NIA. schijnen om het Kruis van het Legioen van. Eer in ontvangst te nemen." „Leve Napoleon. Nu zal ik eens wat ver vertellen. Ik heb niet den minister gezien, maar ik heb een jongen officier ontmoet, waarmee ik morgen moet duelleeren." „Zoo," zei Lucas op somberen toon, (want hij had er een voorgevoel van, dat Internet een groote domheid had begaan). „Vertel mij eens alles uitvoerig." Toen hij het verhaal gehoord had, zei hij, dat hij er niet erg gerust op was. „Denk je; dat ik mij door een-landrot laat beleedigen?" „Je zei daar, dat een manneluk je bege leidde. Ik voor mij geloof, dat je met den Keizer gesproken hebt." „Kom, dat meen je toch niet, dat is niet mogelijk Toen dei dag was aangebroken, waarop zij voor den Keizer moesten verschijnen, dacht Internet van schrik in zwijm te val len, toen hij voor den Keizer stond. Hij herkende zijn kleinen luitenant Daar hoorde hij twee namen afroepen. Lucas en Internet stappen op den troon af ,en buigen zich diep. „Sire," zei de minister van Marine, ik heb de eer Uwe Majesteit de heeren Lucas en Infemet voor te stellen, kommandanten ider schepen „le Redoutable" en „lTntrér pide." De Keizer groette de beide dapperen. „Mijne heeren," zei hij „indien al mijn schepen in den slag bij Trafalgar door lie den, zooals gij zijt, waren aangevoerd, zou de overwinning niet twijfelachtig zijn ge weest. Ik weet, dat men niet ongestraft .den spot met u drijft, noch te water, noch! te land. Nietwaar, kapitein Infemet? Daar om heb ik u tot officieren van het Legioen van Eer benoemd. Treedt nader." „Sire," riep Infemet uit, die zich nief meer kon inhouden. „Uwe Majesteit kan er verzekerd van zijn, dat ik haar altijd ge trouw zal zijn. Deze' band, die Uwe Maje steit mij om den hals bevestigt, zal mij altijd getrouw op mijn post doen blijven, zooals een hijschtouw. een mast op zijn plaats houdt." Ge kunt u voorstellen, wat de uitwierking van deze woorden was. Na de audiëntie zei kapitein Infemet, die zoo trotsch als een pauw wegstapte: .„Ziet gij wel, dat mijn kleine luitenant een goed verstand heeft. Het is een waar pleizier een groot man tg dienen, die goed weet te beloönen." Als veertienjarige jongen had Vania zjjn dorp verlaten om naar Moskou te gaan en rijn brood te verdienen. Na eenige maanden was het Vania jui t gelukt met het poetsen van schoenen en het thuisbrengen van groenten eenige stuivers te verdienen om niet van honger te sterven. Hij verloor den moed en da-cht er over om naar zijn geboorteplaats terug te keeren, toen er plotseling iets gebeurde, dat een groote verandering in zdjn lieven teweeg bracht. Toen hij eens op een lenteavond op den hoek van een drukke straat wachtte op wan delaars, die hem hun doffe schoenen zou den toevertrouwen om ze glimmend te ma ken, klopte een groote man, die hoel goed gekleed was, hem op den schouder. Vania had hem al dikwijls gezien en had opge merkt, dat de vreemdeling hem altijd oplet tend had aangezien. Hij groette hem heleeefd en wachtte: „Wil je geld verdienen, heel veel geld, ventje?" „Zeker, mijnheer," antwoordde Vania en hij dacht: Daar begint mijn geluk, ik wist wel, dat het komen zou, „Ga maar eens met me mee, zei de vreemdeling. Wij gaan samen ergens eten en dan zal ik je vertellen, waarvoor ik je noodig heb." Een kwartiertje later zaten zij in een res taurant met- allerlei 'lekkere dingen voor zich. „Laten wij nu eens nader kennis maken. Ik heet Anton Séménoff. Ik verdien veel geld en als je bij mij in dienst wilt komen, zal je ook veel verdienen." „Ik zal u van dienst*-zijn, als ik kan," zei Vania. „Dat kan je," hernam Séménoff. „Maar laten wij eerst eten en drinken". Va nia at en dronk en deed den maaltijd alle eer aan. Weldra had hij zooveel gegeten en ge dronken, dat hij alles om zich heen in een waas zag. Toen ging Anton Séménoff on rijn gemak zitten en begon zachtjes met hem te praten. „Luister eens, kereltje. Als je me helpen wilt, kun je rijk worden. Als je dat niet wilt, is het jouw zaak: je bent vrij. Maar, als je mij verraadt, ben je verloren. Kijk eens hier. Het huis, dat je hier tegenover je ziet, is dat van den bankier Golovlev. Het venster, dat je halverwege tusschen de eerste en tweede verdieping ziet, behoort aan de kamer, waarin de brandkast staat. Ik weet het woord van het letterslot. Men kan er in enkele minuten een fortuin dóp- doen. Ik zal die staven vcor het venster wegnemen. Maar daar het zeer smal is, kan er geen man doorheen. Alleen een lenig tenger kind kan langs dien weg in huis ko men. Daarom heb ik aan jou gedacht. Je bent lenig, maar sterk. Je ziet er bijdehand en verstandig uit. Ik heb je noodig. Neem je het aan?" Vania keek zijn metgezel met stomme verbazing aan. De thee en de warmte wa ren hem voor een oogenblik naar het hoofd gestegen en hadden zijn gedachten verward. Maar het misdadige voorstel van Anton Séménoff deed hem ziin tegenwoordigheid van geest herkrijgen. Hij stond verontwaar digd op met wangen rood van schaamte. „Ik? Ik stelen? Ik zou liever van honger sterven, liever sterven als een hond op straat, dan ooit iets van een ander weg te nemen „Goed", zei Séménoff, die ook was opgestaan. Je bent vrij. Maar denk er om, als je mij verraadt, ben je verloren!" Dien avond en den volgenden dag nog dacht Vania over zijn avontuur na en vroeg zich telkens af, wat zijn plicht was. Sémé noff verraden? Maar dat verraad stuitte hem tegen de borst. Het was niet Sémé noff s bedreiging die hem bevreesd deed zijn: hij was nergens bang voor. Maar iemand te verraden, die hem wat had toe vertrouwd, al was die iemand ook een mis dadiger, dat scheen hem een verachtelijk iets toe. En misschien had Séménoff ook van zijn plan afgezien. Maar als hij het toch eens uitvoerde? Toen kwam er een gedachte bij Vania op: hij zou eiken nacht op de loer liggen en zich goed verstoppen in een poort dicht bij het huis van den 'bankier en hij zou om hulp schreeuwen als de boosdoeners kwamen. Twaalf nachten gingen er zoo voorbij, die Vania opofferde met op wacht te gaan staan in de schaduw van de poort. Hij verloor ein delijk zijn geduld en dacht dat Anton Sémé noff, die voor straf vreesde, zeker zijn plan had opgegeven. Hij besloot echter nog drie nachten te waken. Den dertienden nacht, toen het elf uren sloeg, zag Vania, onmiddellijk na het voor bijtrekken van de wacht twee donkere ge daanten, die langs den tegenoverliggenden muur voorbijgleden en voor het huis van den bankier stilhielden. Hij herkende de gestalte van Séménoff, die vergezeld was van een anderen persoon, kleiner en ten gerder, waarschijnlijk nog niet- volwassen, dien de misdadige tot zijn medeplichtige had weten te maken. Met de vlugheid van een kat begon de tweede langs een gootpijp op te klauteren, vanwaar men gemakkelijk het venster kon bereiken. Toen hij eenige me ters geklommen had, riep Vania met luider stem uit: „Help, help! dieven!" Vlug als de wind liet de klauteraar zich weer langs de goot afzakken, en nam de vlucht, gevolgd door Séménoff. Maar daar mede was Vania nog niet tevreden. Hij be gon hen te achtervolgen en riep hen ach terna in de hoop wandelaars of wachten te ontmoeten. „Pakt den dief! Houdt ze vast! Help!" Séménoff keerde zich om. Hij herkende Vania, die op een vijfentwintig pas afstands stond. „Dat zal je duur te staan komen.'1 siste hij: En eenige seconden later loste hij zes r& vol verschoten op hem en vluchtte. Bij het vijfde schot voelde Vania zich in den schouder getroffen. Maar het dappere ventje hield niet op te loopen en te roe pen; hij zette de vluchtelingen achterna steeds schreeuwende: „Help, help! Houdt de dieven 1" Hij hoefde niet lang meer te loopen. Door de schoten opmerkzaam gemaakt kwamen er plotseling nachtwachten aange- loopen: Séménoff en zijn metgezel werden gepakt en geboeid, voor zij zich hadden' kunnen verdedigen. Vania, die uitgeput was van vermoeienis en bloedverlies, viel neerde wachten namen hem op en droe gen hem weg. De zaak werd spoedig tot een einde ge bracht: Séménoff was een gevaarlijke ban diet, dien men tot levenslange dwangarbeid veroordeelde, en zijn medeplichtige, een arme smidsjongen, werd in een verbeter» huis opgesloten. Vania, die spoedig van dë gekomen wond genezen was, werd door de rechters gepre zen en moest bij den bankier komen. „Ik zal iets van je maken, ventje," zeide deze: „Ik verzeker je, dat je met geen on dankbare te doen hebt." Zijn beschermer liet hem flink leeren, gaf; hem toen een groote som gelds en Vania< kon als dokter naar zijn dorpje terug keeren. Hij schaamde zich nooit over het armoe dige hutje waar hij geboden was en als hij soms treurig gestemd was, was dat alleen maar in de oogenblikken, waarin hij aan Séménoff dacht, wierf hij'vergeven had, dat deze hem had willen dooden en die op zoo'n vreeselijke wijze de misdaden die hij be dreven had, boette. Een scherp antwoord. Toen de Engelsche Koning Jacobus. II den slag bij de. Boyne verloren had, trok ken db Franschen (alleen in goede orde tsr rug. Do voorzorgen van Jacobus om! te ont snappen hadden het gewenschte resul taat. Hij vluchtte onder bescherming van generaal Saarfields ^giment ruiterij en spoedde zich voort zoo snol als de vrees hein naar Dublin kon voeren. Laag genoeg trachtte hij de blaam' van de nederlaag pp de dappere Ieren te werpen. Toen hij het kasteel van Dublin bereik te cn Lady Tyrcoimel hem tegemoet trad, zeide hij tot haar: „Uwe landslieden, do Ieren, Mevrouw, kunnen zeer hard loopen." Het antwoord was: „Uwe Majesteit overtreft ze hierin als in ieder ander opzicht, want gij hebt den wed loop gewonnen." Gestrafte hoogmoed. Het lood kwam zeer geraakt tot het goud en sprak: „Waarom voel je je zoo ver bo ven mij verheven Ben ik dan ni«et ëven goed een nuttig metaal?" „Nu, houd je kalm ventje, ik zeg immeTs niet, dat ik niet met je om zou willen gaan. Integendeel, ik noodig je juist uit voor mori gen." Het goud wachtte zijn gast op in het vuur. Het lood smelt echter toen spoedig weg, terwijl het edele metaal er nog slehts ge louterd uitkwam. Dus nog eens „Hoogmoed komt vóór den val." Wat men al vond in de maag van een Eiaal. In vraatzucht overtreffen de haaien alle andere visschen. Zij vreten van alles zelfs geheel onverteerbare voorwerpen. Zoo vond, men in do maag van een haai een halve ham, «enige schapenpoten, het achterdeel van een varken, kop -en poot-en van een buldog, bén massa paardenvleesch, >on stuk zaklinnen! ca een scheepstrabber.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 14