VGDR DE JEUGD li-iDSCH DAGBLAD Oplossingen der Raadsels, i. lioéle oplossingen ontvangen van: Correspondentie. No. 1551©, Woensdag* 21 September. Aimo 1910. Stel nooit tot morgen uit, wat gij lieden doen kunt. Karei de Grooto en de Abt van St -Gallen. Beis over die ziniusgen der spinnen. De zintuigen schijnen al heel goed ont wikkeld te zijn bij de spin. Vooral hot gehoor: sommige laten zich bij het naderen van een trillende stemvork uit haar web vallen, wel een bewijs dus, dat zij ,het hooren en er van schrikken. Herhaalt men dit vole ma'len dan schijnen zij or aan te wennen, maar geven toch nog altijd tee- kencn, dat. zij het geluid waarnemen door dat ze dan een paar centimeter uit 't m d- den der web gaan. Maar nu over den reuk: Als men een droog, schoon glazen staafje in de nabijheid van een spin brengt, dan heeft dit in den regel geen uitwerking op het diertje. Heeft men daarentegen hot staafje bevochtigd met een reukgevende stof dan ziet men aan de manier, waarop de spinnen zich' gedragen, dat zij dien reuk waarnemen. Nu eens lcopen zij weg, dan weer grijpen zij het staafje vast, om het te omspinnen, al naarmate de reuk in haar smaak valt of niet. Een geurige kruiderij. De Ouden, d. w. z. de Grieken en de Ro meinen hielden ontzettend vee«l van den geur van saffraan en vandaar dat de crocus- bloem, die hun die kruiderij leverde, ook hcog in ecre werd gehouden. Saffraan is niets anders dan de meeldraad van een zekere purperen crocus; de Ouden be schouwden den geur der saffraan als de heerlijkste aller geuren en maakten er bij alle gelegenheden gebruik van: ze bestrooi den er mee de vloeren hunner woningen en in een oud-Romein&ch kookboek kan men lezen, dat saffraan een heerlijk kruid is bij bereiding van spijzen. De bloemen werden in den! morgen geplukt, zoodra zij ,iaar kelken hadden geopend en de meel draden er met de hand voorzichtig uit genomen. Die werden dan in papier gelegd >n bij het vuur gedroogd. fcflecSaSe grond vasi vriend schap. „Wat ben je mooil" bewonderde de ka- katoe den steenuil, „veel mooier dan de pauw eu de kolibri „Wat een prachtige stem heb je!" ant woordde de uil bewonderend, „lijster en nachtegaal mogen zich op geen stukken na met je meten!" En van dat oogenblik af sloten deze bei de trouwe vriendschap 1 Het vogeBscBiieten mei Biefauüp van Bokaas. Op lentemorgens en in den herfst, als de trekvogels op reis gaan, houdt men zich be zig met een heel eigenaardig soort van jacht: het vogelschieten met den nachtuil. Alle roofvogels hebben nu eenmaal een aan geboren haat en vijandschap tegen den uil en daar maken jagers en jachtliefhebbers op de volgende wijze gebruik van: Ze trachten een jongen uil te krijgen die dan, in zijn prille jeugd, nog makkelijk tam is te maken, ofschoon men daarbij toch altijd met groo'te voorzichtigheid dient te werk te gaan, omdat het dier in snavel en klau wen geduchte wapens heeft. Heeft men nu den uil, dan moet er voor het dier een plaats worden gezocht, liefst op een hoog gelegen weide, waar men hem op een dor ren tak een soort van kruk bouwt. Hieraan wordt de uil vastgemaakt met een lichten ketting, zóó lang, dat hij op den grond kan springen en zich een Meter rondom de kruk kan bewegen. De jager verbergt zich mtus- schen in de buurt, en is de kans nu gunstig, dan komt er al gauw een vlucht kleine Al penraven aanvliegen, die met luid gekras om den vijand vliegen. Die worden opzette lijk niet geschoten, omdat de jager weet, dat hun toornig geschreeuw de grootere j-oofvogels zal lokken en het duurt dan ook jliet lang, of een raaf, havik of gier komt ngevlogen on die velt de jager natuurlijk Zoo komt hij dus door dit levend lokaas in het bezit van vogels, die hij alleen nooit onder schot zou krijgen. Hospitaal. II. Schilderij.: lil. Linnenweverij. „Blondje", „Padvinder", Johanna Pei ger. „Rosa Fluweeltje", „Meiroosje", „Mignon", ,,De clrie Zusjes", L. J. Hage- man, „Vergeet-mij-niet", „Negerinnetje", Johannes Nieboer, „Benjamin", M. en J. van Hooidonk, Rika en Louis v. Velsen, Herman en Hendrik van Zanten, „Tromp", Cato Vallentgoed, Catharina Houps, „Mei kers", Paulus v. d. Linden, Nelly Brug- mans, Anton van Weeren, Trijntje Zeilstra, „Wilhlelmina", Truus Zuyderduin, Marietje en Jannetje Lacourt, „Do Duifjes", Hen drik Witteman, Pieter de Goederen, Jan van Weizen, Frans en Anna Kriek, Gijs- bertus de Yos, Betsy Christiaanse, „Kruid- je-roer-mc-niot", „Eekhoorntje", „Lekkef- belcje", Johanna en Hendrika Blom, Paulus en Mina Hakkenberg, Jacoba de Graaf, Jacoba Eggink, Nico van der Reyden, „Ve ronica", Ada Vlasveld, „Silvia", „Kastanje bloesem", „Vivia", „Zwaluw", Pieter en Catharina Schaft, „Orchidae", Ma-rgaretha en Mina Bomli, „Anjelier", Karei Halb- meyor, „De kleine Zeeofficier", „Bosch viooltje", C. L. Janssen, Baltas van Ulden, H. van Heusden, „Boschanemoon", „Nach tegaal", „De Leidenaar", Martinus Jansen, allen to Leiden. „Slagertje", te Bodegraven. Neeltje, Johanna en Jannie Timmers, te Oegstgeest. Jacoba Verbree, Marie Rodenburg, te R ij n s b u r g. Hendrik Binnendijk, Trijntje Kriege, te W assen a a r. Aartje Parlevliet, Johanna Parlevliet, Johanna van Tilburg, Willem en Frederik de Jong, te Zoeterwoude. De prijzen vielen ten deel aan: Baltus van Ulden te Leiden en Marie Rodenburg, te Rijnsburg. „A n j e 1 i e r". Met genoegen vernam ik uit je schrijven, dat je het zoo bijzonder goed maakt. Als je nog lust hebt om aan ons blaadje mede te werken, heb ik er mij nerzijds geen bezwaar tegen. „Z w al u w". Ik ben blij, dat jij het niet zoo druk hebt als broer^ want anders zou het er treurig uitzien. Jammer voor je, dat je het in do vacantie zoo slecht getroffen hebt met uit logeeren gaan. Ik ben evenmin op reis geweest, doch heb te Sche- veningen een prettigen tijd doorgebracht. Al naar gelang van het weer gingen we naar het strand of de boschjes. Pieter Schaft. Neen vriend, ik ben er vol strekt niet#boos om; het doet me integen deel pleizier, dat je je opnieuw tot ons blaadje aangetrokken gevoelt; ik hoop nu weer op je geregelde medewerking te mo gen rekenen. „V i v i a". Ik hoop dat je mij de volgende week weer eenige nieuwe raadsels en anek doten zult toezenden. Ada Vlasveld, heet ik hartelijk wel kom in onzen kring en hoop, dat ze mij de volgende week eens een meer uitgebreid briefje zal schrijven. ,E e k h o o r n t j e". Van harte welkom ia onzen kring, meiejot je leeftijd is voor- loopig geen bezwaar om met ons mee te doen., N i o o v. d. R e ij d e n. Ja, vriendje, zoo zie je dat er bij mij niets weggaat, wat voor plaatsing geschikt is. Het kan wel eens lang duren eer de bijdragen aan de beurt komen, maar daar kan ik natuurlijk niets aan doen. Ik begrijp wel, dat je gedurende den win ter meer lust en gelegenheid hebt om met ons piee te doen en heb er dan ook geen bezwaar tegen. Jacoba Eggink. Neen, beste kindy die zaak is in orde; ik ontving je briefje en voldeed aan je verzoek. Paulus Hakkenberg. Met genoe gen vernam ik, dat de ohooolade je zoo goed gesmaakt heeft. Wil jo mij nu eens een plei zier doen en mij eenige nieuwe raadsels eu anekdoten toezenden? Gijsbertusdo Vos. Neen vriend, omtrent ingezonden raadsels en anekdoten kan ik geen inlichtingen geven, dat zal je dus moeten afwachten. Martinus Jansen. Neen vriendje, je verzuim neem ik je niet kwalijk, want ik begrijp best, dat je tijdens de verhuizing moeilijk gelegenheid kon vinden om raad sels op te lossen, enz. Truus Zuyderduyn. Ja meisje,- alle kinderen van abonné's dio daar lust in hebben mogen wel met ons mee doen. Cato Vallentgoed. Hartelijk ge- lukgewenscht met je verjaardag meisje 1 Het doet me pleizier, dat jo zoo in je sohiïk bent met het gewonnen prijsje. Rika en Louis v. Velsen. Ik kan me voorstellen, dat jullie bij je tante, te Bus- sum volop genoten hebt van de mooie omstreken aldaar. Je ouders zullen het dien tijd wel stil gehad hebben, want zoo vijf weken afwezig1 is een heele tijd! Verlang den jullie ten slotte niet erg naar huis? Hoe bevalt bet je in de nieuwe woning. Trijntje Kriege te Wasse naar dank ik voor haar mooie prent kaart. „D e driezus j e s." Met genoegen yernam ik, dat de zieke weer hersteld is. „Meiroosje." Is 't kiekje van jul lie klas nog al goed uitgevallen? Ik vind zulke groepjes wel aardig; het is een aar dige gedachtenis aan je schooljaren. „Padvind er." Welzoo vriend, ben je zoo in je schik met het gewonnen boek, dat doet me pleizier. Je moet het maar zuinig bewaren, dan is het later een aardi ge gedachtenis voor je aan den tijdA dat je aan ons blaadje medewerkte. „B 1 o nd j e." Alhoewel jo nog wat jong bent, kan ik het vriendelijk verzoek van jo vader die met zijn meisje niet weinig ingenomen schijnt niet weigeren; te meer daar vader je in bet begin wel een beetje zal helpen. Je moet maai' flink je best doen en mij zoo spoedig mogelijk eens een eigenhandig geschreven potloodbriefje' toezenden. Vriendelijke groetjes. „V i o o 11 j e." Het sp:jt me, dat ik je verzoek niet kan inwilligen, meisje, maar voor particuliere correspondentie heb ik heusch geen tijd.; „R o o s j e." Jammer, dat broer nu ziek is en dat nog wel op zijn verjaardag! Ik kan me voorstellen hoo naar dat voor hem is, doch misschien zal moeder den feestdag later wel vieren. Je moet nu maar eerst zorgen spoedig beter te zijn, dat is op het oogenblik het voornaamste. Van harte be terschap en vriendelijke groeten voor je beidjea,. MARIE VAL' AMSTEL, ^-90 a ik* »JL» s *A» s iAj t «JL° o <Ju> a «Jl« »JL® s »JL* a »jL* e «JL° s tAJtiA.' s «A? c Jl» Op zekeren dag was een boer, Barend ge- h'eeten, te Rennes gekomen om een aankoop te doen; toen hij zijn zaken afgehandeld had en nog tijd overhield, besloot hij dien te gebruiken om een advocaat te raadple- gon. Men had hem zoo dikwijls gesproken over mr. Poitier, wiens naam zoo goed be kend stond, dat men een proces al gewon- J nen achtte, als hij het op zich wilde nemen. De boer vroeg zijn adres en ging naar hem toe. Er zaten veel cliënten in de wachtka mer en Barend moest lang wachten. Einde lijk kwam hij aan de beurt en werd hij in de studeerkamer binnen gelaten, mr. Poi tier verzocht hem te gaan zitten, zette zijn lorgnet recht en vroeg hem waarom hij hier Vwam. „Op mijn woord, mijnheer de advocaat," zei de boer, terwijl hij de pet in zijn han den ronddraaide, „ik heb zooveel over u üooren spreken, dat, nu ik toch in Renneö ben,, ik van de gelegenheid gebruik wildo maken en U eens raadplegen." „Ik dank U voor uw vertrouwen," zei mr. Poitier ,„ge hebt zeker een proces te voeren?" „Processen! volstrekt niet. Ik haat ie en ik h'eb nog nooit met iemand woorden gehad." „Komt ge mij dan over een likwidatie of over een verdeeling van goederen «I geld spreken?" „Ook niet, mijnheer de advocaat, mijn familie en ik hebben nooit iets te verdeelcn gehad, daar wij om zoo te zeggen uit den- zelfden trog eten." „Loopt het dan over een verbintenis tot aan- of verkoop." „Wel nu nog mooier! ik ben niet rijk ge noeg om iets aan te koopen, noch arm ge noeg om iets te verkoopen." „Maar waarover wilclet ge mij dan raad plegen?" vroeg de advocaat op verwonder den toon. „Ik heb het U al gezegd, mijnheer de a Jvccaat," hernam Barend met een verle ren glimlach, ik wil alleen maar een cjn- II, voer mijn geld natuurlijk, ik wil van rrehgenheid gebruik maken." Mr. Poitier glimlachte, nam de pen en *oeg aan den boer diens naam. Barend van Veen", zei deze, dio blij a - p dat men hem begrepen had. „Uw leeftijd Vr ..Dicht bij de veertig." „Uw beroep?" „Mijn beroep? O, wat ik uitvoer... ik - boer." De advocaat schreef een paar regels op, •■ouwde het papier dicht en overhandigde Ir f ;>r.n zijn zonderlingen cliënt. „Is 't al klaar?" riep Barend uit, „zoo, 'i. is goed; hoeveel moet ik voor het con- -*111 betalen, mijnheer de advocaat?" „Drie franken." Barend betaalde zonder aanmerkingen te maken, groette en ging heen, verrukt van de gelegenheid gebruik te hebben gemaakt-.. Toen hij thuis kwam, was hot reeds vier urende terugreis had hem vermoeid en hij besloot eens flink uit te rusten. Ziju hooi was echter verscheidene dagen geleden afgesneden en al geheel uitge droogd. Een der knechts kwam vragen, of het nu binnen gehaald moest worden. „Vanavond l" viel de boerin hem in ile rede, die haar man verwelkomd h'ad; het zou zonde zijn zoo laat nog aan het wevK te gaan, terwijl men het morgen zooveel te gemakkelijker doen kan." De knecht zei, dat het weer kon veran le ren, dat de paarden nog ingespannen wa ren en dat hij en zijn kameraad niets to doen hadden. De boerin antwoordde hierop, dat de wind in den goeden hoek zat en dat, ah men nu aan het werk begon de duisternis dadelijk zou invallen. Barend, die beiden aanhoorde, wist niet', waartoe te besluiten, toen hij eensklaps aan het papiertje van den advocaat dacht. „Luister eens," riep hij uit, „ik heb een consult bij mij van een uitstekenden advo caat en het heeft mij drie franken gekost; dat zal ons uit de verlegenheid redden. Zeg, Trijn, jij, die alles kunt lezen, zeg ons eens, wat op dit papiertje staat." Dc boerin nam het papier en las de vol gende regels: Barend van Veen, stelt nooit tot morgen uit, wat gij heden doen kunt. „Dat is waar," riep cfe boer uit, getrof fen door do juistheid der woorden op dat oogenblik; „ga gauw de karren balen en laten wij allen vlug aan het werk gaan." De vrouw wilde nog eenige tegenwerpin gen maken, maar de boer zei, dat hij geen consult van drie franken haalde om het niet op te volgen, en dat hij dus volgens het voorschrift van den advocaat wilde handelen. Hij zelf gaf het voorbeeld, begon het eerst aan het werk en keerde niet naar huis terug, voor al het hooi op de wagens geladen was. Het scheen wel, of zijn ijver de wijsheid van zijn gedrag wilde bewijzen; bovendien het weer veranderde 's nachts, een onverwacht onweer barstte los en den volgenden morgen, toen het licht was, zag men in de rivier, die buiten haar oevers was getreden, hooi drijven, dat kort gele den was afgesneden. De oogst van allo boeren was totaal mislukt: alleen Barend had niets verloren. Deze eerste ervaring deed hem zooveel vertrouwen stellen in het consult van den advocaat, dat hij dank zij zijn ordelievend heid, zijn vlijt en zijn consult een der rijk ste boeren uit den omtrek werd. Hij had als lijfspreuk de volgende regels aangenomen: „Stelt nooit tot morgen uit, wat gij heden doen kunt." Op een van zijn talrijke reizen zag Karei de Groote den abt van St.-Gallen, die er gezond en frisch uitzag, behaaglijk uitge strekt op kussens voor zijn abdij. r Karei hield van werkzame mensohenj, onze abt was echter lui, maar voor 't overi-l ge de beste man ter wereld., Karei mocht hem niet om zijn luiheid. „Goeden morgen, mijnheer de abt," zei; Karei tot hem, „ik zie u juist van pas. Ik heb u drie vragen voor te leggen, waarvan gij mij vandaag over drie maanden de op-: lossing moet geven. Ten eerste wilde ik we*; ten, wat ik precies waard ben; ten tweede hoeveel tijd ik noodig zou hebben om dej reis om de wereld te doen en ten laatste; welke gedachte ik zal hebben op het oogen-i blik dat gij weer voor mij zult staan, een gedachte, die een vergissing zal zijn. Pro-] beer op elk dezer vragen een bevredigend; antwoord te vinden, indien ge er geen kunt; vinden, zult ge ophouden abt van St.-Gal len te zijn en gij zult uw abdij voor oen be scheidener woning moeten ruilen." Onze, abt zit erg in moeilijkheid, hij vraagt raad bij de grootste geleerden; maar de knap-, ste lui wisten er geen antwoord op te geverf. De tijd ging ondertusschen voorbij en het. noodlottige oogenblik naderde; nog eer?' maand, nog eenige weken, nog een paar dagen. De abt, die er vroeger zoo welgedaan uitzag, was weldra niets meer dan een ge raamte; hij heeft geen rust meer, hij kan 's nachts niet slapen. Hij gaat naar een naburig boscb om an alle stilte te kunnen nadenken. Bij toeval loopt bij langs een steengroeve, aar zijn herder een kudde koeien bewaakt. „Goeden morgen, mijnheer de abt, wat ziet u er mager uit 1 Zijt ge ziek?" „Mijn beste kerel, ik ben ziek." „Laat ik dan wat geneeskrachtige krui den voor u zoeken, mijnheer de abt." „Ongelukkigerwijze, zijn het geen kruiden^ maar antwoorden op drie vragen, die mij zouden kunnen genezen." „Is het heel moeilijk Latijn?" „Neen, het is geen Latijn, dan zouden de geleerden mij wel uit de verlegenheid gehol pen hebben." „Als 't geen Latijn is, wees dan zoo goed mij de drie vragen voor te leggenmijn moe der was een eenvoudige vrouw, maar zij kon altijd op alles een antwoord vinden en men beweert, dat ik iets van haar verstand geërfd heb." Toen onze abt do drie vragen gezegd had, wierp de herder vroolijk zijn muts in de hoogte. „Als het anders niets is, dan kunt u er gerust op zijn, mijnheer de abt, dat ik u uit do verlegenheid helpen kan, maar gij moet m'j toestaan voor die ge-] legenheid uw mantel en kap te leencp." Toen de dag was aangebroken, ging da herder als abt van St.-Gallen verkleed naar de zaal waar de keizer op dat oogenblik zit ting had. „Ziezoo, mijnheer de abt, gij ziet er ma gerder dan gewoonlijk uithebt u lang over de oplossing van het raadsel moeten naden-1 ken? Laten wij nu de eerste vraag behan delen: hoeveel ben ik precies waard?" „Sire, de Heer Jezus is voor dertig zilver-, lingen verkocht geworden; uw Majesteit ié

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11