No. 1 5«"7.
IsHIBSGH DAG3ILAÏD, Zaterdag* 6 Augustus. derate Biad.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
A sin© 1910,
beginselen te propageer en, zij heeft sleïits
naar haar eigen beginselen te r e g e e-
ren.1' En deze fijne distinctie gemaakt
zijnde, verklaart „De Nederlander", dat zij
de billijkheid in de aanhangige wets voor
dracht niet betracht ziet, wat zij dan in een
paar vervolgartikelen poogt aan te tonnen
Yeel nieuws wordt daarbij naar de mee
ning van „Het Centru m7' niet aange
voerd. Het blad drukt er-zijn verwonde r Jig
over uit, dat de redactie van ,,De Ned
niet schijnt te gevoelen, dat de overheid,
naar haar Christelijke beginselen r e g e e-
rend, ook tot taak kan hebben, voor zoo
ver dit van haar afhangt, het gezinsleven
te beschermen, dat de basis vormt van Staat
en Maatschappij. Waarom toch mag de
overheid wel grenzen stellen aan den ar
beid der getrouwde vrouwen uit de werk
mansklasse, dien zelfs geheel verbieden, en
geen bepalingen maken in denzelfdon zin
voor de huwende ambtenares of onderwijze
res, vraagt het blad. De „vrijheid" en de
„rechten in eigen kring7', waarop „De
Ncd.zich beroept, zijn in beide gevallen
toch van geheel dezelfde „waarde". En zou
liet blad nu ook met een verwijzing naar die
„vrijheid" cn „rechten in eigen kring" do
strooming in de wetgeving willen verande
ren, welke zich richt op het teruggeven der
arbeidersvrouw aan haar gëzin?" De onge
reptheid van het gezinsleven is inderdaad
een voor de maatschappij belangrijke factor,
erkent „De Nederlander". Welnu, ligt het
dan niet op den weg der overheid, een fac
tor te beschermen, wanneer hij gevaar loopt?
,.H etCentru m" vervolgt dan:
Er zullen misbruiken insluipen, waar
schuwt „De Nederlander". Daargelaten nog,
of die voorspelling gegrond is, mag worden
gevraagd, of men ter wille van mog-lijk
misbruik een op zicbzilven go?den maatre
gel moet achterwege laten! Er worden vele
wetten op de cer> of andere manier ontdo
ken; maar nu zal „De Nederlander' toch
niet willen beweren, dat men ze daarom
maar moet afschaffen. Het goede, dat ze
hebben, is doorgaans neg zeer overwegend,
en tegen enkele der misbruiken, als boven
bedoeld, zouden zeer waarschijnlijk wel mid
delen te vinden zijn.
De „écnige vraag", waarop het bij dit
wetsontwerp aankomt is, volgens „De Ne-
derlauder", deze of het belang van den
dienst de voorgestelde maatregelen nood
zakelijk maakt
Het wil aan het blad toeschijnen, dat de
Volksvertegenwoordiging, welke over de
noodzakelijkheid der voorgestelde regeling
te beslissen heeft, op die vraag allereerst
antwoord zal moeten bekomen.
En indien dit antwoord niet bevredigend
is, zou „De Nederlander", eventueel ge
roepen haar stem over een dergelijk wets
ontwerp uit te brengen, op grond van de
door haar geopperde bezwaren zich' niet ge
rechtigd achten, haar stem aan dit ontwerp
te geven.
- H'ëtis
kirig van een zaak met zoo ernstige zedelijke
kanten, het Christelijk-historisch orgaan de
utiliteits-vraag derwijze vooropstelt en als
overheerscbend wil doen gelden. Echter g'e-
looven wij zegt „Het Centrum"
dat, bet niet moeilijk zal vallen op de ge
stelde vraag een voor het ontwerp gunstig
antwoord te verkrijgen. Als regel mag men
toch aannemen, dat de vrouw, die trouwt,
zich aan de zorg van haar gezin wil wijden;
en hoe zal zü dan tevens een goede ambte
nares en onderwijzeres kunnen zijn?
Het ingediende ontwerp tot L.fc vormen
van een fonds ten behoeve van de verbete-
ring van de kustverdediging
doet „Het H uisgezi n" schrijven:
„De zaak der kustverdediging is, mis
sen en meer dan eenig ander militair
vraagstuk, een zuiver technische kwestie
en zoo is het voor leeken niet wel doenlijk
ze naar behooren te waardeeren.
Men moet op het kompas der betrekke
lijk weinige volkomen deskundigen afgaan
en men zou dit ook willen doen mits die
deskundigen het maar eens waren.
Doch nu is het fatale, dat als bijna altijd,
de deskundigen het ook hier niet eens zijn.
De militaire ministers blijken het niet
op alle punten eens te zijn met den Raad
van Defensie en in dezen Raad loopen de
meeningen weer uiteen.
Indien de ministers konden zeggenzoo
denken wij er over en zóó denkt er ook de
Raad van Defensie over, dan was de zaak
spoedig beslist.
Nu de deskundigen afwijkende meenin
gen hebben, wordt het er niet gemakkelijker
op.
Toch kan de zaak geen uitstel lijden en
daarom mag vertrouwd, dat ze met bekwa
men spoed zal worden behandeld."
Met het oog op den nijpenden financiee-
len toestand acht „D ©Gelderland er"
de indiening van het voorstel tot verbete
ring van onze kustverdediging, waartoe een
fonds van 40 ru.llioen noodig zal zijn, min
der voorzichtig.
Kon men zich nu nog op de o n v e r ni ij-
delijke noodzakelijkheid
eener door docde weermiddelen verbeterde
kustverdediging beroepen, dan zou de Re
geering zich hiermede althans kunnen dek
ken, aldus,merkt ook dit blad op
Maar het is voldoende bekend, dat er in
militaire kringen zeer verschillend gedacht
wordt over het a-1 dan niet noodzakelijko
dezer doode weermiddelen. Nog voor eeni-
ge dagen verscheen een zeer deskundigo
strategische studie, waarin er op gewezen
werd, dat wij bast in staat zijn alleen door
onze levende weermiddelen elke landing pp
onze kust te beletten. Overigens; het is
een sterke partij onder onze militaire des
kundigen, die van oordeel is, dat het. beter
ware in de eerste plaats te zorgen voor een
deugdelijke en afdoende reorganisatie onz:r
levende weerkrachten.
En, waar de opinies zoo verdeeld zijn,
zouden we, voor zulk een problematiek nut
als de versterking der doode weermiddelen
eer 40 millicen gaan uilgeven?
Terwijl net volk niet. meer wachten kan
cp soc'ale hervormingen „geen dag en
geen nacht"
Terwijl de toestand onzer financiën,
zachtst gezegd, zorgwekkend is en allerlei
edschen van liet hoogste belang moeten be
vredigd worden
Wij vreezen, dat do Regeering weinig
steun zal vinden voor deze hare plannen.
En zoo ze al steun vindt in de Kamer, bij
het. volk zal ze dien steun niet vinden.
Ja, we kunnen de vrees niet onderdruk
ken, dat de allerbedenkelijkste verschijnse
len in ons politieke leven niet zuiden uit
blijven, wanneer de partijen der rechter
zijde deze voorstellen zcuden aannemen.
Redenen waarom wij onzen steun aart
deze wetsontwerpen met de meeste beslist
held weigeren.
Dr. Bronsveld bespreekt in zijn Kroniek
van de „Stemmen v o'o V\ n i r h e i d
en V r ed e" den „consaentie-krecb", in
„De .Beukelaar'' onlangs geuit door den
heer E. A. Keuchchius, dio van oordeel
bleek, dat de coalitie enkel een zaak iS
van ta-ct:ek. Toegevende, dat bij verbre
king der coalitie het aantal A.-R. en
C.-H. 'leden in de Kamer zeker zal slinken,
betoogde hij, dat, wanneer het v. rlies der
Roomsche hulp de A.-R. en (J.-H. partijen
er toe mocht leiden elkaar terug te vinden
op het terrein, waar hetze!id wortelbegin
sel tot volle ontwikkeling km komen, uit
het verlies in aantal winst in kracht ge-,
boren zou worden.
Zal naar die stem geluisterd worden?
vraagt dr. Bronsveld. Zal do coalitie wor-i
den opgezegd?
Hij antwoordt, dat dit een zwaar offer zou
zijn en aan velen den pas afsnijden om
carrière te maken. De „Christelijk© fond
sen" zouden op het Binnenhof aanmerke
lijk dalen. Men is gewoon geraakt aan die
weeldeteugen, waarvan een gezangvers ge
tuigt, dat ze „zoet" smaken. Men heeft
het „Christen"-zijn weten aan te passen
aan allerlei wereldschc allures en wat met
„vleeschelijke" wapenen is veroverd,
wordt niet op geestelijke wijs genoten.
't Zou ook een hardo cisch zijn voor velo
predikanten, om zich bij verkiezingen te
onthouden van propagandapreeken, waar-
De Staatkundige brief Van mr.
Van Houten doet „Het Huisgezin"
isclirijven
De heer Van Houten geeft in zijn Staat
kundige Brieven uiting aan twee grieven,
welke minstens bij ds. Bronsveld warmen
[weerkla: zullen vinden.
Hij is huiverig voor een Katholiek minis
ter van Justitie en hij wil den diploma-
'tieken vertegenwoordiger van den II. Stoel
bij ons Hof weg.
Omtrent het eerste punt kpüde
heer Van Houten gerust zijriw.^v,^
Ook een Katholiek minister Justitie
weet, dat Nederland geen Itoomsel^Iand is.
De lieeren Kuyper en Lokmaïr ~vveteri het
eveneens en de Staten-Generaal zouden aan
een „Roomsche" wetgeving hun goedkeu
ring niet hechten.
Natuurlijk is het li-eel iets anders, of men
een minister van Justitie heeft, die allen
godsdienst wegcijfert, of een die in de wet
geving met den Christelijken godsdienst re
kening houdt
De grief van den heer Van Houten gaat
dan ook minder tegen den Katholieken, dan
tegen den Christelijken minister van Justitie.
En wat zijn tweede grief aangaat, waar
om heeft, indien 's Pausen vertegenwoordi
ger beslist weg moet, de heer Van Houten,
toen hij Minister was, niet de noodige stap
pen gedaan om daartoe te komen
Hij kan toch kwalijk van het ministerie-
Heemskerk verlangen, wat het ministerie-
Röe.11-Van Houten zelf in gebreke bleef te
doen
"Want' ook (le heer Van Houten moet
'toegeven, dat het niet dapper is een and-er
het odjum te willen laten dragen, waar
voor men zelf in zijn tijd is teruggeschrikt.
„Het Centrum" schrijft:
„De verblinding, waaraan de oud-min.ster
ónder den invloed van zijn anti-clcricalismc
lijdt, spreekt reeds duidelijk genoeg uit zijn
potsierlijke poging, om de wereldpositie des
Pausen weg te cijferen. Goed beschouwd
zon de II. Vader niet meer zijn dan een
particulier persoonimmers, onze Staat kent
hem slechts als hoofd eener zij 't dan ook
„internationale particuliere vereeniging."
Jammer voor den heer Van Houten, dat
nog zoo kort geleden, ter gelegenheid dsr
interpellatie-Van Doorn, van niet-Katholriko
ien zelfs anti-clericale zijde eenigszins an
ders over den souvereinen Opperherder ge
sproken is. „De Nieuwe Ct-." wees in een
hoofdartikel uitdrukkelijk op de interna
tionale positie des Pausen, en de interpel-
lant. Van Doorn zeide in da zitting dar
Tweede Kamer van 24 Jnni:
„Ik zal niet uitweiden over de interna
tionale positie, die de Paus nog bekleedt,
ïnaar dat de Paus nog als Souverein door
onze Regeering wordt erkend, volgt onmid
dellijk daaruit, dat hier bij H. M. de Ko
ningin geaccrediteerd is een gezant van den
Pauselijken Stoel. Het feit, dat men een
gezant ontvangt, toont aan, dat men erkent
dat men te doen heeft met een souv-ïrein-3
macht. Geen staatshoofd ontvangt gezanten
van andere dan. souvercine machten. Nu
moge het waar zijn, dat wij geen gezant
meer naar het Vaticaan zenden, het feit,
dat de Regcering hier een pauselijk ?n inter
nuntius ontvangt, bewijst, dat zij den Pans
erkent als een souvereine macht.
„Maar ik zou er dit willen bijvoegen, al
zou, wat ik ten sterkste ontken, men mo
gen zeggen: Och, de Paus is voor onze
Regeering, voor ons land, voor ons volk
slechts een gewoon particulier, dan zou
ik dit toch wel wat kinderachtig vinden.
„Men kan staatrechteüjke theorieën zoo
breed uitspinnen als men wil, maar het is
eenvoudig kinderachtig om te zeggen, dat
de Paus is een eenvoudig Italiaansch bur
ger, een homo ig.no tu s.
„Daarvoor bekleedt de Paus toch een ie
hooge positie om zich zoo van de zaak af
te maken, als men gedaan heeft, toen een
lid van de Doema minder aangendme woor
den over ons land uitsprak.
„Al ware het nu zoo, dat de Regeering
den Pans niet als souverein erkent, dan
pog zou ik zeggen, dat het toch op den
weg ligt, waai* zijn feitelijke positie zoo
Stella..
66)
XI.
De pauze voor den cotillon is begonnen;
de balzaal is bijna leeg. Bnkel zoeken een
paar heeren de plaatsen uil, die ze voor den
cotiilon voor zich en hun dames zouden be-
geerenen een paar lakeien ruimen flar
den van tule en tarlatan, kunstbloemen en
echte, een gescheurden, weggeworpen hee
renhandschoen, en zoo meer, zegeteekenen
van de zich overwinnaar toontnde anirno,
van dit slagveld van het genoegen weg. Ed
gar zegt tot zichzelf* dat nu eindelijk cok
zjjn uur gekomen is; het uur, waarin hij
zich grondig zal kunnen schadeloos stellen
voor de tot-nu-loe heldhaftig gedragen ver
veling. Inmiddels gaat- hij naar het buffet,
om zich niet een glas in ijs afgekoelden
champagne te verfrisschen, en in de hoop,
Stella eindelijk weer to yinden.
De eetzaal bevindt zich een étage lag^r
dan de balzaal. De beide verdiep ngen van
het huis zijn verbonden door een met uit-
heemscho gewassen versierde, buitenge
woon schilderachtige trap, die naar een
met oud-Vlaamsche tapisserieën behangen
portaal voert.
Het buffet is uiterst schitterend voorzien
en de gasten, die het belegeren, vooral de
voornameren onder hen, gedragen zich on
behoorlijk. Aan verscheidene merkt Edgar,
dat hun de uitmuntende Cliquot van mr.
is, om een woord van protest te doen hoo
ren."
En in zijn tweede antwoord aan den Mi
nister en andere sprekers zeide de heer.
Van Doorn nog: „Hij (de internuntius) i£
hier geaccrediteerd, hij dient zijn geloofs
brieven in bij de Koningin, gelijk de ge
zanten van andere landen en onze Regee
ring, die dien gezant ontvangt,erkent hem
als een gezant zoo goed als dc anderen en
erkent daarmede tevens den Paus als sou,-
yerein."
Dezo redeneering aldus vervolgt „Het
Centrum" is volkomen juist. De over
weldiging der tijdelijke markt heeft de sou-
vereiniteit des Pausen niet weggenomen,
noch zijn internationale beteckcnis als sou
verein doen verdwijnen. Met den koning
van Napels, den groothertog van Toscane,
de presidenten der Bóeren-republieken was
het beloop der zaken natuurlijk geheel an
ders. Do heer Van Houten weet dit even
goed als wie ook. En wanneer hij dus als
zijn verlangen uitspreekt, dat de internun
tius niet langer door onze Regeering zal
worden erkend en ontvangen, dan is dio
verwijzing naar Napels, Toscane en de Boe
renrepublieken kenschetsend voor do onrede
lijkheid van dat verlangen, voor de onhoud
baarheid der praemisse, waarop de oud-mi
nister zijn redeneering bouwde cn voor het
gemis aan elk ander motief, dan dat van
het meest benepen anti-clericalisme.
„D o Maasbode" merkt op dat in
Van Houtens vijfden staatkundigen brief
wordt behandeld de Borromaeus-eneycliek
uit staatkund:g oogpunt, hoewel uit ieder
w oord te proeven is, dat een uiterst fel
antipapismo den schrijver inspireerde.
Mr. Van Houten stelt zien in dezen brief
op een standpunt, als ware ons heele Ne
derland een verzameling van het zuiverste
ras liberalen.
Hij negeert ten eenenmale wat bij do
stembus toch zoo herhaaldelijk gebleken is
in de laatste jaren dat het overgroote
deel van ons land n i e t is liberaal en n i e t
is ongcloovig, maar antiliberaal en Chris
telijk.
Hij stelt hier eischen en geeft bevelen,
als ware hij dictator. En dan moet men
weten, dat hij die den Paus beschimpt als
een „gevallen grootheid" zelf door alle frac
ties van het liberalisme is uitgebannen. Een
oud en gemelijk man, die alleen in zijn haat
tegen 't Katholicisme nog het vuur van
joDger dagen bewaard heeft.
Zóó sterk is dat laatste gevoel bij hem,
dat hij zich niet schaamt zich bespottelijk
aan te stellen; ja zelfs de staatkunde schijnt
hij niet te willen kennen, hoewel men toch
uit den titel „staatkundige brieven" zou
opmaken met een autoriteit op dat gebied
te doen te hebben.
Mr. Van Houten wil den internuntius
naar Rome verbannen.
Een onvoorzichtigo en bespottelijke
wensch.
Weet hij niét," dat "ruim eéri 'dórde deel
van de Nederlandschebevolking Katholiek
is en dat een afbreken van de d'plomatie-
ke betrekkingen met den Paus terecht de
ernstige misnoegdheid van alle. Roomschen
zou opwekken?
En is de verbittering van ruim een derde
deel der inwoners iets, waarmee men naar
hartelust spotten kan?
Is het al n:et grievend genoeg, dat men
irt—1871 den Hollandschen gezant bij 't Va-
tilt ean terug riep?
Er zijn grooter en machtiger landen dan
liet onze, die een diplomatieke® vertegen
woordiger bij het Vaticaan hebben. Die lan
den stellen er prijs op, in goede verstand
houding te leven met den Paus van Rome,
het zichtbaar opperhoofd van Christus'
Kerk op aarde. Daar wenscht men rekening
te honden met de billijke verlangens der
Katholieke bewoners. Daar is nog niet zoo
I die sectarische geest doorgedrongen als in
de liberalen hier
Of meent men, dat, zoo wij geen internun
tius in Den Haag hadden, de encycliek in
ons Land kalmer zou zijn opgevat? Of dat
dan althans in de Kamer er over gezwegen
zou zijn?
Daarvan moet men zich geen illusies ma-
Fane reeds tamelijk naar het hoofd geste
gen is.
Tevergeefs ziet hij rond naar Stella. In
een hoek ontwaart hij Sophie Oblonska,
met boo ze oogen en een allerlief-ton lach,
te midden van een schaar smachtende ver
eerders. Iets verder Stase in het lichtblauw,
met rozenknoppen en diamanten spelden
in het haar, klaarblijkelijk zalig, omdat een
Amerikaansche diplomaat haar handschoe
nen en een Russisch vorst haar waaier
houdt. Maar Stella zoekt hij tevergeefs. Hij
vindt den champagne slecht, waarmee hij
dien onrecht aandoet, cn zoekt geërgerd de
rookkamer op, om een sigaar te rooken.
De eerste, dien hij in het groote, met dik
ke rookwolken, als met een blauwgrijzen
nevel, gevuld vertrek in het oog krijgt, is
monsieur De ITauterive.Zijn gezicht is zeer
rood en hij vertelt blijkbaar iets, dat hem
grappig voorkomt, daar hij na iederen zin
luid lacht. De mannen, die om hem heen
staan, ,schijnon zich niet in dezelfde mate
aan zijn verhalen te verlustigen als hij zelf.
Leelijke woorden treffen Edgars oor.
„La cruche cassée Stella Meineck
een Oostenrijkscho de gewoonte onder de
jongedames in Weenen minnares van
prins Capito Ik heb dat alles van vorstin
Oblonska.
„Zoudt u de vriendelijkheid willen heb
ben, nog eens voor mij te herhalen, wat u
zoo juist aan deze heeren verteld heeft?"
zegt Rohritz, met moeilijk bedwongen toorn
op hem toetredend.
De Franschman schrikt, zwijgt als iemand,
die betrapt wordt stottert dan met een zwa
re tong: „Ik weet werkelijk niet, hoe u,
mijnheer er toe komtt u in een gesprek te
ken. De Kamer bemoeit zich wel eens meer
met zaken die haar niet aangaan.
Moeilijkheden levert de Pauselijke verte
genwoordiging niet ojd. Het is een zuiver
kerkelijke aangelegenheid, een zuiver ker
kelijk belang.
Moeilijkheden kunnen cr alleen komen
wanneer die opzettelijk gezocht worden; ze
kunnen ons alleen door de stokerijen der
secretarissen bezorgd worden. En het al of
niet aanwezig zijn van ccn Pauselijke inter
nuntius heeft daarmee niets te maken.
De andere vraag, welke mr. v. H.'wenscht
opgelost te zien, is „welke mate van ver
trouwen een niet-katholiek in streng-gcloo-
vige katholieken als staatsbestuurders stel
len kan."
Natuurlijk wil hij liefst geen enkel
Roomsch minister achter do groene tafel
zien, tenzij deze een „bekende zelfstandige
houding tegenover het kerkelijk gezag"
heeft aangenomen. Dus zoo iemand als bijv.
van Vorst.
Mr. v. H. had beter gedaan zijn ergernis
te luchten in een of ander anoniem pamflet,
waait in een „staatkundigen brief" komt
zoo iets minder van pas. Zelfs legt hij zijn
naam als rechtsgeleerde in de schaal door
zoo onzinnig te redeneeren als hij hier doet;
zijn haat verduistert zijn verstand.
Aan het slot van laar artikel vraagt „D e
Maasbode":
"Wit zijn de fundamenten van onzen
Staat, welke de hoofdbeginselen van ons
volksbestaan? Dit is zoo ineens niet te zeg
gen, want we vormen een gemengden Staat,
Maar dit staat in ieder geval vast, dat de
liberalen en ongeloovigen verre in de min
derheid zijn.
Het ligt dus voor de hand, dat mettertijd
de hoofdbeginselen van „ons" staatsrecht
zullen zijn de algemeen-Christelijke hoofd
beginselen, neergelegd in onze grondwet.
En dat is rechtvaardig.
Iïet staatsrecht is niet een neutraal be
grip het is liet recht, zeals dat werd opge
vat door hen, die het gaven. Zoo is ons te
genwoordig staatsrecht dan ook liberaal,
omdat zij, die onze grondwet maakten,
liberalen waren.
Wij hebben ons daarmee moeten verzoe
nen, hoewel er velerlei in is, waarmee we
niet akkoord gaan.
Maar zoo in een nieuwe grondwet de
Christelijke opvattingen zuilen worden
neergelegd, zullen daarmee de liberalen
genoegen dienen te nemen.
Natuurlijk is er een grens, tot waar men
zijn ideeën mag doortrekken; een grens, die
bepaald wordt door het algemeen belang.
Doch waar een van de hoofdbeginselen
van sociologie naar onze opvatting is de
sociale rechtvaardigheid, zal
waarschijnlijk meer rekening gehouden
worden met de rechtmatige belangen van
de minderheid, dan in het liberale regee-
ringstijdvak met onze belangen gerekend
werd.
Wat dat aangaat kam mr. Van Houten
gerust zijn en kan hij de hatelijke vraü^
„welke mate van vertrouwen een niet ka
tholiek in strong-geloovige katholieken als
staatsbestuurders stellen kan" voor zich
houden.
„H efeCó n.ifcfr u 'ïn" vintdt/r dat r de' arti
kelen, over het onderwerp: D e v r o u w e-
1 ij k e ambtenaar en het h u w e-
1 ij'k, geschreven door „De(n) Nederlan
der" in de kolommen van dat blad een iet
wat zonderlingen indruk maken.
Het zou te begrijpen zijn, meent het blad,
zoo men pleitte voor het inlassch'en van
meer uitzonderingsbepalingen in het aan
hangig ontwerp, of een langeren tijd van
overgang voorstond, maar dat men zich te
gen het ontwerp als zoodanig richt, doet
vreemd aan in een orgaan als het leidende
Ch ri s tel ij k-hi st o ri s ch e dagbl ad.
V/el zet de redactie voorop, zegt „II e t
Centru m", dat, ook naar haar oordeel,
de taak der vrouw op de eerste plaats m-
het gezin is gelegen en haar dus welknn
zijn al zulke maatregelen, als dienstig kun
nen wezen, om aan de vrouw die laak en
die plaats te verzekeren, maar, laat zij
daarop onmiddellijk velgen, „de overheid
heeft naar onze meening niet de roeping
mengen; dat u, ha, ha, hain het geheel
nist aangaat, ha, ha, ha! Met wien hel) ik
eigenlijk het genoegen?"
Edgar reikt hem zijn kaartje over. De
andere heeren willen zich terugtrekken,
vrije baan maken. Edgar zegt echter:
„Wat ik met mijnheer De Hauterive uit te
maken heb, mag ieder hooren. Hoe meer
getuigen het hooren, hoe liever het mij is.
Ik wil hem ter verantwoording roepen we
gens een even afschuwelijke, als dwaze be
lastering, welke hij zich veroorloofd heeft,
uit te spreken ten opzichte van een jonge
dame, die met mijn familie zeer bevriend
is. U zeide..."
„Ik zei wat ieder weet, wat dames uit de
beste kringen u zullen bevestigen, wat vor
stin Oblonska reeds lang heeft geweten en
waarvoor ik heden bevijzen heb gekregen."
„Zou ik naar die bewijzen mogen vragen?"
zegt Edgar, terwijl hij vol verwachting te
gen hem knipoogt.
Mijnheer De Hauterive trekt met een lee
lijke grijns van zijn dik gezwollen, rooie
lippen een gouden kettinkje uit zijn vest
zakje; een gouden kettinkje, waaraan een
in bergkristal gevat klaverblad van vier
hangt.
Met een korte, heftige beweging grijpt
Edgar er naar en ziet de op bet kristal ge
graveerde ster.
„U kent dien armband?" vraagt De Hau
terive.
„Ja!" zegt Edgar.
„Ik heb dien vandaag op het portaal voor
de woning van vorst Capito gevonden. Toen
ik bij den Vorst aanschelde, zei mij diens
kamerdienaar, dat de Vorst niet thuis was.
Daar ik van mijn kant wist, dat hij sedert
twee dagen met een verstuikten voet op
zijn chaise-longue ligt, meen ik daaruit n-
molijk zeker te kunnen besluiten, dat de
Vorst zijn redenen had, om niemand te
ontvangen. Welke gevolgtrekking maakt u
daa ruit?"
Edgars tong is zeer droog, maar met vaar
dige tegenwoordigheid van geest antwoordt
hij: „Ik maak daaruit op, dat mademoisel
le Meincck bij het bezoek, dat zij bracht
aan een, naar ik weet, in hetzelfde huis
wonende vriendin haar armband verloor,
en dat vorst Capito geen lust had, monsieur
De Hauterive te ontvangen
„Die opvatting toont meer goeden wil
dan scherpzinnigheid roept monsieur De
Hauterive uit. „Wil u mij toch den naam
van de vriendin noemen, die in nummer X
woont?" voegt hij er met loerende boosaar
digheid bij.
Edgar zwijgt.
„Nu, ziet u!" roept De Hauterive. „En
dan wilt u mij verhinderen, openlijk uit te
spreken, wat ieder ander met onbevooroor-
deelden blik moet zien, dat..." Doch eer
hij de woorden heeft uitgesproken, brandt
Edgars hand op zijn wang.
Een oogenblik later heeft Edgar de
rookkamer verlaten en is in do vestibule
om frissche lucht te scheppen.
Daar, tusschen de oud-Vlaamsche behang
sels, do Australische varens en de Italiaan-
sche magnolia's, tusschen de grijnzende
bronzen negers, die lampen van mat, ge
slepen glas, in den vorm van bloemkelken
omhoog houden, staat hij met het gouden
kettinkje in de hand. Het is hem, alsof men
hem met een knots op het hoofd had gesla
gen. Blauwe en roode vlammen dansten
bem voor de oogen. Een onbeschrijflijke
angst snoert hem de keel toe. Ilij zou het
wel luid willen uitscbreewen zou wel met
zijn hoofd tegen den muur willen slaan
onder zijn groote foltering. Hij kan het n et
gelooven en toch.... wantrouwen sluipt door
zijn aderen. Zijn adem gaat zwaar. Dat
zijn verdediging van Stella tegenover De
Hauterive, en de uitvinding van een in
nummer X wonende vriendin zwak cn on
beholpen waren, weet hij zeer goed; hij
weet, dat alles tegen haar spreekt.
Zoo heeft hij zich dan voor dc tweede maal
in zijn leven zoo vergist! Waaraan.zal hij ge
looven, wanneer die ernstige, donkere kin-
deroogen hem bedrogen hebben En plotse
ling, midden onder zijn gruwen en zijn ont
zetting, overvalt hem een innig medelijden.
„Arm arm kindzegt hij tot zichzelf.
„Veronachtzaamd, in de wereld rondgestoo.
ton, zonder steun, vaderloos en zoo goed als
moederloos!" Zal hij haar veroordeelcn
Neen, hij wil haar verdedigen wil haar
schuld voor anderen verbergen, haar logen
dc geheele wereld beschermen! Maar een
harde stem in zijn hart roept- Wat valt
daar nog te beschermen 1 Wilt ge, durft ge
haar het cenige aanbieden, wat haar nog
van de wereld zou kunnen redden, uw
hand..."
(Wordt vervolgd.)