Amerikaansch reizigersverkeer.
Italiaansche zindelijkheid.
Ons postwezen in vroeger tijd.
Iets over dienstmeisjes in den vreemde.
huisjes een oude vrouw in gestreept jak te
voorschijn kwam.
Onder het uiten van eenige scheldwoorden
met haar krij6chende stem naderde zij den
kring bedelkinderen, joeg hem uiteen en gaf
den zwartharigon jongen een klinkenden
oorveeg, terwijl zij zeide
„Maak dat jo wegkomt, schavuit!"
In een oogwenk was Rose van het op
dringerig gezelschap bevrijd, dat schuw
wegkroop in de donkere portalen; alleen
de jongen bleef, zijn wang wrijvend, nog
achter de oude vrouw staan.
Deze vervolgde met baar schrille stem:
„Die wilden zeker weer bedelenA maar
men moet niet teerhartig voor het schorem
zijn en ze niets geven, want ze versnoepen
het toch maar."
Haar oog viel op den jongen en zij ver
volgde
„Ben jo daar nogal, deugniet? Je ver
dient meer slaag dan je haren op je hoofd
hebt. Wil jo nu oprukken?''
De knaap, bang voor een herhaling van
hetgeen hij zooeven gekregen had, zette
het op een loop en.
Inmiddels waren de oogen der vrouw on
afgewend gericht geweest op de diamanten
broche, die Rose altijd droeg, want het was
een gedachtenis van haar moeder, die zij
ook nu niet had afgelegd.
Rose merkte op hoe de vrouw met van be-
geerigiheid glinsterende oogen naar het
klecnood keek en het werd haar onbehaag
lijk te moede.
Op vleienden toon hernam de vrouw:
„Bij wien moot de juffrouw eigenlijk
wezen
Te gelijk legde zij haar knokige, vuile
hand op den arm van Rose.
Deze, weinig gediend van deze vertrouwe
lijkheid, week een schrede terug.
Te gelijk voelde zij iets zachts onder haar
voet en klonk een klaaglijk geschreeuw
door de 6traat.
Zij had op een magere kat getrapt, die
blazend wegkroop.
Eensklaps nam het gelaat der oude
vrouw een dreigende uitdrukking aan en zij
riep:
„Wat heb je daar gedaan? Je hebt mijn
arme poes half dood getrapt. Daar zul
je zniet afkomen, juffrouw. Je moet mij
schadevergoeding geven. Ja, dat moet je
mij betalen; geef je broche maar hier."
Reeds greep het mensch naar het begeer
de kleinood, maar Rose stiet haar met een
snelle beweging van zioh af en liep voort,
bijna in draf, terwijl zij nog lang de schel
dende, krijschende stem der oude achter
zich hoorde.
Buiten adem kwam zij terug naar de
plaats, waar het rijtuig wachtte.
Zij sprong er in en beval den koetsier,
naar huis te rijden.
Neen, in dte liefdadigheid kon zij ook geen
voldoening vinden, en rij begon er ernstig
over na te denken, of rij het maar niet eens
met het huwelijk beproeven zou.
In het „BerL Tagebl." kwam een artikel
voor, gewijd aan de beteekenis van het
Amerikaansche reizigersverkeer in Europa,
sn tal van vermeldenswaardige bijzonderhe
den worden daarin medegedeeld over den
omvang van dat vorkeer. In Juni 1910, zoo
vertelt de aubrijlver, verlieten 85 stoom
schepen de haven van New-York, waarmee
17,000 Amerikanen naar Europa reisden.
Alleen voor hun passagebiljetten hadden zij
meer dan zeven millioen gulden betaald.
Velen van hen hadden reeds in den win
ter plaatsen op de booten besproken.
De ramingen loopen nog uiteen, maar het
schijnt toch wel, dat men het jaar 1910 als
het jaar van den „Amorikaanschen vloed"
mag beschouwen. In het geheel zullen er
dit jaar wel 200,000 Amerikanen naar Euro
pa reizen, eerste en tweede klasse. De di
rectie van een der grootste transatlantische
maatschappijen heeft in de te Berlijn ver
schijnende „Continental Times" belangwek
kende cijfers gegeven van het reizigersver
keer tussohen Amerika en Europa.
Het Lessinghuis te Berlijn, waarin de
dichter vele jaren woonde en ..Minna von
Barnhelm" dichtte, zal nu ook, evenals
Hij berekent het aantal eerste-klasse-pas-
sagiers van Januari tot October op 03,500,
dat der tweede-klasse-passagiers op 85,500,
het aantal in Europa reizende Amerikanen
op 200,000; dc gemiddelde uitgaven per
reis op 2400 gld. Alleen aan Parijsche kleer
makers, antiquairs, winkeliers in daraes-
artikelen, enz wordt volgens de statistiek
in het genoemde blad ver over de 25 mil
lioen gldL betaald.
Hoeveel! van hun geld de Amerikanen
jaarlijks in Europa laten, is natuurlijk al
op zichzelf zeer belangwekkend, maar niet
minder belangwekkend is de wijze, waarop
hun „het vel over de ooren wordt getrok
ken." Hoe lang de Amerikanen naar Euro
pa zullen komen, om zioh daar kuddege-
wijze aan het „schapenscheren" te onder
werpen, is natuurlijk niet te zeggen. Maar
de stoomvaartmaatschappijen rekenen nog
altijd op een steeds toenemend verkeer.
Steeds worden grootere schepen voor het
transatlantisch verkeer gebouwd en in dienst
gesteld. Hoezeer men in Europa met het
Amerikaan sch© vreemdelingenverkeer re
kening houdt, bleek wel enkele jaren gele
den bij de financieele crisis, toen geheel
Europa van Londen tot Venetië in be
zorgdheid zat. Parijs, dat voor een groot
deel van de Amerikanen leeft, toonde zelfs
teekenen van wanhoop. Maar de opgewon
denheid had geen reden. Nauwelijks was de
crisis voorbij, of de Amerikaansche stroom
begon weer te vloeien. Bankiers, die zich
vooral bezighouden met het verschaffen van
kredietbrieven aan rijke Amerikanen, be
weren, dat het niets buitengewoons is, dat
den bezitter van zulke kredietbrieven 60 tot
90,000 gld. ter beschikking staan; liet ge
middelde bedrag van zulk een kredietbrief
is ongeveer 7 a 8000 gld. Een reis van drie
maanden kost ongeveer 2/3 van deze som.
Ook de gezelschapsreizen, die men in het
algemeen vcor de goedkoopste wijze van
reizen houdt, kosten toch nog altijd 700 a
900 gld. per deelnemer
Het aantal Amerikanen, dat per automo
biel een reis door Europa maakt, neemt
eveneens voortdurend toe; zulk een reis
kost ten minste 6 a 7000 gulden.
Naast de groote bedragen, die de Ameri
kaansche reizigers naar Europa brengen,
komen dan nog de belangrijke sommen, dio
uit Amerika terugkeerende emigranten naar
hun vaderland terugbrengen.
Bijna alle Europeesche landen profitee-
ren van de Amerikaansche reizigers. Van
al die millioeneu, die zij in Europa verte-
zooveel andere herinneringen aan groote
mannen, verdwijnen, om plaats te maken,
voor den bijbouw van een Warenhaus.
ren, blijven er ten minste 50 millioen in
Frankrijk, volgens een schatting van den
Amerikaanschon consul-generaal te Parijs,
Frank H. Mason. Dit bedrag wordt voor
een groot deel uitgegeven aan kleeren, hoe
den, reisherinneringen e. a.
Het bedrag, dat Engeland uit het Ameri
kaansche reizigersverkeer trekt, wordt op
60 millioen geschat, waarvan alleen meer
dan 20 millioen te Londen worden uitgege
ven. Alleen aan hotelrekeningen betalen de
Amerikanen meer dan 6 millioen. Een Lon-
G.L'jch hotel, dat bijna uitsluitend van de
Amerikanen bestaat en tijdeus een enkel
seizoen er meer dan 6000 herbergt, bere
kent de gemiddelde rekening van eiken
gast op 600 gld. Aan de Engelsche anti
quairs betalen de Amerikanen 18 millioen,
bijna 2i millioen wordt door de juweelen
handelaars gebeurd, en tweemaal zooveel
door de heeren- en dameskleermakers, win
keliers in hoeden, dassen, enz. Duitschland
zal wel niet zooveel minder ontvangen dan
Engeland, sedert de Duitschers er in ge
slaagd zijn de Amerikanen van de groote
waarde hunner badplaatsen te overtuigen.
Italië, dat door misschien wel 90 percent
van alle Amerikaansche reizigers wordt be
zocht, heeft zich eveneens een flink aandeel
in de winst verzekerd, dat zeker voor dat
va.n Frankrijk niet onderdoet, en zelfs
Egypte ontvangt millioenen. Bovenaan staat
echter Zwitserland, dat jaarlijks ver over
de honderd millioen van de Amerikanen
beurt. Dit bedrag komt in hoofdzaak den
hotels, die in de laatste kwart-eeuw met
ongeveer duizend in aantal zijn gestegen,
ten goede. Hier begint het vreemdelingen
verkeer reeds in den winter, dank zij de
sport. Noorwegen berekent zijn gemiddelde
winst uit het toeristenverkeer op ruim 7
millioen gulden, van welk bedrag de Ame
rikanen het grootste deel betalen.
Het is zeker niet overdreven, meent de
sohrijver, als men het bedrag, dat de ge
zamenlijke toeristen in Europa en Noor-1-
Afrika uitgeven, op 2£ milliard schat; on
geveer 20 pet. hiervan betalen de Ameri
kaansche reizigers.
Zulke cijfers tconen wel, welk een oetee-
kenis het vreemdelingenverkeer in onz'm
tijd heeft verkregen.
Tegenover de bedragen, welko de Ameri-
kaanscho toeristen naar Europa brengen,
vallen de uitgaven der Europeesche reizi
gers in Amerika in het niet. De Europeaan
gaat naar Amerika om geld te verdienen,
niet om het uit to geve.1*
Wat zouden een echt Hollandsche huis
moeder de haren te berge rijzen, wanneer zij
haar keurige huishouding moest verplaat
sen naar Italië, naar Rome, of nog zuidelij
ker, om daar voor een tijd lang haar ten
ten op te slaan, of om een klein gemeubi
leerd appartementje te huren en met be
hulp van een werkvrouw of meid zelf haar
huishouding te doen.
Men moet zich voegen naar de gebruiken
van het land, waarin men woont; maar óm
dat hier absoluut te kunnen doorvoeren, zou
men een heel groot aanpassingsvermogen
moeten bezitten.
De huizen zijn hier over het algemeen
groote, grijze steenon bakken, bijna wat mem
bij ons onder een huurkazerne verstaat. Zij
zien er van buiten alle even grauw en on
aantrekkelijk uit. In het midden is een
groote deur met vestibule, waarin de portier
zijn loge heeft. Als het een groot huis is,
heeft men links en rechts trappen; dikwijls
is er aan den overkant van de binnenplaats
weer zoo'n vestibule met een paar trappen,
en er zijn zelfs veel huizen4 die daar achter
nog een binnenplaats met wéér een vestibu
le en trappenhuis bezitten. Die binnenplaat
sen geven dikwijls door een decoratief fon
teintje en wat groen een alleraardigst in
kijkje. Iedere trap heeft dan haar letter,
en iedere voordeur van een appartement
haar nummer. Op elke verdieping („piano"
zooals de Italianen zeggen) vindt men een,
twee of drie deuren, al naar gelang van het
aantal appartementen. Gewoonlijk zijn er
vijf étages; dus m©n begrijpt wat een aan
tal memschen soms in één Romeinsch huis
bijeen is.
De appartementen hebben over het alge
meen iets ongezelligs. Do vloerén zijn van
steen, gewoonlijk effen roede of roode en
witte tegels, de muren geverfd of met een
bloemerig papiertje beplakt. Plinten zijn er
niet, noch onder deuren, noch onder ramen,
zoodat het geducht langs de voeten tochten
kan; maar al deze dingen zijn in den zomer
tijd heel prettig.
In den zomertijd. Maar de zomer is hier
niet zoo buitengewoon veel langer dan bij
ons. Zeg, dat er zes mooie, warme maanden
zijn (wat ruim gerekend is), dan blijven er
zes andere over, waarin het vaak even koud
is als bij ons. De Italianen vinden, dat het
in hun land met koud mag wezen, en het
gevolg daarvan is, dat men in verreweg de
meeste huizen geen enkele stookplaats vindt,
en zelfs al is er een, dan stoken ze nog
niet. Dat laten ze aan de forestieri (vreem
delingen) over. Hoe kouder het wordt, hoe
meer kleeren zij over elkaar heen aantrek
ken; zij zitten in elkaar gedoken te rillen
met een steenen bakje vol gloeiende houts
kool onder hun voeten of in hun handen,
of wel zij kruipen in hun bed, maar Btoken,
daar denken zij niet aan. Wat is er een kou
geleden den afgeloopen winterDie steenen
vloeren, die als ijs onder de voeten zijn, wat
toch een mat ook niet weg kan nemen, de
tocht, die overal doortrekt; een huis 'met
weinig zon en dan geen kachelVreemdelin
gen laten dikwijls een gat in den muur of
zelfs in een ruit maken, om daar zoo maar
naar buiten oen kachelpijp te kunnen door-
steken-, zoodat men bij veel huizen op on
waarschijnlijke plaatsen zinken schoorsteen
pijpjes te voorschijn ziet komen, die de
schoonheid nu juist niet verhoogen.
Ik had maar een petroleumkachel aange
schaft. Het was een ruïne voor mijn beurs,
want petroleum is hier duur, een kwartje
den liter, en ik verbruikte veel. Maar het
hielp dan fcooh wat. Drie weken laag mis
schien. Toen begon zij te walmen, en lang
zamerhand was het onmogelijk het in de ka
mer uit te houden. Ik stuurde mijn werk
vrouw naar een winkel in de buurt om de
kachel na te laten kijken, maar zij kwam te
rug met de boodsobap, dat ik maar moest
gaan naar den winkel, waar ik die gekocht
had.
Goed, ik ging naar dien winkel, een groot
\a.gazajn. „Het seizoen is voorbij, Signora,
we kunnen nu die kachel niet meer na la
ten kijken; u moet er den volgenden winter
maar eens me© terugkomen", krijg ik lako-
niek ten antwoord Het seizoen voorbij Be
gin Maart en zóó'n koude maand Maart
als we hier gehad hebbenhet seizoen voor
bij? Ik kreeg mijn kachel niet gemaakt en>
moest kou lijden.
Veel menschen gebruiken hier ook in den
winter een houtskoolkachel, een grooten
ijzeren bak, waar zij gloeiende brokken
houtskool in leggen, maar die verspreidt
soms zoo'n giftigen damp, dat het mij ©en
raadsel is, hoe daar niet veel ongelukken
mee gebeuren.
En als de winter dan bij ons in Holland
voorbij is, komt de schoonmaaktijd, niet
waar, om alles voor Paschen spiegelblank
te hebben? Ik was benieuwd of er hier ook
„schoonmaak" gehouden werd en informeer
de eens bij mijn huishoudster, hoe dat ging.
Si, si, 't huis moet „polito" zijn, den Za
terdag vóór Pasohen, want dan komt de
pastoor, om het huis te zegenen. Ieder
rüaakt alles zoo netjes mogelijk, zet de
etenswaren voor de Paaschdagen op de
keukentafel, 'sommigen bestrooien zelfs de
bedden met bloemen.
Het huis wordt dus opgeknapt, maar stel
u daar niet te veel van voor. Zij gaan met
een slap handje over alles heen, zoodat het
er uiterlijk wat behoorlijk uitziet; maar men
moet nooit nauwkeuriger kijken. Er zijn er
zelfs, die één uur voordat zij den pastoor
vorwachten, met hun „schoonmaak" begin
nen. Daarin ligt de Italiaansche zindelijk
heid opgesloten. Want in gewone tijden doen
zij niet al te veel aan hun huis. Als iedere
kamer eenmaal per maand een iets betefe
beurt krijgt, vinden zij het meer dan ge
noeg. Glazenwiasschen doen zij zoo goed als
nooit; glazenwasscherijen bestaan er niet.
Daar moet de regen maar voor zorgen.
Ik vertel mijn huishoudster wol eens van
de Hollandsche zindelijkheid, om een beetj'e
op haar eergevoel te werken en gedaan te
krijgen, dat zij iedere kamer ten. minste
éénmaal per week wat beter doet, maar
toen ik haar zei, dat bij ons in veel dorpen
's Zaterdags de straat geschrobd wordt,
lachte zij me in mijn gezicht uit. Dat was
haar al to ongelooflijk
Vóór de invoering der postzegels werden
de brieven door een bode bezorgd, die daar
voor zijn loon kreeg, genaamd „bodeloon".
Op de buitenzijden der brieven uit dat tijd
perk staat dan ook „Loont den bode dezes"
of iets dergelijks. Men wil daaruit het
spreekwoord verklaren: „Boontje komt om
zijn loontje." Of het juist is, zij daarge
laten.
Amsterdam was in de zeventiende eeuw
en later door bodediensten en schipperspos
ten met biina alle landen en steden van
Europa verbonden. De bodediensten namen
zulk een uitbreiding aan, dat elke route
niet meer door slechts één bode kon behan
deld worden. Er moesten dus helpers in
dienst genomen worden. Dezen schijnen
niet altijd begrip van den juisten tijd en
van het vragen van het vastgestelde bode
loon gehad te hebben. Althans winkeliers en
kooplieden te Amsterdam klaagden, dat de
boden niet steeds op tijd de brieven be
zorgden en dat zij te veel bodeloon vroegen.
Wegens de uitbreiding der briefverzen
ding vereenigden zich daarom vele bode
diensten en vormden één postdienst, één
pcstcomptoir.
Amsterdam had in die eeuw vier zulke
postcomptoiren, voortgekomen uit vereen'-
ging van bodeloopen of schippersposten,
zijnde: het Antwerpschc, het Hamburgsche,
het Keulsche en het binnenlandsohe post
kantoor.
Als de brieven door de goede zorgen van
het Antwerpsche postkantoor om bij een
dezer kantoren te blijven van Amster
dam uit, te Antwerpen waren gekomen,
zorgde het postkantoor, dat de brieven vnn
daar met bestemming naar Frankrijk,
Spanje en Portugal ook aan hun adres
kv/amen. Het Antwerpsche kantoor had op
zich genomen den dienst op Engeland; net
verzond de brieven naar Hellevoet-sluis en
daar nam de zeepost die over. Hetzelfde
kantoor haalde en bracht ook de brieven
van en naar Haarlem.
Het binnenlandsch postkantoor had zijn
ontstaan te danken aan de schipperspost.
Vóór 1659 bezorgden schippers de brieven
uit Amsterdam en Den Haag en omgekeerd.
Later werden de brieven voor Den Haag,
die aan het binnenlandsch postkantoor, na
het vertrek der schippers, bezorgd werden,
des nachts door een postiljon te paard ver
voerd.
's Avonds vertrok de postiljon te paard
om half tien uit Amsterdam naar Haarlem.
Daar steeg hij af, wandelde laEgs den Sin
gel naar een voor hem bestemd en gereed
liggend schuitje en liet zioh daarin het
Spaarne overzetten. Aan land gekomen,
besteeg hij het paard, dat er voor hem ge
reed werd gehouden, en reed er mede naar
Lisse. Daar trof hij samen met den pos
tiljon, die te tien uren uit Den Haag was
vertrokken. Beide postiljons verwisselden
te Lisse hun brievenmalen.
Daarna keerde de een naar Amsterdam
met de Haagsche brievenmaal terug, waar
hij 's morgens te vijf uren aankwam. On
middellijk na zijn komst aan het kantoor
te Amsterdam werd de maal geopend en
werden de brieven gesorteerd en direct
daarna besteld. De Haagsohe postiljon
keerde met de overgenomen brievenmaal
van den Amsterdam sch en postiljon naar
Den Haag terug.
Een brief, 's avonds te halftien uit Am
sterdam verzonden, werd al den volgenden
morgen in de vroegte te VGravenhage be
steld. Het port was niet bijzonder hoog.
Brieven, uit Den Haag 'a morgens voor
zeven uren te Amsterdam besteld, kostten
aan port drie stuivers; na acht uren twee
stuivers.
Op het eiland Malta nfoeten dienstmeis
jes, als zij het huis verlaten, een zijden kap
dragen, die hals en schouders bedekt. Zelfs
als zij even over de straat gaan, moeten
zij deze kap omdoen en zoo komt het vaak
voor, dat vreemdelingen haar aanzien voor
zusters der barmhartigheid.
In Korea is het nog wat erger, want daar
stelt de vrouw des huizes niet alleen het
hoofddeksel, maar de geheele kleeding van
het dienstmeisje vast, zoowel in huis als
daarbuiten. Dit gewaad bestaat uit een
eenvoudig kleed van grof, wit katoen. Ver
richt het meisje haar werk, dan draagt zij
een schort; doet zij een boodschap, dan
wordt het schort weggelaten en in plaats
daarvan draagt zij een linnen gordel,
waaraan een tasohje hangt. Op haar hoofd
draagt het Koreaansch dienstmeisje ter be
schutting tegen regen en wind een enormen
stroohoed.
In vele gedeelten van Peru moeten de
dienstmeisjes zich twee tanden laten trek
ken. Vooral in het binnenland is dit gebruik
nog zeer in zwang; in de dorpen ziet men
dan ook zelden een vrouwelijke dienstbode,
die niet op deze wijze verminkt is.
In Japan is het onder de lieden van hoo-
gen stand gebruikelijk, dat de vrouw des
huizes haar dienstmeisjes een geborduurd
kleed sohenkt, precies als zij een in haar
eigen pardn* ho heeft. Dit kleed wordt niet
in gewone tijden gedragen; het dient ook
niet om den dienstmeisjes pleizer te doen;
maar het wordt aangetrokken, wanneer de
huisvrouw geen lust heeft om te ontvangen.
Dan neemt het dienstmeisje de plaats in
van haar meesteres; zij zet den gasten koek
en thee voor, blijft bij hen in de kamer tot
het uur geslagen is, waarop zij moeten op
breken kortom, zij moet ^ich zóó gedragen,
als ware zij de meesteres in persoon.
In Japan worden de dienstboden heel
gced en heel vriendelijk behandeld, in
tegenstelling met China, waar juist het.
tegendeel het geval is, want in het Hemel-
sche Rijk staat het dienstmeisje bijna nog
beneden het huisdier. Zij mag bijvoorbeeld
nooit rechtstreeks het woord richten tot
haar meesteres; en zoo zijn er nog tal van
dingen meer.