De beide Schoenmakers. FEUILLETON. DE SCHATVINDERS. Vergif-proef onder Afrikaansche Negers. nieuwe Raadsels, i Anekdoten. er negen en twintig waard, juist één zilver ling minder." „Bravo, mijnheer de abt, het antwoord is knap gevonden, ik ben er tevreden over. Maar nu de tweede vraag, die ge misschien niet zoo makkelijk zult oplossen. Hoeveel tijd heb ik noodig om de reis om de wereld te maken 1" „Sire, als uwe Mjajestelit, 's morgens vroeg opstaat en geregeld de zon in haar loop bijhoudt, dan heett zij juist vier en twintig uren er voor noodig." „Gij zjjt ongetwijfeld een knap man en ik geef mij op dit punt gewonnen." „Maar van de derde vraag maakt ge u met geen praatjes af. Wat denk ik op dit oogenblü? en hoe zult gij mij bewijzen, dat de gedachte onjuist is? Antwoord mij hierop, mijnheer de abt." „Sire, uw Majesteit denkt, dat ik de abt van St.-Gallen ben, maar zij vergist zich want ik ben slechts zijn herder." „Maar dan moest gij werkelijk abt van St.-Gallen zijn en gij zult dSt ook voortaan zijn." „Ik ken geen woord Latijn, Sire, maar als uwe Majesteit mij een gunst wil toe staan, dan verzoek ik haar om een andere." „En welke dan?" „Ik vraag vergiffenis voor mijn goeden meester." Karei <fe Groots was er de man niet naar om zijn woord te breken. Laitg gksLëdfiti al had de Russische Prins Tvan Bibelirue, eens twee paar schoenen noodig. Daar hij zaer gierig en allesbe halve gastvrij was, woonde hij hooi aLloen op zijn -mrlatan kasteel. ."Wel waren er hier letn daar een, paar werkmanshuisjes in de Nabijheid; zoo woonden er bijv. een bakker, een hoefsmid en nog twee schoenmakers niet ver van het kasteel. Op een goeden avond liet de Prins zijn intendant bij zich komen en sprak: „Boris ik heb een paar nieuwe schoenen hoog noodig, want die ik op hot oogenblik draag, zijn stuk en ik kan toch niet op pantoffels uitgaan. Als de stad dichtbij was, zou ik zo daar bostellen, natuurlijk. Maar daar is nu geen denken aan, want de sneeuw ligt voeten hoog on de sloe is ook niet meer in orde. Daarom moeten we ze dan maar, hier vlak bij, in het dorp laten maken. Ze zullen dan wel niet zoo goed zijn, maar ook veel goedkooper zekeren, omdat er nu twéé schoenmakers wonon, zal ik maar één paar bestellen bij elk." De intendant riep den staljongen, Basi- kow, en die zou beide schoenmakers ver zoeken even op het kasteel te komen. En Basikow ging naar het dorp, maar daar in de hoofdstraat aangekomen, zag hij de kin deren bezig ^an, het glijden en sneeuw ballen gooien en dat vond hij toch zóó amusant en zóó aardag om naar te kijken, dat hij zijn lieele boodschap vergat en weer op het kasteel aankwam, zonder dat hij de schoenmakers nog gewaarschuwd had! Toen de intendant er hem dus naar vroeg, moest hij zijn verzuim wel bekennen, maar be loofde tegelijk vast, dat hij er den volgenden ochtend, onmiddellijk, weer op af zou gaan. En om dit nu Vooral niet te vergeten, deed hij, bij het naar bed gaan, een knoop in zijn laken. Den volgenden morgen werd hij al laat .wakker on op het zien van dien knoop dacht hij, heelemaal verstoord: „Dat heeft die kwast van een Tonschin weer gedaan! Die heeft altijd van die gekke in vallen!" Tonschin was het duivelstee jagertje op het kasteel, moet je wetenhij deed dienst voor alles: poetste de schoenen, maakte do slaapkamers in orde, was op z'n tijd weer koksjongen, enz., enz. Toen Basikow den kleinen baas dan ook tegenkwam, dien ochtend, in de gang, trok hij hem eens duchtig bij de ooren en zeii „Dat laat je nou in het vervolg, hè, rak* kerd, om daar knoopen te leggen in mijaj laken 1" 1 „Ik heb het niet gedaan, mijnheer» EeuscE niet", ontkende de arme jongen. Maat}! dat hielp hem niet veel, want Basikowy hield hem toch voor den schuldige, totdatj de intendant hemzelf aansprak over daj schoenen. Toen op eens herinnerde hij zioh' weef het heele geval en liep in éénen ren naaf Alpatich, één der schoenmakers, waar een jongen hem opendeed, die hem dadelijk heel,' beleefd ontving en vroeg wat er van zij a dienst was, toen hij de blauwe livrei van den Prins herkend had. Daarop begaf Ba* sikow zicb naar den tweeden schoenmakers Denissow, wion hij dezelfde boodschap bracht. Alpatioh, die wel wist, dat de Prins heel gierig was en tegelijk ook heel goed bo-; greep, dat Zijn Hoogheid wel genoodzaakt was, hier in het dorp zijn inkoopen te doen»' behandelde de zaak zeer onverschillig eaj zei togen zijn bediende: „Als je vandaag of morgen eens langs het kasteel komt,; ga er dan eens even aan. De Prins moet; een paar schoenen hebben cn zorg ook; vooral, dat je niet te goedkoop bent er mee!" Baas Denissow deed net zoo. Vandaar dat er een weck verliep, zonder dat de Printf een voet buiten de deur kon zetten, want' hij had nog steeds geen schoenenTeen eindelijk verscheen er iemand van Alpatich, die de maat kwam nemen en alles nauw-> keurig optéekende in een notitieboekje en op de vraag van den Prins naar den prijs antwoordde: „Twintig roebels kost een paar schoenen; Uw Hoogheid!" Prins Iwan verschrok lisvig en zei: „Nu, wacht dan nog maar even, vóór je aan het werk gaat. Als dit noodig is, zal ik je nog wel een boodschap zenden." De bediende ging heen, maar ontmoette! op do trap net zijn collega en concur- 7) 1 Toen juffrouw Bruins het dessert binnen bracht: een rijstpudding met bessensap, had Ba op het blad een massief, zilveren lepel liggen. „Die viel uit uw zak, jongeheer Bol," Zei ze, vol verwondering, „toen ik uw goed in de keuken te drogen hing en Bruins is er ook érg benieuwd naar te vernemen, waar u dat gevonden hebt, want het is precies het .zilver van de oude juffrouw." Bob had op dat oogenblik den mond te vol, dan dat hij kon antwoorden en daarom deed Nel het maar voor hem: „We vonden het in den „schatboom" en het is ons geheimmaar we wilden het juist mijnheer Bruins vertellen en hem vra gen, of hij ons helpen wilde, want we konden alléén niet meer er uit krijgen." „Neen, maar! verbeeld je!" riep vrouw Bruins in vervoering; „daar hebben jullie me nu den eereten dag, dat je hier bent, ad dadelijk gevonden, waar de politie ad zooveel maanden over bezig is." „Zie zoo!" floot Jan tusschen de tan den, „tweehonderd gulden belooning I Ik wou, dat ik met jullie mee was gegaan, vanochtend, kleine ukken! Maar we zullen het toch wei gezamenlijk deden: ik honderd gulden, om dat ik de oudste ben en jullie ieder vijftig." „Maar jfi krijgt niet het grootste deel!" riep Bob, één en al verontwaardiging, „en Joanna js er ook nog, die moet ook mev 'doelen." „O, lobar Joanna rekent heelemaal niet mfcto, ala cSe goed naar jullie gekeken had, dsn was je niet verdwaald." „Jawel, maar dan hadden we ook niets gtavonden I" zed Bob dezen keer bijzonder gtevat. „Ep paiseohien vinden we onzen „schat boom" wel nooit weer, en dan komt er heelemaal piks in van een belooning!" viel Nellie in. Baas Bruins interesseerde zich ook ob zijn minst zoo hard als de kinderen zelf; en feii hm terdege ondervraagd had, naar de plek waar zij geweest waren, scheen hij er alles van to begrijpen. „Het zal in den hollen eik zijn geweest-, daar bij dat kruispunt van vijf wegen," zei Bruins tegen zijn vrouw; „dat zou ook net in den weg zijn geweest van de in brekers, toen die hoogstwaarschijnlijk naar bet station gingen. Nu, als de kinderen wat uitgerust zijn en het weer klaart wat op, dan zullen W3 daar eens gauw op ver kenning gaan en het zou mij niet verwon deren, of we vonden daar nog wel heel wat meer! "Wat zal de oude juffrouw blij zijn, als zij haar eigendom terugkrijgt! Ze geeft hier immers veel meer om, dan om dui zenden en duizenden baar geld!" Nu, 't weer klaarde dan ook op en een heer lijke, koele, frissche avond was 't, toen 't heale groepje naar den „schatboom" ging zoeken. „Daar is ie!" riepen Nel en Bob te ge lijk, toen ze op het bewuste kruispunt aan kwamen. Bruins bevoelde eens even den boom van binnen door die opening in den bast. Te gelijkertijd werd er een zacht- rinkelend geluid gehoord en werd er iets vuil wits door de opennig getrokken. Het was een stuk van hot laken, waarin de dieven hot zilver in der haast bij elkaar gepakt hadden en dat nu nog vuil en half verteerd er omheen geslagen was. Eén voor één kwamen de verborgen dingen toen te voorschijn; eerst de volken en lepels en toen al het gerei van een prachtig onderhouden, ouderwetsch theeservies, dat zeker schatten zou ombrengen op een verkooping-, Toen al- ltvs bij elkaar gepakt was in een groeten zak, liet baas Bruins zijn zoontje. Tom aan een dik touw in den boom naar bene den zakken en lichtte hem door het gat me* een lantaarn bij. Ook dit onderzoek werd alw eer met een goeden uitslag bekroond, want Tominie haalde een paar zilveren zout* lepoltjes op, die zeker tegelijk met den lepel, die Bob uit den boom tc voorschijn gehaald liad^ uit den dook gegleden waren. „Dat is alles, vader," riep Tom van uit do diepte, „meer zie ik heusch niet, er zijn nu niet anders meer hier dan spinnewebben en paddestoelen!" Dus werd Tom veilig en wel weer opgoheschen met de zoutle.peltjes bij zich. En toen vader den zwaren zak piot al heit ril verwek op deu rug had» ging heek het gezelschap weer den terug reis aanvaarden. Intussclien lagen Maggie en Joanna vlak bij elkaar onder den moerbeienboom: Mpg- gie pp haar gemakkelijk verschuifbare rust bank on Joanna in een grooten leunstoel met eeji lieelen prop kussens onden den bezeerde^ voet. Het gozelschap was nog eerst met de belangrijke vondst op het oude kasteel aangegaan en beide meisjes hadden dus oen aardig tijdje om kennis te maken. „Als je nu eens vragen mocht, wat je wel het liefste hebben zoudt, wat vroeg je dan wel het eerst?" polste Joanna haar nieuwe vriendin al heel gauw. „Bedoel je, dat ik iets vragen zou, heele maal voor mijzelf?" „Ja; wat zou je dan wel het allerliefste hebben j,0, het liefst zou ik flink, sterk en ge zond zijn $n goed kunnen werken." „Nou ja, natuurlijk; dat spreekt van zelf; dat zou iedereen altijd het liefste weii- schen, want ik zie nu zelf ook pas goed in, hoe vrecselijk het is, als je je niet vrij bewegen kunt. Maar ik bedoel nu: wat zou je dan daarna het eerste wenschen?" „Om een schilder te zijn en den heelen dag lang mooie dingen te kunnen teekenen en schilderen. Ik heb je immers ook van je schetsboek hooren spreken?" liet Maggie er gretig op volgen, „mag ik eens zien, wat jo teek en de. Da.t wou ik zoo erg graag eens „Joanna was zeer getroffen, dat iemand zich zoozeer interesseerde voor haar werk." „Zeker mag je [het eens ziens, er zijn heele mooie teekeningen bij van vader zelf." Nu, Maggie genoot werkelijk volcn en toen werd zij, op haar beurt, weer uiJ ;o noodigd om ook haar werk eens te tomen. Ze deed dit met groote verlegenheid e zei er dadelijk bij „Ja, zie je, er zullen een heeleboel fo*i tc-n bij zijn, dat weet ik wel. Ik vind 'hel altijd zoo moeilijk om de omgeving te tee- kenen, als ik den voorgrond heb." Joanna opende de portefeuille op haar schoot en keek vol belangstelling naar de teekeningen, gekleurde en ongekleurde, die er uit te voorschijn kwamen. (Wordt yjaryo^d. feut, die hij even op de hoogte bracht jen die nu ook precies hetzelfde te werk ring en ook twintig roebels vroeg. Toen ne bediende van Alpatioh evenwel thuis kwam en verslag deed van zijn wedervaren, werd zijn baas zóó woedend, dat een ander nét zooveel verdienen zou als hij, dat hij zich' onmiddellijk, in persoon, naar het kasteel begaf, in de hoop daar Denissow Dog te vinden, wat dan ook lukte. „Uw Hoogheid", zei Alpatich, „mijn man heeft zich vergist; ik vraag niet twintig maar dertig roebels". „Dertig roebels!" riep de Prins. „Neen, niet 30 maar 40!" zei Denissow nu op zijn beurt." „Vijftig!" riep toen weer Alpatich. „Zestig!" zei de ander. „Maar, als-je blieft menschen, wat mankeert jullie tooh? Je begrijpt toch wel, dat ik zoo op die manier de schoenen in de stad laat maken? Ga maar gerust naar Jmis." Het eind van de zaak was dus, dat ze er geen van beiden een oent aan zouden ver dienen en dat kon Alpatich toch niet uit staan en hij weer terug naar- het kasteel! Maar Denissow had hem zien voorbijgaan W die hem achterna. Alpatich begon: „Uw Hoogheid, ik heb er toch nog eens over bagedacht., maar ik zal u ze leveren voor ,twee roebels!" „En ik voor één, Uw Hoog heid", haastte zich Denissow. „En ik voor foiets dan!" viel Alpatich weer in. „Nu jij moot het weten, man; maar dat zal je telf heel wat kosten," zei de Prins. Alpatich Vertrok, erg in zijn schik 1 Het sneeuwde er maar op los intusschen en Alpatich haastte zich niet bepaald met ie schoenen. Op een goeden dag had hij £>ezoek van Denissow, die hem een voorstel kwam doem: „Zog, kom eens hier man, verdienen wij cr toch geen van beiden Wat aan; laten we het nu op een aceoordjo gooien; de Prins kan nu toch niet in de Itad zijn bestelling doen. Laten we nu alle bei denzelfden prijs zoggen, dan hebben We er tenminste nog iets aan." Na lang pedeneeren gtemde Alpatich daar dan ein delijk maar in toe en samen gingen ze nu kaar het kasteel, waar de Prins hen beiden Wl vriendelijk ontving. Het eerste wat zjj lagen was een keurig paar schoenen. „En |w bestelling dan," vroeg Alpatich. „O, int is al zoo lang geleien, dat het haast niet r^>er waar is. Daar kon ik tenminstb niet op wachten en dus heb ik mij dit paar maar zelf gemaakt," sprak de Prins, met de grootste voldoening. Men kan hier dus een heelen boel uit ieeren, o.a. ook, dat men altijd heb beste is geholpen, door zelf de handen uit de mouwen te steken 1 Zooals je weet is het bijgeloof onder de «icgers, in het algemeen, maar niet het piinst bij de Afrikaansche negers, nog héél ;terk, zoodat zij in geval van vergiftiging bijvoorbeeld er een wichelaar of dokter, zoo- ils ze daar zeggen, bijhalen, die dan zal uit. maken, wie de gifmenger was Zoo verdacht nu ook eens een Afrikaansch vegorhoofdman er iemand van, dat hij oor- jaak was van de ziekte van zijn vrouw en zijn neef en onmiddellijk werd er een ver maard wichelaar ontboden, die dan ook ver scheen op de meest fantastische wijze uit gedost: de eene helft van rijn lichaam was rood en de andere wit geverfd, zijn gezicht met zwarte, witte en gele strepen be id en om zijn hals droeg hij een groot .cal fetishen, dat rijn steenen, gesneden guren, deelen van planten en dieren ena. ar men ©enige tooverkracht aan toe- jchrijft. Hij sprak met veranderde stem, om het volk van zijn bovennatuurlijke kracht te overtuigen en zat op een soort ian stoel, terwijl hij aandachtig in een zwart aarden pot keek, die overal met fetishen behangen en met water gevuld was en dus dienst deed als spiegel, zooals zoo dikwijls geschiedt bij de negerstammen. Hij sohudde nu en dan het hoofd en keek in een brandende toorts, die hij eenige malen over het water zwaaide, wrong zijn lichaam in al. lcrlei bochten en trachtte er zoo leelijk uit te zien als maar mogelijk was, eindelijk be weerde hij, dat degenen, die de betoove- ring gedaan hadden, in het dorp zelf thuis behoorden. Deze orakeltaal bracht groote ontsteltenis onder het volk teweeg; de een scheen voor den ander bang te worden en de nauwste familiebetrekkingen beschouw den elkander met wantrouwen. Nu moest dus de vergifdrank neg worden gedronken, maar dit werd op den volgenden dag be paald, omdat het volk nu reeds gegeten had en de werking van het vergif op do nuch tere maag moest worden waargenomen. Den volgenden morgen bij zonsopgang dus bega ven alle inwoners zich naar een kleine met boomen omzette weide buiten het dorp. Het volk scheen verdenking te hebben op gevat tegen drie neven van het opperhoofd, die achtereenvolgens zijn opvolgers moesten worden, en die hun oom niet al te vriend schappelijk gezind waren. De geheele be volking nam een werkzaam deel aan het uitvinden van de vermoedelijke schuldigen, want do dokter noemde niemand. De woes te kreten, die aangeheven werden bewezen wel, dat men naar slachtoffers dorstte. Het opperhoofd en de wichelaar zelf hielden zich echter stil. De neven verklaarden tever geefs, dat zij onschuldig waren, dat er an deren waren,, die de misdaad bedreven had den; dat zij echter niet vreesden den gif drank te drinken, daar ze geen toovenaar3 waren, maar dat ze de vernedering aan het volk betaald zouden zetten 1 Eenige bloed verwanten van de neven en eenige der dor pelingen verwijderden zich nu op een korten afstand; ze moesten het vergif bereiden; er werden wortejs fijn geschrapt van den mboendoe, die in een pot gedaan, dien men met water vulde, dat toon dadelijk opbruis te en de roode kleur aannam, die aan d$n wortel eigen is. Als liet water rood wordt, is het vergif in orde en in staat alle too ve naars te dooden. Do besohuldigden, die het vergif moeten drinken, mogen de bereiding niet bijwonen, maar hun vrienden doen dit om te zorgen dat alles eerlijk toegaat. Toen de beschuldigden eindelijk midden in den kring der opgewonden toeschouwers ge plaatst waren was de bloeddorstigheid, die op de gelaatstrekken van het volk lag ge spiegeld, afschuwelijk om aan te zien. Het scheem wel, of zij geheel van aard veran derd waren en de scherpste werktuigen hiel den zij al gereed, voor het geval, dat het vergif de schuld mocht doen blijken, de macht der wichelaars is voornamelijk gele gen in de straffeloosheid, waarmee zij het vergif kunnen drinken, terwijl tcch zoovelen er van sterven, want de mboendoe is een sterk-werkend gif. Er heerschte diepe stil te, toen de jonge mannen de bekers met bet vocht zionder bedenken verzwolgen; doch die kalmte was zeer kort van duur. Zoodra zij het toch binnen hadden begon de me nigte met de wapenen op den grond te stampen en te roepen: ,,Als zij toovenaars zijn, laat de mboeji- doe hen dan dooden; als ze onschuldig zijn, laten ze dan ontkomen. Deze woorden wer den, zoolang do onzekerheid duurde, onop houdelijk herhaald. De slachtoffers hadden een langdurigen strijd, het wit hunner oogen werd bloedig, krampachtig trokken hun leden en elke spier scheen aangedaan door den kraohtigen gifdrank. En hoe meer zij leden, des te woester weril de menigte. Eindelijk kwam echter de crisis gelukkigde eerste beschuldigde kreeg een geweldigen schok door het lichaam, begon te braken en was gered. Spoedig daarna gebeurde het zelfde met den tweeden en derden en daar mee was het gevaar ook geweken, doch zij schenen zeer uitgeput te zijn. Sommigen toch komen nooit meer de gevolgen van het gif te boven, ook al hebben zij de proef zelve doorstaan. Na afloop der plechtigheid dronk de wichelaar zelf een verbazende hoe veelheid van het gif en natuurlijk met gun stig gevolg; alleen scheen hij er in een eenigszins vreemden staat door gebracht te zijn, waarin hij allerlei onsamenhangende gezegden uitte, die daarop neerkwamen, dat degenen, die de ziekte hadden aange bracht, toch niet tot het dorp behoorden ea deze verklaring werd door het volk met ge juich begroet. Ingezonden door „Wilhelmina". j Mijn geheel bestaat uit 12 letters en it een groot gebouw. 2, 12 is een lengtemaat. 7, 8, 9, 10, 12 is een visoh. 10, 11, 6 is een deel van het hoofd. 1, 2, 2, 6 is een verscheurend dier. 4, 5, 6 komt bij het koren voor. 3 is de 23ste letter van het alphabet,. Ingezonden door „Meiroosje'V II. 6, 5, 2 is een verkorte meisjesnaam. 11, 8, 10, 11 bevindt zich aan een schip, 9, 4, 4, 2 is een wild dier, 7, 8, 2 is een insect. 1, 2, 3, 4 is een getal. Het geheel is een gedenkdag. Ingezonden door „Anjelier". III. Mijn geheel bestaat uit 11 letters en is de naam van één der raadselkinderen. Dt beginletter is H. 4, 5, 6, 7, 8 vindt men aan elk huis. 7, 8 is een lengtemaat. 9, 2, 3 dragen de jongens op het hoofd. 10, 11 is een verkleinwoordje. 1, 2, 2, 8 is niet stuk. Ingez. door „Mei roos je". Verstrooid. Vrouw: „Wat gebruik je weinig kip. Had ik dat geweten, dan had ik Eet beest niet' geslacht." Man: „Je hadt het ten minste niet heele maal behoeven te slachten." Ingez. door Anna de TEcluse. Een rekenles. Onderwijzer (tot klein meisjo): „Mina* kunt ge mij zeggen, hoeveel 2 en 2 is?" Mina zwijgt. Onderwijzer: „Hoeveel pooten heeft het paard van je vader?" Mina: }1Wel twee voor- en twee achter* pooten." Ingz. door „Kruidje-roer-me-niet." Een slimmerd Kleine jongen: »Mag ik voor 10 cent levertraan hebben maar heel weinig als 't u blieft." Apotheker: „Waarom?" Jongen: „Ja, riet u het is voor mezelf. Ingez. door „Aronskelk." Naar de letter opgevat. Arts (tot nieuw aangekomen kurgast): „Weigens den aard uwer ziekte moet u da voorschriften nauwlettend opvolgen. Drink 's morgens drie glazen sprudelwaterna elk glas wandelt u een halfuur in elk geval is veel beweging hoofdzaak. Streng dieet. Drie sigaren per dag: na liet ontbijt een, na tafel een en de laatste na het avondmaal. Kom ovèr 3 dagen eens terug om over het verloop der kuur te melden." (Drie dagen later). Arts: „Nu hoe bevalt de kuur u; hoe ge voelt ge u?" Badgast: „Dank u dokter, dat gaat, nogal ale ik er maar niet zoo misselijk' van werd." Arts. „Wat zegt u? Waar van daan?" Badgast: „Ja; iederen keer. Ik kan het niet langer verdragen." Arts: „Kunt u het sprudelwater niet ver dragen Badgast: „Och ja dat wèl; maar die ai- garen ik heb nooit vroeger gerookt l"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12