Het kapelletje van Trivagoun.
sprak, terwijl hij rich voor het voorhoofd
sloeg:
„Dwaas die ik benl Wat zal ik nu toch
'doen? Morgen vroeg ga ik den omroeper
weer opzoeken, en vorder mijn denariën te
rug; weigert hij dit, zoo roep ik hem voor
den kadin (rechter).
Booe ging hij toen naar bed en met de
eerste stralen van Eet morgenrood sprong
hij op van zijn legerstede en spoedde zich
naar de markt, waar hij gelukkig dadelijk
den omroeper vond.
„Geef mij mijn denariën terug, dan kunt
gij ook uw wagen weer krijgen, óf gij moet
mij de wonderkracht van het ding zeggen",
riep hij woedend.
„Dat kan ik onmogelijk", wag het kalme
antwoord, „want dat weet ik zelf niet; ik
kan u echter wel degenen aanwijzen, van
wien ik den wagen gekooKt heb; die woont
daar en daar... en gaat voor toovenaar
doorl" Onze arme daglooner bedacht zioh
niet lang en kwam al even driftig daar bij
den wonderman aan en die lichtte hem wel
willend in, omtrent de eigenschappen van
den wagen. Hij gaf hem een too verstok je
en zei, dat hij daar 's avonds, na zonson
dergang, den wagen mee moest aanraken en
dan hardop daarbij zeggen: „Wagen, vlieg
op!" Dan zou de wagen hem brengen naar
de plaats waar hij verkoos. Dit beviel onzen
daglooner, die haast h'et geduld niet had,
om het ondergaan der zon af te wachten en
toen maar, zonder rich bepaald iets voor te
stellen, de woorden van den toovenaar
sprak: „Wagen, vlieg op!" En ziet, daar
verhief de wagen zioh ook, steeds hoogerl
„Haar den tuin van den sultan, beneden
commandeerde toen de daglooner en waar
lijk daalde de wagen zacht neer, tot hij op
een terras voor een geopend raam bleef
staan. De man klom Eet venster binnen en
merkte dat hij in de slaapkamer van de
dochter van den sultan was en die was na-
'tuurlijk niets gesteld op dat bezoek en
bood den man ai haar kostbaarheden aan,
als hij zich slechts verwijderde 1
„Ik ben de engel des Doods", sprak dè
arme daglooner, als bij ingeving, „en ik kom
om uw leven te nemen en dat van allen di6
aan het hof verblijven. Gij kunt echter die
ramp van allen afwenden, als gij bij uw
vader bewerkt, dat hij u aan mij ten hu
welijk geeft. Dan blijven allen gespaard en
beleven wij hier in het paleis nog vroolijke
dagen. Bedenk u wel, dan verschijn ik den
volgenden Vrijdag op hetzelfde uur weer.
En daarmee zette de man zicE trotsch in
zijn wagen, sloeg met het stokje, com-
om nu hier in zijn vaderland een houtsnij-
«dnkel te openen.
„O, vader, we hebben nog altijd dat
mooie kastje 1 weet u well" riep Robert;
„denk een aanbijna hadden w© het moe
ten verkoop en
„Neen, Gode rij dank, hoeft dat nu niet
meer; nu het had mij dan ook zeer ter
harte gegaan", sprak Robert's moeder.
„Hebben jullie het dan zoo zwaar gehad
zeg, dat je daar bijna toe had moeten be
sluiten?"
„Ja, maar gelukkig nu is dat alles voor
bij, hè manlief; laten we er nu maar niet
meer over praten 1"
Max was intusscEen naar het kastje toe-
gestapt en stond daar vol bewondering voor
te kijken.
„Welzoo, heb jij zooveel lust in houtsnij
den, vent?" sprak Robert's vader Max aan.
„O, ja mijnheer 1" haastte Max rich te
antwoorden.
„Zoo, dus dan zou je het misschien ook
wel graag goed leer6n?"
„Ja, natuurlijk maar, ik weet niet hoe
ziet U.'*»
„Nu, daar is anders wel een weg op, ik
wil het je wel leeren, dan kan je bij mij
in dienst komen."
„O, hoe heerlijkriep Max. „Maar hoe
kan dat nu eigenlijk? Hebt U dan al met
mijn baas gesproken?"1
„Ja, dat is alles al in orde vent. als jij
er zelf zoo'n lust in hebt."
mandeerde: „Naar huis!" en onmiddellijk
verhief rich de wagen weer, zoodat de Prin
ses ook geen oogenblik twijfelde, of de en
gel des Doods was haar versohenen, zoodat
zij vorder den nacht ook wakende door
bracht en den volgenden morgen Eet ge
beurde vertelde, waarna de Sultan alle vi
zieren bij elkaar riep, en raad be
legde, waarna met algemeene stem
men besloten werd, dat de Prinses dan
maar het beste zou doen, in het huwelijk
toe te stemmen om die algemeene ramp te
ontgaan. Gelukkig kwam het haar nu ook
zoo vreeselijk niet voor en zoo werd onder
de uiteenloopendste gewaarwordingen 't be
paalde uur afgewacht.
Hassan, zoo Eeette de daglooner, maakte
zicfy ook tot het huwelijk gereed. Uit de
kamer der Prinses had hij een parelsnoer
ontvreemd en door een van de parels te
verkoopen, had hij nu zóóveel bekomen, dat
hij zicE verschaffen kon, al wat hij voor rijn
feestelijk verschijnen noodig meende te heb
ben. Hij kooht zich dus een overkleed van.
groene zijde en verder allerlei zaken, om
den wagen mee te versieren. Boven de zit
plaats maakte hij eeai gewelf, bij wijze van
een koepel en daarop plaatste hij twee lan
tarens; verder vlocht hij zichbelven een
kroon uit de gestolen parels en zette zich
toen vol majesteit op den wagen, waarna
hij op den bepaalden tijd command eerde
„Naar het terras van den SultanDe wa-
gen verhief zioh en bleef eenige oogenblik-
ken boven het terras van den Sultan zwe
ven terwijl hij een zee van lioEt leek, door
al de valsche öteenen, waarmee hij bezet
was. De Sultan was daar om zijn schoon
zoon af te wachten met al d© grooten van
rijn rijk om zich verzameld en onmiddellijk
gaf de vorst ook rijn toestemming tot het
huwelijk, waarna de rijkste feestelijkheden
plaats Radden aan het hof. Acht dagen ach
tereen vierde Hassan feest, zonder zich om
zijn wagen te bekommeren, dien hij achte
loos op het terras had achtergelaten. En
het wag ook deerlijk af geloop en met den
wagen, want een keukenjongen Ead hem in
stukken gesneden en gebruikt voor brand
hout Dit maakte, dat Hassan niets op rijn
gemak was, want hoe zou hij nu zijn boven-
aardsche afkomst kunnen volhouden? De
hooge staat waartoe hij dus gekomen was,
kostte hem een voortdurende inspanning
en ik geloof, dat hij er Eeel graag met goed
fatsoen weer was afgeweest en de gewone
daglooner was geworden van weleer!
En tot Max' onuitsprekelijke vreugde,
stemde Christiaan Huijzer er oogenblikkelijk
in toe en mocht bij al in het begin van de
volgende week van baas veranderen, want
Huijzer wilde hem niet in den weg staan,
bij zijn volgende loopbaan, zeide hij.
„Het spijt mij wel, dat ik je moet laten
gaan, Max, maar als j© nu werkelijk denkt,
dat je met het houtsnijden zooveel beter
af bent..."
„Max?" vroeg Robert's vader, „zoo heette
ook de jongen, dien ik in het weeshuis moest
opzoeken. Dat heb ik daarginds aan rijn
stervenden vader beloofd, dien ik de toe
zegging heb gegeven, dat ik voor zijn kind
zorgen zou. Die arme Richard Kemp, het
was hem zoo treurig te moede, toen hij be
dacht, dat hij zijn jongen nooit meer zou
zien I"
„Kemp? Zoo heet ik ook," sprak Max.
Dien naam schreef de man op die mij in
het weeshuis bracht."
Verbaasd keek Frans Rainer den jon
gen aan.
„Neen maar, dat zou toch ook toevallig
zijn, dat jij net het kind moest wezen,
waar ik voor zorgen zou. Ben jij dan opge
voed in het weeshuis in de Zeüstraat?"
„Ja."
,,Nu, dan behoef ik ook niet verder te
zoeken; je vader heeft je dan dadr ge
bracht. onmiddelijk na den dood zijner
vrouw. Hij had toen een aanbieding gekre
gen van een familielid om naar Amerika
In het d.orpje Trivagoun in Bretagn©
staat een kapelletje. Het is geheel van hout,
staat dicht bij den grooten weg aan hat
eind van een dennenlaan. Naast het kapel
letje springt een mooie heldere fontein.
Het kapelletje is erg eenvoudig, heel oud
en een beetje vervallen, het dak is met- mos
begroeid en zijn waggelende deur staat al
tijd half open. Het is beroemd wel twin
tig mijlen in het rond.
Daar is eens ik weet niet juist wanneer,
maar het is al heel lang geleden iets
wonderlijks, ongehoords, ongelooflijks ge-
beurd daar Keeft een geit een wolf gepakt.
Gewoonlijk pakt de wolf de geit.
Eens op een morgen graasde een witte
geit dicht bij het kapelletje op een weiland.
Zij zat vast aan een houten paaltje, dooi
middel van een lang touw. Dit wag zoo ge
daan, om te zorgen dat zij niet ontsnapte,
lederen morgen maakte men haar zoo in de
weide vast. en 's avonds kwamen kinderen
haar halen, om haar naar den stal terug
te brengen.
Op een avond kwamen de kinderen niet,
waarom niet, zou ik niet kunnen zeggen.
Misschien hadden zij het vergeten. De
avond kwam en dan de nacht. Niémand
kwam.
Het arme geitje, dat zioh zoo verlaten en
eenzaam voelde begon met een bevend
stemmetje te blaten; het riep zoo hard als
het kon: bè, bè.... opdat men het zou komen
halen.
Een wolf hoorde het blaten.
In de bosschen is het 's nachts zeer don
ker. En daar hoorde men uit het diepst
vaa het bosob een vreeselijk gehuil hou-hou I
„Dat is de wolf I" zegt het geitje in zich
zelf.
Langzamerhand komt het gehuil naderbij.
Wat was het arme geitje bang toen het in
de schaduw, achter de heg, twee groot©
oogen, die glinsterden als kooltjes vuur
zag.
Zij was zoo bang, dat zij wanhopige po
gingen in het werk stelde om te ontsnap
pen, zij deed zulke sprongen, dat het paal
tje uit den grond werd getrokken en zij bij
na geworgd werd. En weg loopt zij, waar
heen wist zij met, Eet touw en het paaltje
sleepen aahter haar aan. De wolf haar ach
terna.
In minder dan geen tijd is zij bij het den-
nenlaantje aangekomen, dat rij blindelings
inslaat, steeds achtervolgd door den wolf.
Aan het einde van de laan stond, cecals
over te steken en wist verder geen raad
met rijn kleinen jongen. Hij was echter
van plan je over te laten komen, zoodra
hij daarvoor genoeg verdiend had, maar
het liep hem niet zoo mee als mij. We waren
beiden op hetzelfde werk; nu een jaar ge
leden werd hij ziek, en heb ik hem opge
past, op zijn sterfbed beloofde ik hem, ver
der zorg voor jeu te dragen. En nu wil -k
mijn woord ook houden."
Dankbaar keek Max rijn nieuwen baas
aan, die den flinken jongen cpk met vader
lijke liefde beschouwde.
„En Sultan dan?" riep Robert, „hoe zou
Max het zonder Sultan maken?" Ja, daar
had natuurlijk nog niemand aan gedacht.
Max kwamen de tranen in de oogen bij het
idee van scheiden.
„O, daar zal wel wat op te vinden rijn,"
sprak Robert's vader, „wie weet of Chris
tiaan mij Sultan niet verkoopen wil, als ik
er hem een goeden prijs voor bied. Ik kan
toch opperbest een waakhond gebruiken,
want bij het huisje dat ik denk te koopen
is een flinke tuin."
Nu, dat was een heerlijke oplossing, waar
door Max dus zonder eenig leedwezen kon
denken aan de verandering die hem te wach
ten stond 1 En Max en Robert werden ka
meraden voor het leven, die later nog dik
wijls terug dachten aan hun allereerste ken
nismaking, het bloed rink j e, en de drukbe
volkte hondenkar, getrokken door hun
aller vriend, den trouwen Sultan.