Mo,
IrBÏBSdIs lIAfóSZaAI}, ÜTs/Êsffd&g" 20 AngTisfoas. Eaorsie Blad.
Anno 1©1©.
PERSOVERZICHT.
Eesti e3aad vasi Ei@fdea
„Het Volk" heeft in een achttal ar
tikelen uitvoerig minister Talma's ontwer
pen ziekteverzekering en Ra
de n w e t besproken. Die bespreking ein
digt met de volgende samenvatting:
Ons oordeel over het plan in zijn geheel
luidt ongunstig.
Wij missen in dit wetsontwerp de toepas
sing van het beginsel, dat de zorg voor de
zieken der arbeidersklasse onder behoorlij
ke controle van overheidswege wordt ge
legd in handen der arbeiders zelf. Waar zij
tot mede-besturen zijn geroepen, is er zoo
veel mogelijk angstvallig voor gezorgd, dat
de macht blijft in handen van de vertegen
woordigers der bezittende klasse.
Terwijl de Regeering aan de arbeiders
klasse de behartiging van dit aangelegen be
lang, waarvoor zij zichzelf uit eigen aan
drift zware offers heeft opgelegd, niet durft
of wil toevertrouwen, voorziet zij zelf aller
minst daarin op een wijze, beter dan men
van de arbeiders zou kunnen verwachten.
Zij schroomt niet, hun zware lasten op te
leggen; zij draagt evenwel geen zorg, dat do
arbeider in een ingrijpende verbetering
zijner geneeskundige behandeling, daarvoor
do vergoeding vindt. De uitkeering, die zij
den zieken arbeider toekent, geeft een juist
antwoord op de vraag, met hoe weinig een
minister, als politicus der arbeiders omhoog
gekomen dezen in dagen van nood durft af
schepen. Hoe spaarzaam in deze wetsont
werpen het sociaal gevoel getuigt, blijkt
misschien het best uit de manier, waarop de
uitkeering bij bevalling is geregeld. "Uitslui
tend aan do arbeidster, het werkbeest, is
gedacht. Zij ontvangt ziekengeld, als ware
zij een zieke man, van af het oogenblik, dat
izdj niet meer werken kan, tot den dag, dat
zij de" fabriek weer betreedt. Alleen de vijf
dagen op water en brood worden haar be
spaard, omdat men een bevalling niet wol
kan simuleer en. Het kind echter heeft bij
de overwegingen van den Minister geen rol
gespeeld. Geen wiegegeld, om het to ont
vangen, kan er af. Zelfs in de eerste maand
van zijn leven is het niet van de moeder
zorg verzekerd.
Evênzoo is bij de verzekering van don
huisvader wel een plaats ingeruimd aan offi-
cieele, en daarom vaak valsche, zedelijk
heidsbegrippen, maar de diepere, levende
zedelijkheid, die in gezinsverzekering haar
uiting vindt, zoekt men in het wetsontwerp
tevergeefs.
In dit opzicht, zoowel als in het bedrag
der geldelijke uitkeeringen en in de
zorg voor geneeskundige behandeling, staa-t
het plan van minister Talma ver achter, én
bij dat van zijn onmiddel'lijken voorganger,
Veege-ns, wiens wetsontwerp hij introk, èn
zelfs bij dat van dr. Kuyper.
Een sterk sprekend gebrek van deze
ziektewet is bovendien, dat de rechten der
arbeiders, die onder de Ongevallenwet val
len, er blijkbaar door worden aangetast,
zonder dat ook maar met een woord reken
schap er van wordt gegeven, in welke mate
dit het geval zal zijn, en ook, zonder dat van
schadeloosstelling voor deze ontneming van
verkregen rechten wordt gerept.
Het totaal onvoldoende en hoogst gebrek
kige van deze regeling krijgt een te ernsti
ger karakter, omdat zij niet is een nood
maatregel, inderhaast genomen, maar een
onderdeel van des Ministers zwaar bestu
deerd en diepdoordacht stelsel van sociale
verzekering. Zij vormt den grondslag, waar
op minister Talma zijn invaliditeit^- en
ouderdomsverzekering wil voortbouwen, en
lwaa.rheon hij de ongevallenverzekering wil
overbrengen. De sociale verzekering is voor
tal van aanhangers der tegenwoordige Re
geering de hoofdzaak van haar program.
Welnu, de fundamenten, die de heer Talma
legt met zijn ziekte- en radenwet wekken
een sterk vermoeden, dat het gebouw der
sociale verzekering een monument zal wor
den van de impotentie dezer op zestig
stemmen steunende Regeering. Een monu
ment van haar onmacht, om de arbeiders
klasse met krachtige hand te brengen tot
grootere vrijheid, welvaart en bestaansze
kerheid; een monument ook van haar wan
trouwen in het vermogen der arbeiders
klasse om ziohzelf op te voeden en te ont
wikkelen tot het regelen en ordenen van
haar eigen levensbelangen-
„D e Nieuwe Courant" teekent
verzet aan tegen minister Talma's motivee
ring van den door hem gewenschten ver-
zokeringsplicht voor ziekte
verzekering.
's Ministers redeneerïng ter verdediging
van dien dwang, zegt het blad komt hierop
neer
De arbeiders in nijverheid, handel en
landbouw zijn in onzekerder positie geraakt
dan voorheen. De Staat is hiervoor mtde-
v e rant w oor del ij k
Ziehier de rechtgrond voor.... verplichte
verzekering.
Neen, nietwaar men gevoelt het aan
stonds, dit gaat niet op. Al de praemïssen
voor het oogenblik toegegeven, dan volgt
daaruit toch niets meer dan dat de over
heid tot wettelijk regelen bevoegd (zedelijk
verplicht) is en dat zij bij die regeling bil
lijk handelt door den werkgcvër te laten
mee-betalen. Zij komt den arbeider te hulp.
Maar dat zij dit zou moeten doen door hem
te dwingen een deel van zijn penningen j
voor verzekering af te zonderen, volgt uit
het vooropgestelde in geenen deele. Dat
de arbeider „vroeger" algemeen zich verze
kerde, maar dit tegenwoordig, mede door
de „schuld" van den Staat, verzuimt en cJus
op "dien grond gedwongen zou moeten wor
den, zal de Minister waarlijk wel niet i>o-
weren.
In de toelichting ontbreekt elke poging
tot verdediging van het gedwongen karak
ter van dit en latere verkeringen mp
gronden van recht. Ook ter plaatse, waa?
de Minister het zeer kritieke punt der on
gelijkheid verdedigt, die aan arbeiders, wer
kende in bedrijven, „in een onderne
ming", „voor do openbare markt" de
.verplichting oplegt, -doch arbeiders in
persoonlijken dienst en losse arbeiders uit
sluit. „Slechts voor zoover de hedendaag-
sche wijze van voortbrenging haar invloed
doet gelden" schrijft de Minister hier
„valt een rechtsgrond voor wettelijke re
geling aan to wijzen." Laat het zoo zijn,
voor wettelijke regeling; maar voor zulk
een die dezo soort van arbeiders dwingt om
zich te verzekeren en de andere soort niet?
De Minister had-in dezen gedachtengang
kunnen pogen aan te t-oonen, dat het niet
noodig is, dat de overheid zich met arbei
ders in persoonlijken dienst bemoeit, omdat
deze geen last hebben van de veranderde
wijze van voortbrenging, of omdat de werk
gever te hunnen opzichte doet wat hij moet
of wel hij had kunnen betoogen, dat het
niet billijk is aan den werkgever ten behoe
ve van deze arbeiders lasten op te leggen.
Maar wat hij niet kon zeggen, is, dat het
door hem ontdekte onderscheid tusschen ar
beiders „voor de openbare markt" en arbei
ders „in persoonlijken dienst" een motief
voor den wetgever zou zijn, om de eerstge-
noomden te dwingen verzekeringspremie te
betalen, en zich van de laatsten. niets aan
te trekken.
Het is dan ook juist andersom. De grove
onbillijkheid, dat een bepaalde soort arbei
ders verzekerd wordt en tal van anderen,
die in geheel dezelfde omstandigheden ver
keer en, aan hun lot worden overgelaten, is
een noodwendig gevolg van het gekozen
dwangsysteem; en de gevonden „rechts
grond" is niet meer dan een armzalig be
denksel om deze grove onbillijkheid te ver
bloemen. Hoe waar dit isl blijkt wel het
meest uit de omstandigheid, dat de zgn.
losse arbeiders, die wat den bedachten
„rechtsgrond" betreft met do vaste arbei
ders volkomen gelijkstaan, en geheel gelijk
deze werken „voor de openbare markt',
van de verzekering worden uitgesloten, „uit
overwegingen van uitvoering". Met hen
weet men geen raad; zij hebben den „rechts
grond" wel, maar zij passen niet in het
systeem I
Hoe men het ook wende of keere, een
principieele rechtvaardiging van het opleg
gen van de verplichting aan arbeiders, om
zich togen ziekte, invaliditeit, ouderdom of
wat ook te verzekeren^ ïs nimmer te vinden.
Het zijn uitsluitend overwegingen van dij-
zonderen aard, die den wetgever zouden
kunnen nopen tijdelijk tot het opleggen van
zoodanige verplichting te besluiten. Die
overwegingen zouden, wat de ziekteverze
kering betreft, kunnen zijn: dat dezo instel
ling haar wortels reeds vast in het maat
schappelijk leven heeft geslagen; dat aan
een vrijlating bezwaren zouden zijn verbon
den van zoo ernstigen aard, dat zij deze
goede zede ten deele in haar werking zou
den verlammen; dat velen, dio juist het
meest enderstand bij ziekte behoeven, daar
van bij gebreke van dwang verstoken zou
den blijven; dat, eindelijk, slechts door de
invoering van zulk een verplichting, de on
mogelijke regeling der (op een gansch ander
beginsel van verplichting berustende) onge
vallenwet zou kunnen worden verholpen,
die zelfs de kleinste ongevalletjes aan de
Rijksbank opdraagt.
Indien al deze opportuniteitsredenen als
vaststaand moesten worden aangenomen,
zou in een tijdelijk ter zijde stellen van het
beginsel desnoods kunnen worden berust.
Maar, wij vinden in de toelichting tot mi
nister Talma's ontwerp schijn noch scha
duw van een betoog, dat aan een verplich
ting tot ziekteverzekering om zulke rede
nen niet te ontkomen valt.
„De Maasbod e" vindt, dat het be
richt uit de „P rovinciaJe Gronin
ger Courant" omtrent de plannen do*
Regeering om voor te stellen subsidie
te verleenen voor openbare leesza
len, zeer ongelooflijk klinkt.
Het blad kan zich niet voorstellen, dat
een rechtsche regeering, met een rechtsche
meerderheid, zulke voornemens kceste-it,
doch erkent, dat het bericht to veel feiten
en te veel cijfers noemt, „dan dat we hier
te doen zouden hebben met een voortbreng
sel van den komkommertijd".
En dan zegt „D e Maasbode": Het
schijnt een ongerijmdheid Immers, hoe
anti-revolutionnairen in beginsel ook over
openbare leeszalen mogen 'denken, ze we
ten toch, dat de Katholieken er vierkant
tegenover staan. En de coalitie eisciht, dat
met onze beginselen rekening worde gehou
den, wil een samengaan mogelijk blijven.
De anti-revolutionnaire minister Heems
kerk kent toch ons standpunt in dezen. Is
het dan niet roekeloos met zulk een voorstel
ter tafel te komen?
Indien dan ook het bericht van de „P r o-
vinciale Groninger Courant"
waar is, achten wij het onzen plicht een
ernstig protest te doen hooren.
Uit beginsel zijn wij tegen openbare lees
zalen, zooals we uit beginsel tegen open
baar onderwijs zijn. Ja, we achten het ge
vaar, dat openbare leerzalen en bibliothe
ken meebrengen, nog veel grooter dan dat
van openhaar onderwijs, wegens de alge
meens zucht tot lezen zoowel bij ontwikkel
den als onontwikkelden, wegens de enorme
massa onzedelijke en ongodsdienstige lec
tuur, wegens den ontzaglijken invloed van
het geschrevene.
Wanneer we het openbaar onderwijs ver
gelijken met den mest, welke den bodem
het meest geschikt maakt tot het kweeken
van de plant der ongodsdienstigheid cn der
onzedelijkheid, dan is de openbare biblio
theek en leeszaal het zaad, waaruit die
plant noodwendig moet opbloeien.
En dan betoogt „D e Maasbode"
verder o. m.
De openbare leeszalen dienen in hoofd
zaak den minderen man. De meer met
aardsohe goederen bedeelden en de meer
ontwikkelden hebben veelal een eigen boe
kenkast, of ze halen hun lectuur in de par-
tiouliere bibliotheken, waar de boeken veelal
zindelijker zijn; ze. gaan werken in de uni
versiteitsbibliotheken en in de archieven.
De man uit het volk nu, die den Zondag
tot een rustdag zich maken wil, neemt een
bock uit de openbare bibliotheek. Maar ra-
tuurijk een ontspanningsboek; naar studie
staat zijn hoofd dan niet.
Zoo is het dus duidelijk, dat verreweg de
meeste deelen romans moeten zijn. En, ge
zien de enorme massa ontspanningslectuur,
die den toets der zedelijkheid niet kan door
staan, zal de openbare leeszaal een groot
aanbal werken van min of meer verderflijke
strekking bevatten.
En dc practijk logenstraft dit niet
Ons standpunt in dezen is principieel:
wij zullen, waar mogelijk, alle boeken we
ren, die de zeden van ons volk kunnen doen
verslappen, cn in geen geval zullen wij door
onze belastingen bijdragen aan het in-stand-
houden van instellingen, waaruit we onze
mcnschen zouden moeten verwijderd hou
den.
Het „H andelsblad" teekent hierbij
aan
Wij zijn zeer benieuwd te vernemen ender
welken vorm en voorwendsel de anti-revo-
lutionnairen en Christelijk-Historischen zul
len toegeven aan den eisch van de Katho
lieken, om slechts staatssteun te geven aan
leeszalen onder priesterlijk toezicht; oui
slechts de volksontwikkeling te steunen, in
dien de volksontwikkeling op de bekende
wijze, geleid wordt .door priesters.
Want, zooals bekend is, de keuze der
boeken in do bedoelde leeszalen, wordt wel
door ontwikkelde menscken en goede bur
gers bopaald, echter niet door een pries
terlijk college.
De machtige invloed van het krachtigste
deel onzer kerkelijke regeeringspartij is in
den laatsten tijd ook bij de behandeling
van de Borromaeus-En.cyelick zoo duidelijk
gebleken dat het van groot belang is af
to wachten of do Regeering thans overeen
komstig de wensch van „de IZatholiekon"
zooals „D e Maasbode" L.gt ei
ken steun aan dezo machtigste en beste fac
tor voor volksontwikkeling, de openbare
leeszaal, zal onthouden.
Aan een artikel van mr. V(erlcouteren) in
„D e Nederlander" is het volgende
ontleend
De klacht over een tekort aan offi-
oier en valt ook eigenaardig samen mot'
de vel© klachten van beroeps-officieren over
onrechtvaardige bejegening, die juist in do
laatste tijden tot de Staten-Gene»aal zijn,
gericht. Vooral de conduitestaten geven tot
I veel grieven aanleiding. Hoe wil men, dat
er liefde voor den militairen dienst zal biij-.
ven bestaan, als de rechtspositie van den
officier niet behoorlijk verzekerd is. Als do
eischen dor disc-iplinc het voorwendsel wor
den voor allerhande onrecht, terwijl stipte»
rechtvaardigheid juist de grondslag der dis^
cipline zijn moet.
De Minister van Oorlog gaf zelf toe, dat
er dikwijls kleine èn onrechtvaardige mid-.
delen worden gebruikt, om officieren, die
men kwijt wilde zijn, uit het leger to ver
wijderen, en wie is gerustgesteld door d6
verklaring, die daaraan werd toegevoegd,
dat alleen werkelijk ongeschikte menscken
door die middelen werden getroffen, dat
het leger daardoor geen schade leed, dat zij,
die bevordering verdienden, dio ook werke
lijk kregen, en dat geen geschikte elemen
ten uit het leger werden verwijderd?
In het algemeen kan dat zoo zijnook op
dien regel zijn er heel wat uitzonderingen.
Niet alleen hier, maar ook in het buitenland
Blücher is een tijd lang door onrecht int
hot Pruisische leger verwijderd geweest en
onze De Ruyfcer had, reeds lang voordat bij
beroemd geworden was, door grievende be
jegeningen zuik eon tegenzin in den dienst
gekregen, dat hij er ernstig aan gedacht
heeft, zich voorgoed aan den landsdienst te
onttrekken.
In de eerste plaats dus een betere rechts
positie voor de beroepsofficieren, die er nu
zijn en die wij ten deele tooh altijd, in welk
legerstelsol ook, zullen moeten behouden, cc
in de tweede plaats verbetering van de ma
teriëele positie. Hoe kleiner naar verhou-.
ding het aantal beroeps-officierc-n wordt,'
dat permanent in dienst is, des te gemakke
lijker zal het zijn, de positie dier officieren
te verbeteren, terwijl nu juist het groot»),
aantal dwingt tot het geven eener vergoe
ding, die niet in evenredigheid is tot
diensten, dio bewezen, of ten minste ver
langd worden. In oorlogstijd komt on de
officieren, en vooral op de beroeps-officie
ren alles a-an. Het lot des lands is dan ook
in hun handen gelegd. Aan de hoogst'
eischen in elk opzioht moeten zij dan vol
doen. Het gedrag van een enkel officier
kan beslissend zijn voor den uitslag van een
veldslag of een veldtocht, en menscken, van
wie zooveel afhangt, moeten ook in vrede*-
tijd reeds een behoorlijke, eervolle plaats
in dc maatschappij innemen.
Onze beroeps-officieren moeten niet cot
de slechtst, maar tot de best-hetaalde amb
tenaren behooren, en de vraag mag hier
werden gesteld, of het niet wenscheliik if
de bezoldiging meer in verband te brengen'
met het aantal dienstjaren, zoodat iemand
verhooging van bezoldiging kan erlangen,
ook al heeft hij geen promotie gemaakt.
Een soort capitulanten-stelsel, met recht
op een civiele betrekking nii het bereiken
van een zekeren leeftijd, schijnt ook een
eisch van rechtvaardigheid en wijs beleid,
daar een officier niet altijd, evenals een ci
viel ambtenaar, tot aan zijn ouden dag m
dienst kan blijven. Dc vrijheid der offi
cieren moet ook meer werden gc-ëerbicdigl
en niet meer worden beperkt dan do dienst
eischt.
Wat het huwelijk der officieren betreft, is
nog onlangs een stap in de goodo richt, ine
gedaan.
De lust tot studie moei ook worden aange
moedigd en ook een offtcier moet zoozeer
mogelijk vrijheid hebben van spreken en
schrijven. Hij moet niet bomerken, dat eï
Dc zeelui drongen schreeuwend om de
oude, wrakke boot. Deze dood haar naam
geen oer aan. Do „Gazella", dio eertijds
vlug do baron kliefde, had nu oen sterken'
wind noodig', om zich te bewegen. Zeer
langzaam schommelde zij voort; met
mooite kwam zij over een hooge golf en
viel dan zwaar naar omlaag met dof ge
raas. llot scheen, of zij met tegenzin hot
zeevlak ploegde, waarover zij eens licht
boenvloog.
Do zeelui, do broek opgestroopt tot do
knieën, drongen' schreeuwend om do oude
boot. Zij moesten die op het droge brengen.
Men trok aan den steven, duwde op zij cn
van achteren, sommigen tot het middel in
hot water. Do bries was gaan liggen, do
ylcod naderde langzaam het strand, do
golven zongen hot eentonige lied. van den
avond, dio don stervenden dag groette cn
do moed© mcnsclion tot rust noodde.
„Aanpakken, vooruit!" riep een man' aan
den steven, vooruit, jongens! 't Is de
laatste keer."
De mannen zetten zicK schrap, strekten
do armen, den rug gebogen, liet hoofd
yooruit. 1 1 i 1
„Eén twee'.
Do steven raakte in beweging 'en schoof
'op de houten rollen, die dienen, om sché
pen op het droge te halen. Weldra, roes
ook het achterdeel van de schuit uit hét
water, ©n spoedig lag do „Gazolla" op hot
strand, oVerrij. Do mannen' trokken haan
Overeind On steunden' do flanken, met kout
ten paaltjes, geplant in het zand, opdat
zij niet zou om,vallen. Dat was hun laatste
§gërk.
Do oude sloop zou den Volgenden dag
.verkocht worden aan oen man, dio wrakke
schepen sloopte, om het nog bruikbare!
tnatoriaal te bezigen yodr andere doelein
den. Zóó sterven jaar op jaar verscheiden
"booten, dio niet Vergaan itf storm «en nevel.
De schippers némen er alles ui,t, wat bnn
nog kan dienen', on laten dan liet wrak
op hot strand liggen. Na een paar dagen
komt de slooper on ver wordt do hamer
slag gehoord, die hot vernielingswerk vol
tooit.
't Is oen treurig gezicht, zoo'n van alles
ontdaan karkas, het geraamte van wat ecnL
maal con stork vaartuig was, dat stormen
cn golven weerstond. Een roemloozo dood.
Het was nu do beurt van de „Gazolla".
Aan boord viel niets meer te redden
alles was oud en vermolmd. Toch hadden
de schippers weggehaald, wat or nog to
halen viel, om zoo weinig mogelijk over te
laten a|an don man, die het wrak kocht
voor niet "moer dan het waard was, zonder
rekening to houden met don ouden roem.
Do mannon van do „Gazolla" waren
niet bedroefd. Aan den oever lag een nieuw
vaartuig met twee masten; het droeg don-
zolfden naam', maai* was grooter, ruimer,
blinkend on Picuw, mot blanke zeilen en
oen scherpen boeg, die eon snelle vaart be
loofde. Zij zagen hot mot trots en vertrou
wen do naam „Gazolla" zou opnieuw hc»t
symbool dor overwinning worden.
't Is treurig voor wakkere zeelui, te
varen ,op een oudo, Wrakke sloep. Wat geeft
hot, pf mien rich' inspant, als do schuit
geen kracht inoer hoeft en niet Vooruit
kan? Anderen vliegen op do vleugelen van
don wind en spotten met de nakomers; op
hét schip wordt niet gelet; ieder, dio
wint, schrijft dat enkel toe aan eigen, ver
dienste.
Do manschappen' van do „Gazolla" wa
ren Wool ijk. Een ©nkelo toonde oen 'droet
vig 'gc!a,at; de oenige oude onder do zeel-
lui; in 'zijn haard glinsterden grijze haTen.
Treurig 'zag hij1 paar de oude „Gazolla";
hij Was wellicht' de oenige van allen, dio
hot oude vaartuig liever h'ad dan het mooie
nieuwie ischipdo oude. getrouwe, waaróp
hij vele jaren had doorgebracht. Dé liefdé
voor do gezellin van zijn zorgen en gevaren
was levendiger in hém dan het Verlangen
naar snelheid. Wié zelf oud is, "beweent
het ,ou,det
Do hemel leek in het water éen reuzen-
brand van vuuxwolkende zee weerspie
gelde in flauwe tint do kleurenpracht van
den zonsondergang.
't Was het uur, wanneer het daglicht
niet sterk genoeg meer is, om te schit
teren cn jdo duisternis niet (liep genoog,
om alles to omhullen; hot uur van scheme
ren. i j
Do klokken klepten'.
„Kom, vooruit, Salvatore! Wat scheelt
je? Wat ban je treurig!" En de jonge zee-
man klopte vriendschappelijk den bejaar
den zeeman op den schouder. „Laten we
naar "h/uis gaan; 't wordt laat."
Zij begonnen het gebabbel van den werk
man na verrichten arbeid en sloegen den
weg in van do haven naar hot dorp, dat
hooger lag.
Allen waren opgewekt, behalve Salva
tore; hij koek telkens om naar de oudé
„Gazella", die verlaten lag. En eenmaal
bracht hij do hand aan zijn oog, om een
traan te bedwingen.
Op den mooien dag volgde een heldere,
kalme nacht. Do zee was vlak cn offon.
Het ruischen van het water klonk als dieps
zuchten. Een smalle schuimrand paderdé
langzaam den oever, kabbelend in hot zand,
een liefkcoring gelijk. De maan wierp
zilveren strepen over hét water. Aan dep
hemel hingen, lichts nevelwolkjes, uitra,-
felend met zilveren randen.
Salvatore was paar het strand terugge
keerd en na lang en moeizaam werken was
Hij er in geslaagd do „Gazolla" weer vlot
to krijgen. Hij sprong op het schip en stiet
het mét éen riem van den wal af.
Hij had het zeil opgezet en stond aan
hét roer. Do oude boot schokte in de bran
ding en het leek', of zij voor 'een oogen
blik de kracht en de vlugheid van vroegor
had teruggekregen
Salyatoro zuchtte, 't Was hém, 'of de
oude plapkeP, "waarop hü éen g!root déél
vap zijn levén Kad doorgebracht, zelf lovlép
e!n ziel bezaten. De kajpega^en Hardop ge
klaagd, dpt de ^chpit zóó langzaam1 meer
vooruit kwam. Zij raadde zeker het roem
loos einde, dat do eigonaars haar hadden
toegedacht en diende hen daarom slecht.
Dezen nacht echter schoot zij flink door
het water, door een lichten wind gedreven'.
Het scheen, of zij, wetende, dat zij was toe
vertrouwd aan een, die bezorgd was voor
haar eer als voor de zijne, al haar kracht,
van vroeger verzamelde, om tijdelijk nieuwe
jeugd te toonen en hem te danken voor
zijn liefde, door te gehoorzamen aan zijn
leidende hand.
Do sleep verliet de kleine baai en kwam
in de open zee. De hreede golfslag brak
tegen haar boeg met zacht geluid als een
stem, die heel liaar glorierijk verleden be
zong. De boot vloog over do golven in oen
wilden roes.
Salvatore bukte, om een blinkend voor
werp op te rapen van den bodem. Het was
een bijl, als die, welke de timmerlicdeP
morgen zouden gebruiken, om het oude
karkas stuk te slaan; maar in de hand van
den zeeman verloor het werktuig zijn ka
rakter van wreedheidhet scheen een in
strument, dat vrede bracht. De maan lachte
kalm op het blinkend scherp.
Salvatore staarde peinzend voor zich
het schip, aan zijn lot overgelaten, ver
volgde langzaam zijn gang. Plotseling hief
hij met beide handen de bijl op én liet
die met kracht neerdalen op de planken'
van de kiel. Een krakend, scheurend gei-
luid, dat heap blij in de ooren klonk. Weer
hief hij d$ bijl op en weer éen kraken
en splijten. Allo weerstand scheen te heb
ben opgehouden. Door het open lek stroomde
het water. Nog twee of drie slagende
zee verzwolg gorgelend de boot, Salvatore's
voeten bespoelend.
De „Gazolla", overzij gevallen, zonk; het
zeil, voor het laatst den wind opvangend,
deed haar nog onmerkbaar voortgaan.
De zeeman, die zijn meeste kleeren had
pfgéworpén, stond op het achterdek, gé-
Peéd rich' in het water te storten. Zijn werk'
was schoon èP hij vóelde' zich gelukkighij
had hét roenfyol overschot yap, zijn oude
..Gazolla" ontrukt ,ajan de schermende slaj--
gen der sloopers. Hij had alleen in dep
nacht de oude bark gebracht tot liet- einde
van do landing, die do haven begrensde;
een plaats, nog dicht bij den wal, doch!
waar reeds do kracht der open zee zich!
deed gevoelen. Daar* liet hij haar zinken.
De „Gazolla" dook langzaam in het water,
in den onmebelijken oooaan, dien zij honderd
koeren had getrotseerd en overwonnen en
die Pu, ridderlijk vijand, haar oen zoete
rust ho-od, terwijl de ondankbare menschep,
dio zij zoo lang had gediend, haar voor een
handje vol geld hadden willen overleveren'.
Het zinken van de „Gazdla" had niets
tragisch; het was niet de zegepraal dep
woedende zee op een schip, onmachtig haar
te weerstaan; het was als de hezogoling
van een eeuwigen hond van vrede tusschen
twee, die, door de noodzakelijkheid, gedwon
gen, elkaar als vijanden aan te zien cn
wederkeer ig te bestrijden, elkaar in het ge
heim hadden liefgehad.
Het water, de sloep binnendringend, mur
melde met zachte, liefelijke geluiden, ala
lange kussen.
De zeeman liet zich langzaam glijden iP
het water en bereikt© zwemmend na ecuigo
slagen de zandige glooiing van de lancl1-
tong. Zoodra hij vasten grond onder de voe
ten had, keerde hij zich oni en za.g nog
den rand <d!er boot hoven din waterspiegel.
Langzaam zonken ook de masten, met het
zeil nog zwak fladderend in dm wind,
en eindelijk het laatste, 'de wimpel, diep
hij stevig had bevestigd aan den 'top. Die
scheen voor het laatst den ouden vriend te
groeten en te danken. De zee sloot zich'
over de „Gazolla" met oen lichte siddering.
Salvatore blikte over het eindelooze, een
zame watervlak; toen sloeg hij de oogep
na-ar den diepblauwen hemel, vol lichtende
sterren.
Alles was Vrede en de natuur scheen een
liefdeslied te zingen.
Ook zijn daad was éen schoone daad vaj£
liefde en hij genoot er vap.