Toen de vrouwen de baas waren. STOFGOUD. Goede eigenschap der insecten. ,F Dat' is' al ean hjeelsu tijd geleden. Nu fc'Jjn de mannen de ba^a, nu heeft iedena ïuan een huissleutel en' kan doan en laten ,\vat hij wih Maar er is een tijd geweest, "waarin de vrouwen wat te zeggen hadden, een tijd, waarin liet woord: oe que femme veut, Di®u le veut! ook de waarheid was. Zelfs in de politiek, von Bismarck, die er toen nog niet was, ten spijt. Dat was in de dagen der gedenkwaardige salons van de 'zestiende en achttiende eeuw, dia verdwa len zijn, zooals alles voorbijgaat, maar nog steeds, met een diepen zucht, terug wor den verlangd door de voorstanders van de regeering der vrouw, ook op het gebied der politiek. Wie ovör de Salon3 en een 9-tal vrouwen, Idie van daar uit. zich lieten gelden, het een en ander weten wil, kan ex em in het Engelsch verschenen werk over naslaan, getiteld „Beroemde Fransche salons" van Frank Hamel (uitgave van Methuen, Don- den). Wel zal hij bij de lezing tot de con clusie komen, dat het lxedendaagsclie leven, andere eischen stellend dan dat van een paar eeuwen terug, niet meer het geschikte is, om instellingen als de salons te doen bloeien, maar ongetwijfeld zal blijken, dat de lectuur een zeer onderhoudende is; zoo merkwaardig waren die salons en de dames, die er troonden, dat de geschiedenis er van nog heden onze belangstelling gaande houdt. Een dezer dames heette Ninon do Len- clos, die een bedorven „kindje" blojf en de mannen nog om haar vingers wist te win den, toon zij al negentig jaar oud was. Zij was een merkwaardige vrouw en niet 'de minste van $e hoedanigheden, waardoor zij bekoorde, was haar sterk op den voor grond tredende individualiteit. Met betrekking tot haar schreef La Bruyère in zijn „Caractères"„Een vrouw, die behalve en boven haar schoonheid, nog bezit de aantrekkelijkheid, die er uitgaat van een man van eer, is wel het bemin nelijkst schepsel ter wereld. Zij heeft de ver dienstelijke hoedanigheden van beide sek sen." Dat zij een vrouw was, op wie men aan kon, mocht een barer vrienden, De Gour- vi.le, tot zijn geluk ondervinden. Inder haast Parijs moetende verlaten, verdeelds hij wat hij bezat in twee dealen, en om het veilig to bergen, deponeerde hij 10,000 francs bij Ninon en een andere som bij een man .van aanzien. Teruggekeerd, ging hij zijn bezit opeischen, maar kwam tot zijn verbazing en schrik tot de ontdekking, dat de man van aanzien zijn rijkdom onder do armen had verdeeld. Indien dat gebeurt met het geld, aan zoo iemand toevertrouwd, wat staat er mij dan te wachten van een ander?" riep De G-ourville wanhopig uit. Maar toen hij bij Ninon kwam, omhelsde zij hem en ontving hem met grooto blijd schap. Zij was wat bi ij, verzekerde zij hem met groote hartelijkheid, dat hij ein delijk was gekoinen, om zijn eigendom terug te halen; het geld, dat zij ongeschonden .voor hem bewaard had en waarvan de ver antwoordelijkheid haai- zoo zwaar liad ge drukt. Op vijftigjarigen leeftijd en zelfs nog toen zij zeventig was telde Ninon ouder haar aanbidders mannen, die haar slaaf waren. Men verhaalt van haar, dat zij alleen water dronk en nooit iets anders; misschien het geheim, dat zij haar schoon heid tot op lioogen leeftijd bewaarde. Haar salon heette het Salon der Ridder lijkheid. Het Salon der Satire was dat van de bekende madame De Maintenon, geboren te midden van ontbering en armoede als Fran- qoise d'Aubigné en op 16-jarigen leeftijd gehuwd met Paul Scarron, den misvorm den dichter, die 42 jaar was. Dit salon vult in de Fransche geschiedenis een blad zij eyen romantisch ais belangwekkend. Want dez® zelfde Frangoise, die in haar jeugd zoo verjegen en zelfbewust was, dat beurtelings een blos of tranen haar yran- gyq bedekten en haar blik benevelden, als zij in gezelschap w^rd gebracht, werd later do yrouw van Loaowijk 2LIY Hot' is waarschijnlijk, dat hc-t huwelijk, Hetwelk voltrokken werd in een kleine kapel te Versailles door den aartsbisschop van. Parijs, plaats Jiad in de eerste helft van 1634. Het' toppunt van haar wenscKen bereikt hebbend, wan Mme. De Maintenon er gean zier gelukkiger om'. Daar is iets droevigs en treurigs in da schildering dozer vrouw, die stap voor stap een eerste plaats ver overt in Just trotscho land, dat Fr aula'ijk heet, en dfe dan terugverlangt naar de roezemoezige menigte, die zij, jaren gela den, maar al ta geneigd was te ontvlieden. Het verhaal van haar dagen aan het Hof, zooals het door haarzclve is gedaan, was uitermate droevig. Haar kamer m vergei leken bij can wink al, die, eens geopend, noodt leeg staat, en waarin des winkelier^ tegenwoordigheid altijd wordt vereischt. „Do bezoekers begonnen gewoonlijk te komen om halfacht 's morgens en dezen verdwenen om plaats te maken als anderen van hoogCr yang of stand werden aange kondigd, totdat 's IConings tegenwoordigheid ze dan allen van de vlakte verdreef. Zij kon fer niofc aan denken zich te kloe- den vóór do Koning heenging naar de mis, on er was nauwelijks tijd, dat zij haar ge beden zei. Om dien tijd was haar kamer oen kerk gelijk; eon af maar voortdurende processie bewoog zich, iedereen kwam door haar kamer hoenhet komen en gaan waren eindeloos. Zoo ging het dag in dag uit, zelfs gedu rende «de maaltijden; nooit een oogenblik voor haarzelve, geen oogenblik om te bid den zelfs. Wanneer do Koning voortgaat mot werken, gebruik ik het avondeten, maar het gebeurt nauwelijks eens in de twee maanden, dat ik dat op mijn gemak kan doen. Somtijds zendt de Koning om mij en .verzoekt mij haast te maken. Zoo ben ik altijd gehaast, en ik ben zelfs verplicht haastig te eten. Ik ben nu al op de boen van zes uren van. morgen, af en ik heb nog niet vrij kunnen ademhalen den heel en dag. Ik haast me en haast me, zoodat ik bijna flauw val. Om tien uren of een kwartier later gaat ieder een heen. Dan komt er een oogenblik voor mezelf en zal fk de rust nemen, die ik zoo noodig heb; maar dan gebeurt het, dat de zorg en d® vermoeienis, die ik door heb gemaakt, m® totaal uit den slaap houden "Waarlijk, dat was ook geen heilstaat; de vrouw, die niet zoo hoog grijpt, is ge lukkiger. X J UJ_ I Het ig een groote misvatting, dat onbe kendheid met het kwade een waarborg tegen het kwade zou zijn. O u i d a. Veel kon de mensch ontberen; alleen den mens oh niet. Ludwig Borne. UStarfeiPs dgp zee. Men spreekt dikwijls van den wondervol- len plantengroei der zeevan de in alle kleuren prijkende plantachtige dieren, die onder zee fantastische tuinen vormen, Bij deze bloemen dér diepte ontbreken ook de kapellen niet. Het zijn vissch'en van de grootte van een forel, uit de familie der trigliden, en prof. Doflein heeft ze in Ja pan verder onderzocht Zij hebben steeds roode en gele grondkleuren, en zijn ulijf- green gemarmerd. Nadert men zulk een rustig op den bodem zittend individu van deie soort, dan treedt men het volgend oogenblik verschrikt achteruit. Want het dier heeft plotseling een paar schitterend gekleurde groote vliezen uitgespreid gelij kend op do vleugels van een vlinder. Van de schoonheid dezer vleugels kan men x.Iet genoeg krijgen. Bij de eene soort zijn zij schitterend smaragd-groen met blauwe ran den en een fluweelzwart blauw-omrand oog er midden in. Bij een andere soort zijn de vleugels ook metaalgroen en op een der vleugels bevindt zich een aantal schitte rend blauwe oogen; ook de rand heeft die kleur. Het blauw herinnert aan echt lapus lazuli en zuiver turkoois; het groen aan glanzend koper. Beide kleuren hebben eer. glans, zooals die anders in de natuur slecht^ voorkomt op de vederen der papegaaien of paradijsvogels. De vrouwen van BJs^aind. Er is geen gezellig verkeer in IJsland zooals wij dat kennen. Vooral niet onder do vrouwen. De vrouwen wachten thuis geen visites af, geven zich niet over a'an de ge noegens van het gezellig verkeer, en houden er geen kransjes op na. Of zij daarom nie mand over den hekel halen, laten we in het midden, maar dit is zeker, dat een IJsland- sche vrouw altijd bezig is. Elk gezin zorgt voor zijn eigen voedsel en kleeding, en leeft in hoofdzaak van de schapenfokkerij en de vischvangst, waarbij de vrouw al even hard als de man meesjouwt om het dagelijksch stukje brood. Ook in de bebouwing van den grond heeft de vrouw eon belangrijk aan deel. Bovendien rijden zij het land af en verkoop en of ruilen de voortbrengselen xan haar arbeid. Maar ook voor ruwer werk nog zijn zij te vinden. Men kan ze, om iets te noemen, bezig zien aan de havens bjj het laden en lossen van schepen. Gedurende de winteravonden spinnen zij, breien zij kousen of hemden, borduren zij zadelkleeden en beddedekens, en weven zij vloerkleeden. Het water, dat er noodig is voor het vee, moeten zij van buiten halen, soms van heel ver; zij moeten de mannen helpen hun vischgerei te herstellen en na te zien, en op den koop toe, zorgen dat het huishouden zijn gang gaat. En dit alles ten spijt, is de gemiddelde duur van het leven der vrouw in IJsland aanmerkelijk langer dan dat van den man. Waaruit alweer blijkt, dat arbeid geen vloek is, maar een zegen. Zooals bekend is, geldt de aanwezigheid van insecten op plaatsen, waar inenschen zich ophouden, in den regel als een teeken van onreinheid. Maar de zindelijkheid van deze diertjes zelf is boven twijfel verheven. Dit is met zco algemeen bekend. Wie heeft ooit een onzindelijke bij, wesp of mier gezien? Zoo bijv. heeft Henry O. Cook dui zenden en nog eens duizenden van mieren op alle uren van dag en nacht en onder de meest verschillende omstandigheden waar genomen: onder natuurlijke, kunstmatige, voor de zindelijkheid ongunstige omstandig heden, en hij heeft, hoewel hij in een tent woonde te midden van grooto mierenstaten, nooit ook maar een enkel© onreine mier ontdekt. De meesten graven en wonen in aarde, ze zijn voorzien van haartjes en borstels^ waar aan onreinheden gemakkelijk blijven hangen; zij bewegen zich gewoonlijk in mest en af val, niettegenstaande dit alles blijven zij schoon. Hetzelfde geldt van andere insec ten. Vele soorten van wespen hollen gaten in de aarde uit, om er te broeden, zonder zich te bemorsen. De „goeljakken" leven in holen, die zij in de aarde uitgraven; zij komen voortdurend in aanraking met aller lei, zij mengen het, dragen en vormen het. Terwijl zelfs de meest zindelijke mensch zich bij dergelijk werk zou bevuilen, vertoonen al deze diertjes geen spoor van hun vuile werk. De zin van reinheid is hun aangebo ren. Wat in het bijzonder de mier betreft: deze is door de natuur rijkelijk van zinde- lijkheidshulpmiddelen voorzien; zij bezit aan haar lichaampje fijn getande kammen, haarborstels, sponsen en zelfs zeep. Deze insecten maken niet alleen "hun eigen toilet, zij helpen elkaar ock bij het toilet-maken. Zij wasschen zich als zij gaan slapen en na het opstaan en mr. Ccok noemt hun weder- zijdsch kammen en wasschen een even pot sierlijke als leerzame vertconing.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 17