1 Romeo en Julia.
FEUILLETON.
DE SCHATVINDERS.
De hond van koning Eduard.
HET KIND DER ZEE.
en de grijsaard gaf den stok aan den an
deren, alsof die hem hinderde, en getuig
de:
„Ik beken, dat ik de goudstukken ont
vangen heb, maar ik zweer, dat ik ze de
zen man weer ter hand heb gesteld. Om
dat hij zich dit echter niet herinnert, vraagt
hij ze van tijd tot tijd terug."
„Sanoho Pancha vroeg aan den schuld-
©ischer of hij hier tegen iets had in te
orengen; deze antwoordde, dat, daar de
man een eed had afgelegd hij de waarheid
zou gezegd hebben en hij aohtte hem trou
wens ook als een rechtschapen mam, hoewel
faaj zich niet herinnerde, dat hij het geld
terug ontvangen had, maar hij zou er hem
.voortaan niet meer om vragen. De andere
nam zijn stok weer in de hand en verliet
de zaal.
Toen Sancho bemerkte, dat deae man
wegging zonider iets te zeggen, bewonderde
hij het geduld en de edelmoedigheid van
den eischecr, dadht even na en gaf bevel den
grijsaard terug te roepen. Zoodra hij ver
scheen, zei Sanoho tot hem:
„Geöf mij even uw stook, ik heb hem
oloodig."
„Als 't u belieft, Edele heer", antwoord
de de grijsaard.
Sancho nam den stok, gaf hem aan den
endoren grijsaard en zei:
„Ga heen, goede man, gjj zijt nu terug
betaald."
„Hoé, Edele heer?" was het antwoord,
„is deze stok tien goudstukken waard?"
Je,", hernam Sanoho, „dat is bij waard
en men zal dadelijk zien, dat ik de kunst
van regeeren versta."
„Men snijde onmiddellijk den stok open",
voegde hij er bij.
De stok werd doorgesneden en er rolden
ften goudstukken uit.
De toehoorders vroegen nu, hoe hij er
achter gekomen was, dat de goudstukken in,
den stok verborgen waren.
„ik merkte op", zei Sanoho, „dat hij,
Ue den etok droogs deaen zonder nood-
laketijikUeid aan zijn acfouHeischer gaf, toen
bh don eed aflegde en dat hij den stok cm-
311 ddoffijfe terug genomen heeft."
De grijsaards gingen heen, de een tevre
den eol de andere uit Eet veld geslagen.
n
„Romeo, ik ga er vpn dootr! Ik heb1 er
«dadelijk genoeg van, om daak altijd in
'ZOo'b nare kooi opgesloten te zitten fen
nooit iets anders te krijgen dan saai, droog
Baad sta, wat .water in een fonteintje. Ik
dank je Jroor; ik wil wel eens wat meer
Jafln' Van de wereld eindelijk!"
„Maag kind, wat haal je ja in je hoofd?"
yroeg de kalme Borneo ontzet „Wpu jij'
8)
Want, al wa$ ©r nu nog o zooveel op
tan te merken, ze waren toch knap getee-
frisoh van opvatting.
„Nu, je kunt het," zei Joanna, met na
druk.
„Weet je wat er aan mankeert, aan vele
ien minste? De perspectief deugt niet,
maar daar kan ik je een heeleboel van ver
tellen, als je dat graag hebt."
„O ja, dol graag. Maar weet je, ik moet
hier een hiel breien in deze kous, heeft moe
der gezegd en die moet vandaag af, zie je."
Net op datzelfde oogenblik kwam juf
frouw Bruins, die natuurlijk niet mee had
kunnen gaan naar het kanteel, uit de mel-
kerij terug en Joanna maakte onmiddellijk
gebruik van die gelegenheid, om een beroep
te doen op haar inschikkelijkheid.
„Mag Maggie haar breiwerk voor van
daag eens laten, juffrouw Bruins? We wil
den zoo graag camen wat over het teekenen
opreken, zjat u. We zouden nog zooveel van
èlkander kunnen leerenl"
wegvliegen, hier uit je kooi en de wijde
wereld ingaan? "Weet je wel, hoe koud
je het daar hebben zult en hoe nat je (kimt
worden en, en, 0, ik word al naar als
ik er aan denk!"
„0, maar jij bent ook zoo bang, altijd!
Verbeeld je, wat geef ik daar nu om, of
ik al eens een flinke regenbui krijg? Dan
schuil ik maar even weg onder een paar
dik-bebladerde takken. Het zou wat! Deuk
je, dat ik nog langer van plan ben, alle
maal die gekkigheden; te zeggen, die de
vrouw mij loeien wil. Ik doe maar altijd
net of ik het niet kan. Maar dat geeft
niks. Dat vervelende jnensch houdt altijd
maar vol!"
„Jawel, maar dat vervelende mensch be
loofde je toch maar ©en heerlijke klont sui
ker, als je het zei! Deukt ge, dat er bui
ten soms hennepzaad voor je te vinden is,
of suikerklontjes, of zoo? Dat zal je te
genvallen, meisje!"
„Nu, dat is mogelijk dan; maar die ver
veling houd ik heusch niet langer uit! El-
ken dag is het weer hetzelfde. Neen, dat
is veel te geestdoodénd voor iemand yan
onze bevatting ein ontwikkeling."
„Nu', ga je gang maar eens, jongejuf
frouw; en je zult zien, hoe gauw je weer
terugverlangen zult naar ons veilige kooitje;
dat verzeker ik je. En hoe wil je liet eigen
lijk klaarspelen om los te breken. Dat zal
me benieuwen."
„Wel, daar heb ik al lang over nagedacht
fen heel goed overlegd heb ik het ook, hoor!
AIb de vrouw ons morgenochtend meeneemt
naar buiten op haar schouder, om in den
tuin wat te .gaaio.' wandelen, dan poets ik
de plaat, ineens."
Nu, dé bezadigde Borneo zei maar géén
(woord meer, maar dacht des td meer!
En den volgenden ochtend bracht Julia
haar plannetje ten uitvoer. Inoens vloog
ze weg I over het hoofd van de arme
vrouw, diel onmiddellijk naar binnen liep
én in wanhoop riep tegen da oude, trouwe
keukenmeid: „Maar, Anna, wat zal ik be
ginnen; Juultje is weg! Daarnet vliegt zé
over den tuinmuur!"
*0, maar dat is zoo érg niet, juffrouw!"
trachtte de goede Anna haar meesteres to
troosten. „Zet u de kooi maar in den- tuin,
mét Borneo er in, dan zult u eens zien, hoe
gauw die andera weer terug is!"
Maar p.eb was al middag geworden en
nog steeds liet Juultje zich wachten! Juf
frouw Nellie kon het eindelijk niet langer
meer uithouden en 's middags zette ze haar
hoed op, deed haar mantel aan, en maakte
haar verlies bekend in het dorp. Een groot
papier liet ze aanplakken tegen den adverten
tie-muur en daarop prijkte, in groot© .zwarte
letters:
„Drie gulden belooning aan dergeen, die
éen kleine, groen© papegaai, luisterende naar
den naam van Julia, op „Klimop-lust" terug
bezorgt."
„Nu, ik vind het natuurlijk erg vriende
lijk van u, jongejuffrouw Joanna; maar
als je mij nu eerlijk vraagt: Ik vind het
tijd verknoeien. Als je nu ooit iets kon
verdienen met dat teekenen en schilderen,
dan was het nog tot daaraan toe, maar geen
droog brood."
„klaar juffrouw Bruins hoe komt u er
bij?" riep Joanna in edele verontwaardi
ging. „Er zijn. wel schilders, die over de
tien duizend guklen maken van een schil
derij En ik verzeker u, dat vader ook aar
dig wat krijgt voor zijn werk!"
„Jawel, dat geloof ik v/el, lieve juffrouw
Joanna; maar voor Maggco is dat toch
Diets; heusch: voor haiu* zit er niets geen
toekomst in en is het zuiver en alleen maar
een liefhebberij, een aardigheid, voor zich
zelf alleen. Enfin, een mensch moet ook wat
hebben, als zo er op den duur haar breien
maar niet voor verzuimt."
Na deze practische beschouwing der de
gelijke huisvrouw, gaven beid© meisjes zich
met hart en ziel over aan haar teekenlust.
Ze bespraken van alles: het soort van pa-
pie", de penseelen en de verf, die in alle
opzichten de beste was in het gebruik, enz.,
en nog menigen nuttigen wenk wist het tee-
kan-academie-leerlingetjs aan haar minder
En wat had mi die ondeugende Julia, al'
dien tijd gedaan, intusschen.
Eerst had ze heerlijk VTij rondgevlogen:
in den lekkeren, warmen zonneschijn. Toen'
vloog ze den kant van de rivier op en'
ging op het hooge riet aan den oevar zit-,
ten, in de hoop, dat dit suikerriet was,}
waar ze haar meesteres wel eens van had',
hooren spreken en waar zij zich' dus metf
recht op verheugd had. Maar dat viel tegen!
En nog veel meer ook! Zoodat ten laatstai
Komeo'é voorspelling, toch uitkwam en zei-
«rg naar haar „saaie" kooi terugverlangde,-
terwijl ze nu verkleumd en uitgehongerd'
maar den nacht zou doorbrengen in een;
hollen boomstam. ,j
Den volgenden ochtend kwam ze in 'een,(
vriendelijk tuintje terecht, met groote zon-,
nebloemen er in. Twee kinderen waren daar,
aan het spelen en ze hoorde den jongen
tegen zijn, zusje zeggen: „O, kijk eens, watf
een mooie papegaai! Had ik nou' mijn ge
weertje maar bij de hand!"
„Hè, Wim.1" riep het zusje verwijtendj
„Je zoudt zoo'n lief idter toch niet willen'!
schieten? Hij is verdwaald, dat kan j© dui-'
del ijk zien!"
Vader kwam er bij en dier had de adver
tentie op den hoek (dor 6traat gezien en')
begreep er onmiddellijk alles van. Met Wim's'
kapellennet werd pappetje toen gevangenjj
en verder naar „Klimop-lust" getransporw
teerd, waar ze alle vier even blij waren:'
„de vrouw," da goeda Anna, Borneo ©nj1
Julia. Juultje voelde zich tegelijk zeer be-!
rouwvol, en zat nog wel. ©en halven dagi.
ineengedoken van alle emoties, die zij hadj
doorstaan!
Ik geloof, 'dat d.6 „vrouw" haar gaat]
leeren
„Oost West!
Thuis bestl"
en Juultje zal dan zeker wel gosd luiste
ren en gewillig zijn, want de kracht van|
die spreuk heeft zij ten, minste genoeg pn/
dervonden.
Altijd als de pas óver leden Koning Ed-AaVd
van Engeland een bezoek bracht aan dal
overzij van het Kanaal, in Frankrijk bijv./
wat hij nog- al eens deed, dan kon men;
zeker zijn, dat hij altijd reisde in gezel
schap van zijn geliefden Cesar, ©an lang^
harigen witten fox-terrier. Nu omgekeerd
was de intelligente Gesar ook bijzonder ge
steld op zijn koninklijken meester én keerde
de vorst terug vau het een of ander ce
remonieel bezoek, dan kon men zeker zijn»
dat Cesar al op da loer lag, om zijn baas
te verwelkomen en ia begroeten met aller
lei luidruchtige uitingen van vreugde. El-
ken ochtend, nadat Cesar behoorlijk gebaad,
gekamd en geparfumeerd was geworden, door
geschoold kameraadje te geven, die met
open oogen en oor en alles in zioh opnam
van „gezichtspunt", „voorgrond", gemid
delden afstand" en al dergelijke technische
termen meer. En de tijd vloog voorbij
Het was een goed uur loopen naar het]
oude kasteel, maar de weg viel den kinde-j
ren volstrekt niet lang, want Bruins ver-!
telde hun allerlei aardige geschiedenissen!
van dierren die hij gehad of gekend had,:
en Tom kon alle mogelijke geluiden nadoen,
terwijl Jan tevergeefs trachtte, ze af te luis-1
teren, wat dikwijls allerbelaahelijkst was,
om aan te hoeren. En Nel en Bob zouden,
dicht bij huis, onder Betsy's bereik ten'
minste een anderen boom krijgen, waarin
ze hun avontuurlijke huishouding, mochten'
beginnen. Tom wist er wel zoo een.
Toen ze eindelijk voor' het kasteel aan
kwamen, duurde het geruimen tijd, eer men
hen open kwam doen. Eindelijk kwam er'
een knecht, een echt oud-gediend j, die de
deur plechtig en langzaam opende en op
het eerste bellen zeker nu niet zoo heil
vriendelijk gekeken had. Toen hij Bruinsi
eerlijk gelaat zag, helderden zijn trekken
evenwel op en werd het heele gezelschap
in de eikenhouten spreekkamer gelaten, die
zeker in geen jaren betrede* was. Eens was
,een Sohotsoheu bediende, die daar expres voor
aangesteld was, mocht hij den Koning ko
men goeden morgen wenscban en het arme
dier was niet ongelukkiger, dan wannoir
hij eens een dag die ochtendbegroeting had
tnoeten missen. Zooals j© wel begrijpen kunt,
Was Cesar door heel de hofhouding gevierd
pn in het buitenland ook bekend en ge-
,eerd. Te Biarritz was hij al eenige malen
gelogeerd van zijn leven en in Karlsbad
kondigde bijv. de groom, die voor de lift
moest zorgen den hond volgender wijze aan:
„Mijnheer do Koninklijke'hond en de lijf
knecht van Mijnheer den Koninklijken hond."
Mijnheer de Koninklijke hond had ook
éen nota apart' voor hetgeen hij gebruikt
had gedurende zijn koninklijk verblijf, en
Zijn koninklijk middagmaal, beschuit, soep
met vleeschballetjes, kwamjan dagelijks op
drie gulden.
's Winters droeg mijnheer de koninklijke
hond ook dikke, blauwe, gevoerde jas
jes met rood afgezet en met het koninklijke
Wapen in den hoek. Maar vooral zijn hals
banden waren prachtig en die bezat hij
in menigte. Dien hij het meest droeg was
'er een van dof zilver met deze inscriptie:
|„Ik ben Cesar; ik behoor aan den Koning."
i Toen Eduard VII ziek werd om niet meer
op té staan, mocht de hond niet do kamer
verlaten van zijn koninklijken meester en
,toen die er niiet mesr was fen de arme
hond eindelijk met geweld meegevoerd wérd
uit de sterfkamer was hij troosteloos: geen
liefkoozing of zelfs niet de fijnste versna
pering kon hem eenige lieilzame afleiding
geven. Koningin Alexandra verlangde dan
'ook dat het trouwe dier den lijkstoet zou
'volgen en daar te midden van dien schitte
renden rouwdienst, te midden van keizers,
koningen en vorstelijke gezanten, trok ook
Cesar mee, met hangenden kop en een strik'
van zwart krip aan zijn halsband, vlak achter
Koning Eduard's lievelingspaard. .Voorwaar
twee trouwe vrienden, waar ook een vorst
zich aan hechten kan, met groote, innige ge
negenheid.
Een zonderlinge wedden
schap.
In den nacht, die den slag bij Austerlitz
voorafging, wedde een Fransch brigadier
met een vriend, dat hij den volgenden dag
het eerekruis verwerven zoude. Inderdaad
gedroeg hij zich zóó dapper, dat hij ook
een vaandel veroverde. Hij was zoodanig
met bloed bedekt, vooral in het gelaat, dat
men zijn oogen niet meer onderscheidon
kon.
Toen hij naar het regiment terugkeerde,
ontmoette hem de keizer. „Brigadier je
naam?" „Lenoir, Sire!"
„Lenoir, je hebt vandaag genoeg gedaan,
ga je laten verbinden."
Daarop wischte Lenoir zijn gelaat af met
de vlag die hij veroverd had en sprak.
„Sire, ik ben niet gewond; 't is niet mijn
bloed, 't is 't bloed van den vijand". Ver
rukt over dit antwoord, benoemde de kei
zer hem tot fourier en schonk hem het kruis.
Het merkwaardigste evenwel was, dat op
hetzelfde oogenblik de makker, met wien
Lenoir gewed had, in vollen ren kwam
aangereden, zijn helm letterlijk tot een zeef
geschoten en gevolgd door een hoofdoffi
cier, dien hij als gevangene meebracht en
den Keizer voorstelde. „Nog een eerekruis,"
zeide Napoleon lachend, indien dat zóó
voortgaat, zal ik de orde moeten afschaffen
of het geheele leger moeten decoreeren 1"
Niet zoo heel lang geleden, leefde ér tel
Scheveningen een klein tueisje, Molly gchee-
ten. Op haar vijfde jaar was zij 'zóó lief pm
te zien, met haar mooie blauWe oogen, haar
blonde zijachtige krullen, dat iedereen al
tijd dol op haar was. En zoq gebeurde het
op een goeden dag dat Molly op een hoogen
duintop zat toen Prins Marlijn, een jonge
zeegod, daar langs gezwommen kwam, en
haar dadelijk zoo lief en aardig vond, dat
hij dag aan jlag daar langs kwam en aan
niets en óiemand janders dacht dan aan
Molly. Hij wilde haar later vast als zijn
bruid meevoeren, maar hoe zou hij haar
dan terugvinden, als een ander haar dan
misschien al meegenomen had? Daarom zou
hij zijn zuster maar ©ens vragen om hulp,
die wist altijd zoo goed, hoe zij dergelijk©
zaken moest aanleggen. En jawel, den vol-
gendenN ochtend, toen Molly met de kinder
meid aan het strand zat en die verdiept was
in het krantlezen, woei dat papier in ©ens
weg met een hevigen rukwind en Molly
viel bij die gelegenheid in dien diepen kuil,
dien zij gegraven had, en die met de zeo
in verbinding stond. Toen droeg die Prins
haar veilig weg in zijn armen na,ar het
ruime sop en kuste haar driemaal en 'torn
was zij meteen veilig onder Water en
kon daar net zoo goed leven als op liet
land. Toen ging het recht op het paleis
van Koning Neptunus aan, want Prin9 Meer
lijn was de zoon van dien God der Zee.
Molly, die in het eerst heel verschrikt was,
had al boel gauw haar kindermeid, en alten,
die bij haar in huis waren, vergeten van
het oogenblik af, dat ze het paleis bin
nenging. En daar bleef zij nu, vele jaren
achtereen op den bodem van cte zee en was
er heel tevreden en gelukkig, want allerlei
aardige nieuwe spelletjes kon ze daar nu
spelen, als daar zijn: naloopertje of liever
zwemmertj© met de visschen; verstoppertje
tusscbön het zeewier, rijden op den rug
van een blanken dolfijn, enz., enz.
Toen kwam eindelijk de tijd dat Molly én
Prins Merlijn in het huwelijk zouden treden
en heel het volk had zich al jaren lang
verheugd op deze blijde gebeurtenis, want
beiden waren zij even bemind in dat land
der Zee. Eijke geschenken droegen zlj[ aan'
van alle kanten: koralen, paarlen en aller/
led kostbaarheden, die uit de zee opgediept
waren. Maar ziet, net op den dag, dat dflj
bruiloft zou plaats hebben, kwam er een]
groot oorlogsschip aan gestoomd en dat scheen'
juist zijn anker te hebben uitgeworpen boven!
het Zeekasteel. Het licht van de stoomboot
wierp zijn stralen in het water, en te gelijkj
toen Molly dat zag kreeg zij haar geheu*
gen weer van d© wereld, die zij eens ver^
laten had, als klein kind en vanzelf be^
gon zij toen bitter te weenlsn. Dat hoord^
©en zeemeermin, die dadelijk op haar ai/
kwam en vroeg naar de reden van dit var*
driet.
„Dan wil ik p. met genoegen hel pan, prin^
ses Molly," zei d© zeemeermin, die de hoopj
had, dat de Prins mét hóór zou trouwen/
En zij wenkte een vliegende visoh naderbij
en op diens rug" gezeten, bereikte Molly
nu het dek van het schip en daar aange-;
komen, was zij Zoo vermoeid van all© ©mot i'3a'
van den laatsten tijd, dat zij onmiddellijk;
in 6laap viel. En toen zij wakker werd^
stond er iemand over haar heengebogen en
dat washaar vader, die verrukt waa(
dat hij zijn kleine meid weer terugvond aan!
boord van zijn schip, al begreep hij ook;
niets van al wat daaraan voorafgegaan wés<!
Niet vliegwijdte,
maas* springwijdte.
Een haas, die opgeschrikt wordt, doet,
sprongen van drie cn een halven tot vier,
M. Konijnen hebben in dergelijke omstan
digheden een springwijdte van 2 Meter. Dus
beide dieren zijn al heel gauw een aardig
eindje uit den weg, als men ze spreken will'
Nog iets over de sSimheid
dei* spin.
Hadden wij het verleden keer al over de
slimheid der spin in het algemecD, in het»)
Zuiden van Europa leeft nog een exem-i
plaar, de zoogenaamde Tarantella, die al|
bijzonder uitmunt door de sluwheid, waar/
mee zij haar prooi weet te bemachtigen^
Deze loopspin leeft in gaten in don groncL
die hij zelf graaft. Zulk een gat is eon buis,!
van ongeveer 25 c.M. diepte, die loodrechü
naar beneden loopt en waarvan de zijwamj
den met dun rag zijn bekleed. De oirkelron-*
de scherp begrensde opening is even eend]
met een laagje rag overdekt. De spin zeJvd
maakt nu een soort van nis in den wand]
der buis dicht bij den grond, en zit daan
onbeweeglijk ineeugedrongen totdat een!
dier op deze verraderlijke wijze op den ben
dem van het gat is gevallen, waarna de Ta-|
rantella zioh op zijn buit werpt en dioj
doodt, met moordzuchtig glinsterende]
oogen 1
dit zeker een prachtig, deftig vertrek ge
weest, maar nu zag het er zoo vervallen uit,
met zijn al echt onderhouden ameublement
en de zware, stoffige gordijnen en het oude
Smyrna tapijt, dlat allee verging van de
motten 1
„Hemeltje lieve, wat een vervallen groot-
beid!" riep Betsy nadat ze haar critischen
nlik overal had laten rondgaan. D'r is hier
zeker wel in geen halve eeuw groote schoon
maak geweest! Kijk eens aan, wat een
spinnewebben. Hierop ging de deur open
en trad er een oud dametje binnen, met een
fijn kanten mutsje op het hoofd en in he;d
haar kleeding ook een levende antiquite 11
Ze zei zoo vriendelijk mogelijk, van den een
naar den ander kijkend: „Zoo, goeden dag,
vrienden. Wat brengt u hierheen? Weet gij
iets van mijn zilver, of brengt gij ander©
berichten aangaande den diefstal?"
„Ja, mevrouw," antwoordde Bruins met
den groot3ten eerbied, terwijl hij den zwa-
ren zak van zijn schouder lichtte, „hier zijl)
uw schatten, en die kleine jongeheer en jon
gejuffrouw hebben het gevonden."
En Nel en Bob traden wat naar voren
en het oude dametje was in het eerst zóó
van streek, toen zij haar geliefde schatten
een voor een weer voor zich zag, dat ze één
dier vuile beslagen lepels, met liefde aan
de lippen drukte en toen met onzekere,,
bevende stem sprak
„Waar hebben jullie dat alles wel gevon
den, beste kinderen? Ik moet je eerlijk
zeggen, dat ik de hoop al opgegeven had,
hoor 1"
„We hebben het in deh sohatboom gevon
den; ten minste één lepel, ziet u, vóórdat
we zelf verdwaalden," helderde Nellie het
geval op. „Ik dacht eerst, dat het een
wolf was, maar Bob niet; die durfde ;m wel
er uit halen4 en toen is mijnheer Bruins
meegegaan en die heeft alles opgediept en
Tom is nog naar beneden gelaten aan een
touw."
„Het was in den eik, bij de vijf wegen,
mevrouw, dat de inbrekers het zilver zeker
verstopt hebben."
„Ja, cn ik zou het ook zeker gevonden
hebben," viel Jan in; die het nu toch ook
tijd vond, om een woordje in het midden
te brengen; „maar ik was toevallig dsn
anderen kant op."
Het oude dametje scheen echter in het
minst geen acht te slaan op dio beteekenis-
volle opmerking en zei verder tot baas
Bruins:
„Je weet alles de belooning, hè 2 Heb
je niet een gebrekkig dochtertje, Bruins?'
Kan daar niets voor gedaan worden f'
„Ik geloof het niet, mevrouw, ofschoon
de doktoren van wèl beweren; dat er weer
een nieuw soort operatie aan den rug ge
beurt, waardoor ze misschien Maggie ge
nezen kunnen."
„Ik heb ook een zusje gehad, die Maggi©
heette," zei de oud© freule, droomend.
„Maar och, dat is allemaal zoo lang geleden,
dat niemand meer aan haar denken zal
dan ik... V'
Eenigo minuten lang .scheen zij in droevig
gepeins verzonken!
„O ja, maar nu verder over de beloo
ning; ik heb tweehonderd gulden er voor
uitgeloofd, hè? en ilc ben blij, dat nu ein
delijk de gelegenheid is gekomen om ze t©
betalen. Dat zilver is al, door vier geslach
ten heen, het eigendom van onze familie ge
weest en is dus betrekkelijk, met geen zil
ver te betalen' Dus innig-dankbaar ben ik
al de eerlijke vinders!"
(Wordt vervolgd.)