VOOR DE JEUGD lEIDSCH DAGE1AD No. 15486. Woensdag* Aug*ustus. Anno 1910. m K ;T?i;ïfI;iHi iii ii ïïTiiMÏ iT|T;^®TÊ'0- 6>—<9 -i iv. ►3 De Vrouw, die dsn moed iiad. Da wraak van het woud. 9 O 6>»r<P •>- Onbegrijpelijk is de zelfopoffering van sommige mensolien. Zoo gmg er den Turksch-Russischen oorlog van het jaar 1878 een Engelsche pleegzuster mee, Miss Marsden, die zóózeer getroffen werd door het zien van twee melaatscke soldaten, dat zij besloot zich het lot dier ongelukkigen aan te trekken. Daar zij in Rusland gehoord had, dat er in Oost-Siberië een plant groeit, die in vele gevallen verlichting schenkt voor deze vreeselijke ziekte, ja soms zelfs genezing, maar dat de bewopers der streek, waar de plant groeit, heel geheimzinnig zijn met haar naam, nam Miss Marsden zich stellig voor, zelve de reis te volbrengen naar dat ijskoude Siberië. Nu de moeilijkheden van zoo'n tocht zijn onbeschrijflijk. Maar ook het lot der melaatsohen in Siberië was al- lervreeselijkst, tot op dien tijd, waar nu juist door den invloed dier krachtige yrouw al zooveel verbetering in is gekomen Wanneer het namelijk bleek, dat iemand door melaatschheid was aangetast, werd hij door de zijnen als een gevaarlijk dier .weggejaagd, uit vrees voor besmetting. De eenige schuilplaats2 die hem verleend werd, was een walgelijke hut, waarin waar schijnlijk een andere melaatsche gelegen had en ook gestorven was. Bovendien was Hij verplicht een kruis voor de hut te plaat sen, ten teeken, dat men zijn woning sohu- wen moest. De ellende was dus onbeschrijf lijk Dank zij de pogingen van Miss Mars- den nu en dank zij ook tal van vrijwillige medearbeidsters zijn er hospitalen opge richt in Rusland en n£et alleen daar, maar ook in Amerika zijn toen kort daarna dè harten en beurzen geopend v or dit liefde werk. Zelfs heeft men tegenwoordig alle hoop, de zieken radicaal te kunnen genezen, ofschoon er natuurlijk nog enorm veel te doen valt op dat gebied. Het grootste gevoel van dankbaarheid doorstraalt ons echter altijd, als wij denken aan de moedige vrouw, die het eerst die schijnbaar onmogelijke pogingen in het werk stelde. Maar zij had een geloof, dat bergen verzetten kont zij had dezelfde leuze als de kruisvaarders zoovele eeuwen gele den: „God wil het!" Door die gedachte geleid was Miss Mars den in staat, het bovenmenschelijke offer te brengen. Coenraad, de houthakker, ging op een goeden dag met zijn bijl in de hand er op uit om een der oudste eiken van het geberg te te vellen. Bij den eersten slag beefde de boom tot in al zijn bladeren, bij den tweeden slag sprong uit het midden van den boom een klein mannetje met een grijzen baard en van top tot teen in Let groen gekleed; hij liet zich langs de takken glijden en sprong zoo vlug als een eethoorn van tak op tak. Op het oogenblik dat hij op den grond sprong, keerde hij zich om, wierp een laat- sten blik op den boom en verdween met een gü. Het was een geest zooals er in eiken boom een leeft, die groot wordt en oud met hem. Coenraad, die aan het geld. dacht, dat het mooie hout van den eik hem zou opbrengen, had den boomgeest, niet zien voorbijgaan. Deze ging door het bcsch tot de plaats waar de schapen van Coenraad graasden en kwam weldra bij een rotsmuur aan, waarop de sneeuw nooit meer smelt. Daar woonde in een sombei hol de koning van den Berg, een zeer oud en zeer rustig man. De boomgeest trad bij hem binnen en vertelde hem, hoe" een mensch hem met bijlslagen uit den boom verjaagd had. „Ik heb dien man toch nooit anders dan goed gedaan. In den zomer heeft de rc-ha- duw van mijn groene bladeren hem ver kwikt; in den winter en in het voorjaar hebben mijn droge wortels en bladeren de waterdruppels tegengehouden en zoo ver hinderd om alle tegelijk in het dal te stor ten. Koning van den Berg, wreek mij 1" De koning van den Berg antwoordde: „Sedert jaren, sedert eeuwen komen schepsels zooals gij hij mij om op dezelfde wijze tot mij te spreken. Geesten van eiken, van ka&tanjeboomen, van dennen en van beuken, verjaagd door den mensch, wien aij niets dan goed gedaan hebben, alle smee- ken mij om wraakneming." De koning van den Berg begon hoe lan ger hoe langzamer te spreken. De groene geest werd ongeduldig en riep uit: „B:. mijn grijzen baard, zij hebben gelijk. De mensch wordt te onbeschaamd. Waarom vracht, gij om een sneeuwval bevel te geven hem te verzwelgen, aan de rotsen om hem te verpletteren? Wraak!" De koning van den Berg antwoordde: „Geduld." Zonder een belofte verkregen te hebben ging de boomgeest- weg. Den volgenden dag werd de oude boom stuk gehakt en vervoerd; Coenraad velde een tweeden boom, daarna een derden en maar steeds meer, zoodat er na korten tijd van het woud niets meer overbleef dan eenige struiken en heel jonge boomen. Die jonge boomen verheugden zich. Zij hadden niets meer om zich heen om lucht en zonneschijn tegen te houdenzij genoten van het licht, van de vrijheid. En zij wer den gauw groot. „De berg zal er weer spoedig even groen uitzien als vroeger", zeiden zij. „Geeft ons intusschen maar te eten", vroegen de geiten en zij rukten met haar tanden de jonge bladeren af. Honderden geiten deden dit en weldra verdorden de jonge boompjes en stierven. De kleine boomgeesten sprongen er uit en gingen zich bij den Bergkoning bekla- gen. „Gij hebt toegestaan dat de menschen de oude geesten verjaagd hebben; nu is het onze beurt om u te verzoeken ona te wrth ken." Zij sprongen als hagedissen om hem Heen; hij antwoordde heel kalm: „Geduld!" „Gij kunt nooit iets anders zeggen", hef» namen zij. „Als een antwoord goed is, waarom moet het dan veranderd worden?" Zij verwijderden zich, maar den volgen den dag kwamen er weer anderen en dit ging zoo door tot het laatste boompje ge storven was. Op de plaats van het bosch strekte ziofc weldra een veld uit. Coenraad zag er met genoegen zijn geiten en schapen op grazen en daar hij een rijk man was geworden had hij een aardig huisje met groene blinden in het dal'laten bouwen. Gedurende verscheidene jaren schikte zich alles in zijn lot óp den borg en werd de koning met vrede gelaten. Op Zekeren dag kwamen er troepen grasgeesten aan, die zich over de regendruppels, die in hun snellen loop goec^e, v^eidegrond meesleep* ten, beklaagden.'*'" „Waarvan zullen wij, moeten leven, all wij geen voedsel meer hebben?" De regen druppels werden voor „den troon van den Bergkoning geroepen: „Waarom hebt gij dat gedaan?" vroeg de koning. „Dacht gij, dat wij voor ons pleizier onze jurkjes vuil maken. De boomen zijn er niet meer om ons tegen te houden. Hfct is d6 schuld van de boomen." „En dat is de schuld van dien mensch", riep on de boomgeesten. „Wraak Wraak riepen dj allen. De Bergkoning antwoordde niets anderf dan: „Geduld." Zooals te voorzien was, werd er hoe lan ger hoe meer aarde van den berg losge> maakt, zoodat de schapen hoe langer ho6 minder te grazen vonden. Zij stelden zich echter gerust, als zij naar de vette weiden in het dal keken. Zij zouden minder gerust geweest djn, als zij op een mooien zomernacht een klei ne witte gestalte voor den Bergkoning had den zien gaan en gehoord hadden wat zij zeide. Vroeger, o Bergvorst, gehoorzaamden mij alle waterdroppels, als ik u bevelen gat om hun plichten te volbrengen. Maar tegen, woordig merk ik tot mijn groot verdriet op, dat er 's morgens telkens meer drop pels op het appèl ontbreken. Dat kan zoo niet voortgaan, o koning De Bergkoning gaf bevel een waterdrop pel voor hem te doen verschijnen. Deze zer» het volgende: „De tegenwoordige behandeling is -on rechtvaardig. Wij wenschen niets liever dan de droge bladeren te verfrisschen en den dorstigen bodem te drenken. Maar dit wordt ons nu onmogelijk gemaakt. Dat ii de schuld van de boomen, die de aarde moesten tegenhouden. Nu moeten wij ovei kalen rotsgrond loopen." „Het is de schuld van de menschen, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11