De wagentjes van Juffrouw Fokker. FEUILLETON. DE SCHATVINDERS. De jeugd van Hendrik 17. De „Kaasprinses." Ook een verrassing! Onze goede Toby. -„Verbeeld u. juffrouw Fok, ik mag met u mee met den wagen, als u het zelf ten minste goed vindt," juichte de stem van Hannie Vermaas, al buiten voor de deur van juffrouw Fokkers nederig woninkje. Een pijnlijk gekreun was al wat er voor esitwoord kwam en Han begreep heel goed, dat het zeker nog mis was met de oude ziel, die altijd zoo veel aan rheumatliiek leed. Hannie trad dus maar binnen en een eigenaardige uitstalling kreeg je dan dadelijk te zien. Ja, wèl stond er achterin een ledikant, want onze goede juffrouw Ant was n,iet bepaald ruim behuisd: één kamer en een keuken maar toch bad het op het eerste gezicht meer van een win kel, dan van een woongelegenheid. Er was zelfs een toonbank en daarop een wagentje op twee wielen; overal stond speelgoed, galanteriewaren, garen en band, katoen, pakjes naalden, lucifers, borstels, kortom: een klein warenhuis, met even veel bekendheid toch zeker in den omtrek, als menige grootc bazar, in een der voor name steden. Was het markt in het dorp, nu ja, dan bleef 'juffrouw Ant natuur lijk achter haar toonbank, maar op eiken anderen dag in de week, deed ze haar gewonen toer met de ezelkar; en overal werd ze altijd evengoed en vriendelijk ont vangen, want het was een beste, brave ziel, die de menshen niet overvroeg, of het hun lastig maakte met haar waren op te dringen. Neen, ze was er dan ook niet rijk mee geworden maar altijd even opge ruimd en tevreden was ze en daarom juist zagen de menschen zoo graag haar vrien delijk, rimpelig gezicht. Wel was het een heele bezoeking voor haar dat ze den Jaatsten tijd zoo leed aan die pijnlijke, ver stijvende rheumatiek, nu, vandaag b.v. was het zoo erg, dat ze heel niet uit durfde gaan. En hoewel dit voor Han ook een leelijke teleurstelling was, begreep hij, dat |de oude juffrouw .Fokker er zelve nog meer mee zat: want, ging zij niet uit, dan verdiende ze ook geen cent, en verdiende ze geen cent, waar moest ze dan van le ven? Nu was Han een ferme, flinke baas, van nog geen dertien jaar, die er altijd Op uit was, anderen te helpen, zooveel hij maar kon, en dus zou hij hier ook graag een handje uit de mouw steken. „Hebt u heel erge pijn, juffrouw Ant?"' vroeg hij medelijdend. „Dus zult u nu \*iet kunnen gaan „Neen, .vent, het is mij glad onmogelijk; £n zoo jammer is het, want ik had juist poo'n mooi nieuw artikel, die, als je ze ■opwindt, een heel eind vanzelf gaan en leen dubbeltje per stuk kosten I O, ik wed, jdat ik er, dozijnen van verkocht, zóó zou den ze in den smaak vallen bij mijn kleine klanten I" Op hetzelfde oogenblik liet Grauwtje zijn Vragend h i-ahooren, of hij zeggen wilde ^,Ik begrijp er niets van; komt de vrouw mij nog niet halen, om uit te gaan, sa men?" „Maar, weet u wat', juffrouw Fokker 6 Betsy schrok geweldig en liep alle paad jes een eindje op en neer, de namen van de kinderen roepend, zoo hard als zij maar kon; tot ze er ten laatste sclïor van was Joanna was intusschen op goed geluk maar een eindje den weg opgegaan en stond toen bij de kruising van twee paadjes aan dachtig het een na het ander af te turen en luisterde naar ieder geruisch; maar tever geefs. Het bleef bladstil op dezen heeten zomerdag; alleen hoorde ze Betsy's angstig geroep op eenigen afstand. Dicht bij de plaats, waar Joanna stond, was een open plek en daar meende ons meisje iets rood op den grond te zien en dacht, of het misschien Nellie's haarlintje kon zijn, dat zij daar verloren had. Ze liep er vlug heen, maar zóó gejaagd en zenuw achtig, dat ze viel, net op het oogenblik, laat u mij maar eens er op uittrekken, met den wagenik beloof u, dat ik uw zaken goed behartigen zal!" sprak Han, met oogen glinsterend van verlangen en afwachting. „Nu daar twijfel ik ook nief aan, hoor vent, maar, wat zouden de menschen wel zeggen, als ze jou daar zoo sjouwen zagen en ik bleef maar kalm thuis, en En zoo had oude Ant nog tal van be zwaren, maar Han wist ze alle handig uit den weg te praten en ziet, zoo kreeg hij eindelijk toestemming, den koopman te spelen voor dien dagl Nu of hij dat ook aardig en gewichtig vond en vol moed begon hij het wagentje op te laden. Bo venop een paar groote blikken doozen met de attractie van dien dag: de mechaniek wagentjes, waar juffrouw Fokker zich zoo veel van voorstelde. Vol moed begaf Han zich dus op wegmaar hij verkocht niet veel in het eerst, eerlijk gezegd niets I Hoe kwam dat toch? overlegde hij al bjj zichzelf, vertrouwde men hem niet? In alle geval was het een onaangename gewaar wording voor ons baasje en moest hij maken, dat het gauw verbeterde, anders had juffrouw Ant er niets geen voordeel bij. Maar nu was hij al twee uur bij den weg geweest en nog had hij totaal geen ontvangsten; dót ging dus zoo niet langer; hij zou dus maar een premie zetten op een goeden inkoop en bood gratis zoo'n mooi, blikken wagentje aan, aan dengeen, die voor een kwartje bij hem besteedde. Ja, misschien was het wel wat onvoorzichtig, maar je moest bedenken, dat Han het koopmansschap nog nooit bij de hand had gehad! Intusschen het scheen een middel, dat hielp; ten minste al dadelijk kocht een juffertje op de naaste boerderij, een stukje band van hem en een paar brief kaarten en een klosje garen, enz.; en de meid van het huis daar dichtbij scheen ook al een pakje naalden en een spons en zeem höel noodig te hebbenen zoo ging het maar door, tot onze Han in minder dan geen tijd al voor een rijks daalder verkocht had! Maar dat grapje had hem, of juffrouw Fokker liever, ook al tien wagentjes gekost en nu staakte hij dus verder zijn premie uitloven, maar het ijs was gebroken en verder had hij aardige inkomsten en kon dus tevreden zijn! De waren gingen vlug van de hand en van de wagentjes had hij er nu ook twintig verkocht voor een dubbeltje per stuk. Onze Han was wat in zijn schik en toen hij juffrouw Fokker dan ook ver slag deed van zijn wedervaren, zei dia, vol overtuiging, dat zij geen bekwamer plaatsvervanger had kunnen vinden en hij zelf mocht uit den voorraad iets heel moois voor zich uitzoeken. Iets over doperwten. Doperwtjes zijn altijd nóg een geliefkoosd gerecht, maar wist je wel, dat het in den tijd van den grooten Franschen zonnekoning zóó iets precdeus was, dat een liter dop erwtjes wel f75 kosttel Het Spreekt dan dat ze zag, dat het een heel ander rood lapje wa6; van een haarlint geen sprake! Toen ze weer op de been was, voelde ze een stekende pijn in haar rechter voet. Een stuk gebroken glas had daar gelegen, waar zij viel on was, dóór haar kous heen in haar enkel gedrongen en h'ad daar een diepe wonde gemaakt. Die vlijmende pijn en dan daarbij het gezicht van dat neerdroppelen van het bloed, maakten dat zij zich erg ellendig voelde. Maar, resoluut als zij altijd was, wist ze tooh onmiddellijk, wat haar te doen stond, haalde haar beide zakdoeken uit den zakgelukkig h'ad zij er dien dag juist twee en nog een kluwe borduur- katoen, die ze ook bij zich droeg. Toen ze echter weer wilde gaan loopen om verder te zoeken, was de pijn zóó hevig, dat ze op handen en voeten verder dat paadje afkroopen toen fdauw viel van de pijn! Na eenigen tijd kwam ze weer bij en hoorde ze Mac's wanhopend geblaf en Bet sy's weeklacht van: ook vanzelf, dat de doperwtjes toen alloa# /naar op vorstelijke maaltijden verschenen en bij de enkele millionnairs van die tijden. Hendrik van Béarn later Hendrik IV— was zijn studies begonnen aan bet College van Navarre te Parijs. Maar de gouverneur-, aon wien zijn moeder Jeanne d'Albert hem, in de hoofdstad had toevertrouwd, stierf en Hendrik werd weer naar Pau teruggeroe pen. Hij was toen dertien jaar. Hij werd met gejuich door de Béarnsche bevolking ontvangen, die van hem hield ora zijn openhartigheid, goedheid en minzaam heid. De bewoners van Coarraze, die er valech op waren, dat de jonge prins hun zoons als werkelijke kameraden behandelde trokken naar het kasteel te Pau op, zoodra, zij van zijn terugkomst hoorden. Toen Hen drik met zijn geheele hofhouding was afge stapt, kwam een grijsaard op den prins af en richtte de volgende toespraak tot hem onder het overhandigen van een mandje met kaas. ,,Het is voor mij een groote eer vorst, met u als het ware onder vier oogen te spre ken. Ik durfde het dan ook eerst niet goed op mij nemen. Maar uit de omstreken hebben de boeren onder elkander gezegd: Grégoire kan vlot spreken en is niet zoo dom als hij er uitziet, hij moet de toespraak houden. Van af dat oogenblik heb ik mij aan het werk gezet, om iets moois voor u in orde te maken, watn ik weet dat u een liefhebber van lachen en praten bent. Maar ik heb niets uit mijn hersenen kunnen halen, net zoo min als men olie uit een muur kan per sen. Men heeft gelijk, als men zegt, dat men een ezel niet kan laten drinken, als hij geen dorst heeft. Toen ik dus zag dat ik niets grappigs of moois kon bedenken, heb ik er iets anders op gevonden om u schadeloos te stollen voor mijn mislukte toespraak. Ik wilde u namelijk eenige kazen ten geschenke geven. Dio zijn heerlijk, daar kunt u op aan. Onze vrouwen hebben ze juist zoo ge maakt, als die u zoo met smaak at, toen ge nog zoo'n kleine kruimel waart. Neem ze zonder complimenten aan en God zegene u. Dat roepen wij u allen met luider stemme toe." De vorst nam de kazen aan richtte enkele vriendelijke woorden tot de boeren en pre senteerde hun wijn. De goede buitenluitjes gingen weldra verv heugd weg en zeiden: „Wat hebben wij toch een goeden vorst... en wat heeft hij een lekkeren wijn." De bewuste wijn was uit Jurangon afkom- stig. Hendrik 'gaf dezen boven alle wijnsoor ten de voorkeur. Langs de rijkbegroeide heuvels ziet men nog den beroemden wijngaard van Garge, waar de druiven worden ingezameld, die den wijn leverden voor de tafel van de Ko ningen van Navarre. Hendrik was er zoo op gesteld dat men dicht bij het veld schildwachten plaatste om er voor te waken, dat geen enkele tros ont vreemd werd. „O, waren we hier toch maar nooit geko men. Het 'lijkt wel of we hier niéls dan el lende zullen beleven Daar stond waarlijk ook de sterke, goedi ge Bruins en die tilde haar meteen op in zijn krachtige armen en droeg haar zoo naar huis, waar zijn vrouw den gewonden voet waschte en verbond, terwijff Betsy nog voortdurend jammerde over dat ongelukki ge afgelegen plaatsje. Maar het was al te gen etenstijd en nog steeds was er niets te zien van de verloren schapen, terwijl er in het Zuiden een heftige storm kwam op steken. Iedereen ging er zooveel mogelijk op uit om te zoeken en Joanna lag maar stil op de rustbank krimpend van de pijn en van zelfverwijt. Beide kinderen hadden intussohen lang rondgedwaald, hand in hand en steeds pra tend over het zoo pas beleefde avontuur. Maar langzamerhand begrepen ze tooh wel, dat Bob zich ook vergist had in den weg, anders hadden ze nu immers allang thuia In Oost-Pruisen doen nog altijd vele reu- zensagen de ronde. Zoo ook die van Prinses Willmantina. Dit was een reuzin, die in, haar jeugd zéér sohoon, maar ook zeer uit gelaten was. Vooral speelde zij met de paar den, koeien en schapen op het veld en stak daarvan gansche kudden in haar handschoe nen en zakken,, die zij als speelgoed mee naar huis nam. Toen haar vader haar ech ter opmerkzaam maakte, dat dit geen in- secton maar huisdieren waren, die bij goede verpleging dr menschen veel nut verschaf fen, begon zij zich met ernst op de veeteelt toe te leggen en zij had weldra groote kud den, die al haar vreugd uitmaakten. Zij wist een soort kaas te bereiden, van uit muntenden smaak en dealde die uit op fees ten, die zij opzettelijk daarvoor aanrichtte. De manier van vervaardiging hield zij ech ter geheim en deelde die alleen aan haar vriendin Birjohla mee. Om dji© geheimhou ding werd zij door haar benijders met den spotnaam van „Kaasprinses" bestempeld. Toen haar dit ter oore kwam, bedacht zij een wraakneming. Zij liet al de bewoners uit den omtrek tot een feest noodigen en plaatste op den bepaalden dag overal per sonen, die aan de binnenkomenden moesten vragen, wie heden een feest gaf. Hij, die antwoordde: „Prinses "Willmantina, werd binnen het kasteel gelaten, doch hij die den spotnaam gebruikte, werd verzocht in den tuin te gaan." In een grooten kring stonden daar bor den, kannen en bekers, terwijl de gasten zich op hun gemak neerzetten. Na eenigen tijd verscheen de reusachtige gastvrouw, met een volgeladen voorschoot en een groot vat onder den arm dat zij neerlegde, waar na zij de gasten vriendelijk begroette. Hier op deelde zij, volgens de gewoonte, cïe Ka zen uit, die zij in haar voorschoot had mee gebracht en verzocht haar gaston, zich den tijd te korten met den heerlijken drank uit het vat, terwijl zij, uit het kasteel, de be- noodigde spijzen voor den feestmaaltijd ging halen. Allen snelden dadelijk naar het vat, doch de kraan zat ver boven hun be reik. Zij trachtten dus de dekduigen van het vat te beklimmen, die als een trap uit staken en velen gelukte dit ook, maar met dit al kwamen zij toch niet hoog genoeg en konden nu niet meer vóór of achterwaarts, soodat zij tusschen hemel en aarde zweef den. Onder de kraaü ontstond tegelijkertijd een gevecht, omdat ieder zijn plaats wilde behouden of er een trachtte te verkrijgen, om de enkele neervallende droppels van den lekkeren drhnk op te vangen. Eindelijk gaf een der gasten den raad van de vierkante kazen een stapel te maken, langs welke men misschien bij de kraan zou kunnen ko men. Zoo gezegd, zoo gedaan; spoedig was de stapel gebouwd en onder gejuich storm den allen er tegen op, doch plotseling stort te het broze bouwwerk in en tuimelden al de gasten er mee naar beneden Terwijl zij bezig waren zich uit de kazen moeten zijn; en Nel vooral kreeg het erg te kwaad, want de lucht betrok leelijk en reeds hoorden ze heel in de verte den donder rollen. „Och", zei Bob ferm, die eigenlijk toch ook niet op zijn gemak was, want hij had. wel eens gehoord, dat het gevaarlijk is on der de boomen te loopen met een onweder en het begon reeds te regenen ook; van die groote, dikke droppels 1 „Maar ik kan niet verder meer", riep Nellie ineens en wanhopend viel zo neer op het natte mos, en Bob kon haar niet bewe gen weer op te staan, totdat ze ineens het gerinkel van belletjes hoorden en een. kleine kudde schapen het zijpad langzaam afkwam. Er stond een groote „B." op hun vacht afgdrukt en dit deed Bob hopen, dat het misschien de schapen waren van baas Bruins, die nu met den storm gauw naar huis vluchtten. „Kom, Nel, laten we die nu maar volgen, dan kómen we nog wel goed terecht; heusch!" pleitte Bob. De eahapen Hepen ook zeker met een he los te werken, kwam de reuzin met de spij zen terug en vroeg met geveinsde verwonde ring, waarom men tooh niets dronk 1 Eén had do stouthoud, te antwoorden: „Het sohijnt er anders op toegelegd, dat wij met dorstige kelen weer naar huis zullen keeren. Wie kan er nu bij die hooge kraan komen V' „Welnu, dan zal ik u helpen", had de reuzin gezegd en draaide zich met zulk een kracht op haar hiel om, dat er oogenblik- kelijk een diepe kuil ontstond en de gasten langs de steile wanden daarvan, als in een mierenhoop door elkander krioelden. Tege lijkertijd draaide Willmantina onder den uitroep: „Leve de Kaasprinses" de kraan mn het vat open en liep lachende weg. Schuimend en bruisend stroomde de inhoud van het reuzenvat in den kuil, waar de gas ten nu in een oogenblik zooveel drank had den, dat zij gevaar liepen er in te stikken. Nog tijdig echter kwam de reuzin terug, sloot de kraan en trok met den vinger ka nalen door het omliggende land, waardoor het vocht wegliep. Hoewel de gasten- nu dus weer veilig op het droge waren, namen zij onmiddellijk afscheid en spoedden zich huiswaarts. Toen zij reeds vrij ver waren, viel Willmantina's oog op de kazen. On middellijk zamelde zij deze hoop bijeon en wierp die onder den uitroep: Gij vergeet uw gesohenken mee te nemen 1" in een groote boog door de lucht. Fluitend viel de zware massa uit de wolken neder en drong bij het vallen voor de helft den grond in. De verschrikte gasten liepen nu echter nog harder en lieten den kaashoop onaange roerd, zoodat die zich tot steen verhardde en nog tegenwoordig als een herinnering op de aarde ligt. Het is een brokkelige graniet massa, dicht bij het dorp Birjohlen, wair men de kunst der kaasbereiding van de reuzin bewaard heeft, zoodat deze plaats beroemd is wegens zijn product. Naast dien steen vond men voor vele jaren een zeer lang zwaard van het hardste staal, dat ech ter door de roest zoodanig weggevreten was, dat het er als een zaag uitzag 1 Het was een heerlijke morgen; zoo hel der en zonnig en blij en vroolijk, dat je wel zingen moest: „frisch als de vogel zijn morgenlied zingt." Niet waar, dat ken je toch, dat aardige liedje van Catharine van Hennes, dat nog ééns zoo mooi khnkt buiten gezongen, flink uit de borstNu Dick en Suus waren dan ook begonnen met in kalmen wandelpas al zingend voort to loopen, toen ze daar ineens een paar prach tige bonte kapelletjes zagen en die achterna toen. Suus kon niet zoo hard loopen als haar broer, maar het ging anders door veld en wei, met den ijver, een betere zaak waard, vindt je eigenlijk ook aiec? En Dick sloeg telkens met zijn hoed naar de vlugge vlindertjes, maar wèg waren ze dan weer. En dat ging zoo voort, totdat zo hem eindelijk 'n vrecselijken klap zag geven met zijn hoed en toen ineens heelemaal paald doel, want zo bleven vlak bij elkaar en hielden geen enkelen keer op, om van het frissche groene gras te 6mullen. Nu namen donder en weerlicht ook hand over hand toe, zoodat de kinderen doornat wer den en één van Nellie's lage schoentjes zelfs in den modder bleef steken, terwijl ze zich maar niet wilden ophouden om het er uit te halen anders mochten zo het spoor van de schapen eens uit het oog verhezen. „We hadden ook niet weg moeten loo pen van Betsy" snikte zjj, „en nu gaan we misschien wel dooder gebeuren altijd onge lukken met kinderen, die in een groot bosch verdwalen." Maar.... ook aan den langsten weg komt eindelijk een eind en zoo kwamen de scha- pen ten laatste dan ook aan een open plek waar zij door den hond bij elkaar gedreven werden op één bepaald veld. Toen zagen de kinderen tot hun groote vreugde ook ineens baas Bruins tusschen de wollige gidsen, die zich reeds voor den ingang van een der schuren verdrongen. Baas Bruis zag natuurlijk ook dadelijk de zelf verdwijnen, in het lange gras. want daar was hij in zijn ijver in de sloot geval len. die zoo overgroeid was en bedekt met kroos, dat het iemand als Dick ook licht overkomen kon. Een aangename ge waarwording was het intusschen niet; maar zus kwam gauw te Lulp en zoo krabbelde ons baasje er dus uit; maar hij was niet goed toonbaar meer en Moeder hielp hem allereerst maar aan schoone kleeren, voor dat zij naar de eigenlijke reden vroeg vaP dit onfrissche bad. „Zoo, dus je liep dio vlindertjes achterna Dickie. En waarom wel vent? Verdiende je zelf dus wel beter; bedenk dat eens." Dickie liet het hoofd hangen en zag in het vervolg maar van dergelijke jacht partijen af. De vlindertjes waren ook blij daar zoo ongehinderd te kunnen rondvlie gen en bovendien stoffeerden ze nog het landschap zoo mooi, zooals moe-der gezegd had. Voor vandaag was het ten minste al te laat geworden om nog naar tante Nellie te gaan, zooals ze zich eerst hadden voor» genomen. Onze Toby was ai een heel bijzonder exem plaar van eén hond, zoowel uiterlijk als innerlijk. Ik denk dat één van beiden, zijn vader of zijn moeder; een bull-hond is ge weest, want Toby had een sterke gelijkenis met dit soort, in den krachtigen bouw van zijn borst en ledematen. De kop eohter had veel van een fox en zijn oogon waren zoo goedig en vriendelijk als die van een St.- Beraard. Kortom, hij was al wat je maar bedenken kunt vtan Hefs en aardigs: zijn haar was zoo heerlijk zacht en glanzend en prachtig wit van kleurO, hij is niet te beschrijven gewoon, onze lieveling. En wat hem vooral zoo vriendelijk er uit deed zien, waren die twee bruine vlekjes bovm zijn oogen, net als ©en kind met kuiltjes in de wangenMaar al was hij dus nu ook zoo'n mengelmoes van allerlei soortjes, een uitstekende waakhond was het, dat is zeker en dus werd hij in het koetshuis opgesloten, waar hij aan een stevigen ijzeren ketting lag. Nu liep het net tegen de groote va- cantie, toen wij Toby in huis kregen en ons nichtje Amy zou dien tijd bij ons ko men doorbrengen, dus was een dag of wat later aangekomen dan Toby. Die had haar dus niet onmiddellijk gezien, toen hij zijn intree deed bij ons en misschien dacht hij daarom, dat zij een vreemde indringster was in ons huis en had baar vast den eersten keer, toen zij in den stal kwam, aangevlo gen, als hij niet gelukkig daarin verhinderd was door den zwaren ketting. Maar Thomas, de tuinman, oordeelde toch, dat dit den hond afgeleerd moest worden en gaf hem dus een duchtig pak met den zweep. Toen dit afgeloopen was, raadde hij Amy aan, den ondeugd daaTop iets lekkers aan te bie den, dan zou hij voor goed begrijpen, dat ze voortaan goede maatjes moesten zijn. Nu en dat is ook zoo geworden. Want toen Amy twee arme, kleine doorweekte pelgrims en verkondigde luide dit goede nieuws, zoover als hij maar kon! En Nellie zou zich abso luut niet meer weten te herinneren, hoe zij eindelijk allen weer thuis kwamen; maar dót alleen weet ze wel, dat Betsy huilde en lachte tegelijk van blijdschap cn dat Jan veel vriendelijker was dan ooit en dat ieder een zoowat tegelijk praatte on hen onder vroeg. Juffrouw Bruins deed haar best om zoo gauw mogelijk warme baden gereed te ma ken en onmiddelh'jk werden de kinderen hierin gestopt; toen kregen zo lekkere, dro ge kleeren aan en mochten toen eendelijk aanzitten, aan de goed-voorziene tafel waar ze weer flink hun schade inhaalden; zoodat het met hen nog wel schikken zou, na dat gewichtige avontuur; Joanna wa-s er eohter leelijker aan toe, want haar voet deed haar zoo'n pijn, diat ze niet eens lust had in het malsche kalfsvleesch en do heerlijke zoete dorperwtjes, dat anders toch juist haar lieveÜDgsgorecht was. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12