No. 15436. LEIDSC5 DAG3LAB, Zaterdag* 18 JunTEerste Blad. Anno 1913. PERSOVERZICHT, FEUILLETON. Kt el la. In een kruiskopje Stoken? zegt de ^Nieuwe Haarlemsche Courant" (uit de Kamer-overzichten van eenige bladen gaven wij reeds een en ander over dezj aangelegenheid) Er zal in onze Tweede Kamer ge ïnterpelleerd worden overde .Pauselijke Encycliek!.... Inderdaad! Dc Paus geeft een, van zijn standpunt en liat der Katholieke Kerk volkomen begrij pelijke historische appreciatie der allereer ste „hervormers", in een stuk, dat overi gens over geheel andere zaken handelt en ziedaar de liberale wereld, toevallig overal, waar Katholieken en Protestanten op politiek gebied samengaan, in volle actial In Duitschland kwam het zelfs tot offi- cieele vertoogen bij het Vaticaan. En dit legde royaal de verklaring afmet de historisohe appreciaties in de Encycliek is niets, in de verste verte niets be- leedigends bedoeld voor Protest an tsche vor sten en volken van onzen tijd,.... Duidelijk, zou men zeggen! En de zaak is er dan toch mee uit! Zeker, zoo oordeelt de Duitsche regie ring óók, die door de publiocering deT ge wisselde nota's volgens diplomatiek gebruik te kennen geeft, dat „bet incident geslo ten" is. Maar daar zijn zoowaar do Nedcrlandsoho liberalen nog I Vooral die van het slag-Bronsveld, welke het politieke samengaan van Katholieke en Protestantsche christenen uit pure papen- haat niet kunnen luchten of zien En ziedaareen interpellatie op komst in de Kamer Na Troelstra's vergeefsche poging, om do boalitie uit mekaar te rammeien door een laan val op Kuyper, zal een ander het nu eens probeeren met een aanval op de Rooin- pohen. Wie, denkt u Wel natuurlijk de heer Van Doorn, papenvreter van do allereerste soort, wien de Gouwenaars indertijd to kwader ure naar Den Haag hebben gezonden. De heer Van Doorn, die ook in het Kuy- per-debat zijn anti-clericalisme op zoo cy nische en ergerlijke manier luchtte! Men vraagt zich af, wat de heer Va,n Doorn dan toch wel aan den Minister van Buitcnlandsohe Zaken over do Encycliek zal te vragen hebben! Zal hij soms om een protest bij den Paus .Vragen, bij den Paus, dien hij en zijn Vrienden op echte struisvogeknanter als po litiek -nietmeer-bestaande beschouwenbe halve als de Paus een Encycliek schrijft? Of zal de heer Van Doorn opeens zich ontpoppen als een kampioen voor de Pro testanten, on de Duitschers van eon week geleden nabauwen? Och, napraten zal de heer Van Doorn Sfekor.l Ma,ar vooral: stoken! Je kunt nooit weten: als het eens han dig aangelegd en verder geëxploiteerd wordt, kan er allicht hier of daar een Protes tant zijn, die aan de coalitie met die Rooru- jsclien, don bons geeft! En voor het handig-aanloggen zal de heer Van Doom wel zorgen Evengoed als de anti-olericalc pers van pUcrlei soort het zaakje op doeltreffende [wijze verder zal exploiteeren I Maar we gelooven, dat heel het relletje [wat laat komt, en do heer Van Doom ach ter het net vischt. Onze Nederl. Protes ten tsehe on Christelijke landgonootan heb ben al te duidelijk getoond in deze dagen historische beschouwingen te kunnen afschei den van politiek optreden tegen ongeloof fen materialisme, dan dat de heer Van Doorn im nog uit dat relletje politieke munt zou kunnen slaan voor zijn anti-clericalisme. „De Tijd" zegt onder het hoofd „Toeke rend: Do volgende week zal dan in de Tweede Kamer de interpellatie over do Borro- !mae u s-Ency oli ek plaats hebben. Het is wel tockenend, dat juist een vinnig ant-i- 'dcricaal als do afgevaardigde voor Gouda die interpellatie houden zal. Ware een an- ii-revolutionair of christelijk-historisch Ka- 7) Barones von Meineck houdt tegen de ge duldig luisterende vrouw des huizes een be toog over cholerabacillen en de nieuwste ontdekkingen van Pasteur. Zij heeft een orgaan, dat half aan dat van een wacht meester herinnert, half aan dat van een tragedienne, en spreekt steeds in mooie, afgeronde zinnen, alsof rij een stenograaf in de nabijheid vermoedt, denkt Rohritz, die intusschen nolens volens de sohalksche Stas? zijn handen als garemvinder ter be schikking heeft moeten stellen. Terwijl de .voormalige schoone met duizend grimassen een e'indelooze hoeveelheid roode wol op een samengevouwen whistkaart wikkelt, luistert hij onwillekeurig naar die richting, waar Stella Freddy verhaaltjes vertelt. Daar de barones, misschien wijl zij nu met haar geneeskundige verhandeling bij eenige netelige punten is gekomen, haai zwaar orgaan een weinig dempt, kan hij bijna elk woord van Stella verstaan. Wan neer hij voor iets bijzonder ontvankelijk is, dan is het voor een mooi stemgeluid. Wat Stella zegt, liet hem tot dusver onverschil lig, maar de klank van haar zacht, melo dieus stemmetje dringt hem onuitsprekelijk weldadig door de ooren tot in de del. „Nu is het. genoeg, nu weet ik geen ver haaltje meer", hoort hij haar juist vriende- Ink en beslist antwoorden op de aanhouden de smeekbeden van haar neefje, om: „nog een sprookje". ïnerlid in de bres gesprongen voor den con- fessioneclcn vrede, die door de Encycliek bedreigd heet, men zou ten minste aan den ernst van zulk optreden kunnen gelooven. Maar die vrede laat den heer Van Doorn natuurlijk koud. Wat zou het mag men vragen der Linkerzijde, welke er voort durend op uit is om de goede verstand houding en de rustige samenwerking van Katholieken en Protestanten la verstoren, ten slotte kunnen deren, als de Encycliek wer kelijk eens oneenigheid $n scheiding tus- schen beiden bracht Van harte zou de Leer Van Doorn er zich over moeben verheugen, indien de Ency cliek eindelijk bewerkte, wat vrijzinnigen en socialisten sinds lang op allerlei wijs tevergeefs beproefden. De toeleg is dan ook duidelijk. De vrijzinnigheid heeft tot haar spijt bemerkt, dat het Encycliek-rumoer in Nederland niet de uitwerking had, welke in Duitschland en andere landen te con- stateeron valt.Onze bondgenootcn blijven rustig en stemmen in deze dagen trouw op de Roomschon, als ware er niets ge beurd. Do heer Van Doorn kan het politiek fortuintje, dat de Encycliek hem biedt, zoo niet laten voorbijgaan en zal zijn best doen om er munt uit te slaan. Geen oogenblik vreezen wij, dat onze bondgenooten in de listig opgezette fuik zullen loopen. „De Standaard" zei in zijn Kamer overzicht: Dat zal weer mooi worden Zoo was do gedachte, die bij ons op kwam, toen door de Tweede Kamer verlof werd verleend aan den om zijn heftige en onverdraagzame redevoeringen bekenden heer Van Doorn, om den Minister van Buitenlandscho Zaken de volgende of daar op volgende week te interpelleeren over dc Borromaeus-oncycliek. We hadden er nog niet zoo aan gedacht, maar niemand kan ontkennen, dat zoo'n interpellatie, nu juist weer eens iets is voor den Goudschen afgevaardigde, die er altijd op uit is, de partijen dor coalitie tegen elkaar op te hitsen en dat wel onder den schijn van vredestichter te zijn. De Voorzitter, die twij felde aan hot toelaatbare van zulk een in terpellatie, wilde niet zonder moer voor stellen, het gevraagde verlof te verloenen en wilde de Kamer zich over de zaak laten uitspreken. Maar nie mand had bezwaar tegen het te verleanen verlof, "hetwelk de heer Van Doorn dan ook zonder één woord van protest verkreeg. Waarom ook, zou men er, met name ter Rechterzijde, bezwaar tegen hebben? Men weet ter Rechterzijde toch, dat, als de heer Van Doorn mot heftigheid en onver draagzaamheid oen dergelijke zaak behandelt, hij altijd steonen aandraagt voor het ge bouw der coalitie, en er is geen reden om aan te nemen, dat hij ook ditmaal niet zóó zal optreden, dat hij wederom voor de coalitie stocnen houwt. Intusschen werd door deze interpellatie do lango agenda der Kamer, waaraan nog tal van kleino zaken werden toegevoegd, weer met een nummertje vergroot, zoodat nog niet te overzien is, wanneer de Kamer haar eens zal hebben afgewerkt. Het gaat toch op het oogenblik zóó langzaam, dat er goon doorkomen aan schijut; de Kamer redeneert zóó langademig, alsof zij heel geen zomcrvacan tic noodig heeft. „Do Nederlander" liet zich aldus uit: De heer Van Doorn heeft verlof gevraagd om op een nader te bepalen dag te intoer- pelleoren overdo Borromaousjon- c y c 1 i e k. Een politiek fortuintje We kunnen ons niet voorstellen wolk re sultaat de heer Van Doorn daarmee bsreiken wil. Een Nederlandscho vertegenwoordiging hij don Paus hebben wij niet, wij 6taan met het Vaticaan in geonerlei verbinding. Alleen dus om de politiek In een driestar in „De Standaard" over hot ineenschakelingsrap- port lezen wij Het rapport der Ineenschakelingsconimis- sio is er dan nu, en bij die verschijning, dio op til is, voegt ons een woord van dank en hulde aan prof. dr. Woltjer, haar voorzitter. Bijna zeven jaar is aan dit rap port gearbeid. Reeds de groot» omvang er ,,In het geheel geen meer?" vraagt Fred dy verschrikt met de plechtigheid van zijn leeftijd. „Alleen vandaag niet meer", stelt Stella hem gerust. „Morgen schiet mij mogelijk wel weer een te binnen." Zij kust hem op het voorhoofd. ,,Gij schijnt moe te zijn, ventje! Is het bedtijd?" vraagt zij. „Neen", antwoordt de ritmeester voor hem, „maar hij heeft vannacht niet kunnen slapey van louter blijdschap over de komst van onze lieve gasten en dat wreekt zich nu aan hem. Zal ik je naar bed brengen, Freddy, hè?" Maar Freddy houdt het beneden zijn waardigheid met de kippen te gaan slapen en geeft er de voorkeur aan} op zijns va ders kniccn te klauteren. „Gij zijt eigenlijk reeds een te groote jon gen voor zoo iets", cegt de ritmeester, maar legt toch teeder rijn arm om hem heen, en zich tot Stella wendend, voegt hij er ver ontschuldigend bij: „Wij verwennen hem zeer, hij beeft van het voorjaar een weinig gesukkeld en sinds dien tijd geniet hij nog altijd de privilegiën van een reconvalescent. Nietwaar, mijn jongen?" Op deze vraag mompelt de kleine slechts iets onverstaan baars en terwijl de ritmeester zijn knevel op het zachte haar van het kind drukt, neemt Stella een rood doekje van haar schouders en wikkelt dat om de bloote beentjes. ,,'t Slaapt 500 lekker hè, Freddy? Ach, waar zijn de tijden, toen ik op de knieën van mijn papa kroop en tegen rijn schouder insluimerde. Het waren de heerlijkste uren van mijn leven 1" cegt zij met een droevige zucht. van, oploopendo tot 1800 bladzijden druks, toont wat arbeid hierin verwerkt is, maar toch oorst de bestudeering er van zal aan het licht kunnen brengen, wat denkkracht, wat historische studie, wat organiseerend talent pan dit rapport is ten koste gelegd. En pi doen we nu in niots tekort, aan wat de sub-commissies en de andere leden der commissie hiertoe bijdroegen, toch voelt en erkent een ieder, dat het één .inan is. die dit alles heeft geleid en doorgedacht, en die man is prof. Woltjer. Liet ons regeeringsstclsel liet toe, dan zou eigenlijk dit geheele rapport, vo^r zoovel dc positieve voorstellen en grondgedachten aangaat, binnen ettelijke maanden, in Re- geeringsontwerpen omgezet naar den Raad van State moeten gaan, en straks door Prof. Woltjer zelf als Regeeringscommissa- ris in de beide Kamers der Staten-Generaal moeten verdedigd worden. Jammer slechts, dat zulk spoed werk ten onzent onbekend is. De trekschuit doorklieft onze vaarten wel niet meer, maar ze blijft nochtans het zinnebeeld van de manier, waar op men in onze Staatsinrichting, met den jager voorop, verder poogt te komen. Do Departementen werken langzaam, de Raad van State overweegt lang zaam, do Kamers bohandelen elk ge wichtig wetsontwerp nóg langzamer. In geen vierjarige period} kan zulk een Dread nought bij ons van stapel loopen. Eer dan ook dit sckeepke van Rijksweg} op stapel wordt gezet, gevoelen we behoeft} om prof. dr. Woltjer voor dit monumen- tum acre perennius, dat hij tot stand bracht, onze hulde te bioJen. tets, wat wo met to meer klem doen, onnlat we van nabij bekend zijn met den overdrukken werk kring, waarop hij de uren, aan dezen ar beid besteed, hoeft moeten uitwoekeren. Dr. Bronsveld heeft in zijn Kroniek in „Stemmen voor Waarheid on Vre de" geschreven over do behandeling van mr. Troelstra's enquêt e-v o o r s t e 1 in de Kamer en over 't ontslag van E n ka. Troelstra's enquêt e-v oorstol. „Liefst zwegen wij er van. Immers is wat wij zeggen zullen, en zeggen moeten, een woord van protest tegen do houding van mannen, die belijders willon wazen van den Heer, voor Wien ook wij als onzen Heiland nedcrknielen. En bovenal zal ons woord gericht zijn tegen den man, die op ons staatkundig en kerkelijk leven zulk een heilloozcn invloed heeft uitgeoefend en „uitoefenen blijft. Maar wij hebben do waarheid to dienen, ook al hebban wij den vrede lief. Do enquête, door den hc?r Troelstra .voorgesteld, is door de rechterzijde der Twoodo Kamer niet gewild, en zij zal dus niet plaats hebben. Laat ons zeggen mogen, dat de hear Troelstra rijn voorstel heeft verdedigd op een wijze, die ook op ons een diepen in druk heeft gemaakt. In liet hart van dezen dichtor-sociaal- democraat is hot ons niet vergund te lezen. Of hij, bij het bepleiten van zijn enquête geleid is geworden alloin door heiligin ijver voor hetgeen wat waar is, en in het belang van do moraliteit in regeerings- kringen, kan ik niot beslissen. Het zou niet to verwonderen wezen, indi-an or in de gelegenheid, hem geboden, om niemand minder idan dr. Kuyper ten toon te stel len als onbetrouwbaar en schuldig aan corruptie, iets geweest zal zijn, dat hem een genoegen bereidde niet van hot aller edelst gehalte. ,tZou haast bovcnmensche- lajk zijn, indien do heer Troelstra in zijn gemoed niets ontwaren kon van een op welling, dio gelijkt op wraak. Maar wij hebben daarover niet te oordoclen. Wij hebben eenvoudig ons te houden aan het geen hij heeft gezegd, cn dat is door zijn tegenstanders niet weerlegd geworden. D} voorsteller der enquête maakt dan ook op ons een. veel beteren indruk dan do woord voerders der „christelijke" partijen. Na oen overzicht van do kwestie en van de Kamerbehandeling zegt dr. Bronsveld verder Menigmalen hebben wij ons het optre den van den heer Lohman niet kunnen verklaren, en schortten ons oordeel op. Thans behoeven wij dat laatste niet te doen. „Maar, baron Rohritz, houd uw handen toch stil 1" roept intusschen de garenopwin- dende Stase haar slachtoffer toe. „Zij zijn voortdurend in beweging." „Wanneer u eens wist, hoe ik er mij op verheugd heb u allen weer te zien en een paar dagen buiten door te brengen", zegt Stella na een poosje. „Komt gij dan niet van buiten?" vmagt de ritmeester verbaasd. „Van buiten. Wij komen van Zalow", antwoordde Stella; „dat is een hemelsbreed onderscheid. Ja, toen mama voor dertig ja ren den molen, waarin wij nu echter zonder molenaar wonen, ter wille van zijn schilder achtige ligging, kocht, stond hij nog geheel buiten op het land, dat wil zeggen in een dorp, waarin behalve wij en een paar boe ren, nog slechts één persoon woonde, en wel een menschenschuwe weduwe, die aan het uiterste einde der plaats achter een pa lissade van zware kastanjeboomen huisde. Ik heb niets tegen boerenwoningen, vocral wanneer er veel mos op de strooien daken groeit, en menschenschuwe weduwen hinde ren iemand ook niet. Maar voor tien jaren is er een spoorlijn dwars door Zalow ge legd en als paddenstoelen zijn er toen villa's om ons heen uit den grond verrezen, en wat voor villa's en wat voor eigenaarsAl len rijk geworden handwerkslui en kooplie den uit Praag. Een kousenkoopman heeft vlak naast ons twee villa's laten bouwen, een op speculatie om te verburen, de an dere voor zijn familie; hij heeft deze twee lingsarchitectuur ,,De vroolijke weduwe" en „Een zomernachtsdroom" genoemd en beweerde, dat die gedachte alleen reeds tien duizend gulden waard was. Zijn redo, waaraan wij thans denken, is voor on^ een bewijs van hot bederf, dat do politiek al moer en, moer aanricht in do christelijke coalitie. Zij durf tdewaar- beid piot aan. Zij moet bijcon blijven tot eiken prijs. Om dat doel te bereiken, jnoet de heer Lohman met zijn saki ld don man dekken, voor wiens karakter hij, op grond van menige bittere ervaring, g}en achting hebben kan, maar die op het oogen blik nog de, sluitsteen is van bet droef verbond met Rome. Hoe ik ook zoek, ik kan er geen andoren grond voor vinden, dat do rechterzijde in haar geheel do enquête geweigerd hoeft. Zij aanvaardt dr. Kuyper met al de ver denking, die pp hem rust. Zij heeft hem gerehabiliteerd. „De Standaard" is nu gaan spreken maar op den toon van iemand, die rich verruimd gevoelt. Wel hoeft de heer Van Idsinga gezegd, dat hij* de enquête piot verlangde, omdat hetgeen wij weten pl erg genoog is, maar kan men dr. Kuyper slechter dienst bewijzen, en zonderlinger indruk goven van de coa litie Ieder, die onbevooroordeeld do gevoerd} debatten leest, moot tot do conclusie ko men, dat op dr. Kuyper's karakter, op zijn wijzo van doen een smet kleeft. Hot ware, het meer of mindor zware van zijn verkeerdheden wilde picn niet onderzoeken, en dus staat het ieder volkomen vrij aan erge dingen te denkenreeds op psychi sche gronden heeft ieder het rooht om te zeggen: zijn pore-woord is mij niet genoeg. Enk a's ontslag. Over het ontslag van Enka schrijft dr. Bronsveld Ik kan me begrijpen, dat bestuurders van een school een onderwijzeres liever niet zien optreden als propagpndiste van welko politieke of sociale partij ook. Ik zou het natuurlijk hebben gevonden, dat men mcj. v. d. Vlies, zoodra zij mede d; redactie van „Opwaarts" aanvaardde, bad gewaarschuwd. Maar niets van dit alles schijnt le hebben plaats gehad. Doch is or door haar in de laatste weken iets gïdaan of geschreven, dat haar arbeid .in de school langer onmogelijk maakte? Ja, er is iets gebeurd; maar het had met school en onderwijs niots te maken. Mej. v, d. Vlies heeft publiek gemaakt, wat mr. De Jong dacht over de waarheids liefde van dr. Kuyper. Zij liet daardoor een schril licht vallen op het karakter van antirevolutionairen. Zij vergreep zich daar door aan het heilig huis, „de ooalitio" ge naamd. En dat mocht niet ongestraft blij ven Daarvoor moest zij boetenE11 dat men haar het hoofd afslaat mot oen zwaard, dat men to voorschijn haalde uit ons ker kelijk arsenaal, geeft aan dit verslag een verdacht, een weerzinwekkend karakter. Het doet mij dcnkon aan een echt-roomsche ma nier van procedoeren, m meer dan wij zeg gen kunnen doet het 0113 leed, dat daar toe mannen hebben mo}gewerkt, van wie wij dit niet hadden verwacht. ODder de woorden Zes kolom zegt „D c Nederlander": De heer Bronsveld, in zijn maande- li.iksche Kroniek de behandeling van het Enquêt e-v oorstel besprekend, zegt van den heer Lohman: „Hij was zéér boos. Handhaafde hij zijn juridische exceptie omtrent het houden van deze enquête? Neen!" Dat neen moet ja wezen. Wij hebben geen recht in de stukken van den heer Bronsveld te wijzigen. Wij vermoeden ech ter dat hij de Handelingen niot bij de hand had, toen hij dit schreef. Mogen wij hem aanraden te lezen de bladzijden 1767 1770? Hij zal er minstens 6 kolommen vin den over „de juridische exceptie". In „D e Nederlander" lezen wij onder het hoofd Nationale werk verschaffing: Door den heer C. Los, oud diaken der Ned.-Herv. Gemeente te Amsterdam, is aan de Tweede Kamer een schrijven ge zonden, waarin hij aandringt op het gelde lijk steunen van een Bond tot verschaffing van werk aan werkloozen. Die Bond zou vooral land-ontginning als werkverschaffing moeten aanvatten, en als betaling voor dien arbeid voorloopig voeding, huisvesting en Hij beweerde ook, dat de bouworde der villa geheel volgens Oud-Weenen was, hm, met een Grieksche zuilengang en een vior- hoekigen toren. Het zou zeker op den Iacn- lust werken, wanneer men hot monster niet voortdurend voor oogen moest hebben 1 Het ergste er van is, dat men er aan gewend raakt. De voormalige kleermaker van papa heeft een jachtslot je in den stijl van Frans den Eerste vlak aan den straatweg laten bouwen, achter een hek met vergulde pieken en zonder een enkelen boom in do buurt, uit angst, dat mon de pracht niet genoeg zou zien. Evenals alle kooplui, die van hun renten leven, is de kleermaker me lancholiek. Onlangs beklaagde hij zich bij mij, dat het voor een beschaafd mensch zoo moeilijk was, een omgang volgens zijn stand te vinden." „Kent gij hem dan persoonlijk?" vroeg de ritmeester geërgerd en verbaasd. „O ja, wij kennen elkaar allen op straat", zegt Stella, „en het zal niet lang meer du ren of wij maken elkaar visites; ik verheug mij reeds daarop". „Wat zegt u van dezen hoogmoed, bar ron fluistert Stase. Maar baron Rohritz antwoordt niet, wel licht vindt hij dezen hoogmoed begrijpelijk. Intusschen gaat Stella voort met dezelfde luimige wijze van voorstelling: „Wanneer een van de eigenaren van deze smaakvolle villa's eindelijk de plaats uitgekozen beeft, waar de piano zal staan, worden wij altijd nitgenoodigd om de nieuwe inrichting te be wonderen. Dan zegt mama, van haar boe ken opkijkend: „Ik heb geen tijd, maar wanneer gij den rommel wilt bekijken, ge neer je niet. Jlet is mama volkomen onver- kleeding üoeten verschaffen. Een en ander mot steun van Rijk, provincie en gemeente. Dit' denkbeeld is niet nieuw. Wij berinne ren er aan dat het indertijd in ons blad uit- voorig door den heer Wilbrcnnink is be sproken. Doch al dadelijk stuit men op de moeilijk heid, dat do meeste werkloosheid seizoen werkloosheid is, en na zekeren tijd weer op houdt of zich verplaatst. Voorts, dat die werkloosheid heerscht onder vak-lieden, die men maar niet zoo aan het landontginnen kan zetten. Ee eindelijk, in d i t plan, op de moeilijkheid der belooning. Moet men voedsel, kleoding en huisvesting alleen ver sohaffen aan de werklooze, die aan het ont ginnen gezet wordt, of ook aan zijn gezin? Zoo hot laatste, dan wordt oen buitenge woon ongelijkmatige betaling van dien arbeid verkregen, waarmede de arbeiders zeker geen genoegen zullen nemen. Wij zien dan ook niet veel heil in zulk een nieuw plan, te minder, omdat er reeds een Nationale Vcreeniging ter bestrijding van de Werkloosheid bestaat, van welke wij mo gen verwachten, dat ze alle mogelijke mid delen ter bestrijding van het kwaad wel onder do oogen zal zien, cn omdat ook een Staatscommissie de buitengewoon moeilijke en veel-omvattende stof onderzoekt, van welko te gelegener tijd wèlovcrwogen voor stellen kunnen worden verwacht. De goede bedoeling wnardeerend, geloo ven wo toch, dat. het plan van den heer Los geen levensvatbaarheid heeft. In „Stemmen voor Waarheid e n V r e d 0" schrijft de heer J. Loosjes een bijdrage over den finanoioole n band tusschen Kerk en Staat naar art. 171 der Grondwet. Hij zet uiteen hoe de financieele betrekking tusschen beide historisch is ontstaanwelke moeilijkheden art. 171 der Grondwet, waarbij die betrek king thans is geregeld, meebrengt en in welko richting een „opheffing" ware te zoe ken van de bezwaren, die van deze regeling het gevolg zijn. Wat aangaat het laatste, verklaart hij, dat het z. i. aanbevelenswaar dig is art. 171 der Grondwet te wijzigen als volgt: „De wet regelt de uitkeeiing van trakte menten, pensioenen en zuiver persoonlijke toelagen, tot dusver door de leeraars der onderscheidene kerkgenootschappen ge noten met in-aoht-noming van feitelijke en historische rechten en van bestaande be hoeften Tevens wijst zij de gevallen aan, waarin nieuwe uitkeeringen zullen kunnen worden toegekend en geeft regels omtrent do ver deeling der toegezegde geldelijke bijdragen bij scheuring in een kerkelijke gemeente." Het „H andolsblad" schrijft over het door minister Heemskerk ingediende wetsontwerp inzake de gehuwde vrouw in openbaren dienst (waaromtrent het de opmerking maakt, dat het wel door andere ministers mede-onder- teckond had mogen zijn) onder meer „Do vele zedelijke, maatschappelijke cn stoffelijke belangen, welko moesten zijn overwogen, heeft de Regeoring laten liggen. Zij heeft slechts één denkbeeld naar voren gebracht. En ook dit heeft zij nog niet eens critisch onderzocht; zich afgevraagd, of dc door haar gekoesterde vrees voor gezinsbe perking inderdaad gegrond is, en of die vraagt naar middelen, als zij er thans een heeft geformuleerd. Doch daarom komt ons ook een dergelijke wetgeving la minute" in hooge rnate afkeurenswaardig voor. In het bijzonder is zij dit nog, waar het hier geldt een typisch voorbeeld van be schikking over, doch zonder de vrouw. Haar rechtsbelangen schijnen niet cens iü aanmerking te komen. Een houding, die aan de oud-testamentische puriteinen her innert; maar zelfs in Holland niet meer ia van dezen tijd. Het past veeloer den mannen, slechts te besluiten na zich in alle oprichten van vóór en tegen, van goed cn kwaad, van oor zaak en gevolg, van hoofd- en nevenzaak, rekenschap te hebben gegeven. Had de Regeering zich op dit behoorlijke, breede standpunt gesteld, het ware onmo- schillig, wat ik doe en met wien ik omga!" Stella's zachte stem beeft en zij strijkt met den rug van haar handje over haar oogen, waarna zij met haar gebabbel voortgaat: „Zelfs het wandelen wordt iemand vergald; voortdurend wordt de 8trcek onveilig ge maakt door troepjes dagjesmenschciL Die zingen dan het eene lied na het andere cn wanneer zij verdwenen zijn, liggen overal overblijfselen van victualiën, vette, bruine papieren en leego flesschen. Het is vreese- lijkl Ik verwensch die spoorlijn. Ons heeft zij het mooiste gedeelte van onzen tuin af genomen en nu beeft mama nog den huiven tuin en de rez de chausscc van don molen als zomerverblijf aan een Pragcr familie verhuurd." „Ik begrijp Lina niet", vaart de ritmees ter uit: „gij verkeert toch niet in zulke omstandigheden, dat gij een gedeelte van jullie woning moet verhuren?" „Mama had juist tweehonderd gulden noodig, om de dictionnaire van Littré aan te schaffen, de mooie uitgave in haar ge heel. Bovendien maakt gij u, geloof ik, illu sies over onze financiën. Ik verwensch den spoorweg, maar wanneer hij ons voor twee jaren geen stuk grond had afgekocht, om daarop een magazijn te bouwen, dan zou ik niet weten, waarvan wij nu zouden moe ten leven. Hm wanneer papa onze buishou ding eens kon zien Zonder knecht en kamenier kon hij zich geen huishouden voorstellen. Mama schafte den knecht' aanvankelijk geheel uit streng zedelijke redenen af." Anastasia von Gurlichingen slaat baar oogen neer. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5