1 Romeo en Julia. FEUILLETON. DE SCHATVINDERS. De hond van koning Eduard. HET KIND DER ZEE. en de grijsaard gaf den stok aan den an deren, alsof die hem hinderde, en getuig de: „Ik beken, dat ik de goudstukken ont vangen heb, maar ik zweer, dat ik ze de zen man weer ter hand heb gesteld. Om dat hij zich dit echter niet herinnert, vraagt hij ze van tijd tot tijd terug." „Sanoho Pancha vroeg aan den schuld- ©ischer of hij hier tegen iets had in te orengen; deze antwoordde, dat, daar de man een eed had afgelegd hij de waarheid zou gezegd hebben en hij aohtte hem trou wens ook als een rechtschapen mam, hoewel faaj zich niet herinnerde, dat hij het geld terug ontvangen had, maar hij zou er hem .voortaan niet meer om vragen. De andere nam zijn stok weer in de hand en verliet de zaal. Toen Sancho bemerkte, dat deae man wegging zonider iets te zeggen, bewonderde hij het geduld en de edelmoedigheid van den eischecr, dadht even na en gaf bevel den grijsaard terug te roepen. Zoodra hij ver scheen, zei Sanoho tot hem: „Geöf mij even uw stook, ik heb hem oloodig." „Als 't u belieft, Edele heer", antwoord de de grijsaard. Sancho nam den stok, gaf hem aan den endoren grijsaard en zei: „Ga heen, goede man, gjj zijt nu terug betaald." „Hoé, Edele heer?" was het antwoord, „is deze stok tien goudstukken waard?" Je,", hernam Sanoho, „dat is bij waard en men zal dadelijk zien, dat ik de kunst van regeeren versta." „Men snijde onmiddellijk den stok open", voegde hij er bij. De stok werd doorgesneden en er rolden ften goudstukken uit. De toehoorders vroegen nu, hoe hij er achter gekomen was, dat de goudstukken in, den stok verborgen waren. „ik merkte op", zei Sanoho, „dat hij, Ue den etok droogs deaen zonder nood- laketijikUeid aan zijn acfouHeischer gaf, toen bh don eed aflegde en dat hij den stok cm- 311 ddoffijfe terug genomen heeft." De grijsaards gingen heen, de een tevre den eol de andere uit Eet veld geslagen. n „Romeo, ik ga er vpn dootr! Ik heb1 er «dadelijk genoeg van, om daak altijd in 'ZOo'b nare kooi opgesloten te zitten fen nooit iets anders te krijgen dan saai, droog Baad sta, wat .water in een fonteintje. Ik dank je Jroor; ik wil wel eens wat meer Jafln' Van de wereld eindelijk!" „Maag kind, wat haal je ja in je hoofd?" yroeg de kalme Borneo ontzet „Wpu jij' 8) Want, al wa$ ©r nu nog o zooveel op tan te merken, ze waren toch knap getee- frisoh van opvatting. „Nu, je kunt het," zei Joanna, met na druk. „Weet je wat er aan mankeert, aan vele ien minste? De perspectief deugt niet, maar daar kan ik je een heeleboel van ver tellen, als je dat graag hebt." „O ja, dol graag. Maar weet je, ik moet hier een hiel breien in deze kous, heeft moe der gezegd en die moet vandaag af, zie je." Net op datzelfde oogenblik kwam juf frouw Bruins, die natuurlijk niet mee had kunnen gaan naar het kanteel, uit de mel- kerij terug en Joanna maakte onmiddellijk gebruik van die gelegenheid, om een beroep te doen op haar inschikkelijkheid. „Mag Maggie haar breiwerk voor van daag eens laten, juffrouw Bruins? We wil den zoo graag camen wat over het teekenen opreken, zjat u. We zouden nog zooveel van èlkander kunnen leerenl" wegvliegen, hier uit je kooi en de wijde wereld ingaan? "Weet je wel, hoe koud je het daar hebben zult en hoe nat je (kimt worden en, en, 0, ik word al naar als ik er aan denk!" „0, maar jij bent ook zoo bang, altijd! Verbeeld je, wat geef ik daar nu om, of ik al eens een flinke regenbui krijg? Dan schuil ik maar even weg onder een paar dik-bebladerde takken. Het zou wat! Deuk je, dat ik nog langer van plan ben, alle maal die gekkigheden; te zeggen, die de vrouw mij loeien wil. Ik doe maar altijd net of ik het niet kan. Maar dat geeft niks. Dat vervelende jnensch houdt altijd maar vol!" „Jawel, maar dat vervelende mensch be loofde je toch maar ©en heerlijke klont sui ker, als je het zei! Deukt ge, dat er bui ten soms hennepzaad voor je te vinden is, of suikerklontjes, of zoo? Dat zal je te genvallen, meisje!" „Nu, dat is mogelijk dan; maar die ver veling houd ik heusch niet langer uit! El- ken dag is het weer hetzelfde. Neen, dat is veel te geestdoodénd voor iemand yan onze bevatting ein ontwikkeling." „Nu', ga je gang maar eens, jongejuf frouw; en je zult zien, hoe gauw je weer terugverlangen zult naar ons veilige kooitje; dat verzeker ik je. En hoe wil je liet eigen lijk klaarspelen om los te breken. Dat zal me benieuwen." „Wel, daar heb ik al lang over nagedacht fen heel goed overlegd heb ik het ook, hoor! AIb de vrouw ons morgenochtend meeneemt naar buiten op haar schouder, om in den tuin wat te .gaaio.' wandelen, dan poets ik de plaat, ineens." Nu, dé bezadigde Borneo zei maar géén (woord meer, maar dacht des td meer! En den volgenden ochtend bracht Julia haar plannetje ten uitvoer. Inoens vloog ze weg I over het hoofd van de arme vrouw, diel onmiddellijk naar binnen liep én in wanhoop riep tegen da oude, trouwe keukenmeid: „Maar, Anna, wat zal ik be ginnen; Juultje is weg! Daarnet vliegt zé over den tuinmuur!" *0, maar dat is zoo érg niet, juffrouw!" trachtte de goede Anna haar meesteres to troosten. „Zet u de kooi maar in den- tuin, mét Borneo er in, dan zult u eens zien, hoe gauw die andera weer terug is!" Maar p.eb was al middag geworden en nog steeds liet Juultje zich wachten! Juf frouw Nellie kon het eindelijk niet langer meer uithouden en 's middags zette ze haar hoed op, deed haar mantel aan, en maakte haar verlies bekend in het dorp. Een groot papier liet ze aanplakken tegen den adverten tie-muur en daarop prijkte, in groot© .zwarte letters: „Drie gulden belooning aan dergeen, die éen kleine, groen© papegaai, luisterende naar den naam van Julia, op „Klimop-lust" terug bezorgt." „Nu, ik vind het natuurlijk erg vriende lijk van u, jongejuffrouw Joanna; maar als je mij nu eerlijk vraagt: Ik vind het tijd verknoeien. Als je nu ooit iets kon verdienen met dat teekenen en schilderen, dan was het nog tot daaraan toe, maar geen droog brood." „klaar juffrouw Bruins hoe komt u er bij?" riep Joanna in edele verontwaardi ging. „Er zijn. wel schilders, die over de tien duizend guklen maken van een schil derij En ik verzeker u, dat vader ook aar dig wat krijgt voor zijn werk!" „Jawel, dat geloof ik v/el, lieve juffrouw Joanna; maar voor Maggco is dat toch Diets; heusch: voor haiu* zit er niets geen toekomst in en is het zuiver en alleen maar een liefhebberij, een aardigheid, voor zich zelf alleen. Enfin, een mensch moet ook wat hebben, als zo er op den duur haar breien maar niet voor verzuimt." Na deze practische beschouwing der de gelijke huisvrouw, gaven beid© meisjes zich met hart en ziel over aan haar teekenlust. Ze bespraken van alles: het soort van pa- pie", de penseelen en de verf, die in alle opzichten de beste was in het gebruik, enz., en nog menigen nuttigen wenk wist het tee- kan-academie-leerlingetjs aan haar minder En wat had mi die ondeugende Julia, al' dien tijd gedaan, intusschen. Eerst had ze heerlijk VTij rondgevlogen: in den lekkeren, warmen zonneschijn. Toen' vloog ze den kant van de rivier op en' ging op het hooge riet aan den oevar zit-, ten, in de hoop, dat dit suikerriet was,} waar ze haar meesteres wel eens van had', hooren spreken en waar zij zich' dus metf recht op verheugd had. Maar dat viel tegen! En nog veel meer ook! Zoodat ten laatstai Komeo'é voorspelling, toch uitkwam en zei- «rg naar haar „saaie" kooi terugverlangde,- terwijl ze nu verkleumd en uitgehongerd' maar den nacht zou doorbrengen in een; hollen boomstam. ,j Den volgenden ochtend kwam ze in 'een,( vriendelijk tuintje terecht, met groote zon-, nebloemen er in. Twee kinderen waren daar, aan het spelen en ze hoorde den jongen tegen zijn, zusje zeggen: „O, kijk eens, watf een mooie papegaai! Had ik nou' mijn ge weertje maar bij de hand!" „Hè, Wim.1" riep het zusje verwijtendj „Je zoudt zoo'n lief idter toch niet willen'! schieten? Hij is verdwaald, dat kan j© dui-' del ijk zien!" Vader kwam er bij en dier had de adver tentie op den hoek (dor 6traat gezien en') begreep er onmiddellijk alles van. Met Wim's' kapellennet werd pappetje toen gevangenjj en verder naar „Klimop-lust" getransporw teerd, waar ze alle vier even blij waren:' „de vrouw," da goeda Anna, Borneo ©nj1 Julia. Juultje voelde zich tegelijk zeer be-! rouwvol, en zat nog wel. ©en halven dagi. ineengedoken van alle emoties, die zij hadj doorstaan! Ik geloof, 'dat d.6 „vrouw" haar gaat] leeren „Oost West! Thuis bestl" en Juultje zal dan zeker wel gosd luiste ren en gewillig zijn, want de kracht van| die spreuk heeft zij ten, minste genoeg pn/ dervonden. Altijd als de pas óver leden Koning Ed-AaVd van Engeland een bezoek bracht aan dal overzij van het Kanaal, in Frankrijk bijv./ wat hij nog- al eens deed, dan kon men; zeker zijn, dat hij altijd reisde in gezel schap van zijn geliefden Cesar, ©an lang^ harigen witten fox-terrier. Nu omgekeerd was de intelligente Gesar ook bijzonder ge steld op zijn koninklijken meester én keerde de vorst terug vau het een of ander ce remonieel bezoek, dan kon men zeker zijn» dat Cesar al op da loer lag, om zijn baas te verwelkomen en ia begroeten met aller lei luidruchtige uitingen van vreugde. El- ken ochtend, nadat Cesar behoorlijk gebaad, gekamd en geparfumeerd was geworden, door geschoold kameraadje te geven, die met open oogen en oor en alles in zioh opnam van „gezichtspunt", „voorgrond", gemid delden afstand" en al dergelijke technische termen meer. En de tijd vloog voorbij Het was een goed uur loopen naar het] oude kasteel, maar de weg viel den kinde-j ren volstrekt niet lang, want Bruins ver-! telde hun allerlei aardige geschiedenissen! van dierren die hij gehad of gekend had,: en Tom kon alle mogelijke geluiden nadoen, terwijl Jan tevergeefs trachtte, ze af te luis-1 teren, wat dikwijls allerbelaahelijkst was, om aan te hoeren. En Nel en Bob zouden, dicht bij huis, onder Betsy's bereik ten' minste een anderen boom krijgen, waarin ze hun avontuurlijke huishouding, mochten' beginnen. Tom wist er wel zoo een. Toen ze eindelijk voor' het kasteel aan kwamen, duurde het geruimen tijd, eer men hen open kwam doen. Eindelijk kwam er' een knecht, een echt oud-gediend j, die de deur plechtig en langzaam opende en op het eerste bellen zeker nu niet zoo heil vriendelijk gekeken had. Toen hij Bruinsi eerlijk gelaat zag, helderden zijn trekken evenwel op en werd het heele gezelschap in de eikenhouten spreekkamer gelaten, die zeker in geen jaren betrede* was. Eens was ,een Sohotsoheu bediende, die daar expres voor aangesteld was, mocht hij den Koning ko men goeden morgen wenscban en het arme dier was niet ongelukkiger, dan wannoir hij eens een dag die ochtendbegroeting had tnoeten missen. Zooals j© wel begrijpen kunt, Was Cesar door heel de hofhouding gevierd pn in het buitenland ook bekend en ge- ,eerd. Te Biarritz was hij al eenige malen gelogeerd van zijn leven en in Karlsbad kondigde bijv. de groom, die voor de lift moest zorgen den hond volgender wijze aan: „Mijnheer do Koninklijke'hond en de lijf knecht van Mijnheer den Koninklijken hond." Mijnheer de Koninklijke hond had ook éen nota apart' voor hetgeen hij gebruikt had gedurende zijn koninklijk verblijf, en Zijn koninklijk middagmaal, beschuit, soep met vleeschballetjes, kwamjan dagelijks op drie gulden. 's Winters droeg mijnheer de koninklijke hond ook dikke, blauwe, gevoerde jas jes met rood afgezet en met het koninklijke Wapen in den hoek. Maar vooral zijn hals banden waren prachtig en die bezat hij in menigte. Dien hij het meest droeg was 'er een van dof zilver met deze inscriptie: |„Ik ben Cesar; ik behoor aan den Koning." i Toen Eduard VII ziek werd om niet meer op té staan, mocht de hond niet do kamer verlaten van zijn koninklijken meester en ,toen die er niiet mesr was fen de arme hond eindelijk met geweld meegevoerd wérd uit de sterfkamer was hij troosteloos: geen liefkoozing of zelfs niet de fijnste versna pering kon hem eenige lieilzame afleiding geven. Koningin Alexandra verlangde dan 'ook dat het trouwe dier den lijkstoet zou 'volgen en daar te midden van dien schitte renden rouwdienst, te midden van keizers, koningen en vorstelijke gezanten, trok ook Cesar mee, met hangenden kop en een strik' van zwart krip aan zijn halsband, vlak achter Koning Eduard's lievelingspaard. .Voorwaar twee trouwe vrienden, waar ook een vorst zich aan hechten kan, met groote, innige ge negenheid. Een zonderlinge wedden schap. In den nacht, die den slag bij Austerlitz voorafging, wedde een Fransch brigadier met een vriend, dat hij den volgenden dag het eerekruis verwerven zoude. Inderdaad gedroeg hij zich zóó dapper, dat hij ook een vaandel veroverde. Hij was zoodanig met bloed bedekt, vooral in het gelaat, dat men zijn oogen niet meer onderscheidon kon. Toen hij naar het regiment terugkeerde, ontmoette hem de keizer. „Brigadier je naam?" „Lenoir, Sire!" „Lenoir, je hebt vandaag genoeg gedaan, ga je laten verbinden." Daarop wischte Lenoir zijn gelaat af met de vlag die hij veroverd had en sprak. „Sire, ik ben niet gewond; 't is niet mijn bloed, 't is 't bloed van den vijand". Ver rukt over dit antwoord, benoemde de kei zer hem tot fourier en schonk hem het kruis. Het merkwaardigste evenwel was, dat op hetzelfde oogenblik de makker, met wien Lenoir gewed had, in vollen ren kwam aangereden, zijn helm letterlijk tot een zeef geschoten en gevolgd door een hoofdoffi cier, dien hij als gevangene meebracht en den Keizer voorstelde. „Nog een eerekruis," zeide Napoleon lachend, indien dat zóó voortgaat, zal ik de orde moeten afschaffen of het geheele leger moeten decoreeren 1" Niet zoo heel lang geleden, leefde ér tel Scheveningen een klein tueisje, Molly gchee- ten. Op haar vijfde jaar was zij 'zóó lief pm te zien, met haar mooie blauWe oogen, haar blonde zijachtige krullen, dat iedereen al tijd dol op haar was. En zoq gebeurde het op een goeden dag dat Molly op een hoogen duintop zat toen Prins Marlijn, een jonge zeegod, daar langs gezwommen kwam, en haar dadelijk zoo lief en aardig vond, dat hij dag aan jlag daar langs kwam en aan niets en óiemand janders dacht dan aan Molly. Hij wilde haar later vast als zijn bruid meevoeren, maar hoe zou hij haar dan terugvinden, als een ander haar dan misschien al meegenomen had? Daarom zou hij zijn zuster maar ©ens vragen om hulp, die wist altijd zoo goed, hoe zij dergelijk© zaken moest aanleggen. En jawel, den vol- gendenN ochtend, toen Molly met de kinder meid aan het strand zat en die verdiept was in het krantlezen, woei dat papier in ©ens weg met een hevigen rukwind en Molly viel bij die gelegenheid in dien diepen kuil, dien zij gegraven had, en die met de zeo in verbinding stond. Toen droeg die Prins haar veilig weg in zijn armen na,ar het ruime sop en kuste haar driemaal en 'torn was zij meteen veilig onder Water en kon daar net zoo goed leven als op liet land. Toen ging het recht op het paleis van Koning Neptunus aan, want Prin9 Meer lijn was de zoon van dien God der Zee. Molly, die in het eerst heel verschrikt was, had al boel gauw haar kindermeid, en alten, die bij haar in huis waren, vergeten van het oogenblik af, dat ze het paleis bin nenging. En daar bleef zij nu, vele jaren achtereen op den bodem van cte zee en was er heel tevreden en gelukkig, want allerlei aardige nieuwe spelletjes kon ze daar nu spelen, als daar zijn: naloopertje of liever zwemmertj© met de visschen; verstoppertje tusscbön het zeewier, rijden op den rug van een blanken dolfijn, enz., enz. Toen kwam eindelijk de tijd dat Molly én Prins Merlijn in het huwelijk zouden treden en heel het volk had zich al jaren lang verheugd op deze blijde gebeurtenis, want beiden waren zij even bemind in dat land der Zee. Eijke geschenken droegen zlj[ aan' van alle kanten: koralen, paarlen en aller/ led kostbaarheden, die uit de zee opgediept waren. Maar ziet, net op den dag, dat dflj bruiloft zou plaats hebben, kwam er een] groot oorlogsschip aan gestoomd en dat scheen' juist zijn anker te hebben uitgeworpen boven! het Zeekasteel. Het licht van de stoomboot wierp zijn stralen in het water, en te gelijkj toen Molly dat zag kreeg zij haar geheu* gen weer van d© wereld, die zij eens ver^ laten had, als klein kind en vanzelf be^ gon zij toen bitter te weenlsn. Dat hoord^ ©en zeemeermin, die dadelijk op haar ai/ kwam en vroeg naar de reden van dit var* driet. „Dan wil ik p. met genoegen hel pan, prin^ ses Molly," zei d© zeemeermin, die de hoopj had, dat de Prins mét hóór zou trouwen/ En zij wenkte een vliegende visoh naderbij en op diens rug" gezeten, bereikte Molly nu het dek van het schip en daar aange-; komen, was zij Zoo vermoeid van all© ©mot i'3a' van den laatsten tijd, dat zij onmiddellijk; in 6laap viel. En toen zij wakker werd^ stond er iemand over haar heengebogen en dat washaar vader, die verrukt waa( dat hij zijn kleine meid weer terugvond aan! boord van zijn schip, al begreep hij ook; niets van al wat daaraan voorafgegaan wés<! Niet vliegwijdte, maas* springwijdte. Een haas, die opgeschrikt wordt, doet, sprongen van drie cn een halven tot vier, M. Konijnen hebben in dergelijke omstan digheden een springwijdte van 2 Meter. Dus beide dieren zijn al heel gauw een aardig eindje uit den weg, als men ze spreken will' Nog iets over de sSimheid dei* spin. Hadden wij het verleden keer al over de slimheid der spin in het algemecD, in het») Zuiden van Europa leeft nog een exem-i plaar, de zoogenaamde Tarantella, die al| bijzonder uitmunt door de sluwheid, waar/ mee zij haar prooi weet te bemachtigen^ Deze loopspin leeft in gaten in don groncL die hij zelf graaft. Zulk een gat is eon buis,! van ongeveer 25 c.M. diepte, die loodrechü naar beneden loopt en waarvan de zijwamj den met dun rag zijn bekleed. De oirkelron-* de scherp begrensde opening is even eend] met een laagje rag overdekt. De spin zeJvd maakt nu een soort van nis in den wand] der buis dicht bij den grond, en zit daan onbeweeglijk ineeugedrongen totdat een! dier op deze verraderlijke wijze op den ben dem van het gat is gevallen, waarna de Ta-| rantella zioh op zijn buit werpt en dioj doodt, met moordzuchtig glinsterende] oogen 1 dit zeker een prachtig, deftig vertrek ge weest, maar nu zag het er zoo vervallen uit, met zijn al echt onderhouden ameublement en de zware, stoffige gordijnen en het oude Smyrna tapijt, dlat allee verging van de motten 1 „Hemeltje lieve, wat een vervallen groot- beid!" riep Betsy nadat ze haar critischen nlik overal had laten rondgaan. D'r is hier zeker wel in geen halve eeuw groote schoon maak geweest! Kijk eens aan, wat een spinnewebben. Hierop ging de deur open en trad er een oud dametje binnen, met een fijn kanten mutsje op het hoofd en in he;d haar kleeding ook een levende antiquite 11 Ze zei zoo vriendelijk mogelijk, van den een naar den ander kijkend: „Zoo, goeden dag, vrienden. Wat brengt u hierheen? Weet gij iets van mijn zilver, of brengt gij ander© berichten aangaande den diefstal?" „Ja, mevrouw," antwoordde Bruins met den groot3ten eerbied, terwijl hij den zwa- ren zak van zijn schouder lichtte, „hier zijl) uw schatten, en die kleine jongeheer en jon gejuffrouw hebben het gevonden." En Nel en Bob traden wat naar voren en het oude dametje was in het eerst zóó van streek, toen zij haar geliefde schatten een voor een weer voor zich zag, dat ze één dier vuile beslagen lepels, met liefde aan de lippen drukte en toen met onzekere,, bevende stem sprak „Waar hebben jullie dat alles wel gevon den, beste kinderen? Ik moet je eerlijk zeggen, dat ik de hoop al opgegeven had, hoor 1" „We hebben het in deh sohatboom gevon den; ten minste één lepel, ziet u, vóórdat we zelf verdwaalden," helderde Nellie het geval op. „Ik dacht eerst, dat het een wolf was, maar Bob niet; die durfde ;m wel er uit halen4 en toen is mijnheer Bruins meegegaan en die heeft alles opgediept en Tom is nog naar beneden gelaten aan een touw." „Het was in den eik, bij de vijf wegen, mevrouw, dat de inbrekers het zilver zeker verstopt hebben." „Ja, cn ik zou het ook zeker gevonden hebben," viel Jan in; die het nu toch ook tijd vond, om een woordje in het midden te brengen; „maar ik was toevallig dsn anderen kant op." Het oude dametje scheen echter in het minst geen acht te slaan op dio beteekenis- volle opmerking en zei verder tot baas Bruins: „Je weet alles de belooning, hè 2 Heb je niet een gebrekkig dochtertje, Bruins?' Kan daar niets voor gedaan worden f' „Ik geloof het niet, mevrouw, ofschoon de doktoren van wèl beweren; dat er weer een nieuw soort operatie aan den rug ge beurt, waardoor ze misschien Maggie ge nezen kunnen." „Ik heb ook een zusje gehad, die Maggi© heette," zei de oud© freule, droomend. „Maar och, dat is allemaal zoo lang geleden, dat niemand meer aan haar denken zal dan ik... V' Eenigo minuten lang .scheen zij in droevig gepeins verzonken! „O ja, maar nu verder over de beloo ning; ik heb tweehonderd gulden er voor uitgeloofd, hè? en ilc ben blij, dat nu ein delijk de gelegenheid is gekomen om ze t© betalen. Dat zilver is al, door vier geslach ten heen, het eigendom van onze familie ge weest en is dus betrekkelijk, met geen zil ver te betalen' Dus innig-dankbaar ben ik al de eerlijke vinders!" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12