f©: 15513. LSIDSOH BA@3LAB, Zaterdag* 17 September. Eerst© Blad. Anno 19!©. PERSOVERZICHT. 1TE. r Na de verschillende wetsontwerpen te heb ben besproken, welke de Staatscommis sie tot reorganisatie van het on- 1 o r w ij s als vrucht van haar overdenkingen jen besprekingen in haar rapport heeft op genomen, geeft de „Nieuwe Rotter- damsche Cou rant" in een „nabetrach ting" den wensch to kennen, dat het -met deze Staatscommissie en haar werk nu eens niet zal gaan zooals hier te lande met de producten van Staatscommissies heiaas te doen gebruikelijk is. Mocht nu toch deze Staatscommissie eens niet hebben gearbeid onder het ongelukkig gesternte, waaronder zulke lichamen hier te lande plegen te werken. Hier ligt nu een uitnemend voorbereide reeks wetsontwer pen, afkomstig van mannen, die, door het geen zij hebben geleverd, hebben "bewezen voor hun taak berekend te zijn geweest. Die wetsontwerpen zijn tot stand gebracht met voorlichting en medewerking van des kundigen, die, mag men zeggen, behooren tot de besten in ons land, voor do vijf onder deden to vinden. Van de toestanden en re gelingen, die andere landen op elk der vijf gebieden te aanschouwen geven, is bij de isamenstelling en toelichting in ruime mate kennis genomen en waar dit nuttig voor kwam, partij getrokken. Wat het meest zegt: de. Staatscommissie hoeft in haar schrij- van van 23 April van dit jaar aan de Ko ningin, waarbij zij haar rapport inzond, me degedeeld, dat het voor haar „zeer aange naam" was „ten slotte to mogen verklaren, dat zij ten opzichte van do meeste barer yoorstellon tot eenstemmigheid is kunnen komen" en dat, waar die niet werd ver kregen, de minderheid. behalve alleen met betrekking tot de drie punten, waarvan wij vroeger spraken: de kwestie van het Latijn in den onderbouw van hot lyceum; van het Grieksch in de af deeling B. van die instolling ©n van de bevoegdheid tot .het doen van examens voor hooger onder wijs, te ontlcenen aan het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd eindexamen in do Tie afdeel in gen van het lyceum „het /©rschil van meaning niet gewichtig genoeg beeft geoordeeld, om daarvan te doen blij ken, al spreekt het bijna vanzelf, dat, bij ten zoo uitgebreid stel wetsontwerpen en üen zoo uitvoerige toelichting, niet ieder dd voor ieder onderdeel in volstrekten zin "ansprakcfïj'k kan worcfèn geacht." Men mag dus zeggen, dat ten aanzien van den hooid- •nlioud van vier dezer vijf wetsontwerpen volledige, ten aanzien van dien van het wetsontwerp op het voorbereidend hooger onderwijs nagenoeg volledige overeenstem ming bestaat tusschen de gezamenlijke zo- yen leden der Staatscommissie, waarin de rcchtscho partijen door vier, de linksch© door drieloten zijn vertegenwoordigd geweest). Men" heeft dus niet met partij werk, maar met een nationalcn arbeid te doen, met een arbeid daarenboven, ook technisch zóó verzorgd, dat het uitneraendst geouitilleerd bureau van wetgeving het niet kan ver beteren. Welnulaat het dan niet gebeu ren, dat ook deze rijpe arbeid die op een enkel punt reeds weer is verouderd, natuurlijk gevolg hiervan, dat hij bij ge deelten is gereed gekomen en in zijn geheel moest worden aangeboden weer uit den tijd, weer vermolmd raakt, vóór een regee ring er naar omkijkt. Laat het niet ge beuren, dat ook hefc kostbaar materiaal, door deze Staatscommissie aangedragen, weer zorgvuldig wordt weggesloten, zoodat men er niets van te genieten krijgt, of het eerst wordt verwerkt als de kracht er uit is. Het waro niet slechts schreeuwend ondank baar tegenover do Staatscommissie, maar diep te betreuren voor ons onderwijs, dat jaTein lang de noodig© hervorming moest ontbeten, omdat' deze voorstellen op komst waren, als ook deze arbeid in vele jaren niet tot wettelijke démarches leidde. Het blad wijst er op, dat dei Minister van Binnenlandsche Zaken een man.is, wieU het niet veel moeite behoeft ts kosten zich.' spoedig in de voorstellen der Staatscommis sie in te werken. Wat zou er togen zijn aan deze Staatscommissie nu eens een brevet van groot vertrouwen te schenken en haar ontwerpen, nadat in de groot© strijdvragen, waartoe zij aanleiding geven, 'door den Minister partij gekozen is, en bloc over te gieten in regeeringsvoors tel lendie in eenige tempo's worden toegezonden aan de Tweede Kamer Noch de geldkwestie, noch de partijpolitiek, noch iets anders verzet zich tegen het da delijk onder-handen.nemen van de voorstel len, door de Staatscommissie met betrekking tot hooger onderwijs gedaan. En evenmin iets tot het, voor zooveel noodig gewijzigd, indienen van haar bij elkaar behoorende, niet te scheiden, voorstellen tot reorganisa tie van het middelbaar- en voorbereidend hoo ger onderwijs. Zoodat in een eerste tempo deze drie regelingen zouden kunnen wor den afgedaan in een, als' het den premier meenens is, korte spanne tijds. In oen tweede tempo ware met betrekking tot het lager onderwijs de slag te slaan. Te zijner tijd kon dan, als de kroon op het gebouw, het vakonderwijs volgen, dat op een goed aan sluitend lager- en middelbaar onderwijs is berekend. Bij de inrichting en subsidicering. van dit onderwijs zouden particulieren en overheid middelerwijl reeds hun voordeel kunnen doen met de gegevens en denkbeel den, in de voorstellen der Staatscommissie opgestapeld. Zoo zou in afzienbaren tijd de oogst van de bemoeienis der Staatscommissie kuon ;n worden binnengehaald. Maar tusschen kun nen en zullen ligt een kloof van belang. Eu zij, dio op spoedige afdoening hief in het land van hoogst noodige, voor tot-stand-ko men rijpe, maatregelen hopen, zijn reeds" zoo vaak door de ervaring gedupeerd, dat wij niet al te zeer er op durven rekenen, dat het met deze voorstellen zal loopen, zooals het zou kunnen en moeten gaan, willen wij op onderwijsgebied niet hard achteruit ra ken tot grooto schade voor ons volk. Wij hebben den mond vol van de behoefte aan sociale wetgeving. Welnu: de reorganisatie van ons onderwijs is een bij uitstek sociale maatregel. Hot slotartikel van „De Nieuwe Cou rant" over de kustverdediging ein digt aldus De bedenkingen, welko wij in zake het kustverdedigings-ontwerp in liet midden brachten, maken ons het trekken van een conclusie niet gemakkelijk. Onze eerste opmerkingen betreffend© de volgorde en de noodzakelijkheid van caikele der aan te brengen versterkingen mogen ons niet or toe leiden de aanne ming der wetsvoordracht te ontraden, daar immers de kennisneming der politieke en strategische gronden, waarop de voordracht steunt, ons is onthouden. Al vreezen wij wel, dat die gronden in sommige opzichten niot logisch zijn gestold, hot eindoordeel moet in deze aan do meerderheid der rui mer dan het publiek ingelichte Kamerleden worden overgelaten, die daarvan en tevens van de geleverde afwijkende beschouwingen kennis Irunnen nemen. Do tweede bedenking betreffende de. pantscrschepen richt zich niet zoozeer tegen de voordracht zelve als tegen liaar toelichting. Zij is derhalve niet overwe gend, mits gezorgd worde, dat zij, die hun stem aan het ontwerp geven, zich daar mede niet verbinden om tot verderen aan bouw vau pahtterscKepëb over "eenige jar Ten mede £e werken, maar zich de volle vrijheid voorbehouden om al het hunne tel doen, teh .©inde daarvoor klein scheepsma teriaal (dat dan boven de in dit ontwerp voorgestelde hoeveelheid zal komen) in dé plaats te doen stellen. De derde bedenking dé overbrenging van do kustverdediging by Marine, leidt' ér ons toe ban te dringen op een losmaking van dit plan nit heb ontwerp. Het komt ons voor, dat dit mogelijk is zonder het ontwerp zelf naar het leven te staan: het beginsel en do gehoede uitwerking van het „Fords" zoowel als de bestemming, waar toe het volgms art. 1 moet dienen, blijven daarbij onaangetast. Afstemming van het bntwerp in zijn ge heel zouden wij betreuren, omdat daarmede de zaak weder gemiimen tijd van de baan zou zijn geschoven, waarop zij zich sedert bijna acht jaren bevindt. Er is Pericu- lum in mora. Immers niet sléchts is de kans op het uitbreken van een Europeesch conflict, ondanks de toeneming der vreed zame internationale aanrakingen, niet ver minderd, maar bovendien is ons land, met zijn stil volgehouden, wol ietwat struisvo gelachtige, maar toch conscqueiit-negatieve neutraliteitspolitiek allengs gekomen tot het punt, waarop oen tastbaar bewijs zal moe ten -worden geleverd, dat het zijn neutrali teit niet uitsluitend van machten en ver houdingen buiten zich afhankelijk acht, maar zich ook in staat rekent zelf, zoo noodig, die met kracht van wapenen te handhaven. Als zóódanig hoeft het ontwerp betref fende dé kustverdediging, naar ons inzicht, oen be toeken is, welke die van de niet ge ringe Lasten, aan do natie daarvoor gevraagd en van de bedenkingen, door belangrijk© onderdeden er van uitgelokt, overtreft. liet 'anti-rev. „F r i© s c h D a g b 1 a d" merkt op, zegt „Het Volk", dat in do Gercfor me e rd e Kerken predikan tennood dreigt, dat veel dominéés ster ven cn pensioen nemen en reeds een- paar jaren het aantal theologische studenten ge ring is. Hetzelfde doet zich in de Hervormde Kerk voor. Het blad zoekt de oorzaak in liet feit, „dat in niet weinige .govallen de Gemeenten niet zóó voor haar predikanten zorgen, dat dozen in hun stand behoorlijk kunnen leven." Wanneer ons iets verhaast., zegt „Het Volk", dan is het deze verklaring van zoo wèl-ingolichto zijde. Hoe, de Gerefor meerde en Hervormde jongelingen zouden dermata door den geest der stofvergoding aangegrepen zijn, dat zij het heilig ambt dor bediening des Woords versmaden zou den, omdat in de effecten, of oen dergelijk onheilig bedrijf meer te verdienen zou zijn En do loden dor kerkelijk© gemeenten zou den zoo weinig offervaardig zijn - voor de verzorging dor hoogste geestelijke goederen, dat zij hun predikanten op eon houtje zou den laten bijten? Wij houden dit vooralsnog voor vuigon laster. Immers, indien dit waar ware, dan zouden do materialisten heel ergens anders to zooken zijn dan in do sociaal-democratio. Naar aanleiding van het voorstel van mi nister Talma tot invoering van raden van arbeid schrijft mr. J. van Droog© in „L and on Vol k" onder het opschrift „Op den gooden weg" het volgende: Bekend is het gonoegelijk verhaal van Tijl Uilenspiegel, die, in een bijenkorf ver stopt, door twee dieven werd weggedragen cn om beurten den een en den ander aan het haar trok, tot zij, elkander do schuld gevende, aan het bakkeleien geraaklen. Niot anders gaat hot met de voorstanders van do Rijksbank en die van de risico.overdracht, wanneer zij elkander de schuld geven van al dé tegónsboodéu onzer óngevallenviéfz^ ring,, in plaats van de oorzaak to ztóeken in dén opzet dier verzekering, haar tot het uiterste doorgevoerde centralisatie. Daar ligt naar onze bescheiden meening goeddeels dé schuld èn van het gebrekkig toezicht op rentetrekkers 'zoowel als premie betalers, èn van de omvangrijke adminis tratie, evén zoovele financieel© bezwaren voor de verzekering. Vijf jaren geleden is door mij in' een rapport aan het international© congres te Weenon do wenschel ijkheid bepleit van de centralisatie der ongevallenverzekering door middel van plaatselijk© instel 1 in gen, die te vens do dragers der ziekteverzekering zou den verleenen aan wat er verder aan vér- zekeringen mocht worden ingevoerd. Met grooto instemming heb ik tdan 'ook kennis genomen van een wetsontwerp van dezelfde strekking, een maand geleden door do tegenwoordige Regeerin'g aan de verte genwoordiging ingediend: het voorstel tot invoering van raden van arbeid. Het „Arnkomsck Dagblad" wijst op een uiting van „Do Werkmans bode", met welko het blad het niet eens is. DezeEen bitter gevoel bekruipt ons, als we zien naar het waardeloos ziekte- verzekerings-ontwerp, dat ons wordt aangeboden als oen „sociaal" product, maar ip_ waarheid alleen ons wordt opge drongen, om ons zoet te houden, omdat het geen geld kost aan do schatkist. Hiermede snoert men ons woer voor en kele jaren don mond; misschien wil de Re geering nog wel eerst afwachten, of de sociale toestand door hot ziekteverzekerings- ontwerp zooveel verbetert, dat het studie materiaal oplevert voor nog zulk een „gron dige, socialo hervorming". Zoo dient men toch, markt liet „A r n- hemsche Dagblad" op, de zaak der arbeiders n.'efc. Minister Talma is bezig een groot werk tot stand te brongon. De roden- en ziekte wet moet men in verband beschouwen met het geheel (lcr socialo verzekeringen. Al leen wie dat doet, krijgt er den. rechten kijk op. En do minis tericele arbeid moge niet volmaakt zijn, ook wij oefendon reeds op enkele bepalingen van het ontwerp-z'ekto- verzokoring critiok uit de Minister heeft op méér waardeering aanspraak dan „D W e r k m ansbod o" schijnt te denken. Ook de Ziekteweb zal geld aan don Staat kosten. En de Invaliditoitswot kost mil- liocnon. Wij hebben daar natuurlijk geen bezwaar tegen. Wij gelooven, dat deze fi- nancicelo of fors noodzakelijk zijn, dat een breed© klasse daardoor wordt geholpen en heel de maatschappij or straks de gezegende vruchten van plukken zal. Maar men mis leide dan ook hot volk niot! Van een „op dringen" om do arbeiders „zoet" te houden, is eenvoudig goon sprake. Hoezeer op een goed geregel do Ziekteverzekering juist in arbeiderskringen is aangedrongen, zal toch aan „Do Werkmansbode" niot onbe kend zijn Minister Talma staat voor eon moeilijke taak. „Do Nieuwe Couran t", Kamers van Koophandel, werkgevers organisaties, be stoken hem telkens weer. Met name ver zetten vclo werkgevers zich togen iederen stap, dio door den Minister op het terrein der arbeidersbesoherming wordt gezet. Straks verwachten wij uit die kringen ook wel opposit'o tegen de verzekeringswetten. Op den hartelijken steun van allen, dio op sociaal gebied wat tot stand willen ge bracht zien, hoeft do Minister van arbeid recht. Eventueele critiok moet opbouwend zijn. Een tweede artikel over het ontwerp- ziektever ze kering in ,,D e ,,N e- deïianlder'' vangt aldus aan* Wij hebben in ons eerste artikel gewezen' op den grondslag van het ingediende ontK werp: de verplichte verzekering. Deze verzekering omvat echter alleen het zoogenaamd ziekengeld, niet de geneeskundi ge behandeling, en wel omdat de Minister twijfelt of voor het opleggen van een ver plichting daarvoor wel een rechtsgrond valt' aan te vijzen, terwijl bovendien het zieken- fondswe.in ten onzent een tamelijk sterke ontwikkeling toont. Ook het begrafenisfonds is niet in de wet opgenomen, omdat ook zonder wettelijke verplichting daarin reeds in ruime mate wordt voorzien. Ten aanzien der twee punten, wel geregeld in de ontwerpen-Veegens en Kuyper, volgt dus do Minister het o. L juiste beginsel, dat de overheid ruimte moot laten aan het par ticulier initiatief. „D e Nederlander" wijst er vervol gons op, dat de losse arbeiders van de ver plichte verzekering uitgesloten zijn. Gold voor hen de rechtsgrond van den Mi nister niet? Ongetwijfeld, maar hier is do Minister gestuit op moeilijkheden in de uit-< voering. Zeker geen denkbeeldig bezwaar, gezien de ervaring, die men op dit pant in Duitschland en Oostenrijk heeft opgedaan. Hier wreekt zich, ook naar onze meening, de grondfout van het ontwerphet dwang systeem. De „N ieuwe Rotter damsche Courant" betoogt in een artikel over ons vestingstelsel, dat de moei lijkheden eener voltooiing van ons vesting stelsel, volgens de wet van 1874, zoo talrijk zijn, dat een vestingstelsel, dat ons tegen alle eventualiteiten zou wapenen, boven onze krachten gaat. Ons defensie-wezen moet, noodgedron gen, beperkt worden tot een stelsel, dat in. de eerste plaats op handhaving onzer neu traliteit is gericht. Nu dit, tegenwoordig meer dan vroeger, als eerste plicht wordt erkend, is, dunkt ons, niet langer te ont kennen, dat de bouw der Amsterdamsche stelling ons in minder gelukkige richting heeft ge voer dt al schijnt dan ook thans, nu zoovele millioenen daaraan besteed zijn, het sluiten van de kringstelling d© eenigo oplossing. Kan het echter verwonderen, dat na zulke ervaringen de sympathie meer en meer zich van den vestingbouw gaat af wenden dat het roeien met de riemen, die wij hebben, op dit gebied meer en meer de leuze gaat worden, en dat dio van ver sterking der levende strijdkrachten quand même aan beteekenis wint? Hierop de aandacht te vestigen, is wellicht op een cogenblik, waarop de Regeering een voor stel doet, waarbij fortenbouw hoofdzaak is, niet overbodig. Wij zijn geen voor stander van uitersten, en willen gaarne voor een kleinen Staat zonder diepte, het onverbrekelijk© verband tusschen levende en doode weermiddelen erkennen, doch, niettemin, wij deinzen voorshands voor een aanvraag van 25 millioen voor forten- bouw, zooals thans wederom geschiedt met eenige, naar wij meenen gerechtvaar digde, ontsteltenis terug. Onder het hoofd ,,De kern der zaak" zegt „D o Nederlander": In de jaarvergadering der moderne Frie- sche predikanten is door ds. S. C. Kylst.ra, van St.-Jacobi-Parochie, oen zeer geestdrif tig betoog gehouden voor het kolonisa tie-denkbeeld van Frederik van E e d n. De spreker heeft zelf op „Wal den" vertoefd, maar is het met van Eedcn's Omdat dc zijderupsen mislukt waxen, was d© goede mevrouw Peyrolles toevallig eens uit haar humeur en dc hoer Peyrolles liet tiaar heur klaagliederen zingen, zonder veel to durven zeggen. „Voor tien guldon cocons!" zuchtte me vrouw Peyrolles; „koop je daar nu maar een sjaal voor!" „Kom nu, Ambroisine, j© moet ze het volgend jaar maar koopon. Twaalf maan den zijn gauw om." „Het volgend jaar, wie weet wat er dan gebeurt Eén ding staat ten minste vast: dat ik de sjaal dit jaar nog niet zal hebben. Ik kan zingen: Mon coeur soupire! Maar ik had toch wel op die sjaal gerekend." Toen mevrouw Peyrolles zweeg, nam mijnheer, die meende, dat er een oogenblik van kalmte was gekomen, zijn snoeimes van een spijker on was vau plau oen wande lingetje in den tuin te gaan maken. Me vrouw hield hem tegen. „Laat de boomen toch met rustjo hebt morgen nog tijd om ze to snoeien. Vroeger, toen niemand zich om de boomen bekommerde, droeg de groote leiboom, maar sedert die groote man uit Parijs hier is geweest en in de club lange redevoe ringen heeft gehouden en wij ons hebben moeten abonneerën op de „Revue d'arbori culture," snoei je maar en knip je maar cn ik weet niet meer hoe peren smaken Gekwetst door deze woorden, waarvan hij de waarheid moest erkennen, legde de hear Peyrolles zijn snoeimes neer, terwijl me vrouw woer begon te jeremieeren. „Wat een moeite! En waarvoor? Voör niets. En daarvoor hebben we ons nu twee maanden uitgesloofd, dog en nacht', ik met Schol as ti que, aam wie ik mijn oude sjaal had beloofd, als ik miju nieuwe zou hebben en die zich nu don volgenden win ter zal moeten behelpen met haar wollen pelerine. De zijderupsen waren zóó snol uit gekomen, dat er nog geen blad aan de moer beziën was. Eiken morgen konden we dus voor haar voeling, als een paar bedelaarsters, aan do slcKitkanten van de braamstruiken bladeren voor haar plukken. Ik heb er nog littoekens van aan mijn handen. En na haar tweeden slaap, teen ze opeens zijn gaan kwijnen, wie is er toen op gevaar af van naar beneden te vallen op de rotsen ge klommen om lavendel en ïnariolein te gaan plukken, die voor het rooken noodig wa ren En nog zooveel andere tegenspoeden Eindelijk ging alles goed. Op de plankjes stonden mijn vijftig hutjes van hei netjes gereed te wachten op de cocons. Mijn zijde rupsen waren aan het eind van haar der den slaap; gloeiend als goud, opgezwollen, doorschijnend en reeds zijde gevend. Zij klommen reeds tegen de takjes op; de vlugste sponnen al, toen dat onweer tusschenbeicle kwam. Bij den eersten onweersslag heb ik de arme dieren naar beneden zien gaan en ze stierven in hun omhulsel. Wat een ramp Scholastique weende. Ik had lust om het ook te doen." De heer Peyrolles, die ontroerd was, nam, om zich goed te houden, een dubbelen greep uit zijn schildpadden tabaksdoos, die knarste, en gedurende enkele oogenblikken keken mevrouw Peyrolles en hij elkander van ter zijde aam. De heer en mevrouw Peyrolles of, zoo als men ze meer algemeen in die streek noemdo bijwijze van vriendelijkheid, me neer Victricc en mevrouw Ambroisine, wa ren in ieder opzicht mensclien uit den ouden tijd. Gezond, ofschoon hoog be jaard, leefden zij van een klein inkomen. Eigenlijk gezegd waren zij arm, maar zij bemerkten dit niet, omdat zij oud waren geworden zonder ©enige behoeften dor samenleving te kennen. En zij waren ge lukkig op de manier van vijftig jaar ge leden in hun huisje op liet plein, waar de langzamerhand verschoten meubelen en de verweerde spiegels voor hen, dank zij cLe herinucring, eenzelfde en onveranderlijk© frischheid behielden. Alleen kweekte me vrouw Ambroisine elk jaar in de maand April op een hoogen, gewittcn zolder, die in ©en menagerie was veranderd, een ons of twee zijderupsen en wanneer alles goed gelukt was, veroorloofde zij zich eenige genoegens. Het kweeken van zijderupsen wordt to Cantoperdiix niet beschouwd als oen bcroop en de verarmde bevolking uit die provinei© verdient er op die manier wat bij. Maar, helaasde zijderupsen van me vrouw Ambroisine waren dit jaar niet ge lukt. Opeens helderde het goedige, bezorgde gelaat van den heer Victrice op. „Wat zijn wij dom! En ik dacht er in 't geheel niet aan, maar ik kan die sjaal voor je koopen. Onze rente van Jas de Brame-Faini hebben wij nooit geïnd, sedert de erfenis van oom. Dat is nu tweo jaar geleden: tegen honderd vijftig franken per jaar, dat wordt driehonderd franken, juist het bedrag, dat jo van je cocons ver wachtte." Toen wonden mijnheer cn mevrouw zich op. Hoe kon men zich dat laten ontgaan Driehonderd frankenDat is me een som En die boer, die Frederik, waarvan zij nog nooit iets hadden gezien Eon week lang spraken do li oer en me vrouw nergens anders over dan over de reis. Want het was nn juist niot gemakke lijk om Bramc Faim te bereiken, dat tegen den berg lag, boven het dorp Entrepierres, dat zelf reeds hoog lag. Vier uren óm te stijgen on even zooveel weer om te dalen: een heel© dag ging er me© heen. 's Zondags waren zij kant en klaar. Een buurvrouw had haar ézelgeleend en de bakker zijn karretje, waarop twee stoelen stevig waren vastgemaakt. De heer ©n mevrouw Peyrolles zetten zich zoo goed en zoo. kwaqd als hefc ging tusschen de bagage en den mondvoorraad, die door Scholastique waren opgesteld. „U gaat rechtuit tot Entrepierres," zei Scholastique, die het land kende; „te En trepierres gaat u van den groeten weg af, maar iedereen zal u den weg wijzen, dien u dan moet gaan: u moet halverwege af spannen, om to ontbijten bij een bron, die vlak bij oen eik is. Daar moet u het kar retje laten, omdat wagens niet verder kun nen, en mevrouw moet op den ezel gaan zitten. Kunt u den ezel zadelen Ik heb ,bot zadel achter aan don wagen gebonden." Na vier uren geklommen te hebben, half stappen, half dravend, vólgens do voor schriften van Scholastique, door bosschen cn langs steenen, kwamen de reizigers ein delijk aan liet doel. „Het is hier niet mooi," zei mevrouw Ambroisine, terwijl zij naar het roodachtig© huisje koek met het lage dakuit den schoorsteen steeg een beetje rook omhoog. „Het graan staat dun," zei dc heer Victrice; „ik kan de krekels er in zien loopen." En mevrouw Ambroisine besloot „Wat wil je, voor honderd vijftig franken per jaar kan je het kasteel v.an den mar kies van Carabas niet krijgen." Met behulp van haar man steeg mevrouw Ambroisine uit den zadel en beiden gingen voort, gevolgd door den ezel, maar hetgeen zij zagen on wat hen omringde had zulk een armoedig voorkomen, dat ze zich reeds verlegen gevoelden bij de gedachte, om geld te vragen. „Jij moet hot eerst wat zeggen, Vic trice 1" „Het zou misschien beter zijn als jij liet deedt, Ambroisine." Toen zij naderden, namen twee verschrikte bengels, die in éen hoop stroo speelden, do vlucht. Hun moeder, die zat te spinnen, stond op. „Is u verdwaald U wilde zeker Pier- re-Ecrite bezoeken Maar dat is lager, bij den bron, dan moet u teruggaan." Victrico en Ambroisine koken elkaar aan, maar do moed ontbrak hun. Zij deden of ze verdwaald waren én dat zij Pierre-Ecrite gingen bezoeken. Do spinster scheen Verlicht en zei do: „Ik was eerst zoo baqg, dat u do heer cn mevrouw Peyrolles zoudt zijn, omdat het good van hen is en wij hun geld schub» dig zijn." j Toen riep zij haar in an. „Je kunt wel te voorschijn komén, Fré- dcrikze zijn het niet." Frederik kwam van den hooizolder, ge volgd door do kinderen, die met angstige oogen naar de vreemdelingen keken. Hij bood den bezoekers melk aanwijn had hij niet! Honig in de raat, noten en appelen. „Dat is alios, wat men hier heeft; do' grond is zoo schraal! Gelukkig, dat do nieuwo meesters ons niet lastig vallen om te betalen. Beste mensckcn; wij hebben ze nooit gezien, maar u moet ze kennen, als u uit de stad komt. Ambroisine en Victrice zeiden, dat ze in derdaad de Peyrolles een weinig kenden. Intusschen daalde do zonmen moest be sluiten. „Zeg jij het/' zei mevrouw Ambroisine.. „Neen, zeg jij het," zei mijnheer. Zij spraken geen van beiden. Wat moor zegt, toon mevrouw weer op den ezel was geklommen, zei de vrouw, naderbij komende „U zoudt u misschien willen belasten met- oen boodschap, daar u naar do stad terugkeert. Wilt u dit van ons aan dien goeden heer en mevrouw Peyrolles geven Het was oen groote, magere haan, die aan de pooten gebonden was en hevig spartelde. Hij werd aan den liaak van den zadel gehangen. En toen de tweo oudjes 's avonds Canto- perdrix binnenkwamen op het karretje, zeiden de nienscken, die voor hun deur stonden, een beetje afgunstig: „Daar heb je mevrouw Ambroisine en den lieer Victrice, di© van Brame-Faim te, rugkoinen, waar zij hun rente zijn gaan lialcn." i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5