VOOR DE JEUGD UIIDSGH DAGBLAD** I8Iemwe Hs&a,&sels. yplossmgen dsr K-aaclsels. t ostle oplossingen ontvangen van: Anekdoten. Correspondentie. No. 15522. Woensdag* 28 September. Anno 1910. ,-S De voldoening van een trouw dienaar. Opgegeten door een Leenw! Merkwaardig vonnis van Sanclio Paneha. (ngcz. door Mecheltje de Jong to Waase naar. L 'Mijn geheel is een schuilnaam. 6 7 8 5 is een meisjesnaam. De 6 5 5 8 staat 's avonds aan den hemel. 1 2 2 3 is een lichaamsdeel. 4 5 is het tegenovergestelde van 3 2 2 8. Een 2 7 is zeer voedzaam. Ingez. door „Rosa Fluweel tjc."- II. Mijn geheel bestaat uit 11 letters en is een dorp in Gelderland. 1 2 3 4 ia een windstreek. 4 5 2 6 is een zwarte vloeistof.. De 7 8 2 11 is een lichaamsdeel. Een 4 9 10 ig een insect. Een 7 6 3 11 is een kleedingstuk voor mannen. Ehn 3 4 5 10 is een hemellichaam. Ingez. door Joh. Nieboer. III. Zoek uit elk der zinnen een woord, die te tarnen een spreekwoord vormen. De dokter zei: dat ik veel melk moest drpnken. Is dat nu de nieuwe meester? Jan. Mijn vader is erg goed voor ons. Achter ig niet voor. De jongens hebben elk een griffel van den meester gehad. Bewaarschool. II. Drie October. III. Hot Schelpje. IV. J. Bijleveld; Betsy van Vliet; „de drie Kusjes" „Negerinnetje''; Johannes Nieboer; „Tromp"' Truus Zuyderduin; Margaretha en Mina Bomli; Wiühelmina Mulder; Lientje en Izak Siere; „Veronica"; „Meiroosjo"; Jannetje en Marietje Lacourt; „Migiton"; Ada Vlasveld; Catharina Houps; Herman en Hendrik v. Zanten; „de kleine zeeofficier"; Wilhelmina Oostveen; „Bosch'viooltje" Jacoba van Rijnswou; „de Lcidenaar"; Maartje van der Velden; Picter de Goede ren; „Nachtegaal" Jacoba Eggink; „Boschanemoon"; Leo Lindeman; Jan van Weizen; Paulus en Mina Hakkenberg; W. LindemanPieter en Catharina Sohaffc;1 Trijntje Zeilstra; Johanna en Hendrika Blom; „de Oudste"; Mnrtinus Jansen; Car to Valientgocd; „Wilhelmina" „Boter bloempje"; Kasta-njeoloesem Jan Jong kind; Adriana en Gijsbertus de Vos; Marti- nus Jansen; Nico van der Reyden; Bal- tus van Ulden; „Lekkerbekje"; Joh'anna Peiger; Joos Nelissen; Frans en Anna Kriek; Johanna en Jacoba Overduin; Pau lus v. d. Linden; „Padvinder"; „Zwaluw"; „Benjamin" „Orchidee" „Sneeuwwitje"; C. L. Jansen; L. J. Hageman; „Bastiaan" „Silvia"; „Eekhoorn"; „Rosa Fluweeltje" „de Duifjes"„Blondje" te Leiden. „Slagertje" te Bodegraven. Jannie Timmers, te Oegstgeest. Marie Rodenburg; Jacoba Verbreo te R ij n s b u r g; Cornelis Honig te V oo r- schoten; Tr. Kricge te Wassenaar Johanna en Aartje Parlevliet; Johanna van Tilburg; Margjo van Donk te Z o e- terwoude. De prijzen vielen ten deel aan; „KastanjebJoesem" to Leiden en Jannie Timmers te Oegstgeest. Ingezonden door „Wilhelmina". De nieuwe jongen. Jan had op zijn vorige school nooit aan schoonschrijven gedaan. De les begon en de meester gaf op het woord „inktpot" tienmaal onder elkaar te schrijven. „Wacht", dacht Jan, „dat kan ik vlugger." Nadat hij eenmaal het woord inktpot ge schreven had, zette hij de overige negen keeren... een horhalingsteeken. Ingezonden door „Anemoon". In de school. Meester: Noemt mij eens een viervoeter, (alle kinderen den vinger opstekend, allcéa Jan niet). Nu Jan, weet jij dat nog nietl Jan nadenkend: Een tafel, meester. Ingezonden door Albertus v. d. Bos. Vader: „Maar jongen, waarom huil jo toch zoo?" Piet: „Omdat ik van mama. koekjes krijg, als ik weer stil ben." Ingez. door Mecheltje de Jong, Wassenaar. Leerzame repliek. Degelijke vader (op een wandeling): „Daar vóór je, m'n beste jongen, zie je een eenvoudige illustratie van hot begiDsel der beweegkracht. Die man daar duwt eon kar voor zich uit. Kun je gissen waarom? Neen niet waar. Ik zal bet hem vragen. Let goecl op zijn antwoord, mijn zoon. (Tot den ven ter). Beste man, waarom duwt ge uw kar, in plaats van die te trekken?" Venter„Omdat ik geen paard ben, mijn heer 1" Ingez. door Cornelia de Wilde. Ook een beroep. Een jonge arbeider kwam eens bij een commissie tot werkverschaffing, en vroeg om werk. „Wat zou je het liefst doen, jongen?" vroeg een der heeren. „Mijn eigen ambacht, mijnheer, als 't u belieft. „Goed, wat ben je van je vak?" „Aardbeienplukker, mijnheer." GijsbertusVos. Ja vriend, het kan nooit kwaad jo adres onder jo briefje te vermelden, alhoewel de prij6winners hun prijzen aan ons bureel moeten afhalen. „Blondje." Je oplossingen kwamen nog tijdig in mijn bezit kleintje, ik moet zeggen dat Pa zich heel wat moeite geeft voor zijn meieke. Ben jo misschien eenig kindje? Zeker wel, want als jo veel zusjes en broertjes hadt, zou Pa op die marner een drukke correspondentie krijgen. Vrien delijk dank voor de bijdragen; de anekdote komt mij echter minder geschikt voor., Richard Vogelesan g. Met inge nomenheid vernam ik je groote blijdschap over het gewonnen boekwerk; ik hoop, dat je-er door aangemoedigd zult zijn, bij een volgende gelegenheid opnieuw je krachten te beproeven. „K astanjebloes em." Hartelijk ge lukwensoht met je verjaardag, meisje. Hoe oud ben je nu? Je moet me in je volgend schrijven eens vertellen, hoe je je feestdag hebt doorgebracht. „Zwaluw." Welzoo meisje, leer jij bij moeder de huishouding en het naaien? Nu, don ben je een meisje naar mijn hart, want ik houd van knappe huishoudstertjes en betreur het soms, dat er zoo weinig meisjes zijn, die daar tegenwoordig lust in hebben. Je vraagt me waar ik liever toof, aan zee of in do boschjes. Nu, dat kan er naar zijn, als het zacht weer is, vindt ik de zee het mooiste, wat er bestaat, doch daar ik slecht tegen wind kan, geef ik hij winderig weer de voorkeur aan de boschjes. Baltus van Ulden. Met genoegen vernam ik, dat het gewonnen boek zoo zeer in je smaak valt en je ouders er eveneens mee ingenomen zijn. „Boterbloempje." Als jo fcas "F de tweede klas zit, wil ik je potloodbriefjea gaarne voor lief nemen, kleintje, zoodra je kunt moet je ze maar met inkt schrijven. Lief van zusje Marie, dat ze je met het op lossen behulpzaam ml zijn. Johanna Peiger. Geduld mleisje lief, jij krijigt ook een beurt. Help mij nog maar eens onthouden, wil je? Wilhelmina Pranger. Hoe komt het, dat jo niets te schrijven weet, meisje? Ik weet altijd iets te vertellen; en dat is maar goed ook, want waar bleef anders onze rubriek correspondentie? CatoVallentgoed. Ja lieve vrien din, dat Bock heb ik héél lang geleden ook gelezen en alhoewel ik mij den inhoud niet meer zoo precies herinner, weet ik nog, dat ik het heel mooi vond. Vriendelijk dank voor je mooie prentkaart. M. Jansen. Ja vriendje, je moogf ook meedoen, als je dat zoo gaarne wilt, maar dan moet je mij beloven steeds je best te zullen doen. „M i g n o n". Neen meisje, ik heb Olieslae- gers nog niet zien, vliegen, wèl den ongeluk- kigen Van Maasdijk, eenmaal. De vliegweek te Rotterdam, ia gelukkig gezegend afgeloo- pen en do aviateur heeft goede zaken ge maakt. WilhelminaOostveen, heet ik hartelijk welkom in onzen, kring en hoop haar spoedig nader te leeren kennen. Ad» Vlasveld. Als je je raadsels nietj dadelijk geplaatst ziet, moet jo je daarvoor) niet al te gauw uit het veld laten 6laan,! meisje, doch opnieuw je krachten beproe-l ven. „M e i r o o s j e". Ja meisje, als de groo-, te vacantie eenmaal voorbij is, dan gaan wo, al aardig naar de „nachtschuit" toe, zoo als sommige menschen den winter noemen. Prettig vind ik dat natuurlijk niet, want ik ben een erge koudkleum, doch de winter heeft toch ook zijn eigenaardige genoegens.; Ik vind vooral de Kerstweek een heerlijken' tijd., Jannetje Mulder. Zeker mag je met ons meedoen, heel gaarne zelfs. Je naam komt mij bekend voor, heb je mis schien vroeger al reeds meegedaan? Mina Bomli. Als je er bepaald op gesteld bent, geloof ik wol, dat je de toe-, fcening van jo broertje aan ons bureau ter rug kunt krijgen. „Drie Zusje s". Als je bijdragen ge schikt blijken te zijn, zal ik er gaarne ge bruik van maken, doch je moet daarmede geduld hebben, meisjes. Marie Rodenburg. Ik denk niet, dat er bezwaar tegen zal zijn het boek voor! je te ruilen, in elk geval kan je bet pro.' beeren. Cornelis Honig, te VoorsoHoten. Zoo vriendje, kreeg jij na zes weken reeds heimwee naar huis? Erg jammer hoor, voor al omdat je er voor je gezondheid waart, MargjevanDonk. Waarschijnlijk is je briefje te laat ingekomen, meisje, want anders zou ik je naam natuurlijk op de lijst vermeld hebben. Jannie Timmers. Het spijt me, data je in het vervolg niet meer met ons mee| kunt doen, meisje; dooh ik hoop af en toe nog eens van je te vernemen, hoe je het maakt. „B o s e h an e m o o n". De volgende week hoop ik, dat het je beurt zal zijn, meisje. Vriendelijke groetjes. MARIE VAN AMSTEL. 6 6 e ê- In den tijd van Lodewijk XV leefde er aan het hof te Versailles een edel man, met no- pae, graaf d'Ardet, die 'n waren hartstocht had voor het kaartspel. Dit had hem al het grootste deel van zijn aanzienlijk vermo gen gekost zoodat hij ook niet langer in de habijheid van Parijs wilde blijven wonen, omdat hij daar toch zijn stand niet kon op houden. En zoo had hij zich teruggetrok ken op zijn landgoed, in het Zuiden van Frankrijk gelegen, waar zijn eenige bezig heid bestond uit jagen en kaarten, als de gelegenheid zich daartoe voordeed. Geen gast kon zich in zijn huis vertoonen, of hij ,werd uitgenocdigd, om een partijtje te fna- ken en in negen van de tien gevaJlen liep dat slecht af voor den graaf 1 Zoo was hij op een goeden dag ook weer eens aan den 'gang en hij was weer alleron gelukkigst! Schatten had hij al verloren en eindelijk zette hij zelfs zijn landgoed op 't spel. Nu had graaf d'Ardet een trouw ka merdienaar, die het met zijn jongen mees ter oprecht meende. Hij zag in, dat hier tussch'enbeide gekomen moest worden, en aan hem was dat natuurlijk niet, daarvoor was hij te ondergeschikt. Toch verzon hij er iets ophij liep haastig langs het speel tafeltje, gooide dit om, stak in de verwar ring van het oogenblik de kaarten in zijn zak en maakte, dat hij weg kwam. De graaf ging hem achterna, woedend van drift en door het dolle heen. Reeds vervolgde hij zijn kamerdienaar met de revolver, doch die was daar op voorbereid en had zich er gens verdekt opgesteld. Eindelijk gaf de graaf zijn dolle jacht op en wierp zich ten laatste uitgeput op bed. Den volgenden oohtend herinnerde hij zich weer heel het verloop der zaak, eindigde met Thomas heel dankbaar te zijn en bevorderde Kern tot zijn vriend, in plaats van zij» kamer dienaar. Nu, die voldoening was heerlijk, in één woord. Zoo kunnen wij allen, hoe nederig ook dikwijls van positie, een ontzaglijk goeden invloed uitoefenen, zelfs op onze meerde ren Onthoud dat, uw leven lang, en breng het in toepassing, als de gelegenheid zich voor doet. „Ja, heeren, ik zeg het U nogmaals, ik Jan Knap, ik ben verscheurd door een leeuw en als het te verwonderlijk voor komt, zal mijn vriend, de dokter U verze keren, dat ik niets dan de waarheid, de zuivere waarheid vertel." Bij deze woorden wendden zich aller blik ken naar den dokter. Deze glimlachte slechts bescheiden, zonder dat men er uit kon opmakon, of hij de woorden van zijn vriend Knap wilde bevestigen, of dat hij zich' de eer niet wilde toekennen een dier helden in zulk een buitengewoon avontuur te zijn geweest Alle aanwezigen, die een oogenblik tevo ren nog zoo luidruchtig waren geweest, wa ren stil. Iedereen wachtte met zichtbare nieuwsgierigheid 't verwonderlijke verhaal af. Jan Knap, tevreden over dit verkregen resultaat, ging weer zitten on zonder zich te laten bidden, begon hij: „Tien jaren geleden reisden mijn vriend en ik inAfrika. Het was wel te verstaan, geen pleizierreis; wij waron door een han delshuis afgezonden-om daar een soort van mere'l met prachtige vederen te gaan schie ten, die de firma als garneersel voor hoeden noodig had. Wij waren eindelijk aan do kust van Guinea aangekomen; dat is wel de afschuwelijkste plaats, die ik ken. De bewo ners zijn zoo lui, dat zij niets verbouwen zoodat wij voor ons eigen voedsel moesten zorgen. Of wij op de jacht voor voedsel gingen of voor vogels, wij waren steeds iii de bosschen. Eens toen wij ?veer geen eten hadden kwam een neger onB meedeelen, dat hij dicht bij onze tent een kudde antilopen gezien had. Hij had zich echter in den af stand vergist en wij kwamen pas een paar uren later bij de kudde aan, die slechts uit deze dieren bestond. Zij schenen onrustig... „Daar komt de leeuw aan," viel een der toehoorders in de rede. „Geduld, vrienden, wij zullen er wel ko men. Wij slopen naderbij, ik legde aan mikte 'lang en wij zagen weldra een groo- ten antiloop een sprong doen en zwaar neervallen, terwijl de anderen vluchtten. Wij waren tevreden over de jacht, want de antiloop was zoo groot als een wolf. Wij sneden het dier in stukken, waarvan wij er ons elk een op den rug bonden. Wij haast ten ons toen om weer naar de tent terug te keeren, toen wij opeens dicht bij ons een vervaarlijk gebrul hoorden." „Daar is eindelijk de leeuw," riepen alle toehoorders als uit één mond. „Ja, dat was do leeuw," hernam Jan Knap, „en ik zou U wel eens in mijn plaats hebben willen zien. Hij stond op tien pas afstand en. ik kon het lachen wel laten daar ik mij op eens herinnerde, dat ik de onvoorzichtig heid had gehad mijn geweer niet meer te laden. De leeuw kwam met één sprong op mij af en gooide mij op den grond. Ik zag nog juist, hoe mijn kameraad wegholde en verloor toen het bewustzijn. Ik heb hem zijn vlucht nooit kwalijk genomen, want hij dacht, clat ik goed en wel dood was, bo vendien had hij toch niet kunnen redden. Ik weet niet, hce lang ik daar gelegen heb, maar eindelijk kwam ik weer bij. Ik wilde opstaan, maar ik werd tegengehouden door een enorm gewioht. De leeuw zat op mij. Deze ontdekking deed mij sidderen, maar dat was nog niets, vergeleken bij mijn angst, toen ik bemerkte, dat het bloeddor stige dier bezig was mij levend te verslin den. Ik hoorde mijn beenderen kraken en voelde mijn bloed langs mijn hals en wan gen druppelen. Ik leed echter, o wonder, geen pijn en voelde mij alleen maar neer gedrukt. Ik had wel eens hooren zeggen, dat menschen, die door wilde dieren aan gevallen waren, een soort van eigenaardige moeheid gevoelen, die hun de pijn doen vergeten. Maar in mijn hersenen voelde ikj verschrikkelijke steken 'en ik viel opnieuw^ flauw. Toen ik weer tot bezinning kwamr' was het donker en een troep negers mefi toortsen omringde mij. Het gelaat van, mijn vriend was over mij heengebogon, etfj ik hoorde hem zeggen: „Arme Jan Knap!"1! Toen ik probeerde op te staan, bemerkta ik tot mijn groote verbazing, dat mij diöj niet vee] moeite kostte. Toen ik op döi been was, betastte ik hoofd, beenen, armen,! rug en borst. Alles was ongedeerd; ik woa zelfs nergens gewond." Deze mededeeling werd door de aanwezi* gen met een ongeloovig gemompel aango^ h'oord en een der heeren zei: „Wat spelt ge ons daar op de mouw? Gij hebt maar gedroomd." „Gij vergist U," zei de vertel]**, „alles ia juist zoo gebeurd^ zooals ik de eer had U te vertellen. Toen mijn tochtgenoot ia aller Kaast terugkwam, om, zooals hij- dacht, mijn lijk te halen, vond hij den' leeuw, die bezig was mij te verscheurend Het dier ging weg, toen hij de manneuJ met de toortsen zag aankomen." „En wat gebeurde er toen?" vroegen da toehoorders, die zichtbaar onder den in* druk van deze mededeeling waren. „Het is heel eenvoudig," zei Jan Knap( op bescheiden toon, „ik was op mijn gezicht, gevallen en de leeu% die mij meende to) verslinden, had het stuk antiloop, dat ik op mijn rüg gebonden had, verslonden." Een geestdriftig handgeklap begroette) deze onverwachte oplossing en alle toe* hoorders juiohtten: „Leve Jan Knap, de moedige reiziger 1'* Eenigen tijd nadat Sancho Pancha zijn eiland in bezit had genomen, verschenen er voor hem twee grijsaards, waarvan da eene een groote stok in de hand had waarop hij leunde en de andere zeide tot Sancho: „Edele heer, eenigen tijd geledon heb ik dezen man, die in nood zat, tien goudstuk ken geleend onder voorwaarde, dat hij ze mij terug zou geven zoodra ik ze zou op- eischen. Nu heb ik hem herhaaldelijk om het geld gevraagd en niet alleen betaalt hij mij niet, maar hij ontkent de schuld ea zegt, dat ik hem niets geleend heb, of, in dien ik het al gedaan heb, hij het mij te ruggegeven heeft. Ik heb geen getuigen, dat ik hem geleend heb, en hij niet, dat hij het mij terug betaald heeft en nu smeek ik u, Edele heer, van hem te eischen, dat hij er een eed op doet, dan zal ik hem op zijn woord gelooven en schenk ik hora het geld van gansoher harte." „Wat hebt ge hierop te antwoorden?" vroeg Sancho aan den anderen grijsaard. „Edolo heer", antwoordde deze, „ik be ken, dat hij mij tien goudstukken.geleend heeft, on omdat bij van mij den eed eischt> ben ik bereid te zwerenA dat ik ze hem eer lijk terugbetaald heb." Sandbo beval hem de hand op te heffen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11