De wagentjes van Juffrouw Fokker.
FEUILLETON.
DE SCHATVINDERS.
De jeugd van Hendrik 17.
De „Kaasprinses."
Ook een verrassing!
Onze goede Toby.
-„Verbeeld u. juffrouw Fok, ik mag met
u mee met den wagen, als u het zelf ten
minste goed vindt," juichte de stem van
Hannie Vermaas, al buiten voor de deur
van juffrouw Fokkers nederig woninkje.
Een pijnlijk gekreun was al wat er voor
esitwoord kwam en Han begreep heel goed,
dat het zeker nog mis was met de oude
ziel, die altijd zoo veel aan rheumatliiek
leed. Hannie trad dus maar binnen en
een eigenaardige uitstalling kreeg je dan
dadelijk te zien. Ja, wèl stond er achterin
een ledikant, want onze goede juffrouw
Ant was n,iet bepaald ruim behuisd: één
kamer en een keuken maar toch bad het
op het eerste gezicht meer van een win
kel, dan van een woongelegenheid. Er
was zelfs een toonbank en daarop een
wagentje op twee wielen; overal stond
speelgoed, galanteriewaren, garen en band,
katoen, pakjes naalden, lucifers, borstels,
kortom: een klein warenhuis, met even
veel bekendheid toch zeker in den omtrek,
als menige grootc bazar, in een der voor
name steden. Was het markt in het dorp,
nu ja, dan bleef 'juffrouw Ant natuur
lijk achter haar toonbank, maar op eiken
anderen dag in de week, deed ze haar
gewonen toer met de ezelkar; en overal
werd ze altijd evengoed en vriendelijk ont
vangen, want het was een beste, brave
ziel, die de menshen niet overvroeg, of
het hun lastig maakte met haar waren op
te dringen. Neen, ze was er dan ook niet
rijk mee geworden maar altijd even opge
ruimd en tevreden was ze en daarom juist
zagen de menschen zoo graag haar vrien
delijk, rimpelig gezicht. Wel was het een
heele bezoeking voor haar dat ze den
Jaatsten tijd zoo leed aan die pijnlijke, ver
stijvende rheumatiek, nu, vandaag b.v. was
het zoo erg, dat ze heel niet uit durfde
gaan. En hoewel dit voor Han ook een
leelijke teleurstelling was, begreep hij, dat
|de oude juffrouw .Fokker er zelve nog
meer mee zat: want, ging zij niet uit, dan
verdiende ze ook geen cent, en verdiende
ze geen cent, waar moest ze dan van le
ven? Nu was Han een ferme, flinke baas,
van nog geen dertien jaar, die er altijd
Op uit was, anderen te helpen, zooveel hij
maar kon, en dus zou hij hier ook graag
een handje uit de mouw steken.
„Hebt u heel erge pijn, juffrouw Ant?"'
vroeg hij medelijdend. „Dus zult u nu
\*iet kunnen gaan
„Neen, .vent, het is mij glad onmogelijk;
£n zoo jammer is het, want ik had juist
poo'n mooi nieuw artikel, die, als je ze
■opwindt, een heel eind vanzelf gaan en
leen dubbeltje per stuk kosten I O, ik wed,
jdat ik er, dozijnen van verkocht, zóó zou
den ze in den smaak vallen bij mijn kleine
klanten I"
Op hetzelfde oogenblik liet Grauwtje zijn
Vragend h i-ahooren, of hij zeggen wilde
^,Ik begrijp er niets van; komt de vrouw
mij nog niet halen, om uit te gaan, sa
men?"
„Maar, weet u wat', juffrouw Fokker
6
Betsy schrok geweldig en liep alle paad
jes een eindje op en neer, de namen van de
kinderen roepend, zoo hard als zij maar
kon; tot ze er ten laatste sclïor van was
Joanna was intusschen op goed geluk
maar een eindje den weg opgegaan en stond
toen bij de kruising van twee paadjes aan
dachtig het een na het ander af te turen en
luisterde naar ieder geruisch; maar tever
geefs. Het bleef bladstil op dezen heeten
zomerdag; alleen hoorde ze Betsy's angstig
geroep op eenigen afstand.
Dicht bij de plaats, waar Joanna stond,
was een open plek en daar meende ons
meisje iets rood op den grond te zien en
dacht, of het misschien Nellie's haarlintje
kon zijn, dat zij daar verloren had. Ze liep
er vlug heen, maar zóó gejaagd en zenuw
achtig, dat ze viel, net op het oogenblik,
laat u mij maar eens er op uittrekken,
met den wagenik beloof u, dat ik uw
zaken goed behartigen zal!" sprak Han,
met oogen glinsterend van verlangen en
afwachting.
„Nu daar twijfel ik ook nief aan, hoor
vent, maar, wat zouden de menschen wel
zeggen, als ze jou daar zoo sjouwen zagen
en ik bleef maar kalm thuis, en
En zoo had oude Ant nog tal van be
zwaren, maar Han wist ze alle handig
uit den weg te praten en ziet, zoo kreeg
hij eindelijk toestemming, den koopman te
spelen voor dien dagl Nu of hij dat ook
aardig en gewichtig vond en vol moed
begon hij het wagentje op te laden. Bo
venop een paar groote blikken doozen met
de attractie van dien dag: de mechaniek
wagentjes, waar juffrouw Fokker zich zoo
veel van voorstelde. Vol moed begaf Han
zich dus op wegmaar hij verkocht
niet veel in het eerst, eerlijk gezegd niets I
Hoe kwam dat toch? overlegde hij al bjj
zichzelf, vertrouwde men hem niet? In alle
geval was het een onaangename gewaar
wording voor ons baasje en moest hij
maken, dat het gauw verbeterde, anders
had juffrouw Ant er niets geen voordeel
bij. Maar nu was hij al twee uur bij den
weg geweest en nog had hij totaal geen
ontvangsten; dót ging dus zoo niet langer;
hij zou dus maar een premie zetten op
een goeden inkoop en bood gratis zoo'n
mooi, blikken wagentje aan, aan dengeen,
die voor een kwartje bij hem besteedde. Ja,
misschien was het wel wat onvoorzichtig,
maar je moest bedenken, dat Han het
koopmansschap nog nooit bij de hand had
gehad! Intusschen het scheen een middel,
dat hielp; ten minste al dadelijk kocht
een juffertje op de naaste boerderij, een
stukje band van hem en een paar brief
kaarten en een klosje garen, enz.; en de
meid van het huis daar dichtbij scheen
ook al een pakje naalden en een spons
en zeem höel noodig te hebbenen zoo
ging het maar door, tot onze Han in
minder dan geen tijd al voor een rijks
daalder verkocht had! Maar dat grapje
had hem, of juffrouw Fokker liever, ook
al tien wagentjes gekost en nu staakte
hij dus verder zijn premie uitloven, maar
het ijs was gebroken en verder had hij
aardige inkomsten en kon dus tevreden
zijn! De waren gingen vlug van de hand
en van de wagentjes had hij er nu ook
twintig verkocht voor een dubbeltje per
stuk. Onze Han was wat in zijn schik
en toen hij juffrouw Fokker dan ook ver
slag deed van zijn wedervaren, zei dia,
vol overtuiging, dat zij geen bekwamer
plaatsvervanger had kunnen vinden en hij
zelf mocht uit den voorraad iets heel moois
voor zich uitzoeken.
Iets over doperwten.
Doperwtjes zijn altijd nóg een geliefkoosd
gerecht, maar wist je wel, dat het in den
tijd van den grooten Franschen zonnekoning
zóó iets precdeus was, dat een liter dop
erwtjes wel f75 kosttel Het Spreekt dan
dat ze zag, dat het een heel ander rood
lapje wa6; van een haarlint geen sprake!
Toen ze weer op de been was, voelde ze
een stekende pijn in haar rechter voet. Een
stuk gebroken glas had daar gelegen, waar
zij viel on was, dóór haar kous heen in haar
enkel gedrongen en h'ad daar een diepe
wonde gemaakt. Die vlijmende pijn en dan
daarbij het gezicht van dat neerdroppelen
van het bloed, maakten dat zij zich erg
ellendig voelde. Maar, resoluut als zij altijd
was, wist ze tooh onmiddellijk, wat haar te
doen stond, haalde haar beide zakdoeken
uit den zakgelukkig h'ad zij er dien dag
juist twee en nog een kluwe borduur-
katoen, die ze ook bij zich droeg.
Toen ze echter weer wilde gaan loopen
om verder te zoeken, was de pijn zóó hevig,
dat ze op handen en voeten verder dat
paadje afkroopen toen fdauw viel van de
pijn!
Na eenigen tijd kwam ze weer bij en
hoorde ze Mac's wanhopend geblaf en Bet
sy's weeklacht van:
ook vanzelf, dat de doperwtjes toen alloa#
/naar op vorstelijke maaltijden verschenen
en bij de enkele millionnairs van die tijden.
Hendrik van Béarn later Hendrik IV—
was zijn studies begonnen aan bet College
van Navarre te Parijs. Maar de gouverneur-,
aon wien zijn moeder Jeanne d'Albert hem,
in de hoofdstad had toevertrouwd, stierf en
Hendrik werd weer naar Pau teruggeroe
pen. Hij was toen dertien jaar.
Hij werd met gejuich door de Béarnsche
bevolking ontvangen, die van hem hield ora
zijn openhartigheid, goedheid en minzaam
heid. De bewoners van Coarraze, die er
valech op waren, dat de jonge prins hun
zoons als werkelijke kameraden behandelde
trokken naar het kasteel te Pau op, zoodra,
zij van zijn terugkomst hoorden. Toen Hen
drik met zijn geheele hofhouding was afge
stapt, kwam een grijsaard op den prins af
en richtte de volgende toespraak tot hem
onder het overhandigen van een mandje
met kaas.
,,Het is voor mij een groote eer vorst,
met u als het ware onder vier oogen te spre
ken. Ik durfde het dan ook eerst niet goed
op mij nemen. Maar uit de omstreken hebben
de boeren onder elkander gezegd: Grégoire
kan vlot spreken en is niet zoo dom als hij
er uitziet, hij moet de toespraak houden.
Van af dat oogenblik heb ik mij aan het
werk gezet, om iets moois voor u in orde
te maken, watn ik weet dat u een liefhebber
van lachen en praten bent. Maar ik heb
niets uit mijn hersenen kunnen halen, net
zoo min als men olie uit een muur kan per
sen. Men heeft gelijk, als men zegt, dat men
een ezel niet kan laten drinken, als hij geen
dorst heeft. Toen ik dus zag dat ik niets
grappigs of moois kon bedenken, heb ik er
iets anders op gevonden om u schadeloos te
stollen voor mijn mislukte toespraak. Ik
wilde u namelijk eenige kazen ten geschenke
geven. Dio zijn heerlijk, daar kunt u op
aan. Onze vrouwen hebben ze juist zoo ge
maakt, als die u zoo met smaak at, toen ge
nog zoo'n kleine kruimel waart. Neem ze
zonder complimenten aan en God zegene u.
Dat roepen wij u allen met luider stemme
toe."
De vorst nam de kazen aan richtte enkele
vriendelijke woorden tot de boeren en pre
senteerde hun wijn.
De goede buitenluitjes gingen weldra verv
heugd weg en zeiden:
„Wat hebben wij toch een goeden vorst...
en wat heeft hij een lekkeren wijn."
De bewuste wijn was uit Jurangon afkom-
stig. Hendrik 'gaf dezen boven alle wijnsoor
ten de voorkeur.
Langs de rijkbegroeide heuvels ziet men
nog den beroemden wijngaard van Garge,
waar de druiven worden ingezameld, die
den wijn leverden voor de tafel van de Ko
ningen van Navarre.
Hendrik was er zoo op gesteld dat men
dicht bij het veld schildwachten plaatste om
er voor te waken, dat geen enkele tros ont
vreemd werd.
„O, waren we hier toch maar nooit geko
men. Het 'lijkt wel of we hier niéls dan el
lende zullen beleven
Daar stond waarlijk ook de sterke, goedi
ge Bruins en die tilde haar meteen op in
zijn krachtige armen en droeg haar zoo naar
huis, waar zijn vrouw den gewonden voet
waschte en verbond, terwijff Betsy nog
voortdurend jammerde over dat ongelukki
ge afgelegen plaatsje. Maar het was al te
gen etenstijd en nog steeds was er niets te
zien van de verloren schapen, terwijl er in
het Zuiden een heftige storm kwam op
steken. Iedereen ging er zooveel mogelijk
op uit om te zoeken en Joanna lag maar
stil op de rustbank krimpend van de pijn
en van zelfverwijt.
Beide kinderen hadden intussohen lang
rondgedwaald, hand in hand en steeds pra
tend over het zoo pas beleefde avontuur.
Maar langzamerhand begrepen ze tooh wel,
dat Bob zich ook vergist had in den weg,
anders hadden ze nu immers allang thuia
In Oost-Pruisen doen nog altijd vele reu-
zensagen de ronde. Zoo ook die van Prinses
Willmantina. Dit was een reuzin, die in,
haar jeugd zéér sohoon, maar ook zeer uit
gelaten was. Vooral speelde zij met de paar
den, koeien en schapen op het veld en stak
daarvan gansche kudden in haar handschoe
nen en zakken,, die zij als speelgoed mee
naar huis nam. Toen haar vader haar ech
ter opmerkzaam maakte, dat dit geen in-
secton maar huisdieren waren, die bij goede
verpleging dr menschen veel nut verschaf
fen, begon zij zich met ernst op de veeteelt
toe te leggen en zij had weldra groote kud
den, die al haar vreugd uitmaakten. Zij
wist een soort kaas te bereiden, van uit
muntenden smaak en dealde die uit op fees
ten, die zij opzettelijk daarvoor aanrichtte.
De manier van vervaardiging hield zij ech
ter geheim en deelde die alleen aan haar
vriendin Birjohla mee. Om dji© geheimhou
ding werd zij door haar benijders met den
spotnaam van „Kaasprinses" bestempeld.
Toen haar dit ter oore kwam, bedacht zij
een wraakneming. Zij liet al de bewoners
uit den omtrek tot een feest noodigen en
plaatste op den bepaalden dag overal per
sonen, die aan de binnenkomenden moesten
vragen, wie heden een feest gaf. Hij, die
antwoordde: „Prinses "Willmantina, werd
binnen het kasteel gelaten, doch hij die den
spotnaam gebruikte, werd verzocht in den
tuin te gaan."
In een grooten kring stonden daar bor
den, kannen en bekers, terwijl de gasten
zich op hun gemak neerzetten. Na eenigen
tijd verscheen de reusachtige gastvrouw,
met een volgeladen voorschoot en een groot
vat onder den arm dat zij neerlegde, waar
na zij de gasten vriendelijk begroette. Hier
op deelde zij, volgens de gewoonte, cïe Ka
zen uit, die zij in haar voorschoot had mee
gebracht en verzocht haar gaston, zich den
tijd te korten met den heerlijken drank uit
het vat, terwijl zij, uit het kasteel, de be-
noodigde spijzen voor den feestmaaltijd
ging halen. Allen snelden dadelijk naar het
vat, doch de kraan zat ver boven hun be
reik. Zij trachtten dus de dekduigen van
het vat te beklimmen, die als een trap uit
staken en velen gelukte dit ook, maar met
dit al kwamen zij toch niet hoog genoeg en
konden nu niet meer vóór of achterwaarts,
soodat zij tusschen hemel en aarde zweef
den. Onder de kraaü ontstond tegelijkertijd
een gevecht, omdat ieder zijn plaats wilde
behouden of er een trachtte te verkrijgen,
om de enkele neervallende droppels van den
lekkeren drhnk op te vangen. Eindelijk gaf
een der gasten den raad van de vierkante
kazen een stapel te maken, langs welke
men misschien bij de kraan zou kunnen ko
men. Zoo gezegd, zoo gedaan; spoedig was
de stapel gebouwd en onder gejuich storm
den allen er tegen op, doch plotseling stort
te het broze bouwwerk in en tuimelden al de
gasten er mee naar beneden
Terwijl zij bezig waren zich uit de kazen
moeten zijn; en Nel vooral kreeg het erg te
kwaad, want de lucht betrok leelijk en reeds
hoorden ze heel in de verte den donder
rollen.
„Och", zei Bob ferm, die eigenlijk toch
ook niet op zijn gemak was, want hij had.
wel eens gehoord, dat het gevaarlijk is on
der de boomen te loopen met een onweder
en het begon reeds te regenen ook; van die
groote, dikke droppels 1
„Maar ik kan niet verder meer", riep
Nellie ineens en wanhopend viel zo neer op
het natte mos, en Bob kon haar niet bewe
gen weer op te staan, totdat ze ineens het
gerinkel van belletjes hoorden en een.
kleine kudde schapen het zijpad langzaam
afkwam. Er stond een groote „B." op hun
vacht afgdrukt en dit deed Bob hopen, dat
het misschien de schapen waren van baas
Bruins, die nu met den storm gauw naar
huis vluchtten.
„Kom, Nel, laten we die nu maar volgen,
dan kómen we nog wel goed terecht;
heusch!" pleitte Bob.
De eahapen Hepen ook zeker met een he
los te werken, kwam de reuzin met de spij
zen terug en vroeg met geveinsde verwonde
ring, waarom men tooh niets dronk 1 Eén
had do stouthoud, te antwoorden: „Het
sohijnt er anders op toegelegd, dat wij met
dorstige kelen weer naar huis zullen keeren.
Wie kan er nu bij die hooge kraan komen V'
„Welnu, dan zal ik u helpen", had de
reuzin gezegd en draaide zich met zulk een
kracht op haar hiel om, dat er oogenblik-
kelijk een diepe kuil ontstond en de gasten
langs de steile wanden daarvan, als in een
mierenhoop door elkander krioelden. Tege
lijkertijd draaide Willmantina onder den
uitroep: „Leve de Kaasprinses" de kraan
mn het vat open en liep lachende weg.
Schuimend en bruisend stroomde de inhoud
van het reuzenvat in den kuil, waar de gas
ten nu in een oogenblik zooveel drank had
den, dat zij gevaar liepen er in te stikken.
Nog tijdig echter kwam de reuzin terug,
sloot de kraan en trok met den vinger ka
nalen door het omliggende land, waardoor
het vocht wegliep. Hoewel de gasten- nu
dus weer veilig op het droge waren, namen
zij onmiddellijk afscheid en spoedden zich
huiswaarts. Toen zij reeds vrij ver waren,
viel Willmantina's oog op de kazen. On
middellijk zamelde zij deze hoop bijeon en
wierp die onder den uitroep: Gij vergeet
uw gesohenken mee te nemen 1" in een
groote boog door de lucht. Fluitend viel de
zware massa uit de wolken neder en drong
bij het vallen voor de helft den grond in.
De verschrikte gasten liepen nu echter nog
harder en lieten den kaashoop onaange
roerd, zoodat die zich tot steen verhardde
en nog tegenwoordig als een herinnering op
de aarde ligt. Het is een brokkelige graniet
massa, dicht bij het dorp Birjohlen, wair
men de kunst der kaasbereiding van de
reuzin bewaard heeft, zoodat deze plaats
beroemd is wegens zijn product. Naast dien
steen vond men voor vele jaren een zeer
lang zwaard van het hardste staal, dat ech
ter door de roest zoodanig weggevreten was,
dat het er als een zaag uitzag 1
Het was een heerlijke morgen; zoo hel
der en zonnig en blij en vroolijk, dat je wel
zingen moest: „frisch als de vogel zijn
morgenlied zingt." Niet waar, dat ken je
toch, dat aardige liedje van Catharine van
Hennes, dat nog ééns zoo mooi khnkt
buiten gezongen, flink uit de borstNu Dick
en Suus waren dan ook begonnen met
in kalmen wandelpas al zingend voort to
loopen, toen ze daar ineens een paar prach
tige bonte kapelletjes zagen en die achterna
toen. Suus kon niet zoo hard loopen als
haar broer, maar het ging anders door
veld en wei, met den ijver, een betere
zaak waard, vindt je eigenlijk ook aiec?
En Dick sloeg telkens met zijn hoed naar
de vlugge vlindertjes, maar wèg waren ze
dan weer. En dat ging zoo voort, totdat zo
hem eindelijk 'n vrecselijken klap zag geven
met zijn hoed en toen ineens heelemaal
paald doel, want zo bleven vlak bij elkaar
en hielden geen enkelen keer op, om van
het frissche groene gras te 6mullen. Nu
namen donder en weerlicht ook hand over
hand toe, zoodat de kinderen doornat wer
den en één van Nellie's lage schoentjes zelfs
in den modder bleef steken, terwijl ze zich
maar niet wilden ophouden om het er uit
te halen anders mochten zo het spoor van
de schapen eens uit het oog verhezen.
„We hadden ook niet weg moeten loo
pen van Betsy" snikte zjj, „en nu gaan we
misschien wel dooder gebeuren altijd onge
lukken met kinderen, die in een groot
bosch verdwalen."
Maar.... ook aan den langsten weg komt
eindelijk een eind en zoo kwamen de scha-
pen ten laatste dan ook aan een open plek
waar zij door den hond bij elkaar gedreven
werden op één bepaald veld.
Toen zagen de kinderen tot hun groote
vreugde ook ineens baas Bruins tusschen
de wollige gidsen, die zich reeds voor den
ingang van een der schuren verdrongen.
Baas Bruis zag natuurlijk ook dadelijk de
zelf verdwijnen, in het lange gras. want
daar was hij in zijn ijver in de sloot geval
len. die zoo overgroeid was en bedekt
met kroos, dat het iemand als Dick ook
licht overkomen kon. Een aangename ge
waarwording was het intusschen niet; maar
zus kwam gauw te Lulp en zoo krabbelde
ons baasje er dus uit; maar hij was niet
goed toonbaar meer en Moeder hielp hem
allereerst maar aan schoone kleeren, voor
dat zij naar de eigenlijke reden vroeg vaP
dit onfrissche bad.
„Zoo, dus je liep dio vlindertjes achterna
Dickie. En waarom wel vent? Verdiende
je zelf dus wel beter; bedenk dat eens."
Dickie liet het hoofd hangen en zag
in het vervolg maar van dergelijke jacht
partijen af. De vlindertjes waren ook blij
daar zoo ongehinderd te kunnen rondvlie
gen en bovendien stoffeerden ze nog het
landschap zoo mooi, zooals moe-der gezegd
had. Voor vandaag was het ten minste al
te laat geworden om nog naar tante Nellie
te gaan, zooals ze zich eerst hadden voor»
genomen.
Onze Toby was ai een heel bijzonder exem
plaar van eén hond, zoowel uiterlijk als
innerlijk. Ik denk dat één van beiden, zijn
vader of zijn moeder; een bull-hond is ge
weest, want Toby had een sterke gelijkenis
met dit soort, in den krachtigen bouw van
zijn borst en ledematen. De kop eohter had
veel van een fox en zijn oogon waren zoo
goedig en vriendelijk als die van een St.-
Beraard. Kortom, hij was al wat je maar
bedenken kunt vtan Hefs en aardigs: zijn
haar was zoo heerlijk zacht en glanzend
en prachtig wit van kleurO, hij is niet
te beschrijven gewoon, onze lieveling. En
wat hem vooral zoo vriendelijk er uit deed
zien, waren die twee bruine vlekjes bovm
zijn oogen, net als ©en kind met kuiltjes
in de wangenMaar al was hij dus nu ook
zoo'n mengelmoes van allerlei soortjes, een
uitstekende waakhond was het, dat is zeker
en dus werd hij in het koetshuis opgesloten,
waar hij aan een stevigen ijzeren ketting
lag. Nu liep het net tegen de groote va-
cantie, toen wij Toby in huis kregen en
ons nichtje Amy zou dien tijd bij ons ko
men doorbrengen, dus was een dag of wat
later aangekomen dan Toby. Die had haar
dus niet onmiddellijk gezien, toen hij zijn
intree deed bij ons en misschien dacht hij
daarom, dat zij een vreemde indringster
was in ons huis en had baar vast den eersten
keer, toen zij in den stal kwam, aangevlo
gen, als hij niet gelukkig daarin verhinderd
was door den zwaren ketting. Maar Thomas,
de tuinman, oordeelde toch, dat dit den
hond afgeleerd moest worden en gaf hem
dus een duchtig pak met den zweep. Toen
dit afgeloopen was, raadde hij Amy aan,
den ondeugd daaTop iets lekkers aan te bie
den, dan zou hij voor goed begrijpen, dat ze
voortaan goede maatjes moesten zijn. Nu
en dat is ook zoo geworden. Want toen Amy
twee arme, kleine doorweekte pelgrims en
verkondigde luide dit goede nieuws, zoover
als hij maar kon! En Nellie zou zich abso
luut niet meer weten te herinneren, hoe zij
eindelijk allen weer thuis kwamen; maar
dót alleen weet ze wel, dat Betsy huilde en
lachte tegelijk van blijdschap cn dat Jan
veel vriendelijker was dan ooit en dat ieder
een zoowat tegelijk praatte on hen onder
vroeg.
Juffrouw Bruins deed haar best om zoo
gauw mogelijk warme baden gereed te ma
ken en onmiddelh'jk werden de kinderen
hierin gestopt; toen kregen zo lekkere, dro
ge kleeren aan en mochten toen eendelijk
aanzitten, aan de goed-voorziene tafel
waar ze weer flink hun schade inhaalden;
zoodat het met hen nog wel schikken zou,
na dat gewichtige avontuur; Joanna wa-s er
eohter leelijker aan toe, want haar voet deed
haar zoo'n pijn, diat ze niet eens lust had in
het malsche kalfsvleesch en do heerlijke
zoete dorperwtjes, dat anders toch juist haar
lieveÜDgsgorecht was.
(Wordt vervolgd.)