Een schipbreuk. RECEPT. Pliotographigdie opneming Tan uit een Zeppelin-luchtschip: liet tuchthuis te Bruchsal in vogelvlucht. Dan 7den April 1771 verliet het Fran- •che schip „Duras" II© de France, om lroers te zetten naar Pondichéry, Eén der galantste officieren van den Koning, Freton de Vaujas, Tras de bevelhebber en de heer De Barre, die zeer veel gereisd en een groote kennis opgedaan had met name van vreemde ge wassen, zijn luitenant. Er waren twee Fran- èche dames aan boord: mad. Chevreau, nau welijks drie en twintig jaar, ging haar man opzoeken, die in Indië een betrekking be kleedde; mile Goupil, zeventien jaar, ver trok naar haar moeder te Pondichéry, we duwe van een Indisch ambtenaar. Beiden waren schoonheden, vooral de jonge Vir- ginio Goupil, die echter de bangste was van de twee en altijd em schipbreuk vreesde. Maar voorloopig hadden zij het uitstekend aan boord van de „Duran." De zee was rustig, de lucht heerlijk, de kapitein en de luitenant wedijverden in gedienstigheid. Zij hadden voor de dames op het dek teen zitje in orde gemaakt, wèl overdekt met zeildoek, waar zij het grootste deel van den dagdoorbrachten. Men maakte voor haar allerlei verkoelende dranken. Een half In dische meid, Marie-Maria, bediende de da mes en er was een neger aan boord, Flik Flok genaamd, die haar amuseerde. De heer De Vaujas speelde viool; zijn lievelingsnum mer was hot ballet van Rameau: ,,Indes galantes." En de luitenant, een weinig be schroomd, kleurde van het voorhoofd tot in zijn blond baardje, als hij Virginie Goupil zag. Zij was voor het overige niet onge voelig voor zijn smachtende blikken. Hij verstoutte zich eens. Den elfden ontmoette de „Duras" Maleische parelvisschers. De heer De Barre sprong in een boot, roeide Haar de visschers en kocht van hen voor ©en weinig tabak ©n een rooden zakdoek {6an dar schoonst© parelen. Aan boord terug gekeerd begaf hij zich naar de geïmpro viseerde zonnetent, waar mej. Goupil lag t$ slapen of ten minste veinsde te slapen Cm legde in haar hand d© nog vochtige 'parel. Op ©en mooien avond was de kapitein geheel verdiept in zijn vioolspel. Maar plot seling hield hij op, wees met den strijk stok naar een donker punt aan d©n hori zon en zeide: \,De mousson-storm." De wind werd koel ©n krachtig, d© zee onrustig. De kapitein liet zeil innemen. Het werd erger. De geheele equipage was op de been. D© golven rijzen, de heer De jVaujas is kletsnat van het spattend© schuim. Maar hij houdt zijn viool vast en geeft met den strijkstok zijn bevelen. Mile Goupil is doodsbang., Marie-Maria valt op de knieën en bidt. Flik Flok, half dood van schrik, verwringt zijn lichaam in de zonderlingst© bochten. Opeens stoot het vaartuig op ©en rots en blijft zitten. Mad. Chevreau heeft haar koelbloedigheid bewaard; zij neemt een bijl en begint den bezaansmast om te hak ken, in regen en wind, bij het licht van toortsen. Men volgt haar voorbeeld. De mas ten worden gekapt en men maakt ©en vlot, dat beladen wordt met wapens, munitie en proviand, vaten wijn en brandewijn. Als de zon verrijst, ziet men de groene kust van ©en eiland en terwijl de storm afneemt, laat ■men voorzichtig het vlot in zee. Mad, Chevreau neemt daarop plaats, mile Gou pil moet gedwongen worden het schip te verlaten. Ten slotte zijn allen op het vlot. De heer De Barre heeft zich neergezet bij mile Goupil ©n tracht haar te troosten. Res-ds nadert het vlot het eiland. Men ziet de in boorlingen naderen, met palmtakken wui vende, tan teeken, dat de schipbreukelingen gerust kunnen zijn. Virginie komt bij en glimlacht tegen den jongen officier, als plotseling een golf het vlot overstroomt en haar wegrukt van zijn zijde. Het jonge meisje gilt en verdT7ij-nt. Maar de heer De Barre springt haar na en heMt het geluk haar te grijpen. Mad. Chevreau maakt een sjerp los van haai* middel en werpt die in zijn richting. De sjerp breekt echter. Maar de officier is krachtig en hij bereikt zwemmend met zijn „dierbaren last" het eiland. Virginie opent de oogen en slaat de armen om den hals van haaX redder; Zeewier heeft zich gestrengeld tusschen haar lokken. Maar zij ziet er bekoorlijk uit en de inboorlingen zelfs zijn blijkbaar onder den indruk van haar jeugdige schoonheid. Voor de schipbreukelingen begon een heer lijke Robinsonade. Het eiland, tot de groep der Maledieven beboerende, was een geze gende plek; de inboorlingen waren zacht en vreedzaam. De geredde Franschen be gaven zich in optocht, de heer De Vaujas met zijn viool aan het hoofd, het ballet der ,Indes galantes" spelende, naar de hut van het stamhoofd, den koning van het eiland. Hij ontving hen zeer goed im boog diep voor de dames. Hij gaf een luisterrijken maaltijd: eieren, melk, honing en vruchten en De Vaujas schonk brandewijn. Gedu rende dit feest bouwden da matrozen van de overblijfselen van het sdiip aan fret strand tenten, waarin men zou wonen tot een van 's Konings schepen, van Indiè ko mende, hen kon opnemen. Het was eigenlijk ©en verrukkelijke schipbreuk. Maar Virginie is niet geheel gelukkig aanvankelijk. Zij heeft haar redder lief en hij haar, maar hij durft niet spreken. Daar vindt zij op een morgen een bouquet met een briefje. Het ba vat de woorden: „Ik heb voocr u in de sclmduw van het bosch deze „areck"-bloenien geplukt: zij be vatten mijn hart. De B." „Areck"-bloemen. De heer De Barre, zoo- als wij boven zeiden, was een kenner van vreemde planten. Blijkbaar met opzet had hij deze bleeke en in de schaduw groeiend© bloemen gekozen. Zij moesten een taal spre ken. Maar wat beteekenden zij in de bloe mentaal? Mej. Goupil raadpleegde den grooten toovenaar, den priester van den stam. De groote man legde haar uit, dat ©en verliefde de „areck" z-andt aan het meisje van zijn keuze en dat, als dit zijn nei ging beantwoordt, zij hem een takje zien den moet van de ansjoli-maravara, die op den broodboom groeit. Hog dien avond ont ving De Barre ©en bouquet mtót een keu rig briefje: „Ik heb voor u op den boom, onsterfelijk als mijn gevoelens, dit takje geplukt; het ontsluit mijn hart." Virginie Goupil. Eenige weken later, toan de „Bretagno," uitgezonden om de schipbreuk elingan te zoe ken, te Pondichéry aankwam, stond de moe der van Virginie, die reeds ingelicht was, bij de landingsplaats en legde de hand van haar dochter in die van den beschroom- den luitenant. De idylle eindigde met een goed huwelijk. De vierschaar. Een rechtbank werd oudtijds „de vier schaar" genoemd. "Waarom? Men vond in de zaal, waar recht gesproken zou wor den, vier banken of schranuen, n.l. één bank voor den rechter, één bank voor dé schepenen of mederechters, ook wel „bij-, zitters" genoemd, één voor den beschul diger, en dan nog één voor den beschul digde. Wanneer de graaf yan Holland zelf „ter hooger vierschaar" zat, had hij tot zijn bijzitters leenmannen, wanneer het leenzaken betrof. Was het een zaak, die alleen den edelen aanging, dan waren ook de bijzit tea's edelen. Zat hij ter vierschaaj op het platteland, dan waren ze vrije of welboren i(welgeboren) mannenwaren er dorpszaken te behandelen, dan bestonden de bijzitters uit d© buren, en "betrof het rechtsgeding een zaak van polder of waterschap, dan namen er de gezworenen en heemraden of zeventuigen de plaatsen van d© bijzitters in. Een onedel schout' mocht niet als rechter in de zaak van een edelman optreden ,en als -algemeen© regel gold„Metben welgeboren mannen zal men welgeboren mannen verwinnen of be rechten, en een huisman (dat was een boer) zal mem verwinnen met een huisman." De rechter schijnt evenwel altijd een vrij en welgeboren man geweest te moeten zijn; hij moest dus zijn „echt ende recht, end* van gueden (goeden) geruchte, een vrije man." Oude ziekten. Een openbaar werk, in Egypte onderno men tot verbetering der irrigatie, heeft eanj aantal pude begraafplaatsen blootgelegd, Bn daardoor een overvloed van menschelijke over blijfselen voor de studie beschikbaar ge-, steld. Met het oog op het groote belang van een zorgvuldige opgraving, heeft de Egyptische regeering alle mogelijke voor-, zorgen genomen en het onderzoek heeft dan. ook reeds zeer belangrijke zaken aan het licht gebracht. In de oude mummiën van 5 a 6000 jaar oud vindt men de duidelijke aan wijzingen van dezelfde kwalen, die nu nog het miensclidom teisteren. De ziekte van dep dag, appendicitis, ontbrak niet. Allerlei vor men van rheumatiek en jicht evenmin. Ook; werden bewijzen gevonden van een buiten* gewoon weerstandsvermogen tegen schedel- verwondingen, zooals men dat nu nog bjf Indische volken aantreft. Deensoherijst 1 L. melk, 125 Gr. rijst, 60 Gr. suiker, 1 A 2 eieren, 100 Gr. bitterkoekjes, een wei nig zout. Bereiding: Yan de melk, de rijst en het, beetje zout op de gewone manier rijstebrij; koken. Deze mengen met suiker, eidooier» en stijfgeklopt eiwit, en laag om laag met de bitterkoekjes in een beboterd vuurvasts schoteltje doen; daarna in een goed war men oven vlug bruin laten worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 20