De beide Schoenmakers.
FEUILLETON.
DE SCHATVINDERS.
Vergif-proef onder
Afrikaansche Negers.
nieuwe Raadsels, i
Anekdoten.
er negen en twintig waard, juist één zilver
ling minder."
„Bravo, mijnheer de abt, het antwoord
is knap gevonden, ik ben er tevreden over.
Maar nu de tweede vraag, die ge misschien
niet zoo makkelijk zult oplossen. Hoeveel
tijd heb ik noodig om de reis om de wereld
te maken 1"
„Sire, als uwe Mjajestelit, 's morgens
vroeg opstaat en geregeld de zon in haar
loop bijhoudt, dan heett zij juist vier en
twintig uren er voor noodig."
„Gij zjjt ongetwijfeld een knap man en ik
geef mij op dit punt gewonnen."
„Maar van de derde vraag maakt ge u
met geen praatjes af. Wat denk ik op dit
oogenblü? en hoe zult gij mij bewijzen, dat
de gedachte onjuist is? Antwoord mij
hierop, mijnheer de abt."
„Sire, uw Majesteit denkt, dat ik de
abt van St.-Gallen ben, maar zij vergist zich
want ik ben slechts zijn herder."
„Maar dan moest gij werkelijk abt van
St.-Gallen zijn en gij zult dSt ook voortaan
zijn."
„Ik ken geen woord Latijn, Sire, maar
als uwe Majesteit mij een gunst wil toe
staan, dan verzoek ik haar om een andere."
„En welke dan?"
„Ik vraag vergiffenis voor mijn goeden
meester."
Karei <fe Groots was er de man niet naar
om zijn woord te breken.
Laitg gksLëdfiti al had de Russische Prins
Tvan Bibelirue, eens twee paar schoenen
noodig. Daar hij zaer gierig en allesbe
halve gastvrij was, woonde hij hooi aLloen
op zijn -mrlatan kasteel. ."Wel waren er hier
letn daar een, paar werkmanshuisjes in de
Nabijheid; zoo woonden er bijv. een bakker,
een hoefsmid en nog twee schoenmakers niet
ver van het kasteel.
Op een goeden avond liet de Prins zijn
intendant bij zich komen en sprak: „Boris
ik heb een paar nieuwe schoenen hoog
noodig, want die ik op hot oogenblik draag,
zijn stuk en ik kan toch niet op pantoffels
uitgaan. Als de stad dichtbij was, zou ik
zo daar bostellen, natuurlijk. Maar daar is
nu geen denken aan, want de sneeuw ligt
voeten hoog on de sloe is ook niet meer
in orde. Daarom moeten we ze dan maar,
hier vlak bij, in het dorp laten maken.
Ze zullen dan wel niet zoo goed zijn, maar
ook veel goedkooper zekeren, omdat er
nu twéé schoenmakers wonon, zal ik maar
één paar bestellen bij elk."
De intendant riep den staljongen, Basi-
kow, en die zou beide schoenmakers ver
zoeken even op het kasteel te komen. En
Basikow ging naar het dorp, maar daar in
de hoofdstraat aangekomen, zag hij de kin
deren bezig ^an, het glijden en sneeuw
ballen gooien en dat vond hij toch zóó
amusant en zóó aardag om naar te kijken,
dat hij zijn lieele boodschap vergat en weer
op het kasteel aankwam, zonder dat hij de
schoenmakers nog gewaarschuwd had! Toen
de intendant er hem dus naar vroeg, moest
hij zijn verzuim wel bekennen, maar be
loofde tegelijk vast, dat hij er den volgenden
ochtend, onmiddellijk, weer op af zou gaan.
En om dit nu Vooral niet te vergeten, deed
hij, bij het naar bed gaan, een knoop in
zijn laken. Den volgenden morgen werd hij
al laat .wakker on op het zien van dien
knoop dacht hij, heelemaal verstoord: „Dat
heeft die kwast van een Tonschin weer
gedaan! Die heeft altijd van die gekke in
vallen!" Tonschin was het duivelstee jagertje
op het kasteel, moet je wetenhij deed dienst
voor alles: poetste de schoenen, maakte do
slaapkamers in orde, was op z'n tijd weer
koksjongen, enz., enz.
Toen Basikow den kleinen baas dan ook
tegenkwam, dien ochtend, in de gang, trok
hij hem eens duchtig bij de ooren en zeii
„Dat laat je nou in het vervolg, hè, rak*
kerd, om daar knoopen te leggen in mijaj
laken 1" 1
„Ik heb het niet gedaan, mijnheer» EeuscE
niet", ontkende de arme jongen. Maat}!
dat hielp hem niet veel, want Basikowy
hield hem toch voor den schuldige, totdatj
de intendant hemzelf aansprak over daj
schoenen.
Toen op eens herinnerde hij zioh' weef
het heele geval en liep in éénen ren naaf
Alpatich, één der schoenmakers, waar een
jongen hem opendeed, die hem dadelijk heel,'
beleefd ontving en vroeg wat er van zij a
dienst was, toen hij de blauwe livrei van
den Prins herkend had. Daarop begaf Ba*
sikow zicb naar den tweeden schoenmakers
Denissow, wion hij dezelfde boodschap
bracht.
Alpatioh, die wel wist, dat de Prins heel
gierig was en tegelijk ook heel goed bo-;
greep, dat Zijn Hoogheid wel genoodzaakt
was, hier in het dorp zijn inkoopen te doen»'
behandelde de zaak zeer onverschillig eaj
zei togen zijn bediende: „Als je vandaag
of morgen eens langs het kasteel komt,;
ga er dan eens even aan. De Prins moet;
een paar schoenen hebben cn zorg ook;
vooral, dat je niet te goedkoop bent er mee!"
Baas Denissow deed net zoo. Vandaar dat
er een weck verliep, zonder dat de Printf
een voet buiten de deur kon zetten, want'
hij had nog steeds geen schoenenTeen
eindelijk verscheen er iemand van Alpatich,
die de maat kwam nemen en alles nauw->
keurig optéekende in een notitieboekje en
op de vraag van den Prins naar den prijs
antwoordde: „Twintig roebels kost een
paar schoenen; Uw Hoogheid!"
Prins Iwan verschrok lisvig en zei: „Nu,
wacht dan nog maar even, vóór je aan
het werk gaat. Als dit noodig is, zal ik
je nog wel een boodschap zenden."
De bediende ging heen, maar ontmoette!
op do trap net zijn collega en concur-
7)
1 Toen juffrouw Bruins het dessert binnen
bracht: een rijstpudding met bessensap, had
Ba op het blad een massief, zilveren lepel
liggen.
„Die viel uit uw zak, jongeheer Bol," Zei
ze, vol verwondering, „toen ik uw goed
in de keuken te drogen hing en Bruins is
er ook érg benieuwd naar te vernemen, waar
u dat gevonden hebt, want het is precies
het .zilver van de oude juffrouw."
Bob had op dat oogenblik den mond te
vol, dan dat hij kon antwoorden en daarom
deed Nel het maar voor hem:
„We vonden het in den „schatboom" en
het is ons geheimmaar we wilden het
juist mijnheer Bruins vertellen en hem vra
gen, of hij ons helpen wilde, want we
konden alléén niet meer er uit krijgen."
„Neen, maar! verbeeld je!" riep vrouw
Bruins in vervoering; „daar hebben jullie
me nu den eereten dag, dat je hier bent,
ad dadelijk gevonden, waar de politie ad
zooveel maanden over bezig is."
„Zie zoo!" floot Jan tusschen de tan
den, „tweehonderd gulden belooning I Ik wou,
dat ik met jullie mee was gegaan, vanochtend,
kleine ukken! Maar we zullen het toch wei
gezamenlijk deden: ik honderd gulden, om
dat ik de oudste ben en jullie ieder vijftig."
„Maar jfi krijgt niet het grootste deel!"
riep Bob, één en al verontwaardiging, „en
Joanna js er ook nog, die moet ook mev
'doelen."
„O, lobar Joanna rekent heelemaal niet
mfcto, ala cSe goed naar jullie gekeken had,
dsn was je niet verdwaald."
„Jawel, maar dan hadden we ook niets
gtavonden I" zed Bob dezen keer bijzonder
gtevat.
„Ep paiseohien vinden we onzen „schat
boom" wel nooit weer, en dan komt er
heelemaal piks in van een belooning!" viel
Nellie in.
Baas Bruins interesseerde zich ook ob zijn
minst zoo hard als de kinderen zelf; en
feii hm terdege ondervraagd had, naar
de plek waar zij geweest waren, scheen hij
er alles van to begrijpen.
„Het zal in den hollen eik zijn geweest-,
daar bij dat kruispunt van vijf wegen,"
zei Bruins tegen zijn vrouw; „dat zou ook
net in den weg zijn geweest van de in
brekers, toen die hoogstwaarschijnlijk naar
bet station gingen. Nu, als de kinderen
wat uitgerust zijn en het weer klaart wat
op, dan zullen W3 daar eens gauw op ver
kenning gaan en het zou mij niet verwon
deren, of we vonden daar nog wel heel wat
meer! "Wat zal de oude juffrouw blij zijn,
als zij haar eigendom terugkrijgt! Ze geeft
hier immers veel meer om, dan om dui
zenden en duizenden baar geld!"
Nu, 't weer klaarde dan ook op en een heer
lijke, koele, frissche avond was 't, toen 't heale
groepje naar den „schatboom" ging zoeken.
„Daar is ie!" riepen Nel en Bob te ge
lijk, toen ze op het bewuste kruispunt aan
kwamen. Bruins bevoelde eens even den
boom van binnen door die opening in den
bast. Te gelijkertijd werd er een zacht-
rinkelend geluid gehoord en werd er iets
vuil wits door de opennig getrokken. Het
was een stuk van hot laken, waarin de
dieven hot zilver in der haast bij elkaar
gepakt hadden en dat nu nog vuil en half
verteerd er omheen geslagen was. Eén voor
één kwamen de verborgen dingen toen te
voorschijn; eerst de volken en lepels en toen
al het gerei van een prachtig onderhouden,
ouderwetsch theeservies, dat zeker schatten
zou ombrengen op een verkooping-, Toen al-
ltvs bij elkaar gepakt was in een groeten
zak, liet baas Bruins zijn zoontje. Tom
aan een dik touw in den boom naar bene
den zakken en lichtte hem door het gat
me* een lantaarn bij. Ook dit onderzoek
werd alw eer met een goeden uitslag bekroond,
want Tominie haalde een paar zilveren zout*
lepoltjes op, die zeker tegelijk met den
lepel, die Bob uit den boom tc voorschijn
gehaald liad^ uit den dook gegleden waren.
„Dat is alles, vader," riep Tom van uit
do diepte, „meer zie ik heusch niet, er zijn
nu niet anders meer hier dan spinnewebben
en paddestoelen!" Dus werd Tom veilig en
wel weer opgoheschen met de zoutle.peltjes
bij zich. En toen vader den zwaren zak
piot al heit ril verwek op deu rug had»
ging heek het gezelschap weer den terug
reis aanvaarden.
Intussclien lagen Maggie en Joanna vlak
bij elkaar onder den moerbeienboom: Mpg-
gie pp haar gemakkelijk verschuifbare rust
bank on Joanna in een grooten leunstoel met
eeji lieelen prop kussens onden den bezeerde^
voet. Het gozelschap was nog eerst met
de belangrijke vondst op het oude kasteel
aangegaan en beide meisjes hadden dus oen
aardig tijdje om kennis te maken.
„Als je nu eens vragen mocht, wat je
wel het liefste hebben zoudt, wat vroeg je
dan wel het eerst?" polste Joanna haar
nieuwe vriendin al heel gauw.
„Bedoel je, dat ik iets vragen zou, heele
maal voor mijzelf?"
„Ja; wat zou je dan wel het allerliefste
hebben
j,0, het liefst zou ik flink, sterk en ge
zond zijn $n goed kunnen werken."
„Nou ja, natuurlijk; dat spreekt van
zelf; dat zou iedereen altijd het liefste weii-
schen, want ik zie nu zelf ook pas goed
in, hoe vrecselijk het is, als je je niet
vrij bewegen kunt. Maar ik bedoel nu: wat
zou je dan daarna het eerste wenschen?"
„Om een schilder te zijn en den heelen
dag lang mooie dingen te kunnen teekenen
en schilderen. Ik heb je immers ook van
je schetsboek hooren spreken?" liet Maggie
er gretig op volgen, „mag ik eens zien,
wat jo teek en de. Da.t wou ik zoo erg graag
eens
„Joanna was zeer getroffen, dat iemand
zich zoozeer interesseerde voor haar werk."
„Zeker mag je [het eens ziens, er zijn heele
mooie teekeningen bij van vader zelf."
Nu, Maggie genoot werkelijk volcn en
toen werd zij, op haar beurt, weer uiJ ;o
noodigd om ook haar werk eens te tomen.
Ze deed dit met groote verlegenheid e
zei er dadelijk bij
„Ja, zie je, er zullen een heeleboel fo*i
tc-n bij zijn, dat weet ik wel. Ik vind 'hel
altijd zoo moeilijk om de omgeving te tee-
kenen, als ik den voorgrond heb."
Joanna opende de portefeuille op haar
schoot en keek vol belangstelling naar de
teekeningen, gekleurde en ongekleurde, die
er uit te voorschijn kwamen.
(Wordt yjaryo^d.
feut, die hij even op de hoogte bracht
jen die nu ook precies hetzelfde te werk
ring en ook twintig roebels vroeg. Toen
ne bediende van Alpatioh evenwel thuis
kwam en verslag deed van zijn wedervaren,
werd zijn baas zóó woedend, dat een ander
nét zooveel verdienen zou als hij, dat hij
zich' onmiddellijk, in persoon, naar het
kasteel begaf, in de hoop daar Denissow
Dog te vinden, wat dan ook lukte.
„Uw Hoogheid", zei Alpatich, „mijn man
heeft zich vergist; ik vraag niet twintig
maar dertig roebels". „Dertig roebels!"
riep de Prins. „Neen, niet 30 maar 40!"
zei Denissow nu op zijn beurt." „Vijftig!"
riep toen weer Alpatich. „Zestig!" zei de
ander. „Maar, als-je blieft menschen, wat
mankeert jullie tooh? Je begrijpt toch wel,
dat ik zoo op die manier de schoenen in
de stad laat maken? Ga maar gerust naar
Jmis."
Het eind van de zaak was dus, dat ze er
geen van beiden een oent aan zouden ver
dienen en dat kon Alpatich toch niet uit
staan en hij weer terug naar- het kasteel!
Maar Denissow had hem zien voorbijgaan
W die hem achterna. Alpatich begon: „Uw
Hoogheid, ik heb er toch nog eens over
bagedacht., maar ik zal u ze leveren voor
,twee roebels!" „En ik voor één, Uw Hoog
heid", haastte zich Denissow. „En ik voor
foiets dan!" viel Alpatich weer in. „Nu jij
moot het weten, man; maar dat zal je
telf heel wat kosten," zei de Prins. Alpatich
Vertrok, erg in zijn schik 1
Het sneeuwde er maar op los intusschen
en Alpatich haastte zich niet bepaald met
ie schoenen. Op een goeden dag had hij
£>ezoek van Denissow, die hem een voorstel
kwam doem: „Zog, kom eens hier man,
verdienen wij cr toch geen van beiden
Wat aan; laten we het nu op een aceoordjo
gooien; de Prins kan nu toch niet in de
Itad zijn bestelling doen. Laten we nu alle
bei denzelfden prijs zoggen, dan hebben
We er tenminste nog iets aan." Na lang
pedeneeren gtemde Alpatich daar dan ein
delijk maar in toe en samen gingen ze nu
kaar het kasteel, waar de Prins hen beiden
Wl vriendelijk ontving. Het eerste wat zjj
lagen was een keurig paar schoenen. „En
|w bestelling dan," vroeg Alpatich. „O,
int is al zoo lang geleien, dat het haast
niet r^>er waar is. Daar kon ik tenminstb
niet op wachten en dus heb ik mij dit
paar maar zelf gemaakt," sprak de Prins,
met de grootste voldoening.
Men kan hier dus een heelen boel uit
ieeren, o.a. ook, dat men altijd heb beste
is geholpen, door zelf de handen uit de
mouwen te steken 1
Zooals je weet is het bijgeloof onder de
«icgers, in het algemeen, maar niet het
piinst bij de Afrikaansche negers, nog héél
;terk, zoodat zij in geval van vergiftiging
bijvoorbeeld er een wichelaar of dokter, zoo-
ils ze daar zeggen, bijhalen, die dan zal uit.
maken, wie de gifmenger was
Zoo verdacht nu ook eens een Afrikaansch
vegorhoofdman er iemand van, dat hij oor-
jaak was van de ziekte van zijn vrouw en
zijn neef en onmiddellijk werd er een ver
maard wichelaar ontboden, die dan ook ver
scheen op de meest fantastische wijze uit
gedost: de eene helft van rijn lichaam was
rood en de andere wit geverfd, zijn gezicht
met zwarte, witte en gele strepen be
id en om zijn hals droeg hij een groot
.cal fetishen, dat rijn steenen, gesneden
guren, deelen van planten en dieren ena.
ar men ©enige tooverkracht aan toe-
jchrijft. Hij sprak met veranderde stem,
om het volk van zijn bovennatuurlijke
kracht te overtuigen en zat op een soort
ian stoel, terwijl hij aandachtig in een
zwart aarden pot keek, die overal met
fetishen behangen en met water gevuld was
en dus dienst deed als spiegel, zooals zoo
dikwijls geschiedt bij de negerstammen. Hij
sohudde nu en dan het hoofd en keek in een
brandende toorts, die hij eenige malen over
het water zwaaide, wrong zijn lichaam in al.
lcrlei bochten en trachtte er zoo leelijk uit
te zien als maar mogelijk was, eindelijk be
weerde hij, dat degenen, die de betoove-
ring gedaan hadden, in het dorp zelf thuis
behoorden. Deze orakeltaal bracht groote
ontsteltenis onder het volk teweeg; de een
scheen voor den ander bang te worden en
de nauwste familiebetrekkingen beschouw
den elkander met wantrouwen. Nu moest
dus de vergifdrank neg worden gedronken,
maar dit werd op den volgenden dag be
paald, omdat het volk nu reeds gegeten had
en de werking van het vergif op do nuch
tere maag moest worden waargenomen. Den
volgenden morgen bij zonsopgang dus bega
ven alle inwoners zich naar een kleine met
boomen omzette weide buiten het dorp.
Het volk scheen verdenking te hebben op
gevat tegen drie neven van het opperhoofd,
die achtereenvolgens zijn opvolgers moesten
worden, en die hun oom niet al te vriend
schappelijk gezind waren. De geheele be
volking nam een werkzaam deel aan het
uitvinden van de vermoedelijke schuldigen,
want do dokter noemde niemand. De woes
te kreten, die aangeheven werden bewezen
wel, dat men naar slachtoffers dorstte. Het
opperhoofd en de wichelaar zelf hielden zich
echter stil. De neven verklaarden tever
geefs, dat zij onschuldig waren, dat er an
deren waren,, die de misdaad bedreven had
den; dat zij echter niet vreesden den gif
drank te drinken, daar ze geen toovenaar3
waren, maar dat ze de vernedering aan het
volk betaald zouden zetten 1 Eenige bloed
verwanten van de neven en eenige der dor
pelingen verwijderden zich nu op een korten
afstand; ze moesten het vergif bereiden; er
werden wortejs fijn geschrapt van den
mboendoe, die in een pot gedaan, dien men
met water vulde, dat toon dadelijk opbruis
te en de roode kleur aannam, die aan d$n
wortel eigen is. Als liet water rood wordt, is
het vergif in orde en in staat alle too ve
naars te dooden. Do besohuldigden, die het
vergif moeten drinken, mogen de bereiding
niet bijwonen, maar hun vrienden doen dit
om te zorgen dat alles eerlijk toegaat. Toen
de beschuldigden eindelijk midden in den
kring der opgewonden toeschouwers ge
plaatst waren was de bloeddorstigheid, die
op de gelaatstrekken van het volk lag ge
spiegeld, afschuwelijk om aan te zien. Het
scheem wel, of zij geheel van aard veran
derd waren en de scherpste werktuigen hiel
den zij al gereed, voor het geval, dat het
vergif de schuld mocht doen blijken, de
macht der wichelaars is voornamelijk gele
gen in de straffeloosheid, waarmee zij het
vergif kunnen drinken, terwijl tcch zoovelen
er van sterven, want de mboendoe is een
sterk-werkend gif. Er heerschte diepe stil
te, toen de jonge mannen de bekers met bet
vocht zionder bedenken verzwolgen; doch
die kalmte was zeer kort van duur. Zoodra
zij het toch binnen hadden begon de me
nigte met de wapenen op den grond te
stampen en te roepen:
,,Als zij toovenaars zijn, laat de mboeji-
doe hen dan dooden; als ze onschuldig zijn,
laten ze dan ontkomen. Deze woorden wer
den, zoolang do onzekerheid duurde, onop
houdelijk herhaald. De slachtoffers hadden
een langdurigen strijd, het wit hunner
oogen werd bloedig, krampachtig trokken
hun leden en elke spier scheen aangedaan
door den kraohtigen gifdrank. En hoe meer
zij leden, des te woester weril de menigte.
Eindelijk kwam echter de crisis gelukkigde
eerste beschuldigde kreeg een geweldigen
schok door het lichaam, begon te braken en
was gered. Spoedig daarna gebeurde het
zelfde met den tweeden en derden en daar
mee was het gevaar ook geweken, doch zij
schenen zeer uitgeput te zijn. Sommigen
toch komen nooit meer de gevolgen van het
gif te boven, ook al hebben zij de proef
zelve doorstaan. Na afloop der plechtigheid
dronk de wichelaar zelf een verbazende hoe
veelheid van het gif en natuurlijk met gun
stig gevolg; alleen scheen hij er in een
eenigszins vreemden staat door gebracht te
zijn, waarin hij allerlei onsamenhangende
gezegden uitte, die daarop neerkwamen,
dat degenen, die de ziekte hadden aange
bracht, toch niet tot het dorp behoorden ea
deze verklaring werd door het volk met ge
juich begroet.
Ingezonden door „Wilhelmina". j
Mijn geheel bestaat uit 12 letters en it
een groot gebouw.
2, 12 is een lengtemaat.
7, 8, 9, 10, 12 is een visoh.
10, 11, 6 is een deel van het hoofd.
1, 2, 2, 6 is een verscheurend dier.
4, 5, 6 komt bij het koren voor.
3 is de 23ste letter van het alphabet,.
Ingezonden door „Meiroosje'V
II.
6, 5, 2 is een verkorte meisjesnaam.
11, 8, 10, 11 bevindt zich aan een schip,
9, 4, 4, 2 is een wild dier,
7, 8, 2 is een insect.
1, 2, 3, 4 is een getal.
Het geheel is een gedenkdag.
Ingezonden door „Anjelier".
III.
Mijn geheel bestaat uit 11 letters en is
de naam van één der raadselkinderen. Dt
beginletter is H.
4, 5, 6, 7, 8 vindt men aan elk huis.
7, 8 is een lengtemaat.
9, 2, 3 dragen de jongens op het hoofd.
10, 11 is een verkleinwoordje.
1, 2, 2, 8 is niet stuk.
Ingez. door „Mei roos je".
Verstrooid.
Vrouw: „Wat gebruik je weinig kip. Had
ik dat geweten, dan had ik Eet beest niet'
geslacht."
Man: „Je hadt het ten minste niet heele
maal behoeven te slachten."
Ingez. door Anna de TEcluse.
Een rekenles.
Onderwijzer (tot klein meisjo): „Mina*
kunt ge mij zeggen, hoeveel 2 en 2 is?"
Mina zwijgt.
Onderwijzer: „Hoeveel pooten heeft het
paard van je vader?"
Mina: }1Wel twee voor- en twee achter*
pooten."
Ingz. door „Kruidje-roer-me-niet."
Een slimmerd
Kleine jongen: »Mag ik voor 10 cent
levertraan hebben maar heel weinig als 't u
blieft."
Apotheker: „Waarom?"
Jongen: „Ja, riet u het is voor mezelf.
Ingez. door „Aronskelk."
Naar de letter opgevat.
Arts (tot nieuw aangekomen kurgast):
„Weigens den aard uwer ziekte moet u da
voorschriften nauwlettend opvolgen. Drink
's morgens drie glazen sprudelwaterna
elk glas wandelt u een halfuur in elk
geval is veel beweging hoofdzaak. Streng
dieet. Drie sigaren per dag: na liet ontbijt
een, na tafel een en de laatste na het
avondmaal. Kom ovèr 3 dagen eens terug
om over het verloop der kuur te melden."
(Drie dagen later).
Arts: „Nu hoe bevalt de kuur u; hoe ge
voelt ge u?"
Badgast: „Dank u dokter, dat gaat,
nogal ale ik er maar niet zoo misselijk'
van werd."
Arts. „Wat zegt u? Waar van daan?"
Badgast: „Ja; iederen keer. Ik kan het
niet langer verdragen."
Arts: „Kunt u het sprudelwater niet ver
dragen
Badgast: „Och ja dat wèl; maar die ai-
garen ik heb nooit vroeger gerookt l"