De klokkenist van Hansenbrug.
FEUILLETON.
DE SCHATVINDERS.
eindelijk zoo boca, dat ik met een ware
baat liet zoo vurig verlangde voorwerp over
den muur gooide om het nooit meer behoe
den te zien.
Telkens kwam later in mijn leven die
gedachte aan mijn dwaasheid in mij op.
ftZal je dan nooit veranderen?" zei ik tot
piijz-elf; ik lachte mijzelf uit en, bedacht
frnij dan. Er is heusch niets' zób nuttig, als
fcichzielf van tijd tot tijd eens uit te lachen.
Ik keek mijn zoontje aan en zei hem:
„Dit verhaaltje toont aan, datde zonen
dikwijls op de vaders gelijken 1"
Anton Gottlieb was de vermaarde klok
kenist van- het vermaarde klokkenspel te
Hansenbrug. Niet minder dan vijf en dertig
klokken lieten daar dagelijks hun wellui
dende tonen hooren, waarop heel de om
trek ter kerke kwam. De inwoners der klei
ne stad waren dan ook niet weinig trotsch
op hun carillon en wat Gottlieb betrof, die
leefde alleen voor zijn geliefd klokkenspel!
En ziet: op een goeden dag kwam er een
vreemdeling in de stad, die niets liever
wonschte, dan het oarillom van nabij te zien.
Met rcchtmatigen trots wees Gottlieb den
man den weg en was buitengemeen in zijn
schik, dat hij het kunstwerk weer eens
mocht toonea in al zijn heerlijkheid, aan
iemand, die er verstand van hadl En de
vreemdeling was er dan ook ten zeerste
door getroffen.
Maar den volgenden ochtend, op het uur
van het «angelus, gaf het carillon heel geen
geluid!... en om twaalf uur, en 's avonds...
«oog steeds een doodelijke stilte 1 Van dien
dag af zwegen de klokken voor goed 1 Wat
Gottlieb er ook aan deed. Hij haaldo heel
het gecompliceerde werk uit elkander en
zette het weer ineen: niets gaf; het was,
of die vreemdeling er de ziel uitgekeken
had.
Nu had dit alles plaats in de zeventiende
eeuw toen de mensohen nog erg bijgeloovig
waren en zoo scheen hun ook dit plotselinge
zwijgen van het klokkenspel een bovenna
tuurlijk iets en ze zagen er Anton Gottlieb
op aan, die hoe langer hoe meer geschuwd
werd door de menigte: de menschen gingen
hem zorgvuldig uit den weg, als zij hem
tegenkwamen en de kinderen kropen weg
van angst. Zoo ging het niet langer; Gott
lieb werd openlijk in verhoor genomen door
Slot.)
Uit de zijden reticule^ die zij bij zich
iroeg, trok de oude dame een bos sleutels
)ntsloot daarmee haar secretaire en haalde
er de beloofde belooning uit, die zij blijk-
oaar al klaar had liggen. Zij gaf aan Bob
en Nel ieder de helft en stopte ook den
goeden Bruins een muntje in de hand,
„voor den spaarpot van zijn zieke, kleine
meid", zooals zij zeide. Bruine was wel wat
overbluft en frommelde verlegen aan zijn
pet, terwijl hij aarzelde:
„Ja, ziet Uhet is nog niet eens gezegd,
dat de vader van de kleinen het goed
vindt, dat zij «iit geld aannemen. Maar tot
dusverre, wel bedankt freule."
„O wat dat betreft", begon de gelukkige
oude dame weer; „laat ze het toch in
ieder geyal aannemen, ze kunnen het im
mers dan nog aanwenden voor een liefdadig
doel, als het niet voor eigen gebruik is."
Nu, de heele familie ging uiterst tevreden
en verheugd naar huis. Bruins kon het nóg
maar niet begrijpen, dat er nu al zoo maan
den lang gezocht was naar dien schat,
zonder eenig resultaat, en dat die twee
kleine hummels, den eersten den besten dag
het zilver al ontdekt hadden. Nel en Bob
maakten allerlei plannetjes, wat zo met
het geld zouden doen, als ze het mochten
houden; en zóó royaal zouden ze dan elk
bodenken, dat men ze heusch niet van egoïs
me kon beschuldigen: hun oudste broer zou
den burgemeester, Hans Peterman, die hem
toesprak als volgt:
„Hoor eens hier, baas Gottlieb, we kun
nen toch niet aannemen, dat zoo'n recht
schapen man, als gij'rijt, met booze dingen
om zou gaan. Maar klaarblijkelijk moet ons
carillon nog eens onderhanden genomen
worden en schijnt gij ditmaal de fout niet te
kunnen vinden. Daarom moesten wij maar
eens een anderen klokkenist raadplegen, op
een kleintje zullen we niet zien; de stad
Hansenbrug geeft van te voren een ruim
crediet en vertrouwt u ten volle toe, dat
gij op uw gemak uitkijkt naar een alles
zins bekwaam klokkenkunstenaar."
Nu, dit was royaal gesproken en zoo ver
trok Gottlieb dan naar Vlaanderen, dat be
roemd was om zijn klokkenisten in die da
gen. Maar gèèn van hen kon de fout vin
den, en dus kwam onze reiziger weer terug
net zooals hij vertrokken was I Wanhopend
was hij dan ookhij at niet meer, hij sprak
niet meer en vermagerde zichtbaarZoo
zat hij dan op een goeden avond rustig in
zijn lederen stoel bij den haard, in treurig
gepeins verzonken, toen hij opeens een kla
gelijk stemmetje hoorde en daar een arm,
klein meisje voor zijn deur stond, een
kind van een jaar of twaalf, dat smeekte om
binnen gelaten te worden.
„Maar, kindlief, vertel mij eerst eens, hoe
kom je hier1? Waarom ben je op dit late
avonduur niet rustig en wel bij je ouders
en in bed?"
„Ik heet Maria", was het antwoord; „en
ik kan niet bij mijn ouders zijn, want die
heb ik beiden verloren en nu ben ik maar
dag aan dag verder getrokken en heb tot
nog toe altijd een onderkomen gevonden,
maar geen van de menschen, die zoo vrien
delijk voor mij is geweest van mij bij zich
tehouden. En ik heb het nu c- rg koud en
ben hongerig ook."
Welnu, kind, kom, schuif dan maar bij
den haard, ik zal je een lekker bordje pap
geven en intusschen een bedje voor je
spreiden."
Zóó dankbaar was de kleine voor de vrien
delijke ontvangst, die haar nu ten deel vïel,
dat zij even de kat streelde, maar... o jé,
leelijk gebeten werd!
Nu, de klein© begaf zich naar bed en
Gottlieb nam zijn plaats bij den
haard weer in. Nog heel laat klopte er een
vreemdeling aan, geheel in een rooden man»,
tel gehuld en met een hanenveer op den
hoed.
een luchtschip krijgen, geen eohfc natuur
lijk, maar toch zoo'n heel mooij als ze in
het „Kinder-Paradijs" hadden gezien.
Joanna kreeg een schildersezel, Bob zelf
een jacht en Nel een pop met echte oog
haren. O, heerlijk was hetdol gewoon
Dienzelfden avond nog kwam er een brief
van vader en die was erg gerust gesteld
door den knappen dokter dien hij was gaan
raadplegen. Wel moest hij veel geduld heb
ben, zich eerst maar kalm houden en niets
uitvoeren, maar terecht zou het komen die
vreeselijke oogziekte, en géén der kinderen,
was op het bericht daarvan zóó blij, als
Joanna.
Zij zelve was er echter naar aan toe, want
haar voet begon hoe langer hoe meer te
zwellen en haar juist meer pijn te doen, in
plaats van te beteren. Betsy vond het dus
maar geraden den volgenden ochtend da
delijk den dokter te la ten'halen, die heel
geruststellend eerst gezegd had, dat hij
over een paar dagen nog wel eens zou ko
men kijken. En jawel; daar hadt jo het al:
er was een glassplinter in de wond blijven
zitten en dit had nu een ontsteking ten ge
volge. Die splinter moest er uit en dat was
een pijnlijke operatie, die Joanna echter
flink doorstond. Nel, had aan de deur
staan kijken, terwijl 2 dokter bezig was en
ik geloof, dat haar zusje nog wel een heel
eind in haar achting rees om dit held
haftig gedragToen de dokter weer de
deur uit ging, kwam de kleine meid hem
vertrouwelijk op zij en vroeg:
„Is U die dokter, die gezegd heeft, dat
Maggie's rug misschien nog wel beter zou
kunnen worden?"
„Wat is er van uw dienst?" vroeg Gott*
lieb, beleefd en verbaasd tegelijk.
„Wat er van mijn dienst is, baas
Gottlieb? Er zal eerder iets van uw dienst
zijn!"
„Ik, ik zou u iets te vragen hebben?"
„Nu, wat zou je er van zeggen, baas
Gottlieb, als morgen je carillon eens speel
de?"
„Het carillon spelen....?"
„Ja, en dat heb ik ini mijn hand!"
„Zou het mogelijk rijn 1'7
„Ja, wis en zeker, maar ik wensch er een
loon voor."
„Nu, dat is goed; zeg maar wat gij heb
ben wilt."
„Zoo, ben je zoo gul met je aanbod?"
„Jawel, maar niet dat ik hier zooveel te
zeggen heb, maar de burgemeester heeft mij
vergunning gegeven'^ om voor loon te geven,
wat ik wil."
„Zoo, en beloof je dat?"-
„Ja, ik beloof het."
„Nu, goed dan; ik eisch dus, dat-de eer
ste de beste, die morgenochtend de trap
opstijgt van den toren naar het carillon
mij toebehooren zal. Gottlieb had er nu een
maal zijn woord op gegeven en dus moest
hij wel woord houden, ofschoon hij nu toch
niet erg meer op zijn gemak was met dien
vreemden gast en ineens was die nu ook
verdwenen en Gottlieb bleef verder den
nacht maar opzitten, zóó vreemd voelde hij
zich, na al die verschillende indrukken. En
den volgenden ochtend? JaweL.. daar luid
den zijn geliefde klokken! Ik kan je niet
zeggen, hoe verschrikt, verblijd en verrast
Gottlieb opkeek. Hij liep het huis uit en
reeds naderde een nieuwsgierige menigte de
kerk, de burgemeester vooropReeds wilde
die de trap opsnellen naar het carillon, toen
de klokkenist hem gelukkig nog tegenhield.
Juist kwam zijn klein logéetje aangespron
gen met een grooten zak bij zich cn die
scheen het heele gesprek van» den vorigen
avond gehoord te hebben, ton minste ver
heugd sprak zij:
„De eerste, die de trap opgaat zal im
mers den vreemden man toebehooren, die!
hier gisteravond kwam; welnu dan:"... en
zij maakte den zak open en daax kwam dej
groote zwarte kater er uit gesprongen, diei
haar den vorigen dag zoo leelijk toegeta-j
keld had; en wip! wip! ging het de trap;
op, als een wervelwind!
„Ziezoo, die is er bij", keerde ze
zioh toen tot de verbaasde omstanders, die
„Ja, kleintje, 't is mogelijk; maar waar
om vraag j© dat zoo?"
„Is 't erg duur, doktor?" De dokter
noemde de som. En zonder verder eon
woord meer te zeggen, sprong Nel weg en
hield een lange conferentie met broer Bob.
En het eind van die overleggingen was,
dat beide dreumessen, als vader het goed
vond, vrijwillig afstand zouden doen yan
hun premie, om zieke Maggie onder behan
deling te stellen van dien specialiteit.
Nu, toen Joanna vader alle3 tot in de
kleinste bijzonderheden geschreven en uitge
legd had, liet deze terug schrijven, dat hem
dit een heerlijke oplossing leeken zoo w^erd
ook na rijp beraad en overleg met de fa
milie Bruins tot dé operatie overgegaan,
die boven verwachting goed slaagde. Na
tuurlijk ging er een heele tijd mee heen,
eer alles zoo zijn beslag had genomen, maar
het verblijf bij de familie Bruins had op
elk karakter een heilzamen invloed gehad
en Joanna, de gesloten, stugge onvriende
lijke Joanna, was heel anderfi geworden door
de intieme vriendschap met Maggie en toen
de logéetjes al weer lang naar iiuis waren,
hielden beide meisjes een drukke briefwisse
ling en Maggie zou dien volgenden zomer
misschien bij Joanna mogen logeerenDat
zou een pret zijn en ook een voldoening voor
Nel en Bob!
Zoo zie je, hoe het geluk mensch en kind
soms dienen kan! Natuurlijk kunnen wij
niet allen zoo voorspoedig zijn als die twee
kleoitjes, maar een daad van opoffering
kunnen wij toch altijd bewijzen; en niets
maakt zóó gelukkig, als één enkele bloem
te strooien op zijns naasten padi