f©: 15513.
LSIDSOH BA@3LAB, Zaterdag* 17 September. Eerst© Blad.
Anno 19!©.
PERSOVERZICHT.
1TE.
r Na de verschillende wetsontwerpen te heb
ben besproken, welke de Staatscommis
sie tot reorganisatie van het on-
1 o r w ij s als vrucht van haar overdenkingen
jen besprekingen in haar rapport heeft op
genomen, geeft de „Nieuwe Rotter-
damsche Cou rant" in een „nabetrach
ting" den wensch to kennen, dat het -met
deze Staatscommissie en haar werk nu eens
niet zal gaan zooals hier te lande met de
producten van Staatscommissies heiaas te
doen gebruikelijk is.
Mocht nu toch deze Staatscommissie eens
niet hebben gearbeid onder het ongelukkig
gesternte, waaronder zulke lichamen hier
te lande plegen te werken. Hier ligt nu
een uitnemend voorbereide reeks wetsontwer
pen, afkomstig van mannen, die, door het
geen zij hebben geleverd, hebben "bewezen
voor hun taak berekend te zijn geweest.
Die wetsontwerpen zijn tot stand gebracht
met voorlichting en medewerking van des
kundigen, die, mag men zeggen, behooren tot
de besten in ons land, voor do vijf onder
deden to vinden. Van de toestanden en re
gelingen, die andere landen op elk der vijf
gebieden te aanschouwen geven, is bij de
isamenstelling en toelichting in ruime mate
kennis genomen en waar dit nuttig voor
kwam, partij getrokken. Wat het meest
zegt: de. Staatscommissie hoeft in haar schrij-
van van 23 April van dit jaar aan de Ko
ningin, waarbij zij haar rapport inzond, me
degedeeld, dat het voor haar „zeer aange
naam" was „ten slotte to mogen verklaren,
dat zij ten opzichte van do meeste barer
yoorstellon tot eenstemmigheid is kunnen
komen" en dat, waar die niet werd ver
kregen, de minderheid. behalve alleen
met betrekking tot de drie punten, waarvan
wij vroeger spraken: de kwestie van het
Latijn in den onderbouw van hot lyceum;
van het Grieksch in de af deeling B. van
die instolling ©n van de bevoegdheid tot
.het doen van examens voor hooger onder
wijs, te ontlcenen aan het getuigschrift van
met goed gevolg afgelegd eindexamen in do
Tie afdeel in gen van het lyceum „het
/©rschil van meaning niet gewichtig genoeg
beeft geoordeeld, om daarvan te doen blij
ken, al spreekt het bijna vanzelf, dat, bij
ten zoo uitgebreid stel wetsontwerpen en
üen zoo uitvoerige toelichting, niet ieder
dd voor ieder onderdeel in volstrekten zin
"ansprakcfïj'k kan worcfèn geacht." Men mag
dus zeggen, dat ten aanzien van den hooid-
•nlioud van vier dezer vijf wetsontwerpen
volledige, ten aanzien van dien van het
wetsontwerp op het voorbereidend hooger
onderwijs nagenoeg volledige overeenstem
ming bestaat tusschen de gezamenlijke zo-
yen leden der Staatscommissie, waarin de
rcchtscho partijen door vier, de linksch© door
drieloten zijn vertegenwoordigd geweest).
Men" heeft dus niet met partij werk, maar
met een nationalcn arbeid te doen, met
een arbeid daarenboven, ook technisch zóó
verzorgd, dat het uitneraendst geouitilleerd
bureau van wetgeving het niet kan ver
beteren. Welnulaat het dan niet gebeu
ren, dat ook deze rijpe arbeid die op
een enkel punt reeds weer is verouderd,
natuurlijk gevolg hiervan, dat hij bij ge
deelten is gereed gekomen en in zijn geheel
moest worden aangeboden weer uit den
tijd, weer vermolmd raakt, vóór een regee
ring er naar omkijkt. Laat het niet ge
beuren, dat ook hefc kostbaar materiaal, door
deze Staatscommissie aangedragen, weer
zorgvuldig wordt weggesloten, zoodat men
er niets van te genieten krijgt, of het eerst
wordt verwerkt als de kracht er uit is.
Het waro niet slechts schreeuwend ondank
baar tegenover do Staatscommissie, maar
diep te betreuren voor ons onderwijs, dat
jaTein lang de noodig© hervorming moest
ontbeten, omdat' deze voorstellen op komst
waren, als ook deze arbeid in vele jaren
niet tot wettelijke démarches leidde.
Het blad wijst er op, dat dei Minister
van Binnenlandsche Zaken een man.is, wieU
het niet veel moeite behoeft ts kosten zich.'
spoedig in de voorstellen der Staatscommis
sie in te werken. Wat zou er togen zijn
aan deze Staatscommissie nu eens een brevet
van groot vertrouwen te schenken en haar
ontwerpen, nadat in de groot© strijdvragen,
waartoe zij aanleiding geven, 'door den
Minister partij gekozen is, en bloc over te
gieten in regeeringsvoors tel lendie in eenige
tempo's worden toegezonden aan de Tweede
Kamer
Noch de geldkwestie, noch de partijpolitiek,
noch iets anders verzet zich tegen het da
delijk onder-handen.nemen van de voorstel
len, door de Staatscommissie met betrekking
tot hooger onderwijs gedaan. En evenmin
iets tot het, voor zooveel noodig gewijzigd,
indienen van haar bij elkaar behoorende,
niet te scheiden, voorstellen tot reorganisa
tie van het middelbaar- en voorbereidend hoo
ger onderwijs. Zoodat in een eerste tempo
deze drie regelingen zouden kunnen wor
den afgedaan in een, als' het den premier
meenens is, korte spanne tijds. In oen tweede
tempo ware met betrekking tot het lager
onderwijs de slag te slaan. Te zijner tijd
kon dan, als de kroon op het gebouw, het
vakonderwijs volgen, dat op een goed aan
sluitend lager- en middelbaar onderwijs is
berekend. Bij de inrichting en subsidicering.
van dit onderwijs zouden particulieren en
overheid middelerwijl reeds hun voordeel
kunnen doen met de gegevens en denkbeel
den, in de voorstellen der Staatscommissie
opgestapeld.
Zoo zou in afzienbaren tijd de oogst van
de bemoeienis der Staatscommissie kuon ;n
worden binnengehaald. Maar tusschen kun
nen en zullen ligt een kloof van belang. Eu
zij, dio op spoedige afdoening hief in het
land van hoogst noodige, voor tot-stand-ko
men rijpe, maatregelen hopen, zijn reeds" zoo
vaak door de ervaring gedupeerd, dat wij
niet al te zeer er op durven rekenen, dat
het met deze voorstellen zal loopen, zooals
het zou kunnen en moeten gaan, willen wij
op onderwijsgebied niet hard achteruit ra
ken tot grooto schade voor ons volk. Wij
hebben den mond vol van de behoefte aan
sociale wetgeving. Welnu: de reorganisatie
van ons onderwijs is een bij uitstek sociale
maatregel.
Hot slotartikel van „De Nieuwe Cou
rant" over de kustverdediging ein
digt aldus
De bedenkingen, welko wij in zake het
kustverdedigings-ontwerp in liet midden
brachten, maken ons het trekken van een
conclusie niet gemakkelijk.
Onze eerste opmerkingen betreffend©
de volgorde en de noodzakelijkheid van
caikele der aan te brengen versterkingen
mogen ons niet or toe leiden de aanne
ming der wetsvoordracht te ontraden, daar
immers de kennisneming der politieke en
strategische gronden, waarop de voordracht
steunt, ons is onthouden. Al vreezen wij
wel, dat die gronden in sommige opzichten
niot logisch zijn gestold, hot eindoordeel
moet in deze aan do meerderheid der rui
mer dan het publiek ingelichte Kamerleden
worden overgelaten, die daarvan en tevens
van de geleverde afwijkende beschouwingen
kennis Irunnen nemen.
Do tweede bedenking betreffende de.
pantscrschepen richt zich niet zoozeer
tegen de voordracht zelve als tegen liaar
toelichting. Zij is derhalve niet overwe
gend, mits gezorgd worde, dat zij, die hun
stem aan het ontwerp geven, zich daar
mede niet verbinden om tot verderen aan
bouw vau pahtterscKepëb over "eenige jar
Ten mede £e werken, maar zich de volle
vrijheid voorbehouden om al het hunne tel
doen, teh .©inde daarvoor klein scheepsma
teriaal (dat dan boven de in dit ontwerp
voorgestelde hoeveelheid zal komen) in dé
plaats te doen stellen.
De derde bedenking dé overbrenging
van do kustverdediging by Marine, leidt'
ér ons toe ban te dringen op een losmaking
van dit plan nit heb ontwerp. Het komt
ons voor, dat dit mogelijk is zonder het
ontwerp zelf naar het leven te staan: het
beginsel en do gehoede uitwerking van het
„Fords" zoowel als de bestemming, waar
toe het volgms art. 1 moet dienen, blijven
daarbij onaangetast.
Afstemming van het bntwerp in zijn ge
heel zouden wij betreuren, omdat daarmede
de zaak weder gemiimen tijd van de baan
zou zijn geschoven, waarop zij zich sedert
bijna acht jaren bevindt. Er is Pericu-
lum in mora. Immers niet sléchts is de
kans op het uitbreken van een Europeesch
conflict, ondanks de toeneming der vreed
zame internationale aanrakingen, niet ver
minderd, maar bovendien is ons land, met
zijn stil volgehouden, wol ietwat struisvo
gelachtige, maar toch conscqueiit-negatieve
neutraliteitspolitiek allengs gekomen tot het
punt, waarop oen tastbaar bewijs zal moe
ten -worden geleverd, dat het zijn neutrali
teit niet uitsluitend van machten en ver
houdingen buiten zich afhankelijk acht, maar
zich ook in staat rekent zelf, zoo noodig,
die met kracht van wapenen te handhaven.
Als zóódanig hoeft het ontwerp betref
fende dé kustverdediging, naar ons inzicht,
oen be toeken is, welke die van de niet ge
ringe Lasten, aan do natie daarvoor gevraagd
en van de bedenkingen, door belangrijk©
onderdeden er van uitgelokt, overtreft.
liet 'anti-rev. „F r i© s c h D a g b 1 a d"
merkt op, zegt „Het Volk", dat in do
Gercfor me e rd e Kerken predikan
tennood dreigt, dat veel dominéés ster
ven cn pensioen nemen en reeds een- paar
jaren het aantal theologische studenten ge
ring is. Hetzelfde doet zich in de Hervormde
Kerk voor. Het blad zoekt de oorzaak in
liet feit, „dat in niet weinige .govallen de
Gemeenten niet zóó voor haar predikanten
zorgen, dat dozen in hun stand behoorlijk
kunnen leven."
Wanneer ons iets verhaast., zegt „Het
Volk", dan is het deze verklaring van
zoo wèl-ingolichto zijde. Hoe, de Gerefor
meerde en Hervormde jongelingen zouden
dermata door den geest der stofvergoding
aangegrepen zijn, dat zij het heilig ambt
dor bediening des Woords versmaden zou
den, omdat in de effecten, of oen dergelijk
onheilig bedrijf meer te verdienen zou zijn
En do loden dor kerkelijk© gemeenten zou
den zoo weinig offervaardig zijn - voor de
verzorging dor hoogste geestelijke goederen,
dat zij hun predikanten op eon houtje zou
den laten bijten?
Wij houden dit vooralsnog voor vuigon
laster. Immers, indien dit waar ware, dan
zouden do materialisten heel ergens anders
to zooken zijn dan in do sociaal-democratio.
Naar aanleiding van het voorstel van mi
nister Talma tot invoering van raden van
arbeid schrijft mr. J. van Droog© in
„L and on Vol k" onder het opschrift „Op
den gooden weg" het volgende:
Bekend is het gonoegelijk verhaal van
Tijl Uilenspiegel, die, in een bijenkorf ver
stopt, door twee dieven werd weggedragen
cn om beurten den een en den ander aan
het haar trok, tot zij, elkander do schuld
gevende, aan het bakkeleien geraaklen. Niot
anders gaat hot met de voorstanders van
do Rijksbank en die van de risico.overdracht,
wanneer zij elkander de schuld geven van
al dé tegónsboodéu onzer óngevallenviéfz^
ring,, in plaats van de oorzaak to ztóeken
in dén opzet dier verzekering, haar tot
het uiterste doorgevoerde centralisatie.
Daar ligt naar onze bescheiden meening
goeddeels dé schuld èn van het gebrekkig
toezicht op rentetrekkers 'zoowel als premie
betalers, èn van de omvangrijke adminis
tratie, evén zoovele financieel© bezwaren
voor de verzekering.
Vijf jaren geleden is door mij in' een
rapport aan het international© congres te
Weenon do wenschel ijkheid bepleit van de
centralisatie der ongevallenverzekering door
middel van plaatselijk© instel 1 in gen, die te
vens do dragers der ziekteverzekering zou
den verleenen aan wat er verder aan vér-
zekeringen mocht worden ingevoerd.
Met grooto instemming heb ik tdan 'ook
kennis genomen van een wetsontwerp van
dezelfde strekking, een maand geleden door
do tegenwoordige Regeerin'g aan de verte
genwoordiging ingediend: het voorstel tot
invoering van raden van arbeid.
Het „Arnkomsck Dagblad" wijst
op een uiting van „Do Werkmans
bode", met welko het blad het niet eens
is. DezeEen bitter gevoel bekruipt ons,
als we zien naar het waardeloos ziekte-
verzekerings-ontwerp, dat ons
wordt aangeboden als oen „sociaal" product,
maar ip_ waarheid alleen ons wordt opge
drongen, om ons zoet te houden, omdat het
geen geld kost aan do schatkist.
Hiermede snoert men ons woer voor en
kele jaren don mond; misschien wil de Re
geering nog wel eerst afwachten, of de
sociale toestand door hot ziekteverzekerings-
ontwerp zooveel verbetert, dat het studie
materiaal oplevert voor nog zulk een „gron
dige, socialo hervorming".
Zoo dient men toch, markt liet „A r n-
hemsche Dagblad" op, de zaak der
arbeiders n.'efc.
Minister Talma is bezig een groot werk
tot stand te brongon. De roden- en ziekte
wet moet men in verband beschouwen met
het geheel (lcr socialo verzekeringen. Al
leen wie dat doet, krijgt er den. rechten
kijk op. En do minis tericele arbeid moge
niet volmaakt zijn, ook wij oefendon reeds
op enkele bepalingen van het ontwerp-z'ekto-
verzokoring critiok uit de Minister heeft
op méér waardeering aanspraak dan „D
W e r k m ansbod o" schijnt te denken.
Ook de Ziekteweb zal geld aan don Staat
kosten. En de Invaliditoitswot kost mil-
liocnon. Wij hebben daar natuurlijk geen
bezwaar tegen. Wij gelooven, dat deze fi-
nancicelo of fors noodzakelijk zijn, dat een
breed© klasse daardoor wordt geholpen en
heel de maatschappij or straks de gezegende
vruchten van plukken zal. Maar men mis
leide dan ook hot volk niot! Van een „op
dringen" om do arbeiders „zoet" te houden,
is eenvoudig goon sprake. Hoezeer op een
goed geregel do Ziekteverzekering juist in
arbeiderskringen is aangedrongen, zal toch
aan „Do Werkmansbode" niot onbe
kend zijn
Minister Talma staat voor eon moeilijke
taak. „Do Nieuwe Couran t", Kamers
van Koophandel, werkgevers organisaties, be
stoken hem telkens weer. Met name ver
zetten vclo werkgevers zich togen iederen
stap, dio door den Minister op het terrein
der arbeidersbesoherming wordt gezet.
Straks verwachten wij uit die kringen ook
wel opposit'o tegen de verzekeringswetten.
Op den hartelijken steun van allen, dio
op sociaal gebied wat tot stand willen ge
bracht zien, hoeft do Minister van arbeid
recht. Eventueele critiok moet opbouwend
zijn.
Een tweede artikel over het ontwerp-
ziektever ze kering in ,,D e ,,N e-
deïianlder'' vangt aldus aan*
Wij hebben in ons eerste artikel gewezen'
op den grondslag van het ingediende ontK
werp: de verplichte verzekering.
Deze verzekering omvat echter alleen het
zoogenaamd ziekengeld, niet de geneeskundi
ge behandeling, en wel omdat de Minister
twijfelt of voor het opleggen van een ver
plichting daarvoor wel een rechtsgrond valt'
aan te vijzen, terwijl bovendien het zieken-
fondswe.in ten onzent een tamelijk sterke
ontwikkeling toont.
Ook het begrafenisfonds is niet in de wet
opgenomen, omdat ook zonder wettelijke
verplichting daarin reeds in ruime mate
wordt voorzien.
Ten aanzien der twee punten, wel geregeld
in de ontwerpen-Veegens en Kuyper, volgt
dus do Minister het o. L juiste beginsel, dat
de overheid ruimte moot laten aan het par
ticulier initiatief.
„D e Nederlander" wijst er vervol
gons op, dat de losse arbeiders van de ver
plichte verzekering uitgesloten zijn.
Gold voor hen de rechtsgrond van den Mi
nister niet? Ongetwijfeld, maar hier is do
Minister gestuit op moeilijkheden in de uit-<
voering. Zeker geen denkbeeldig bezwaar,
gezien de ervaring, die men op dit pant in
Duitschland en Oostenrijk heeft opgedaan.
Hier wreekt zich, ook naar onze meening,
de grondfout van het ontwerphet dwang
systeem.
De „N ieuwe Rotter damsche
Courant" betoogt in een artikel over
ons vestingstelsel, dat de moei
lijkheden eener voltooiing van ons vesting
stelsel, volgens de wet van 1874, zoo talrijk
zijn, dat een vestingstelsel, dat ons tegen
alle eventualiteiten zou wapenen, boven
onze krachten gaat.
Ons defensie-wezen moet, noodgedron
gen, beperkt worden tot een stelsel, dat in.
de eerste plaats op handhaving onzer neu
traliteit is gericht. Nu dit, tegenwoordig
meer dan vroeger, als eerste plicht wordt
erkend, is, dunkt ons, niet langer te ont
kennen, dat de bouw der Amsterdamsche
stelling ons in minder gelukkige richting
heeft ge voer dt al schijnt dan ook thans,
nu zoovele millioenen daaraan besteed zijn,
het sluiten van de kringstelling d© eenigo
oplossing.
Kan het echter verwonderen, dat na
zulke ervaringen de sympathie meer en
meer zich van den vestingbouw gaat af
wenden dat het roeien met de riemen, die
wij hebben, op dit gebied meer en meer
de leuze gaat worden, en dat dio van ver
sterking der levende strijdkrachten quand
même aan beteekenis wint? Hierop de
aandacht te vestigen, is wellicht op een
cogenblik, waarop de Regeering een voor
stel doet, waarbij fortenbouw hoofdzaak
is, niet overbodig. Wij zijn geen voor
stander van uitersten, en willen gaarne
voor een kleinen Staat zonder diepte, het
onverbrekelijk© verband tusschen levende
en doode weermiddelen erkennen, doch,
niettemin, wij deinzen voorshands voor
een aanvraag van 25 millioen voor forten-
bouw, zooals thans wederom geschiedt
met eenige, naar wij meenen gerechtvaar
digde, ontsteltenis terug.
Onder het hoofd ,,De kern der zaak" zegt
„D o Nederlander":
In de jaarvergadering der moderne Frie-
sche predikanten is door ds. S. C. Kylst.ra,
van St.-Jacobi-Parochie, oen zeer geestdrif
tig betoog gehouden voor het kolonisa
tie-denkbeeld van Frederik van
E e d n. De spreker heeft zelf op „Wal
den" vertoefd, maar is het met van Eedcn's
Omdat dc zijderupsen mislukt waxen, was
d© goede mevrouw Peyrolles toevallig eens
uit haar humeur en dc hoer Peyrolles liet
tiaar heur klaagliederen zingen, zonder veel
to durven zeggen.
„Voor tien guldon cocons!" zuchtte me
vrouw Peyrolles; „koop je daar nu maar
een sjaal voor!"
„Kom nu, Ambroisine, j© moet ze het
volgend jaar maar koopon. Twaalf maan
den zijn gauw om."
„Het volgend jaar, wie weet wat er
dan gebeurt Eén ding staat ten minste
vast: dat ik de sjaal dit jaar nog niet
zal hebben. Ik kan zingen: Mon coeur
soupire! Maar ik had toch wel op die
sjaal gerekend."
Toen mevrouw Peyrolles zweeg, nam
mijnheer, die meende, dat er een oogenblik
van kalmte was gekomen, zijn snoeimes van
een spijker on was vau plau oen wande
lingetje in den tuin te gaan maken. Me
vrouw hield hem tegen.
„Laat de boomen toch met rustjo
hebt morgen nog tijd om ze to snoeien.
Vroeger, toen niemand zich om de boomen
bekommerde, droeg de groote leiboom,
maar sedert die groote man uit Parijs hier
is geweest en in de club lange redevoe
ringen heeft gehouden en wij ons hebben
moeten abonneerën op de „Revue d'arbori
culture," snoei je maar en knip je maar
cn ik weet niet meer hoe peren smaken
Gekwetst door deze woorden, waarvan hij
de waarheid moest erkennen, legde de hear
Peyrolles zijn snoeimes neer, terwijl me
vrouw woer begon te jeremieeren.
„Wat een moeite! En waarvoor? Voör
niets. En daarvoor hebben we ons nu twee
maanden uitgesloofd, dog en nacht', ik
met Schol as ti que, aam wie ik mijn oude
sjaal had beloofd, als ik miju nieuwe zou
hebben en die zich nu don volgenden win
ter zal moeten behelpen met haar wollen
pelerine. De zijderupsen waren zóó snol uit
gekomen, dat er nog geen blad aan de moer
beziën was. Eiken morgen konden we dus
voor haar voeling, als een paar bedelaarsters,
aan do slcKitkanten van de braamstruiken
bladeren voor haar plukken. Ik heb er nog
littoekens van aan mijn handen. En na
haar tweeden slaap, teen ze opeens zijn gaan
kwijnen, wie is er toen op gevaar af van
naar beneden te vallen op de rotsen ge
klommen om lavendel en ïnariolein te gaan
plukken, die voor het rooken noodig wa
ren En nog zooveel andere tegenspoeden
Eindelijk ging alles goed. Op de plankjes
stonden mijn vijftig hutjes van hei netjes
gereed te wachten op de cocons. Mijn zijde
rupsen waren aan het eind van haar der
den slaap; gloeiend als goud, opgezwollen,
doorschijnend en reeds zijde gevend. Zij
klommen reeds tegen de takjes op; de vlugste
sponnen al, toen dat onweer tusschenbeicle
kwam. Bij den eersten onweersslag heb ik de
arme dieren naar beneden zien gaan en
ze stierven in hun omhulsel. Wat een ramp
Scholastique weende. Ik had lust om het ook
te doen."
De heer Peyrolles, die ontroerd was,
nam, om zich goed te houden, een dubbelen
greep uit zijn schildpadden tabaksdoos, die
knarste, en gedurende enkele oogenblikken
keken mevrouw Peyrolles en hij elkander
van ter zijde aam.
De heer en mevrouw Peyrolles of, zoo
als men ze meer algemeen in die streek
noemdo bijwijze van vriendelijkheid, me
neer Victricc en mevrouw Ambroisine, wa
ren in ieder opzicht mensclien uit den
ouden tijd. Gezond, ofschoon hoog be
jaard, leefden zij van een klein inkomen.
Eigenlijk gezegd waren zij arm, maar zij
bemerkten dit niet, omdat zij oud waren
geworden zonder ©enige behoeften dor
samenleving te kennen. En zij waren ge
lukkig op de manier van vijftig jaar ge
leden in hun huisje op liet plein, waar de
langzamerhand verschoten meubelen en de
verweerde spiegels voor hen, dank zij cLe
herinucring, eenzelfde en onveranderlijk©
frischheid behielden. Alleen kweekte me
vrouw Ambroisine elk jaar in de maand
April op een hoogen, gewittcn zolder, die
in ©en menagerie was veranderd, een ons
of twee zijderupsen en wanneer alles goed
gelukt was, veroorloofde zij zich eenige
genoegens. Het kweeken van zijderupsen
wordt to Cantoperdiix niet beschouwd als
oen bcroop en de verarmde bevolking uit
die provinei© verdient er op die manier wat
bij. Maar, helaasde zijderupsen van me
vrouw Ambroisine waren dit jaar niet ge
lukt. Opeens helderde het goedige, bezorgde
gelaat van den heer Victrice op.
„Wat zijn wij dom! En ik dacht er in
't geheel niet aan, maar ik kan die sjaal
voor je koopen. Onze rente van Jas de
Brame-Faini hebben wij nooit geïnd, sedert
de erfenis van oom. Dat is nu tweo jaar
geleden: tegen honderd vijftig franken per
jaar, dat wordt driehonderd franken, juist
het bedrag, dat jo van je cocons ver
wachtte."
Toen wonden mijnheer cn mevrouw zich
op. Hoe kon men zich dat laten ontgaan
Driehonderd frankenDat is me een som
En die boer, die Frederik, waarvan zij nog
nooit iets hadden gezien
Eon week lang spraken do li oer en me
vrouw nergens anders over dan over de
reis. Want het was nn juist niot gemakke
lijk om Bramc Faim te bereiken, dat tegen
den berg lag, boven het dorp Entrepierres,
dat zelf reeds hoog lag. Vier uren óm te
stijgen on even zooveel weer om te dalen:
een heel© dag ging er me© heen.
's Zondags waren zij kant en klaar. Een
buurvrouw had haar ézelgeleend en de
bakker zijn karretje, waarop twee stoelen
stevig waren vastgemaakt. De heer ©n
mevrouw Peyrolles zetten zich zoo goed en
zoo. kwaqd als hefc ging tusschen de bagage
en den mondvoorraad, die door Scholastique
waren opgesteld.
„U gaat rechtuit tot Entrepierres," zei
Scholastique, die het land kende; „te En
trepierres gaat u van den groeten weg af,
maar iedereen zal u den weg wijzen, dien
u dan moet gaan: u moet halverwege af
spannen, om to ontbijten bij een bron, die
vlak bij oen eik is. Daar moet u het kar
retje laten, omdat wagens niet verder kun
nen, en mevrouw moet op den ezel gaan
zitten. Kunt u den ezel zadelen Ik heb ,bot
zadel achter aan don wagen gebonden."
Na vier uren geklommen te hebben, half
stappen, half dravend, vólgens do voor
schriften van Scholastique, door bosschen
cn langs steenen, kwamen de reizigers ein
delijk aan liet doel.
„Het is hier niet mooi," zei mevrouw
Ambroisine, terwijl zij naar het roodachtig©
huisje koek met het lage dakuit den
schoorsteen steeg een beetje rook omhoog.
„Het graan staat dun," zei dc heer Victrice;
„ik kan de krekels er in zien loopen."
En mevrouw Ambroisine besloot
„Wat wil je, voor honderd vijftig franken
per jaar kan je het kasteel v.an den mar
kies van Carabas niet krijgen."
Met behulp van haar man steeg mevrouw
Ambroisine uit den zadel en beiden gingen
voort, gevolgd door den ezel, maar hetgeen
zij zagen on wat hen omringde had zulk
een armoedig voorkomen, dat ze zich reeds
verlegen gevoelden bij de gedachte, om geld
te vragen.
„Jij moet hot eerst wat zeggen, Vic
trice 1"
„Het zou misschien beter zijn als jij
liet deedt, Ambroisine."
Toen zij naderden, namen twee verschrikte
bengels, die in éen hoop stroo speelden,
do vlucht. Hun moeder, die zat te spinnen,
stond op.
„Is u verdwaald U wilde zeker Pier-
re-Ecrite bezoeken Maar dat is lager, bij
den bron, dan moet u teruggaan."
Victrico en Ambroisine koken elkaar aan,
maar do moed ontbrak hun. Zij deden of
ze verdwaald waren én dat zij Pierre-Ecrite
gingen bezoeken.
Do spinster scheen Verlicht en zei do:
„Ik was eerst zoo baqg, dat u do heer
cn mevrouw Peyrolles zoudt zijn, omdat
het good van hen is en wij hun geld schub»
dig zijn." j
Toen riep zij haar in an.
„Je kunt wel te voorschijn komén, Fré-
dcrikze zijn het niet."
Frederik kwam van den hooizolder, ge
volgd door do kinderen, die met angstige
oogen naar de vreemdelingen keken.
Hij bood den bezoekers melk aanwijn
had hij niet! Honig in de raat, noten en
appelen.
„Dat is alios, wat men hier heeft; do'
grond is zoo schraal! Gelukkig, dat do
nieuwo meesters ons niet lastig vallen om
te betalen. Beste mensckcn; wij hebben ze
nooit gezien, maar u moet ze kennen, als
u uit de stad komt.
Ambroisine en Victrice zeiden, dat ze in
derdaad de Peyrolles een weinig kenden.
Intusschen daalde do zonmen moest be
sluiten.
„Zeg jij het/' zei mevrouw Ambroisine..
„Neen, zeg jij het," zei mijnheer.
Zij spraken geen van beiden.
Wat moor zegt, toon mevrouw weer op
den ezel was geklommen, zei de vrouw,
naderbij komende
„U zoudt u misschien willen belasten
met- oen boodschap, daar u naar do stad
terugkeert. Wilt u dit van ons aan dien
goeden heer en mevrouw Peyrolles geven
Het was oen groote, magere haan, die
aan de pooten gebonden was en hevig
spartelde. Hij werd aan den liaak van den
zadel gehangen.
En toen de tweo oudjes 's avonds Canto-
perdrix binnenkwamen op het karretje,
zeiden de nienscken, die voor hun deur
stonden, een beetje afgunstig:
„Daar heb je mevrouw Ambroisine en
den lieer Victrice, di© van Brame-Faim te,
rugkoinen, waar zij hun rente zijn gaan
lialcn." i