Openbare Leeszalen.
Nauwelijks was dat bekend of uit het
Calvinistisch kamp verhieven rich daar
tegen stemmen en er ontstond da-arovar
een polemiek tusschen de organen van die
zijde en de christelijk-nationale pers van
de fractie-Lohman.
Nu weer verzet zich „De Standaard"
daartegen, en wij willen niet ontkennen, dat
het Kuyper-orgaan van zijn standpunt recht
heeft om zich daarmee niet ingenomen te
toonen.
Dat zulk een subsidie-voorstel juist van
hot huidige ministerie komt, pleit voor diens
ruime opvatting. Of het daarmee zich ver
antwoord acht tegenover een deïl van hen,
die het op het kussen brachten, is een
kwestie, welke het zelf dient uit te maken.
Maar wij willen, wij moeten het waardeeron,
dat de tegenwoordige Regeerjng, trots de
bestrijding, die zij kon voorzi-en, toch een
stap in die richting de^d.
Wij juichen dien toe.
Onder het hoofd Onwelkome gas
ten schreef „D o Nieuwe Courant";
Een Reuter-telegram uit Rome meldde,
dat de Italiaansche regeering maatregelen
heeft genomen om te beletten, dat de gees
telijke orden, die uit Portugal worden ver
dreven, zioh in Italië zouden vestigen.
Naar aanleiding daarvan schijnt het van
pas te doen opmerken, dat ook Neder
land met de vestiging van de uit Por
tugal verdreven kloosterlin
gen, lieden, naar het schijnt, van zeer
ongunstig allooi, niet bepaald zou zijn ge
baat.
Reeds liepen er geruchten, dat uit Por
tugal gezette congregaties het oog zouden
hebben geslagen op landerijen in het Zui
den van ons land, ja over den aankoop on
derhandelingen zouden hebben aange
knoopt. Dat zal wel voorbarig zijn; maar de
omstandigheid, dat, naar men beweert, na
de strenge invoering der Scheidingswetten
een groot aantal Fransohe orde-geestelijken
zich in onze zuidelijke provinciën hebben
neergezet na daar aankoopen van land te
hebben gedaan, maakt het geenszins on
waarschijnlijk, dat men ook de uit Portugal
verdreven monniken en nonnen voor een
deel hierheen zal zien stroomen.
Indien dit er toe kon bijdragen de wel
vaart of de ontwikkeling onzer nijvere be
volking te verhoogen en nieuw bloed te
brengen in streken, waar de volkskracht
aan het dommelen is, er zou geen reden
zijn om zulk een trek van elders verdre
venen met ongunstig oog aan te zien. Maar
nederzettingen van vreemde religieuze orde
broeders en -zusters kunnen voor een land
in geen enkel opzicht ooit voordeelig zijn;
zij a-ssimileeren zich niet, zij dragen niet
tot 's lands welvaart bij en de geest, die van
hen uitgaat, is aan vrijheid en cultuur
vijandig.
Do heer Van Doorn heeft er verleden jaar
de aandacht op gevestigd, dat de toene
ming van het kapitaal in die doode hand
tusschen 1892 en 1909 in Nederland onge
veer 53 millioen bedraagt. „Thans heeft
Nederland behoefte aan belastingbetalers",
schrijft ons ter snede een onzer lezers.
Met groote belangstelling zal dan ook on
getwijfeld hier te lande worden waarge
nomen, welke maatregelen de zeer liberale
Italiaansche regeering meent te kunnen ne
men en heeft genomen, om don daar even
zeer als hier onwelkomen gasten uit Portu
gal do vestiging in haar land te beletten.
Voor/zoover die maatregelen ook maar
©enigszins- overeen te brengen rijn met de
goede traditie, die Nederland als toevlucht
van elders om geloofswill© verdrevenen
heeft te bewaxen, zal te overwegen rijn of
ook niet hier te lande iets tegen een derge
lijke invasie ware te doen. Want deze stelt
andere, niet minder heilige tradities van
Nederland aan toenemend gevaar bloot.
Het is natuurlijk best mogelijk, dat de
Portugeesche orden er niet aan denken zoo
ver van honk en naar het Noorden te trek
ken het Zuiden is hun aangewezen sfeer
en Afrika ligt dichter bij Portugal don Ne
derland. Maar het kan toch geen kwaad
bijtijds tegen do mogelijkheid gewaarschuwd
en er op bedacht te zijn.
„D e Maasbode" diende daarop van
repliek onder het hoofd: Onwelkome gas
ten voor „De Nieuwe Courant". Aldus:
„D eNieuweCourant" is een blad
van hoog liberale cultuur, natuurlijk van
alle kleine en benepen anti-clerioale op
vattingen vrij.
Maar juist omdat deze Courant, levend
bij de gratie *an het liberale grootkapitaal,
allen detail-handel haar onwaardig /rkent,
ia er in de Noderlandsche pers m:ssohien
geen blad, dat in al zijn voornaamheid zoo
sterk in anti-papisme grossiert als juist
deze zelfde ,,N i euwe Courant."
Priesters en kloosterlingen, die in de stra
ten van Lissabon als honden worden dood
geslagen, weerlooze liefdezusters, die als
wild worden opgejaagd, „D e Nieuwe
C o u rant" heeft er geen woord van
deernis voor vrij, maar de adellijke pen
stempelt deze ongelukkigen tot „lieden
van zeer ongunstig allooi."
Toen Ferrer, de man, die een 3chool
stichtte, welke een nationaal gevaar w^rd,
door de Regeering van zijn land wettelijk
werd gevonnisd, had „D e Nieuwe
Courant" maanden lang geen ruimte
genoeg om in gloeiende verontwaardiging
te protesteeren tegen oezen brutalen aan
slag op moderne beschaving en do vrije ge
dachte. Maar nu daar ginds in Portugal
Katholieke religieuzen, die verlaten kinde
ren en weezen verplegen in een liefd-ge
sticht, uitgeschud over de grenzen worden
gejaagd, nu meent „D e Nieuwe Cou
rant" den tijd gekomen de Ro?eering :u
ons land ernstig te moeten waarsViuwen te
gen een invasie van deze slachtoffers van
den ma^onnieken haat binnen onze Zuide-
lijko grenzen,
i Als die leden dan toch naar het Zuiden
willen, dan is, meent het beminnelijke ver
draagzame liberale blad, „Afrika de hun
aangewezen sfeer."
Toch is dit een zeldzame bekentenis van
het blad, dat de liberale vrijheid en cultuur
zoo warm voorstaat.
Voor een priester en een kloosterzuster is
in het liberale-besohaafde Europa geen vrij
heid en geen veiligheid, want rij worden er
als beesten geslacht en verscheurd.
Bij de negerstammen in Afr:ka zullen zij
slechts do vrijheid en veiligheid vinden,
welke hun in het besohaafdo Europa wor
den ontzegd.
Het is de deftige liberale „N i e u w e
O o u r a n t", waar de adel den redactie-
ataf voert, die dit cynisch brutaal erkent.
In „H et Volk" werd de bakkers-
w e t-T alma nog eens uitvoerig bespro
ken, en daarbij plaatse de redactie zich op
het standpunt, dat zij de afschaffing van
den nachtarbeid voor bakkers goedkeurt,
mits die afschaffing neet aan den anderen
kant den arbeiders weer kwaad brengt.
En dan zegt het sociaal-democratische or
gaan:
Welnu, het wetsontwerp-Talma brengt
niet louter goed. Het brengt ook kwaad.
Alle betrokkenen zonder onderscheid zijn
het &r over eens, dat in het wetsontwerp
een prikkel legt tot het oprichten van klei
ne bakkerijtjes waar de hygiënische en vaak
ook de moreele omstandigheden de slecht
ste rijnt waar de arbeidsdag ongehoord
lang, en dientengevolge ook het loon on
gehoord laag is.
Waren wij van oordeel, dat deze klein*
inrichtingen duurzaam het eigenlijke be
drijf sty pe zouden worden in het bakkers
vak, wij zouden een zeer zwaar hoofd heb
ben in de vraag, of zulk een toekomst zou
zijn te verkiezen boven den bestaanden toe
stand, met zijn geleidelijken overgang van
klein- naar grootbedrijf d.w.z. met de gelei
delijke vervanging van den conti'nueeïen
door den afwisselenden nachtarbeid, eerst
in het twee-, allengs in bet drie-ploegen-
stelsel. Maar zoo sterk ia de nadeelige ton-
19)
nHa, mij is 't goed, wanneer 't jou maar
past, dat gij je daar vertoont."
„Rudi lachte. „Waarom zou mij 't niet
passen?" j
„Gij zijt toch nu een voornaam heer;
leeft in weelde en overvloed."
Er gleed een oogenblik een schaduw over
Rudi's gelaat. Hij overwon echter zijn ont-
Btemdheid. „Ik ben dezelfde gebleven, die
ik was4 Gustaaf," zeide hij eenvoudig.
Zij besloten nu alleen ter wille van den
naam naar het „Hecdelberger" café te
gaan, een der groote bierpaleizen van de
ïriedrichstadt, en gebruikten daar een
eenvoudig avondmaal. Alle stoelen waren
bezet. Het uitdampen der spijzen en de si
garenrook maakten de lucht daar spoedig
tot snijdiens toe dik.
Köberle had verteld van het weerzien rij-
ner moeder, wier gezondheid nu weer ta
melijk goed was. Toen sprak hij over rijn
beroep. Een der talrijke parfumnieuwighe-
den, welke in zijn chemische keuken waren
bereid) scheen een zeer gewild artikel te
worden. Zijn patroon had hem daarvoor
zelfs een verhooging van rijn salaris in het
vooruitricht gesteld.
„Dus mi zult gij ook wel spoedig in het
huwelijksbootje stappen, hè?" plaagde
Schauffert hem.
„O, beware! Daarvan komt niets!"
Hij haastte zich op een ander thema te
komen. Het viel Rudi op, hoe spits de reeds
scherpe haviksneu» van zijn ouden vriend,
was geworden, hoe droefgeestig zijn oogen,
hoe bleek zijn wangen waren.
Gustaafs harteleed scheen ditmaal dieper
dan anders te gaan.
„Hoe staat het met de zaken, Rudi?"
vroeg Gustaaf. „Wilt gij het kancoor nog
aanhouden?"
De jonge echtgenoot keek verbluft op
„Waarom zou ik dat niet?"
„Wel, mij dunkt, bij zulke rijke menschen,
zooala bij u beiden, komt het er voch niet
op aan, dat gij er wat bij verdient."
„Spreekt gij dus ook al zoo!" Rudi zucht
te. „Maar gij hebt gelijk. In werkelijkheid
komt het er niet op aan. Ten minste wat
den financieelen kant betreft. Ohrstel is
buitengewoon rijk. Het loo-pt in de millioe
nen. Ik wist niet hoe ik het had, toen ik
voor het eerst een inricht in haar geldzaken
kreeg. Wanneer Christel wilde, zou zij jaar
lijks honderd vijftig duizend kunnen ver
teren. Vreeselijk, niet waar?"
„Vreeselijk?" Gustaaf Köberle keek hem
verbluft aan.
Ja, ik zeg dat in allen ernst. Ten minste,
ik gevoel dat zoo. Men weet niet hoe men
met zulk een kapitaal moet omgaan. Dat
ie het vreeselijke."
„Honderd vijftig duizend. Wel, dat is het
inkomen van een Nabob."
„Het is in Christels kringen Glechts een
middelmatig vermogen. Een onzinnige op-
eenhooping van mammon bij die lui, zeg ik
je. En dat tuig vermeerdert nog van dag
tot dag, wijl zioh rente op rente stapelt."
„Houd toch op, Schauffert," zeide Köber
le, „ik wordt er duizelig van."
„Denk je, dat het mij niet evenzoo ging?
Ik greep mij telkens aan 't noofd en vroeg
mij af: Is het mogelijk? Is dat geen onzin
nige droom? En ik dacht aan vader. Hoe
dio zich als gepensionneeid overste na een
werkzaam leven heeft moeten afsloven, om
jaarlijks nog twee duizend marken voor zijn
heer zoon te kunnen opbrengen. En ik
dacht aan het voorlaatste «academie jaar te
Heidelberg, toen de maandelijksche wissel
eens niet kwam, wijl moeders ziekte zoo
veel had verslondenhoe ik toen een paar
weken lang mijn middagmaal dagelijks voor
veertilg pfennig bestreed. Voor veertig
pfennig. Dat verslindt op 't oogenblik de
oude schimmel der Rodrians, dien mevrouw
Kitty het genadebrood laat eten."
„Ha, maar zeg mij toch, wat doen die
menschen met al dat geld?"
„Ja, wat doen ze er mee? Mevrouw Kitty
geeft daarvan zooveel mogelijk met gratie
uit, en haar heer papa zonder gratie. En
weer anderen doen er niets mee. Die zitten
slechts op hun geldzakken, zijn gierig, le
ven zonder eenig genot en zijn er voortdu
rend op bedacht, hoe ziij het inrichten kun
nen, nog meer rente te maken."
„O, wanneer ik zooveel geld had!"
Rudi glimlachte bijna medelijdend. „Nu,
en wat zoudt gij er dan mee doen?"
„Ik? Köberle haalde diep adem en zijn
oogen schitterden. „In de eenate plaats zou
ik mijn betrekking bij den heer Lohse op
zeggen. Ik verliet onmiddellijk die vuile
ohemische keuken met haar nietswaardig©
welriekende geuren."
„Goed en verder?"
„Ik zou privaat-docent worden of ik zou
mijn uitvindingen onder de menschen bren
gen.
„Aangenomen. En dan?"
Gustaaf je slikte een paar malen. „En dan?
Ja, kijk, ik heb nu bij mijn moeder gezien,
wat bet is, wanneer het niet recht in den
haak is met de longen, en ik kan niets
voor haar doen, wijl ik dat domme geld niet
heb. Ik zou dan ergens in het Sohwarzwald,
midden in de dennen, op een mooien berg,
een herstellingsoord voor longlijders oprich
ten, waar een ieder voor weinig geld zou
kunnen opgenomen worden."
„Mooi, Gustaafje. Maar daarmee kunt gij
nog niet eens je rente opgebruiken. Gij hebt
veel meer. Gij hebt onzinnig veel. Gij hebt
millioenen."
Köberle's oogen kregen een bijna woeste
uitdrukking. ,,Ik gebruik ze zeg ik je."
„Maar hoe, Gustaafje? Wij hebben het
sanatorium in het SehwarzwaJd. Wat komt
nu aan de beurt?"
„Nog een tweede. Wat mij betreft in het
Odenwaid."
„Hm. Goed. En dan?"
„Een in de ELarz. En een in Thüringen en
een aan zee. Halt, twee aan zee." Hij sloeg
op de tafel. „Totdat het geld verbruikt is."
Rudi knikte. „Zoo heb ik ook eens ge
sproken. Maar met de humaniteit en gros,
daarmee is het ook niet zoo schitterend ge
steld. Ik zou je menig voorval kunnen ver
tellen. Christel is ook daarin lief en goed.
Ik heb de lijeten doorgezien; ach hemel,
wat krijgen de menschen niet al En dikwijls
door onbeschaamd gebedel. In vele gevailen
steekt daarachter nog brutale zwendelarij.
Geen wonder, dat de liefdadigheid dan ten
slotte niets anders wondt dan een soort be
lasting, welke met de beeohamende en te
vens wrevelige bijgedachte wordt betaald:
wat zullen al die menschen je toch voor
aartsdom houden 1"
Gustaaf dacht na. „Ha", zeêde hij en
greep zijn bierglas met kracht bij het oor,^
„dan is al mijn genoegen aan den zak vol
geld naar de maan Neem je ellendige mil
lioenen maar weer terug. Wel bedankt.
Prosit."
Hij was zóó komisch in rijn teleurstelling f
en verslagenheid, dat Rudi hartelijk begon
te lachen.
Maar in zijn „onthullingen" had toch veel
gelegen, wat een diepe bitterheid verried.
Zelfs zoo iets als een beschuldiging tegen
zijn eigen vrouw. Dat had zijn oude vriend
wel opgemerkt.
Rudi had hem o.a. ook met enkele woor
den meegedeeld hoe Christel hem indertijd
alleen om haar zin door te zetten, uit het
gerechtshof had gehaald. Mollenkopf was
door de afwijzing dor beslaglegging werke
lijk benadeeld. Hij zwoer bij hoog en laag,
dat de Belg vast en zeker tot betaling zou
zijn gedwongen, wanneer Schauffert do
zaak persoonlijk ten einde had gevoerd.
„Natuurlijk heeft Christel de schade voor"
haar rekening geDomen en Mollenkopf, dio
over millioenen besch'kt, heeft dat goed
gevonden. Later heb ik mij vreeselijk go-
ergerd. Ik voelde mij in mijn beroepstrot®
gekrenkt. Een vrouw gevoelt dat echter
niet.
(Wordt vervolgd.)