BEN SCHULD.
FEUILLETON.
DE SCHATVINDERS.
de boomen gedood hebben", riepen de
boomgeesten uit.
De Bergkoning zei op kalmen toon:
„Begrijpt gij nu, waarom ik u niet be
hoefde te wreken? Het kwaad, dat de men-
schen bedreven hebben, valt op henzelf te
rug. Ik kan er niets meer aan veranderen
wat de menscheu vernield hebben, staat
biet in mijn macht weer in orde te brengen."
Ieder zweeg en ging zijns weegs.
Wat de Bergkoning voorspeld had, ge
beurde. Weldra hielden de bronnen op t6
stroomen. De schapen vonden niets meer
te eten en Ooenraad zag zijn beesten hoe
langer hoe magerder worden. Maar het geld,
dat hij voor de boomen gekregen had, lag
.veilig en wel in een oude kous.
Maar eens op een lentemorgen kwamen
troepen waterdroppels van den berg afrol
len; holderdebolder rolden rij over elkoai
hoen zonder eenige orde of regelmaat. Ir.
een oogenblik was 't dorp overstroomd. De
wateren stegen steedshuizon, dieren, alles
spoelde weg. De menschen waren radeloos.
Coenraad was wanhopig; hij zocht als een
razende naar zijn kous onder de overblijfse
len van zijn huis, hij vond niets.
Dat was de wraak der geesten van het
bosch.
Langzaam jagen de' Engelsche troepen
He Franschen voor zich pit. Wij zijn in
yóor-Indië, waarvan de Franschen en En
gelschen elkander liet bezit betwisten.
't Is omstreeks 1761 en Lally Tollen-
Hal, die vijf jaar geleden door Lodcwijk
XV, tot gouverneur der Fransche bezittin
gen is benoemd, heeft perst verscheidene
glorierijke overwinningen behaald.
Maar door de inboorlingen verlaten, trekï
bij terug voor hen, die hij zoo dikwijls
verslagen heeft. Lally Tollendal verdedigt
lich dapper, maar hij heeft ongtelukkiger-
wijze geen geld om zijn soldaten te betalen,
geen munitie meer in zjjn wagens. Hij trekt
terug, gn de steden waar 'de Fransche vlag
gewapperd heeft, zien thans de bataljons
van den Engelschen Koning binnentrek
ken. i
Op e'ën' weg, die' door de zon geblakerd
Wordt, marcheert een compagnie vermoeide
soldaten. De markies de Courtanvaux, die
hen aanvofert, laat de teugels van zifn paard
jijt zijn handen glijden en peinst.
Hij peinst over de moeielijke veldtochten
Hie hij heeft meegemaakt in dit land van
iprookjes :en legenden.
Ginder, achter den Horizon, liggten de
fabelachtige steden, met haar witte muren
ep hanr koepelvormige torens. Hij heeft
van Frankrijk gesproken en van Koning
Lodewijk XV, tegenover radja's, die veel
rijker .waren dan de Koning zelf.
'Dat alles is thans voor goed verlpren.
Ie'dsre schrede verwijdert Hem van de zee-
En terwijl hij daar zoo alleen zat, waren
fijn gedachten allesbehalve opwekkend van
aard. Wat zou er van hen allemaal worden
als zijn gezicht hem eena begaf 1 Juist op dat
oogenblik trad Joanna hem terzijde en over
handigde hem het boek.
„Een prijs.... en voor het t-eekenên! Wat
ben ik blij 1" riep vader, en ongeduldig
sloeg hij het oogklepje op, dat hij altijd dra
gen moest, om te zien, welk opschrift er op
den band stond. „Moderne schilders" las
hij- „Nu, je moet wel hard gewerkt heb
ben, kindje 1 Zoo jammer toch, dat jo je
nog zoo slecht bedwingen kunt, wat je hu
meur aangaat; je zou me zoo ontzettend
veel vreugde aandoen, als je ook dat nog
eena wat verbeteren kon. Zou je lat niet
eena willen probeeren) Dat zou UMriijk
zijn, nu wij allen weer bij elkaar ko
men na dat bosohverblijf van jullie 1"
Joanna slikte een pijnlijk iets weg io haar
keel en antwoordde.
Iedere schrede herinnert hem aan den ne
derlaag, den nutteloozen tegenstand achter
de ontmantelde muren, het .verraad van
de radja's, de besluiteloosheid van de Fran
sche ministers.
Achter hem zingen de soldaten in hun
taal een vreemd en droefgeestig lied. Dei
dag breekt aan. De weg loopt nu door
een nauwe vallei te midden der bosschen.
Plotseling ontmoet de compagnie pen
troep Hindoes. Eenige hunner zijn ge
wapend met slechte sabels, maar het zijn
klaarblijkelijk -slechts kooplieden die van
de eene stad naar de andere trekken, om
hun balen met stoffen, kostbare wapens
en zeldzame voorwerpen te verkoopen.
Een rjjke buit voor de soldaten. Hef
instinct van de plunderaren, dat in hen
sluimert, ontwaakt. Juichkreten en bedrei
gingen weerklinken; een der kooplieden
die weerstand bood, valt op den weg neer
en zijn burnoc wordt rood gekleurd. De
balen worden uitgeladen.
Maar de kapitein heeft zich" op zijn paard
omgewend. Met een pistoolschot heeft hij
het hoofd verbrijzeld van den soldaat, die
'den koopman wondde. Zijn heldere stem
jloet het tumult verstommen.
De Hindoes blijven staan. De kapitein
staat voor hen, met getrokken degen en
bleek gelaat, en zijn blik is zoo streng
'dat onmiddellijk stilte intreedt. Eenige
oogenblikken en de compagnie staat .onbe
wegelijk, stom en verslagen.
„Wie is uw aanvoerder?" zegt de kapi
tein tot de kooplieden.
„Ik, heer," zegt een grijsaard, die naar
voren treedt' en zich buigt. „Onze rijk
dommen zijn voor u. Maar wij hebben
vrouwen .en kinderen. Laat ons alleen het
leven."
„Is uw metgezel ernstig gewond?"
„Neen, heer, binnen eenige dag611
'de sabelhouw genezen zijn."
„Hij, die hem gewond heeft, zal niet' ge
nezen, Begraaf zijn lijk, neem de balen
terug fen vervolg uw weg. Onthoud, dat
de soldaten van den Koning van Frank
rijk de kooplieden niet bestelen."
Een kort bevel en de compagnie ver
dwijnt in de schaduw van den avo.nd, ach-
jer de! palmboomen.
Een maand later ligt de compagnie in
een versterkt fort, dat een belangrijke pas
verdedigt, op ecnigen afstand van de stad
Madras. Maar de gedachten van den ka
pitein zijd nog treuriger, want de Engel-
schen zijn steeds overwinnaars. Hij heeft
Idie bloeiende steden niet meer teruggezien
vol weelde en vol paleizen, die slapen
onder de takken der palmen. De Engel-
schen hebben hun gebied uitgebreid en nu
verdedigt hij nog alleen het fort, dat hem
is toevertrouwd, .tegen hunnfi herhaalde
aanvallen.
De dagen zjjn snikheet. Een gloeiende.
zon blakert de muren. De bremzen ka
nonnen zwijgen en toch schijnt het zwar
te metaal als gegloeid in het vuur. Dezen
morgen hebben de belegeraars getracht;
„Ik zal mijn best doen, vader. Maar o,
waarom gaat u tooh naar dien dokter on
laat ons dan alleen
„Maar, lieveling, als mijn oogen nu daar
door beter kunnen worden. Denk eens aan,
hoe verschrikkelijk het voor mij is, om nu
maar voortdurend leeg te zitten en hoe
ontzettend veel erger nog, als daar eens
blindheid op moest volgen 1"
Joanna beefde over heel haar lichaam
toen vader die verschrikking uitsprak en
gauw liet hij el' dan cok maar op volgen:
„Nu, meisjelief, dus ik verwacht van jou,
dat je verstandig bent met de kleintjes,
dien tijd buiten. Juffrouw Bruins, daar
waar je komt, heeft indertijd nog bij je
grootmoeder gediend en is een erg best
mensch, die heel goed zal zorgen voor jul
lie liohamelijk welzijn, daar kun je van
op aan. Verder gaat Betsy natuurlijk mee
en Jan zal ik ook eens ernstig onder han
den nemen, dat hij zioh verstandig gedraagt,
ten minste 1"
„Hier heb ik nog c u verfdoos en wat
penseelen en zoo, voor jo bij elkaar ge
scharreld; misschien heb jo dan wel eens
lust, een paar studies te maken buiten van
do mooie «lekjes, die je daar ziot iri het
het fort t"e' nemen. Gedurende twee Uren
hebben corps na corps zich' op 'de vesting
geworpèin te midden van rook en stof.
De kapitein heeft den arm in een ver
band. Dooden liggen uitgestrekt op Hen'
vloer. Een gewonde kreunt hartverscheu
rend.
De markies de Courtanvaux beschouwt"
Hen horizon. Er Is geen mondvoorraad
meêr in het fort. Er is geen water meer in
de regenbakken dan voor drie dagen. Er
zijn geen kogels meer voor de kanonnen.
Alleen een weinig kruit in de magazijnen,
maar men heeft niets meer pm de Engel-
schen te bestoken.
Een soldaat treedt' naar, voren
„Kapitein, een parlementair vraagt, jot
U te worden toegelaten."-
„Laat hem komen." i
Een Engelsch pffider treedt' naar voren
met geblinddoekte oogen.
„Mijnheer de commandant, ik breng u
dezen brief van lord Anson, die de Engel
sche troepen aanvoert,"-
De markies leest;
„Kapitein, geef u over, ik weet door
een deserteur, dat u geen kogels meer
hebt voor uw kanonnen.
Alle tegenstand is nutteloos. Gij zult
met krijgseer mogen aftrekken; maar
de kooplieden uwer stad zijn rijk. Zij
moeten honderdduizend pond betalen."-
Op de wallen van het fort heeft' de mar-
kies de Courtanvaux den rijkste der koop
lieden laten komen.
„Wij kunnen u niet meer verdedigen,"
heeft hij hem gezegd. „Wij hebben geen'
kogels mfeer voor onze kanonnen. Ik geef
mij over. Gij zult honderdduizend popd aan
de overwinnaars moeten betalen."
„Geen kogels meer 1" antwoordt de koop
man. „Maar ik zal u voldoenden voorraad
geven."
Eenige oogenblikken later komt liij terug
en met hem komen zware wagens die kra
ken onder hun last, als zij de poort binnen
rijden. Zij zijn met zakken beladen.
Met levendige gebaren opent de grijsaard
deze zakken en stort den inhoud uit, en
goud- en zilverstukken vallen aan den voet
der kanonnen. Er zijn duizenden en Öui-
zenden goudstukken.
„Ziehier, lieer, munitie pm uw kanonnen
te bedienen."
En de parlementair is vertrokken, per!
brief voor lord Anson medenemende.
Toen zijn de Engelschen zonder aarzelen
naar voren gerukt om de muren te be
stormen, en een vroeselyke uitbarsting van
acht bronzen kanonnen heeft de besten
hunner mannen ter aarde geworpen, terwijl
de pverigen vluchten,
Nu liggen ontelbare vijanden op 'd§ vlak,
te uitgestrekt.
De Engelschen zullen zp niet begraven,
zij hebben het nuttelooze hunner aanvallen
ingezien.
Het fort' is onneembaar, en nog dipm
zelfden avond is hun kamp ledig.
bosch Als ik weer heelemaal beter word,
dan zul je geregeld les van mij hebben.
Maar laat nu je prijB ook aan Mama zien,
die zal het ook heel flink vinden."
Mevrouw Faarders kwam net de gang
door, zette een heel koud-onversohilliig ge-
zioht en zei: „Nu, als ze wisten, hoe je je
thuis gedroeg, hadden zo een prijs toch ze
ker wel achterwege gelaten! Laat ik nu
daar buiten niet zulke klachten van je krij
gen hoor! Betsy zal geregeld schrijven en
blijkt het dat het nog niet beter gaat, dan'
moet je na de vacantie maar naar kost
school! Begrepen?"
Nu, Joanna had het zwaar te verantwoor
den, om een paar brutale woorden binnen
te houden, maar toch gelukte het haar en
kon ze zelfs vrij vriendelijk spreken tegen
broer Jan, die tooh ook in ieder geval twee
jaar jonger was dan zij. Hij was elf, zij dus
dertien en Nel en Bob waren tweelingen,
die waren beiden acht, ofschoon Bob altijd
voor den jongste doorging!
Jan was nog altijd niet verzoend met dat
idee?, van de heele vacantia „levend begra
ven te zitten" in een bosch, zooals hij het
uitdrukte. Maar na een erstig onderhoud
«et zijn vader tobde hij daar ook niet lan