Het gegeven woord.
Be eerste stoomboot.
in het eerat vooral, niets smapten van dat
heele fc«val.'
Dat voor de toekomst van het kleine
meisje gezorgd werd, behoef ik jullie zeker
niet te vertellen.
Toen de groote veldheer Turenne eens op
een duisteren nacht buiten de stad reed,
werd hij door dieven aangehouden. Niet-
tegenstaande zijn moed was hij, alleen en
ongewapend zijnde, niet tegen vele goed
gewapende mannen opgewassen. Hij gaf
hun dus zonder tegenstand zijn beurs, zij1!
horloge en alle andere voorwerpen van
waarde, die hij bij zich droeg.
Maar toen men hem een ring wilde afne
men, dien hij aan don vinger droeg, zei hij
„Laat mij dien ring houden, ik heb hem
gekregen van iemand, dien ik liefhad en ik
geef er U liever honderd goudstukken
voor."
„Dat is een ruil, dien ik aanga," zei het
hoofd der dieven, „als ik maar wist mot
wiön ik te doen heb. Wie zijt gij mijnheer1?"
„Mijn naam is Turenne."
„Maarschalk," zei dadelijk de beleefde
dief, terwijl hij eerbiedig zijn pet afnam,
„behoud Uw ring. Uw woord is mij vol
doende. Hoeveel tijd mag ik U toestaan om
Uw woord gestand te doen1?"
„Acht dagen," zei de maarschalk en glim-
laohte over het zonderling vertrouwen van
den snaak.
„Zooals het u goeddunkt, mijnheer, wilt
gij een geleide hebben?"
„Dat is overbodig, ik heb niets meer te
verliezen."
„En den ring dan?"
„Dat is waar". En twee mannen vergezel
den den maarschalk, tot hij op een veilige
plaats was aangekomen.
Acht dagen later, kwam men Turenne,
die in zijn salon met eenige vrienden zat
te praten, zeggen, dat een man hem te
spreken vroeg over belangrijke dingen. De
maarschalk beval dezen in z'n werkkamer te
doen binnentreden, waarheen hij zich be
gaf. Hij vond er een goed gekleed man,
dien hij niet kende, en die tot hem- zeide,
terwijl hij eerbiedig groette:
,Ik kom bij U, mijnheer, om U de beta
ling van een schuld te verzoeken, die gij
met mij zijt aangegaan."
„Ik, mijnheer," vroeg de maarschalk
.verwonderd.
„Gij, in eigen persoon, mijnheer. Ik ben
de man, die onlangs u toestond uw iii.g
te behouden in ruil voor honderd goudstuk
ken, die gij mij beloofd hebt en ik kem nu
het geld halen."
„Dat is waar ook," zei Turenne Jachsnd,
„daar is het geld, zijt gij tevreden?"
„Zeer tevreden mijnheer, gij ziet, dat ik
U wel ken." Hij groet weer en gaat ru9:ig
heen.
Toen Turenne in den salon terugkwam,
/agen zij, die aanwezig waren, aan de uit
drukking van zijn gezicht, dat hem een bij
eonder avontuur was overkomen.
Eenigen tijd later vertelde hij het har,
doch niet vóór hij begreep, dat de dief
buiten aller bereik was. Men stond versteld
ever de vermetelheid van den dief en
maakte er aanmerkingen op, dat de maar
schalk zich tegenover zulk een schelm ver
plicht achtte zijn woord te houden. Men
wilde den roover nazetten, maar Turenne
verzette er zich' tegen.
„Vrienden," zei de groote man, „nie
mand, zelfs niet een dief moet er berouw
over hebben, dat bij op Turenne's w>ord
vertrouwd heeft.
KONIJNEN.
„Het is wèl waar."
„Het is niet."
„Ik zeg je, dat het wèl waar is.
„Kom, laten we naar tante gaan en vra
gen, wat zij er van. denkt."
De beide meisjes zagen er opgewonden
en boos uit, toen zij naar tantes kamer
gingen.
„0, wat een booze gezichtjes", riep tante
)Üt. „Ik dacht, dat je nooit samen kibbeldet.
"Wacht nu even en luister naar het tikken
van de klokéén, twee, drie dertig,
dat is beter. Vertel mij n,u alles. Jij bent
de oudste, Marietje."
„Wij wilden niet kibbelen, tante, ïnaar
juf zed ons, dat, als wij heel graag iets
wilden hebben, wij „Konijnen" moesten zeg
gen als laatste woord op den laatsten van
de maand en dan weer datzelfde woord
den volgenden morgen.
Zij zei, dat wij zeker en vast zouden
krijgen, wat wij wenschten, als wij dat
maar dedenwij moesten echter niet meer
spreken, als wij „Konijnen" gezegd had
den, 's avonds, totdat wij het den vol
genden morgen weer zeiden. Ik zou zoo
dolgraag een paar konijnen hebben en
daarom wilde ik het woord vanavond zeg
gen, maar Lize zegt, dat het verkeerd van
mij is."
Lize kreeg opnieuw een kleur als vuur
en zij liet 't hoofdje hangen om de tra
nen te verbergen, die haar altijd in td'e
oogen sprongen, als zij een beetje boo$
was.
„Waarom meen je, dat het verkeerd is,
Lize z!ei tante.
„Ik weet niet precies waarom, tante, er
is iets verkeerds in. Het doet mij denken
aan .die tooverlrunstetn, waarvan de zen
deling .onlangs vertelde, aan de toovermid-
delen, die de heidenen bij zich dragen
,en de dwa^e dingen, die zij zeggen, als
zij iets goeds willen gedaan krijgen, of
iets slechts willen v.o.orkomen. Ik kan niet
precies zeggen, waarom ik geloof, dat het
verkeerd is, maar ik heb een gevoel, alspf
God het niét goed vindt.
„Ik geloof, dat je gelijk hebt, Lize", ant
woordde tante. „Juf moest jelui zulke gekke
dingen niet zoggen. Ik geloof ook, dat God,
die pns alles goeds geeft, er yerdrietjjg
over is, als Hij ziet, dat wij aan zulke
dwaasheden gelooven."
\,Maar hot is zoo moeilijk, tante, hiermee
op te houden en te weten, wat God goed
yjndt of niet."
^Dat is 't in het begin, meisje, maar
als je maar goed je best doet, weet "fc
dat gauw genoeg, net zooals je weet, waar
mee je moeder pleizier ,of verdriet doet.
Gaat nu saampjes maar gauw spelen, vóór
je naar de leerkamer gaat."
De beide meisjes gingen naar den tuin
en dachten weldra niet meer aan Het woord
„konijnen."
Maar nadat Marietje dien avond naar bed
was gegaan, kwam Lize voorzichtig naar
tante toe.
„Wat wou je, kindlief?" vroeg deze.
„Niets, tante, ik wilde u alleen maar wat
vragen. Marietje zou zoo dolgraag dat bruine
en witte konijntje hebben, die boer Vreede
ons verleden week liet zien. Daarom wilde
zij doen, wat juf ons gezegd had. Maar
nu zal zij het wel niet meer doen, dat
weet ik zeker. Zouden wij tweeën haar
dan die konijntjes op haar verjaardag
geven Ik heb zestig cent en geef' n dan
de rest."
Toen Marietje jarig was, kreeg zij twee
mooie konijntjes en Lize fluisterde haar
toe:
„Ik wist, dat je zoudt krijgen, wat je zoo
graag zoudt willen hebben, want ik heb
het God verteld."
Gevatheid van Alfonsus XIII.
De jonge koning van Spanje is, zooals
genoeg bekend is, zeer gevat. "Vooral zijn
ministers hebben daar menig staaltje van
ondervonden. Bij een gewone dagelijksche
•zitting van den koning, wanneer die zijn
stukken teekende, had maarschalk Lopez
Dominguez den vorst al een behoorlijk aan
tal voorgelegd, zoodat de staatsman het
noodig oordeelde, den koning nog bijzon
der attent te maken op het papier, dat hij
hem toen ging ovöTkggen.
„Uwe Majesteit excuseerde mij, als ik hem
hierbij een grooten persoonlijken dienst ga
vragen, maar de man die zich hierbij aan
meldt is een speciaal vriend van mij en
een zeer goed dienaar der kroon, die zioh
uiterst gelukkig zou voelen, wanneer Uw
Majesteit hem voor zijn leven tot senator
wilde benoemen. Uwe Majesteit wÜ mij w°l
vergeven dat ik zoozeer blijf aandringen
op deze eer, maar de persoon in kwestié
hecht zóó groote waarde aan die benoeming^
dat hij het iliet overleven zou, als ze hen|
niet vergund 1 "ocht worden..."
„0, maar.' si Alfonsus XIII, terwijl hi|
onmiddellijk pen en papier greep. „U is ei
dus zeker van, mijnheer de maarsohalk, dai
die man zou sterven van verdriet als hij
niet benoemd werd?"
„Gewis, Uwe Majesteit."
„Nu, dan om dien man te redden, wilj
ik dus niet anders doen 1" en onder aan hefr
stuk voegde hij de volgende noot toe:
„Gratie verleend en voor eeuwig aan dei^
dienst van den Staat verbonden," waarop,
hij zijn onderteekening liet volgen in bijzonV
der groote, fraaie letters.
Niemand had Fulton durven vergezellen
op zijn reis in een stoomboot van New-York
naar Albany.
Op de terugreis bood zich iemand aan:
het was een inwoner van New-York.
Men vertelt, dat, toen hij op de boot
kwam om over den prijs van zijn overtocht
te spreken, hij slechts één persoon aan
boord vond, die in de hut zat te schrijven;
dat was Fulton.
Gij gaat immers weer naar New-York
terug met uw boot* is het niet? vroeg de
reiziger.
Ja, antwoordde Fulton* ik zal probee-
ren hierin t6 slagen.
Kunt gij mij als passagier opnemen t
Zeker, als gij er toe besluiten kunt de
zelfde kansen als wij te beloopen, zei Ful
ton.
De inwoner van New-York vroeg toen den
prijs voor den overtooht, deze bedroeg zes
dollars (vijftien gulden).
Fulton bleef onbeweeglijk zitten, als in
gedachten verzonken, terwijl hij op. het geld
in zijn hand bleef staren. De reiziger dacht,
dat hij zich vergist had.
Gij hebt mij toch immers dien prijs ge
noemd? vroeg hij aan Fulton.
Bij die woorden schrikte Fulton uit zijn
droomerjj wakker, keek den reiziger aan,
terwijl er een traan in zijn oog opwelde.
Neem mij niet kwalijk, zei hij op ze-
nuwachtigen toon ik dacht er aan, dat de»
zes dollars, hot eerste loon zijn, dat mijn
langdurige werkzaamheden op het gebied
van stoomvaart hebben opgebracht. Ik
wenschte wel, voegde hij er bcij terwijl hij
de hand van den reiziger vatte, de herin
nering aan dit oogenblik te vereeuwigen,
dcor u te verzoeken een flesch wijn met mij
te deelen maar ik ben te arm om u het aan
te bieden. Ik hoop ei- evenwel toe in staat
te zijn den eersten keer dat wij elkaar weer
zullen ontmoeten.
Vier jaar later ontmoetten zij elkaar weer
en toen ontbrak de wijn niet om zulk een
treffende herinnering te vieren.
Een iavaansche goocheltoer.
Onder een gezelschap kunstenaars, te
Batavia, bevond zich1 een allerliefst klein
meisje van ongeveer zevenjarigen leeftijd.,
De hoofdpersoon van hetgezelschap'
plaatste dit kind in 'n soort tentje en richt*,
te zich vervolgens tot de omstanders.
„Ik verzoek u", zeide hij, „mij over on
verschillig welk onderwerp vragen te stel
len, maar fluisterend, zoodat het kind ze
niet kan hooren en toch' zal zij ze beant*
woorden".
Al heel gauw deden zich vele nieuwsgie
rigen op. De eerste antwoorden van het
kind waren zeer juist, doch bij de vierde
of vijfde vraag ging het niet meer zoo vlot..
„,Hoe is bet", vroeg daarop de kunstenaar^
„antwoordt je met?" „Ik wil niet", zeide
zij. „Zul je wel eens antwoorden", riep hij
boos uit. „Ik wil niet meer antwoorden".,
„Waarom niot?" „Breng mij naar mijn
ouders terug, aan wie je mij ontstolen
hebt", zeide zij.
Nu werd de kunstenaar woedend en rieft
uit: „Wanneer je niet onmiddellijk gekooi^
zaam, dan vermoord ik je." „Yermo\>r<^
mij maar, dan is het uit, maar antwoorden
doe ik niet meer." Hierop vloog de kunste-