De vergissing van kapitein Infernet. i i „Wie ben je Joch?" vraagt 'de 'markies 3e Courfanvaux aan den grijsaard. „Je hebt pen fortuin aan Frankrijk gegeven." „Mijn gehecle fortuin, heer." i -„Maar waarom dan toch 1 Herinner u, heer, den koopman, wiens goéderen uwe soldaten wilden plunderen. De Koning van Frankrijk besteelt de koop. lieden niet, maar de kooplieden weten den Koning van Frankrijk te bedanken." Den gersten Mei 1806 was kapitein In- fernet, kommandant van de „Intrépide," in dienst van Z. M. Keizer Napoleon I zoo zenuwachtig, dat hij zichzelf niet meer kënde. Hij moest nl. voorgesteld worden dan dien vorst in de groote gehoorzaal van het paleis te St. Cloud, door admiraal Decrès, minister van Marine, die er voor gezorgd had, dat hem die eer te beurt viel als belooning voor zijn dapper gedrag in den zeeslag van Trafalgar. Hij liep onophoudelijk de kamer van het hotel, waar hjj met kapitein Lucas, ook (eeji dapper zeeman, logeerde, op en neer. „Weet je wel," zei hij tot zijn kameraad, ;,dat dit bezoek bij den Keizer mü verheugt en schrik aanjaagt? Lach er om. Het is te dwaas, dat een man als ik zulk pen jnan als Hij gaat opzoeken." „Kom, de Keizer zal ons niet opeten I" „Ik zou juist liever willen hebben, dat' hij mij opat. Maar hij zal naar mij luiste ren I HÜ zal mij zien en hij zal in zichzelf zeggen, dat ik groot, dik enbelache lijk ben." „Loop rond," zei Lucas glimlachend hü was, al richtte hjj zich hoog op, zoo groot als een Lilliputter „ik geloof heusch, dat je; bescheidenheid je parten speelt, Z. M. houdt juist van groote men schen." „Komaan, spot jij maar met den grooten Infemet. Maar ik ben ondertusschen bang, dat ik bang zal zijn. Zou mijn uniform .volgens de regels zijn? In het kasteel St. Cloud zal het niet zooals aan boord van de Intrépide" zün; moet ik den sabel pmdoen, of motet ik hem niet omdoen." De kommandant van de „Redoutable"- barstte in lachen uit. „Je bent wel dwaas met' je angst; als je zeker van je zaak wilt zijn, moet je den admiraal maar raadplegen." „Decrès? Dat is een goede invalI Het is twee. uur, Ik ga hem dadelijk in het paleis opzoeken. Ca je niet mee?" „Neen," zei Lucas, „ik heb nog brieven te schrijven en de koerier vertrekt om drie uur. Ik zal je in het salon van den minister terugzien." Infemet vertrok dus alleen. Hij was in zijn gala-uniform als scheepscommandant alle voorbijgangers keerden zich om om hem te: bewonderen. Opgewonden en zenuwachtig als hij was, lette hij er niet op; hü dacht alleen maar, dat men zijn persoon bespotte, omdat hij zoo groot, dik en onhandig was. Aan de poort van het paleis presenteer de een grenadier hem de wapenen. Hü beantwoordde dit met een haastig gebaar en liep op iemand toe, die op dat oogen- blik den binnenhof overstak. Naar zijn jas van groen laken, die met goud opgewerkt was, te oordeelen, dacht hij, dat het een hooggeplaatst ambtenaar van het keizerlijk huis was. „Pardon, neem mij niet kwalijk," begon onze vriend, in de war gebracht door den blik, waarmee de man hem opnam, „ik wilde admiraal Decrès spreken." „Hebt ge een bewijs van toegang?" vroeg de ander ruw, op den toon van! iemand, die gauw de bespottelyke zijde van de bezoekers kent. „Neen, mijnheer, maar ik ben kapitein Infemet, kommandant van de „Intrépide." en ik geloof „O," zei de lakei, „ik weet niet, of Z. Exc. u vandaag zal kunnen ontvangen. Ziet u daar die trap, aan uw rechterhand? Daar zün de vertrekken van den admiraal." En de groenrok verwijderde zich. Nau welijks was Infemet de groote vestibule met marmeren steenen binnengetreden, of een portier met een vuurrood hoofd hield hem staande. Ten tweeden male deelde Infemet' zijn naam en rang méde. „Dat is goed," zei de portier, „u kunï in deze; zijkamer gaan. Z.Exc. de Minister; zal u ontvangen, als het uw beurt is." „Zou die kerel mij ook voor den gék hou den?" dacht de' kapitein bij zichzelf. Een vijftigtal personen wachtten op de eer door den minister ontvangen te worden. Hü ging dicht bü de deur zitten op eep bankje van rood fluweel versierd met bijen. Hij verdreef zich den tijd met hiernaar te zien en bekeek zoo nu en 'dan zijn buren, 'die meestal officieren met elegante manie ren waren. Eindelijk hield hij het niet langer uif; hij wachtte nu al twee uur en er zaten; nog een massa menschen te wachten. „Foei," zei hij, toen hij zich met een paar sprongen weer in den tuin bevond, „ik stikte daar van benauwdheid. Ik zal op een anderen dag wel eens den admiraal spreken." Infemet liep bij vergissing in de rich ting van het park, in plaats van naar den uitgang. Er was daar geen enkele wande laar. Alleen liepen er schildwachten op en neer. Eindelijk stond Infemet bp den ingang van een laan; het was daar heerlijk frisch en hij besloot er sen oogenblik uit te rusten. Plotseling kwam er tusschen Het gebla derte een kleine gestalte te voorschü'n, die ieder ander dadelük herkend zou heb ben. Infemet kende alleen het profiel van Napoleon van slechte afgietsels en dacht, dat hp een luitenant van de jagers vpor zich' had. „Komaan," zei hij, „die" ziet er niet uit'.- alsof hij mij voor den gek zal houden." „Zeg, jonge vriend, ik ben blü u te ont meden, op mijn woord van eer. als Ini fernet „Gij zijt Infemet, kommandant van dé „Intrépide?" vroeg de keizer. „In eigen persoon." „Wat zoekt gij?" „Den uitgang." „Maar hoe zijt ge' hier gekomen?" „Dat zal ik u eens vertellen, kleine lui tenant." En in zün zuidelijk dialect verfelde dé kommandant van zijn voorgenomen bezoek; bij den admiraal. 1 „Hadt gij Decrès iets fe vragen?" vroeg Napoleon. „Ik had hem willen vragen, of ik bij Z. M. met den sabel of zonder sabel zou moe ten verschijnen. Misschien weet gij dat' wel." Z. M. barstte in lachen uif. „Verschijn maar met uw sabel, De keizer, houdt van dappere mannen." „Dat is goed," zei Infemet, 'die tevreden' was over het antwoord, maar niet over de, manier waarop" het gegeven werd. „Ik dank u zeer; maar neem mij niet kwalijk, dat ik' er u opmerkzaam op maak, dat de zaak niet belachelijk is." „Gij zijt niet zeer beleefd, dappere In femet," hernam de Keizer, die besloot henv in het nauw te brengen. „Neen, dat weet ik wel, kleine luitenant." „Weet gij wel, dat gij meer eerbied voor mij moest hebben?" „Ik moet alleen voor mijn meerderen erf, in het bijzonder voor Z. M. eerbied hebben. Indien gij wilt, dat ik u eer zal bewüzetv ben ik daartoe bereid miet den sabel in de hand." „Uitstekend. ,Gij zijt een man van dé daad. Ik zal u morgen vroeg mijn getui gen zenden." „Goed, ik logeer in het hotel „Invincibles .Guerrias." Wijs mü nu maar den uitgang." „Gaarne," zei de keizer, die zich kostelijk met den eenvoud van Infemet vermaakte. Hij wenkte; zijn getrouwe manneluk Ron- stan, legde.li^m.met een handbeweging hei zwijgen op en zeide„Breng den kapitein naar den uitgang. Tot ziens, dappere. In ternet." „Tot ziens. JVeigert niet, my uw getuigen te zenden." „Zoo moesten .alle aanvoerders in den slag bij Trafalgar; geweest zijn,"- zei dé Keizer peinzend. Infemet kwam thuis; Lucaa stond hein pp te wachten. „Ik kom van den minister," „Ik ook." „Ik heb Hem niet gezien," zei Infemet. „Ik wel," hernam Lucas, en ik zal jé een nieuwtje vertellen, dat je heel veel ge noegen zal doen." Vertel eens gauw, vriend." Wij moeten spoedig bü. den Keizer ver, ger over en pakte eveneens zijn schatten bij elkaar, zoodat het een aardige voorraad .werd, too langzamerhand die meegenomen moest worden! Derde hoofdstuk- Een diepe stilte heerschte alom, rond ■„Taxus Huis," op dien warmen achtermid dag. Kleine Maggie Bruins lag onder den moerbezieboom, maar haar vingers schenen moeite te hebben, om de naalden door de grijze kous heen te werken, waar zij aan bezig was. Het gaat ook niet best met de .warmte. En dan was zij nog geheel vervuld van de nieuwe gasten die verwacht werden uit Londen en die dienzelfden avond nog zouden aankomen. Een dikke haag van taxus liep rond den tuin en die heg was in allerlei sierlijke vormen gesnoeid: meest vogelkoppen en het was een heel werk om ze voortdurend in orde te houden; maar va der Bruins was dan ook niet weinig trotsoh op zijn werk en besteedde er menig vrij uurtje aanl Op het oogenblik was hij in het bosch met zijn zoon Tom, zoodat Maggie vrij eenzaam achtergebleven was en nie mand had om mee te praten. Het welge vallen zag ze nu naar hun aardig, vriende lijk huisje met de wit-neteidoeksche gor dijntjes en de vroolijke begroeiing van klim op en rozen, en ze dacht, hoe dio stadskin deren dat wel zouden vinden Nu, moeder was aan het schrobben en boenen, dat Mag gie 't hoorde van uit het schuurtje; ze vond het ook een heel vleiende gebeurtenis, dat de Faardersjes hun zomervacantie bij haar op het Jand kwamen doorbrengen. Ze was indertijd een ijverig meisje geweest bij de moeder van den heer Faarders en die ver trouwde dan ook, dat zijn kinderen er goed bezorgd zouden zijn, bij vrouw Bruins. Niet waar: wat kon er beter voor hen zijn, dan frissche buitenlucht en lekkere dikke melk van eigen koeien en eieren van eigen kip pen, en honing.... kortom, al wat het bui tenleven maar oplevert voor versterkends. Maggie's eigen moeder was gestorven toen het arme, kleine ding eerst zes maanden oud was en het kindermeisje aan wie zij toen was toevertrouwd was nog een jong, oner varen ding, die wat lioht heenliep over haar post van vertrouwen en oP een goeden keer achteloos den kinderwagen van een steile helling had laten afglijden, waardoor bet kind er uit gevallen was en haar rug heel leelijk bezeerd bad, zoo zelfs, dat de dokter die er bijgeroepen was verklaren moest, dat het arme kleine meisje waarschijnlijk nooit meer zou kunnen loopen en dit wa» natuurlijk een verzorging van belang voor zoo'n hulpeloos wezentje. Vader Bruins dacht, dat het maar het beste was om te her trouwen en moeder Ellen deed dan ook haar best om het kind zoo goed mogelijk te verplegen, ten minste, zoolang Tom er nog niet was; maar toen haar eigen zoontje eenmaal geboren was, scheen alles veran derd op Taxus-Huis. Juffrouw Bruins werk te harder dan ooit, maar heel haar streven was nu maar daar op gericht, om geld te verdienen, veel geld, voor haar jongen- Daarom ook verhuurde ze, heel den zomer lang haar kam eis aan menschen en kinde ren die een tijd in de buitenlucht moesten verblijven en had ze het altijd even druk, van den ochtend tot den avondEn Bruins zei dikwijls, dat zijn vrouw de beste buis houdster was uit heel den omtrek, maar ik geloof, dat hij in zijn hart toch wel eens wenschte, dat zij maar liever eens wat min der tijd aan het huishouden besteedde en zich wat meer aan de kinderen wijdde. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13