t ZO N D AG5 BIA D
HID5CH DAGE)IAD
No. 15537.
15 October.
Anno 1910.
2èL
mz§&
.••^ficS> 7 >i giit liyiTTlifiiTTi jiï?i>i;?i] gi«?ïi iilTiifii? f
VAN HET
"•vi 11;# ^•JLrjL9JL^*jL9j^mJs^mJSjL.m<±ï<±sjj,jLfJLri±T''\\ I
De tweehonderd-één-en vijftigste.
WOORD WIJK ZEE.
,,'t Is zulk mooi weer vandaag. Laten wij
naar huis wandelen,'' stelde Pierre Lig-
nières voor. „Ik heb toch zoo weinig bewe-
V*g-"
Hij stuurde zdjn rijtuig weg en wij verlie
ten te voet het restaurant, waar hij mij met
eenige vrienden had genoodigd.
Pierre is tegenwoordig een vorst in het
rijk van de pen; maar een lang, moeilijk
worstelen was noodig, vóór hij het zoo ver
had gebracht.
Toen wij alleen waren, de andere gas
ten waren huns weegs gegaan vertelde
hij weer eens van den tijd, toen lnj met
moeite en zorgen zijn schrijversloopbaan
begon.
Op dit oogenblik kwam een klein bloe-
menveTkoopstertje naar ons toe, dat ons
baar viooltjes aanbood.
't Was een jong, zwak ding, gebrekk_g,
mot een ziekelijk gezicht vol sproeten en
stug haar. Ondanks de koude, droog zij en-
bei een dunne blouse en een flodderig rokje
Wij hadden mededijden met haar en wa
ren mild gestemd, als menschen, die goed
hebben gegeten. Maar om een aalmoes te
geven, hadden wij de overjas moeten ont-
knoopen, en dat is altijd een vervelend
ding. Men weet niet hoeveel aalmoezen om
die overweging niet gegeven worden. Vroe
ger werd de liefdadigheid door de kleer
makers bevorderd; destijds had men een
kleinen buitenzak aan de overjas voor klein
geld, en het zou onvergeeflijk geweest zijn,
een arme een gift te weigeren. Maar de bui
tenzak is niet meer modem, en onze groot
moedigheid gaat zelden zoo ver, dat wij de
jas openen en weer dicht knoopen, de por-
temonnace zoeken, die openen en weer slui
ten.
„Twee stuivers die mooie viooltjes!"
't Was werkelijk niet voor het geld, enkel
om den last van die geheele serie kleine
bewegingen
Maar de kleine koopvrouw, die dit met
begreep, niet begrijpen kon, liep ons na,
„Voor 'n stuivertje I"
Zij kon zich niet in onze positie verplaat
sen en wij niet in de hare; vandaar kwam
©r ten slotte een misverstand.
»Een halve stuiver 1"
Tot mijn verbazing want ik ken Pierre
Ligmères reeds lang, en ik weet, dat hij
een vijand is van elke kleine moeite
bleef hij staan, trok zijn handschoen uit,
knoopte zijn jas los en nam uit zijn porte-
monnaie een twintig-frank-stuk, dat hij in
de hand legde van het meisje, dat met
open mond en groote oogen naar het geld
stuk staarde.
„Nu, geef mij een ruikertje! zei hij.
Zij vond de spraak weer en antwoordde
„Wil meneer de geheel© mand?"
„Neen, neen, enkel het ruikertje, dat ik
gekocht heb."
„Zoek er maar een uit, meneer."
Zij kon niet gelooven, dat het geschenk
haar gezicht had gegolden. Zij was te lee-
lijk, om in dat opzicht eenigen twijfel te
hebben. En toen Lignières het eerste het
beste tuiltje nam en in zijn zak stak, leegde
het meisje plotseling haar geheele mandje
voor onzo voeten en riep
„Ik dank u, meneer; nu kan ik etenl"
En zij 6neld© weg.
Haar dagwerk was nu volbracht. Lig
nières raapte de viooltjes op.
„Je bent zeker verbaasd over mijn royali
teit? Maar dat bedoelt het afdoen van een
schuld."
„Een schuld?"
„Ja. Heel lang geleden heeft een bloe
menmeisje, even leelijk en armoedig als dat
daar, mij voor moedeloosheid en wanhoop
bewaard. Zoo iets is veel meer dan twintig
franken waard. Toen ik je van mijn jonge
jaren vertelde, herinnerde ik mij dat, en
het meisje kwam juist van pas. Ik zal je
het maar vertellen.
't Is jaren geleden, ik had pas mijn eerste
boek geschreven. Neen, je kent het niet;
want het is nooit verschenen. Maar ik ge
loofde toen natuurlijk, dat het een meester
werk was. Ik was destijds zeer arm, mijn
familie liet mij in den steek, omdat ik tegen
haar zin auteur was gewordenzij hoopte,
dat ik weldra berouwvol ais de verloren
zoon zou terugkomen.
Ik had al mijn middelen uitgeput, maar
ik hoopte, dat die roman mij de poorten van
rijkdom en roem zou ontsluiten. Ik bracht
mijn werk bij den redacteur van een der
grootste tijdschriften. Hij gaf het mij
spoedig terug en vroeg op den toon van
een beul
„Hoe oud is u?"
„Drie en twintig jaren."
„Voor zijn dertigste schrijft men geen
goeden roman. Misschien zult u later iets
goeds maken."
D:e hoop gaf mij weinig. Ik zag slechts de
nederlaag. Ais je drie en twintig bent, be
schouw je een dertigjarige als een oude
sok. Eer ik zoo oud was, moest ik mij
reeds door tien of meer meesterwerken
beroemd gemaakt hebben.
Ik ging dus met mijn roman naar een
ander adres. Daar hielden ze hem 'n half
jaar en stuurden hem toen met een vrien
delijk briefje terug. Ze hadden er goede
qualiteiten m ontdekt, heel goede zelfs,
maar oudere verplichtingen gingen vóór; zij
vreesden, dat ik te lang op het drukken zou
moeten wachtenHet leken beleefde, teer
gevoelige lui met een goeden smaak; hoe
jammer, dat ze zoo bezet waren
Toen in mijn kamertje het groote pak
voor mij lag, merkte ik, dat het niet eens
geopend was geweest!
Ik wendde mij ten derden male tot een
krant, ditmaal een van den tweeden rang.
Zij stelde mij voor, de handeling om te
werken. Ik was diep verontwaardigd. Toen
begon ik de uitgevers bij het rijtje af rond
te gaan.
Ik verdiende wat geld met lesgeven;
maar aan de literatuur behoorde mijn hart.
Ik kreeg nog heel wat klappen; de laat
ste was de zwaarste. Ik had besloten mijn:
boek voor eigen rekening uit te geven;'
maar ze wilden het zelfs onder die voor
waarde niet drukken.
Van dien dag af bood ik mijn roman niet
meer aan. Ik werd ten diepste geschokt in
mijn groot zelfvertrouwen; ik was bereid
den strijd op te geven, naar het ouderlijk
huis terug te keeren en alles met mij te
laten doen.
Suffend dwaalde ik de straat op, langs
den boulevard. Gelukkig hinderde de uitlok
kende weelde der restaurants mij niet; ik
had geen honger, en ik had ook geen geld
om dien t© stillen.
Evenals daar straks hield een bloemen
meisje mij haar bouquetje onder den neus.
Ik wees haar driftig af, doch werktuiglijk
volgd© ik haar met mijn oogen. Zij wend
de zich nu tot een anderen voorbijganger,
dan weer tot een anderen. Steeds zonder
sucoes. Langzamerhand interesseerde ik ro:j
voor haar doen. Hoe dikwijls moest zij haar
vraag herhalen, om een paar oenten te ver
dienen I De menschen luisterden niet eena
naar haar en liepen haastig voorbij, om te
gaan eten, zonder -er aan te denken, of zij
had gegeten. Doch zij bleef onvermoeid en
deed haar best, een beminnelijk trekje te
geven aan haar ordinair gezicht. Ik telde
ra, hoe dikwijls zij haar bloemen presen
teerde. Weet je hoever ik kwam? Twee
honderd en vijftig maalOnbegrijpelijk, dat
zooveel menschen voorbijgingen zonder zich
aan haar bed© te storen. De tweehonderd-
één-en-vijftigste was ik 1 Ik gaf haar een
stuiver; het was destijds meer voor mij dan
nu het goudstuk. Maar ik mocht mij niet
beklagen. Ik had een les gekregen van dat
bloemenmeisje: geduld! geduld!
Die les heb ik ter harte genomen. Mijn
vertrouwen keerde terug; ik begon met
nieuwen moed. En je weet, dat het suoceg
niet uitbleef!"
Onder dit hoofd schrijft Tony de Rid
der in „Buiten":
Weet je wat je ziet, als je door Noord-
wijk loopt, door 't stille-intieme visschers-i
dorpje, des morgens als de zon over
landen droomt
Een zonnig slopje, sen rood-bruin dakje^
wat witte muurtjes en zwarte, lage, plan-l
ken schuttinkjes. In de grappig-kleine tuin^
tjes veel groene heesters en bloemen «t
dahlia's en vroolijke goudsbloemen.
Een oud vrouwtje, dat in kleurig blouse
lijf zich in d'r tuintje staat te koesterenj,
in de milde, warme zon en met een stil-'
gelukkig glimlachen zich verkneutert ini
haar mooie bloemetjes, die zoo blij staan'
te pralen onder zoete streeling van gou
den licht. Ea voor haai* ramen ziet ze heur
phloxen en fel-rood e geraniums en d'r gor
dijntjes hangen zoo frisch en netjes, met
de eigen-gehaakte r anden
Dan nog wat vervallen-ingezakte huisjes
met groene luikjes, wftfc kleine paadjes met