Het vetgehalte der melk.
Be voetbekleeding.
m1
STOFGOUD.
Het Universiteitsgebouw te Berlijn na zijn vernieuwing naar
aanleiding van bet eeuwfeest der Universiteit.
Vanouds zijn cnze landbouwers er op uit
geweest de melkopbrengst hunner runderen
te vergrooten. En het moet erkend worden,
dat zij er in geslaagd zijn een veeras te
fokken, dat wereldvermaard is om zijn
melkopbrengst. Maar Ket vetgehalte laat
wel iets te wensch'en over. Men zou zoo
meenen, dat de practische Hollander, die
eeuwenlang aan de spits heeft gestaan in
de boter- en kaasindustrie, wat meer aan
dacht schenken zou aan de vetrijkheid zij
ner melk. En waar het hem zoo prachtig
gelukte om de hoeveelheid melk zij
ner dieren op te voeren tot een verbazing
wekkende hoogte, zou het hem daar onmo
gelijk geweest zijn ook het gehalte aan vet
te vermeerderen? Misschien ook hebben
onze Nederlandsche boeren in vroegere eeu
wen gemeend, dat h'un vee in alle opzichten
uitmuntte, wijl men toch nergens per stuk
zooveel boter en kaas winnen kon als in ons
vaderland. Wat hiervan zij, zullen we niet
brachten te onderzoeken, maar sedert de
wetenschap ons de middelen aan de hand
heeft gedaan, om op eenvoudige wijze het
vetgehalte der melk en daaruit de hoeveel
heid boter tö bepalen, sedert dien tijd zijn
we tot de overtuiging gekomen, dat er aan
ons vee nog wat te verbeteren valt.
Als we weten, dat het vetgehalte der melk
bij ons gemiddeld 3 pCt. bedraagt, terwijl
dat gehalte voor de melk der Yersey-koeien
7 tot 8 pCt. is, dan mogen we niet stilzit
ten, maar moeten uitzien naar middelen om
ons vee ook in die richting te verbeteren.
Als we aannemen, dat er in ons vaderland
4 millioen koeien gehouden worden, en we
kunnen door goed fokken de opbrengst van
elk rund per jaar met één gulden vermeer
deren, dan wordt dat jaarlijks voor het na
tionaal inkomen niet minder dan 4 mil
lioen gulden.
Het blijft nu slechts de vraag, hoe wij bij
die rasverbetering te werk moeten gaan.
Oppervlakkig beschouwd zou men haast
geen beter middel kunnen uitdenken dan
dieren, welke vetrijke melk produceeren, t©
kruisen met onze runderen. Maar dan zul
len die uitheemsche dieren zoowel hun
slechte als hun goede eigenschappen doen
overerven en het is volstrekt niet zeker,
dat het eindresultaat in alle opzichten
gunstig is.
Als n.l. de melkopbrengst v ermin-
d e r t, terwijl het vetgehalte stijgt, gaan
we in werkelijkheid niet vooruit. Onzen
ouden roem hebben wij Koog te houden, en
daarom lijkt het ons beter, het vee te
veredelen in eigen ras en meer speciaal
rekening te houden met de individueel©
eigenschappen onzer dieren. In eiken stal
haast worden koeien aangetroffen, wier
melk een hooger dan het gemiddelde vet
gehalte heeft. Zou het nu zoo moeilijk zijn
om bij voorkeur de afstammelingen van
zulke dieren voor de fokkerij te bestemmen,
vooral als melkrijkdom en een hoog vetge
halte gepaard gaan? En dit is volstrekt
geen zeldzaamheid; veel melk en vetrijke
melk vinden we vaak genoeg in eenzelfde
dier vercenigd. Hoe langer nu deze eigen
schap zich in de afstammelingen vertoont,
hoe geruster we mogen aannemen, dat die
op verdere geslachten zal overgaan. Deze
fokrichting, rationeel doorgevoerd, zal het
vetgehalte doen stijgen en d^ hooge op
brengst behouden.
Reeds in den alleroudsten tijd beschouw
de men «het als een noodzakelijk iets de
voeten te beschermen tegen het gloeiende
woestijnzand, de puntige steenen der rot
sen, de modder der moerassen, enz., kort
om voor elke minder aangename aanraking.
Van de eerste voetbekleeding tot het ele
gante schoeisel van tegenwoordig door
liep de schoen een reeks van vormen, die
een duidelijk beeld geven van de vorderin
gen der beschaving, de ontdekkingen en
uitvindingen en de verbetering van het
materiaal en de werktuigen.
In het grijs verleden diende tot bescher
ming van den voet een stuk boomschors of
een stuk van een dierenhuid, dat juist on
der den voetzool paste. Een vooruitgang
was het reeds, toen men op het denkbeeld
kwam het stuk dierenhuid wat grooter te
nemen dan de voetzool is, den rand van
eenige gaatjes te voorzien en daardoor rie
men te halen, ten einde den schoen aan
den enkel vast te binden. Dat waren dus
eigenlijk al sqhoenen, die men moest „aan
trekken."
De sandalen konden als het ideaal van al
le voetbekleeding dienenzij lieten d©n tee-
nen volle vrijheid van beweging en gaven
den voet steun door kunstig geslingerde ban
den, die dikwijls rijk bestikt of versierd
waren. In die middeleeuwen droeg men lan
gen tijd puntschoenen, waarvan het spitse
vooreinde in de hoogte gekromd was en bij
voorname en vorstelijke personen een leng
te had van één of twee voet. Vandaar waar
schijnlijk de uitdrukkjng „op een grooten
voet leven".
De puntschoenen waren dikwijls rijk ver
sierd, bij zeer hooggeplaatste personen zelfs
met edelsteenen en parelen, zoodat men ten
slotte met recjht hevig tegen de schoenen-
weelde is te keer gegaan.
Later droeg men van voren afgestompte
schoenen van ongeveer driekantigen vorm,
die allengs hebben plaats gemaakt voor mo
dellen, die zich meer aan den vorm van den
vc-et aanpasten.
De pantoffels van een dame waren vroe
ger voor den jongeling voorwerpen van hoo
ge vereering.
Een oud gebruik wilde, dat de bruidegom,
na het wisselen der ringen, de bruid als
symbool der heerschappij een pantoffel over
handigde, waarmee dus de uitdrukking „on
der de pantoffel zitten" ini nauw verband
staat.
Het grootste restaurant van
de wereld.
Een reusachtig restaurant, dat het groot
ste der geheele wereld zal worden, is aan
den Broadway te New-York in aanbouw, en
wel op het blok tusscheau de 47ste en de
48ste straat. Het wordt gebouwd door een
Maatschappij, waarvan de bekende Ameri-
kaansohe kapitalist Henry Erkins president-
commissaris is. In Augustus 1911 moet het
kolossale gebouw opgeleverd zijn. De grond
waarop gebouwd wordt, heeft een huurwaar
de van, twintig millioen gulden. Twee
schouwburgven zijn op het terrein der Maat
schappij ontworpen, welke met het restau
rant in verbinding staan door een groote,
imposante arcade. De hoofdzaal van het
restaurant wordt een prachtige „glazen
zaal" met een ongeveer 18 M. hoog gewelf
den koepel. In deze zaal zal plaats zijn voor
zes duizend gasten.
De Maatschappij zal zich vooral toeleggen
op een voortreffelijke keuken, welke in
kwaliteit met de keukens der beroemde mil-
lionnair-restaurants zal wedijveren, zonder
dat evenwel de voor den middenstand onbe
taalbare prijzen worden gevraagd. Men wil
n.l. den Amerikaansohen middenstand gele
genheid geven, in een groot restaurant te
gen billijk tarief van een goede keuken te
genieten.
De te verwachten groote stroom van gas
ten zal door tien afzonderlijke keukens be
diend worden; elk dezer is er op ingericht
voor zeshonderd bezoekers te kunnen leve
ren.
Op het dak van het gebouw wordt een
reusachtige ijsbaan gemaakt, die door een
groote glashal overwelfd wordt. Des zomers
zal deze groote ruimte ook worden inge
licht tot theater en des winters worden ge
bruikt voor groote bals en andere feestelijk
heden.
Zeventien groote huizen moesten worden
afgebroken om plaats te maken voor dit
groote restaurant.
Andere tijden, andere zedens
In onzen tijd van hyper-verfijnden toen
en der geraffineerdste levenskunst moeten
de uit oude tijden afkomstige regelen der
wellevendheid met hun hoogst naïeve en
primitieve voorschriften over den juisten
tact in het gezelschap niet weinig vroo-
lijkheid verwekken.
Tot aan het einde der 18de eeuw stond
meermalen een heel drinkglas voor al de
tafelgenooten ten dienste; een bediende
hield het in de hand, vulde het van tijd
tot tijd en reikte het nu eens dezen, cian
dien gast aan.
Vorken kwamen gedurende de geheele
17de eeuw maar zelden op tafel. De eti-
quetten dier dagen schreven voor, dat me»
de spijzen „luchtigjes" met de vingers van
een hand moest optillen en dat men ze niet
af mocht zuigen, als ze in vet gedoopt war
ren, en verder heette het: „wanneer de
vingers vettig zijn geworden, zoo vege men
ze niet af aan zijn kleeren, maar aan het
tafellaken; men schrape ook niet met de
nagels het ei uit als de inhoud is opge-
slurpt''
In de in 1644 verschenen „Lois de la galan
terie" staat geschreven, dat men niet met
de rechterhand den neus mag schoonmaken
omdat men met die hand de spijzen op
neemt; men mag ook niet op het hoofd
krabben, als men aan tafel naast een voor
naam persoon zit, daar er wel eens onge
nood e gasten in zijn soep konden vallen.
Hierbij zij opgemerkt, dat in de groote
pruiken dier dagen heele nesten lieve
diertjes zaten, en dat men heel ongegeneerd
schoonmaak kon houden. Er waren dan ook
heel bijzondere voorschriften en raadgevin
gen om van zijn insecten af te komen; zoo
moest men bijv. bij sterke jeuking op de
plaats, waai' men het lastige insect ver
moedde, meermalen met de vlakke hand
slaan. Soortgelijke curieuze voorschriften
vindt men bij Francesco Barberino, een tijd
genoot van Dante, die schrijft: „...men hale
zijn broek niet op, als men aan tafel zit;
men vege het bord met zijn brood niet zoo
uit, dat het afwasschen overbodig wordt;
als men de spijzen met de handen naar
den mond brengt, lette men er op, dat men
de handen niet al te morsig maakt", enz.
In de jeugd heersciht de aanschouwing*
in den ouderdom de beschouwing. Daarom
is de eerste de tijd voor poëzie, de laatste
die vOv'-r philosophie.
S ohop en ha ue r.
Het verwondert mij het meest, dat niet
iedereen verbaasd staat over zijn eigen
zwakheid.
Pascal;
Critiek is de belasting, die de scheppende
mensoh aan het publiek betaalt*. om te kim
nen uitmunten.
aviit