VGDR DËUEUGD r ISIDSCH DAGB5AD No. 15480. Woensdag* lO Augustus. Anno 1910. itas»! i •sue f t (loe dankbaar een groot man was, voor al wat zyn moeder voor liern gedaan had. Hoe Minka weer boven water kwam mm «V &6m VWVWV t t t .4 Ti/.V SS323 Misschien hebben jullie wel eens gehoord yan den grooten Franschen dichter Fran cois Coppée. Nu, menig gedicht en menig stukje proza heeft hij geschreven, dat blijk geeft van het diepste gevoelen. Nooit was de groote man echter welsprekender, dan wanneer hij het beeld zijner geliefde moe der voor oogen riep. Hoor slechts, hoe in- nig-teeder en dankbaar hij van haar sprak „Mijn moeder was de vrouw van een be ambte aan een ministerie. Zij had acht kin deren gehad; vier waren er in leven ge bleven; drie groote meisjes en één klein jongetje. Dit geiin moest rondkomen met het traktement van den vader, dat voorze ker niet hoog was en ik verzeker u, dat het dan ook een lastig vraagstuk was om op te lossen, want men wilde toch zijn stand op houden. Nu, gij kunt u voorstellen, -rat een geduld die huismoeder moest bezitten en hoe vindingrijk en zorgzaam zij altijd moest zjjn om haar gezin eer aan te doenOm vijf uui 's morgens stond zij altijd op en cr warm dikwijls middagen, dat het eten schraal ge noeg was, maar altijd werd het voorgecliend op een helder, wit tafellaken en 's zomers zette moeder zelfs dikwijls een bouquet je op tafel om de kamer wat op te vroolijken. Ik zou wel tot morgen kunnen praten als ik. u al die heldendaden wilde opnoemen, die goede moeder nog verrichtte. Zii hlesJ steeds opgewekt en lachte nog onder het inspannendste werk Heerlijk, als men een man van dagen zóó de nagedachtenis zijner moeder hoort roe men! En heerlijk ook de zoon, die zoo'n moeder heeft 'gehad; geloof maar vrij, dat die gelukverspreidende moeder hem een verkwikking is geweest, heel zijn leven door,, en hartelijk wensch ik jullie allen toe, dat je ook zoo in staat zijt, de ouderlijke zorgen te begrijpen en te waardeeren I ,,'t Ig beusch té erg! Kijk eens naar mijn armhuilde Minka, de oude pop in de kin derkamer. „Kinderen zijn toch kleine wreedaards, maar Bob is zeker nog de erg ste van allemaal Aloida een fijn, wassen popje, die net te rug kwam van de wandeling, zag Minka eens met medelij deaden blik aan en sprak toen: „Jou arme, oude Minka! Ja, je bent al tijd in het hoekje waar de slagen vallen. Heeft die nare Bob je nu een arm en een been uitgetrokken V- „Ja, hij slingerde me rond en was net aan het zingen van „Alle eendjes zwemmen in het water", toen ik bij den laatsten „tra- la-la-la-la" ineens met een zwaai tegen het harde hobbelpaard aanviel." „Iioo vreeselijkjammerde Aleida j bij zichzelve echter dacht ze: „Nou, voor jou komt het er nu niet zoo op aa.n: jij bent toch maar een oude lee- lijkerd; maar verbeeldt je, dat mij eens zoo- iets overkwamMaar wij willen wel een woordje van meelij over hebben voor de cude. Minka, die al zooveel dienstjaren ach ter den rug had: ze hoorde indertijd al aan Lucy's moeder en tal van kinderen hadden al met haar gespeeld. Daarom was haar haar dan ook niet zoo héél mooi, en op haar kleeren viel ook nog wel wat te zeg gen, want alles was ook maar goed voor „oude Minka". Maar toch was heel de kinderkamer in opstand, toen „oude Minka" op een goeden dag spoorloos verdwenen wasJa, het was met recht een heele opschudding en ieder- èen werd ondervraagd naar Minka. Doch' al les tevergeefs. Bob miste haar mis schien nog het meest, want die mocht natuurlijk niet spelen met Alei- da en Toetoe, Lucy's mooie nieuwe kinde ren, terwijl hij aan Minka zijn hart mocht ophalen! Moeder troostte hem echter, door-, dat zij terecht opmerkte „Hoort nu eens even hier, kinderen; Min ka was nu wel knap, maar toch kan ze niet uit eigen beweging en alleen zijn weggeloo- pen, dat kan een pop nu eenmaal niet." En toch bleef Minka weg; dat was het gek ste van het geval. De groote menschen verdachten er na tuurlijk Bob van, dat die het een of andet met Minka had uitgespookt, wat hij nu soms zelf niet meer wist, haar ergens buiten had laten liggen, of haar zoo goed verstopt had? dat hij haar nu zelf niet meer vinden kon.; Niemand vermoedde echter de volle waar heid, dat Minka was toegelaten in het feeën land Ja, het klinkt dan ook wel wat on waarschijnlijk, maar bij de feeën is alles nu eenmaal mogelijk, moet je maar denken! „Je hebt nu een-en-twintig jaar trouw en eerlijk gediend.", sprak de huisfee, die over Bob's en Lucy's huis waakte, „en nu mag je je eindelijk terugtrekken en wordt tot koningin bevorderd. Maar weinig pop pen houden het zóólang vol, en daarom ge raken ook maar weinige tot een zoo hooge eer „Ik koningin?" riep Minka verwonderd', „ik met mijn eene been en mijn eenen arm maar? Ik zou een mooie koningin zijn." De huisfee glimlachte slechts even'en blies haar meteen weg naar het feeënland, terwijl ze haar nog achterna riep „Je hebt je rust wel verdiend, koningin Araminka 1" Aleida en Toetoe konden haar ooren nau welijks gelooven. Te denken, dat die oude, leelijke Minka, waar zij beiden eigenlijk zoo op neer zagen, nu naar het feeënland was bevorderd. „Nu, wij zullen ook wel koninginnen zijn, als we het zoo tot 21 hebben gebracht 1"- merkte Aleida op met een gewichtig gezichi „Neen, lieve kinderen," antwoordde dei iüuisfee, „dan zijn jullie al lang van hefej tooneel verdwenen 1" Nu, dat bracht beide; poppen wel eenigszins tot nadenken. Zej ker, het was wel prettig om mooi en knap; te zijn, maar misschien was het toch nog! wel zoo verkieselijk vóór alles maar flink en sterk te zijn, zooals oude Minka 1 Toeto^ tenminste zei: „Bob zal haar wel missen 1" Een heele maand lang voelde Minka zich erg gelukkig. De feeen die natuurlijk niets, ten halve doen* hadden haar een nieuw-' been en een nieuwen arm gegeven. Zej kleedden haar in de prachtigste kleeren en; gaven haar hofdames en pages om haal); sleep te dragen, ook een gouden kroon en! een statiekoets. O, ze was inderdaad heel groot als koningin Araminka en al wat zdj te doen had was slechts voor. haar eigen! pleizier te leven, zoodat dit wel een he melsbreed verschil was met het plichtbe*' staan, dat zij achter den rug had. Iedereen, trachtte om het zeerst de koningin aange naam te zijn, haar te behagen en genot te] geven: als Araminka lachte, lachte heti heele hof, en al wat zij deed was even liefl als aardig. Een maand ging dit alles goed» en was de nieuwe koningin gelukkig en te-' vredentoen begon ze langzamerhand wat donkerder en somberder te kijken, ineens] derd er zelfs gefluisterd dat de koningin ge-] weend had en dat was een ongekend iet»' in Feeënland. „Wat kan daar wel de reden van zijn?"-, vroegen de hofdames elkaar af en zij zonden een nar die bekend was om zijn bijzonder aardige toeren naar de hofzaal en waarlijk die gaf koningin Araminka ook weer eenitgo afleiding. Maar ook diiir kwam een eind aan. Toen werd er om een toovenaar ge zonden die vele wonderlijke dingen deed.- Zoo wist hij b.v. een boterbloem in eenl roos te veranderen en die dan weer in een waterlelie, enz. „Dat is heel knapzei Araminka toen en ze beval haar koninklijken schatbewaar^ der den toovenaar een zak vol goud te ge~. ven. Maar toen verviel de koningin weer in haar gewone neerslachtigheid en men ver* moedde dat zij een of ander geheim verdriet had en dus trok eindelijk de oudste hofda me do stoute schoenen aan en vroeg: „Het doet ons onbeschrijflijk leed, dat wij Uwe Majesteit zoo betrokken zien. Behaagt het Haar misschien ook ons de reden van Haar verdriet mee te deelen, opdat wij het lenigen kunnen, zooveel als in ons vermogen is?" „Och, lieve feeën; de zaak is, 'dat ik zoozeer terug verlang naar huis." „Terug verlang naar huis!" vroeg een bekende stem. En daar stond ineens de lieve goede huisfee met een tevreden glim-, lach op het gelaat. „Och ja, lieve fee, U zult het wel heel on dankbaar vinden, want het is hier alles prachtig mooi, en heerlijk gemakke lijk ingericht; maar toch verlang ik naar huis, naar mijn oude kinderkamer, waar het wel druk was en rumoerigl maai; toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11