ZONDAGSBLAD IÉID5CH DAGBLAD -*• VAN HELT ALLERLEI. No. 15436. 18 Juni. Anno 1910. PRUIK EN BOK. DE VORK. De Venctiaanschfe doge Domenico Silvio, Üie van 10451096 dien hoogeti post in de Laguncnstad bekleedde, beeft in de ge schiedenis niet veel sporen nagelaten; slechts dan, wanneer van zijn vrouw ge sproken wordt, komt zijn naam ter sprake. De vrouw van den doge, een Griekschje prinses, was in Venetië de oorzaak van ©en schandaal; zij had iets ongehoords begaan: aan tafel bediende zij 'zich van een gouden vork, om de spijzen naar den mond te brengen. Dit was de eerste vork in West-Europa en zy bracht een geheel volk in beroering. Zy verwekte, als het teeken en symbool van het grootste zedenbederf, den open baren toorn; de geestelijken smeekten in de kerken om straffen van God over dei zondares en heel Venetië beschouwde het als een teeken van den Hemel, dat do jonge vrouw van den doge plotseling aan ieen onbekende ziekte stierf. Pas vierhonderd jaar later, omstreeks 1500, doken er in Venetië opnieuw vorken op; -een paar lekkerbekken hadden den moed, het gehate eetgcreedschap weer in te voeren. De Engelschman Thomas Co- ryate bracht nu de vork naar Engelandl en kreeg daardoor den bijnaam „Farci- fer," den man met de vork. Maar nog lang aten zelfs do voorname menschen met de handen. Nog kort vóór de revolutie was het gebruik, dot elke ten eten genoodigde vooraf door zyn bediende zyn mes en zijn vork naar zyn gastheer liet brengen, fen wanneer hy geen bediende had, dan nam hij ze zelf moe. De minder bemiddelde gastheer echter noodigde zyn gasten vrien delijk uit, de salade kortheidshalve met de vingers tot zich te nemen. Wodki-verbruik in Rusüand. Sedert de Russische regcering den ver koop van brandewijn gemonopoliseerd heeft, stijgt de drankzucht in dit land van jaar tot jaar. Daarby krijgen de verbruikers thans een veel minder product dan vroe ger; pen product, dat buitengewoon scha delijk voor do gezondheid is. De wodki wordt gedronken in de paleizen zoowel als in die armoedigste hutten. Een maaltijd zonder dit vocht is niet denkbaar. Alle po gingen, om het volk van dit kwaad te redden, zijn tot nog toe mislukt. De Re geering moet haar wodki kwyt worden en den staatsbuidel vullen. Geen dorp bestaat er meer in Rusland, of de Regecring draagt ier zorg voor, dat wodki verkocht wordt. In sommige dorpen vereenigden de vrouwen zich en bestormden do regee- ringskroeg, qm haar familie voor onder gang te bewaren. In andere dorpen deden de boeren zelf alle moeite zulk een verkoopplaats uit hun dorp te weren, zonder succes natuurlijk. In 1903 verkocht de Regeering voor ruim 700 milliocn roebels aan brandewijn, de on kosten bedroegen ongeveer 200 millioen, zoodat een ronde winst van 500 millioen de staatskas binnenstroomde. Aan de ruim 27,000 brandewijnwinkels voegt de Reg. ieder jaar nog een aantal toe. De baro meter van de drankzucht stijgt ieder jaar nog in Rusland. In het gouvernement Mos kou is verleden jaar per hoofd ongeveer 22 liter wodki verkocht, over geheel Rus land genomen werd ongeveer 8 liter per hoofd verbruikt Troosteloozc .toestanden! Zorg voor vuur en licht. Men koope steeds dc beste petroleum. Nooit doe men plotselinge bewegingen met de lamp bij het neerzetten of oplichten. Zet nooit een lamp op den rand van tafel of schoorsteen. Vul nooit oen brandende petroleumlamp. Houd de pit altijd schoon en zorg dat de schroef in orde is. Blaas nooit een lamp van boven uit. Gebruik liever kaarsen dan een lamp, als gy des avonds door het huis gaat. Zy zyn goedkooper, springen niet en men ken ze beter dragen. Lucifers jnogen nqpif in garden of tinnjen potten worden bewaard, zy mogen ook niet op plaatsen worden geborgen, waar muizen en ratten er bij kunnen komsn. Deze houden véél van phosphor fen stichten door hun snoepen lichf brand. Vóór alles: doof dc lucifers goed uit en werp ze nooit brandend of gloeiend weg, het minste in de nabijheid van gordijnen, in de papiermand, enz. Leg ze uitgeblazen op het aschbakje of werp re in de kacheL Leg nooit hout te drogen op of by dej kachel. Maak kachels nooit met" petroleum aan. Gordijnen en portières moeten zoo wor den gehangen, dat de tocht ze niet in een gasvlam kan doen waaien. Zet ook geen licht in dc nabijheid. Onderzoek nooit een gasmefër met eén open brandend lichf. Als de kleederen van iemand vlam heb ben geyaf, werp den persoon dan op den grond en rol hem over het tapijt, in af wachting, dat gy een deken of tafelkleed bij de hand 'hebt, om hem in te wikkelen. Niets gevaarlijker dan weg te loopen als gij brandt I K*>m nooit met brandend licht in een ver trek, waarin gij gas ruikt. Brandende petroleum pf spiritus blus- sche men niet met water, maar met melk! Op het examen. Examen voor de akte lager onderwijs. Het is zeer stil in de examen-zaal. Aan de tafels zitten de candidaten aan hun schriftelijk werk; men hoort slechts het krassen van de pennen over het papier en het zachte dompende geluid van de voetstappen der examinatoren, die bij het werk toezicht houden. Daar bemerkt éón der examinatoren iets, dat hem argwaan geeft. Een candidaat bekijkt zyn horloge niet efen waarlijk heel bijzondere belangstelling. Dat is niet in orde! „Mijnheer, wees zoo goed en laat my uw horloge ook eens zien. U hebt u daar zoo buitengewoon ijverig in verdiept." Mijnheer keek of hy de vraag minder prettig vond, maar hij gaf toch het uurwerk over. De heer examinator opende het horloge en op de wijzerplaat, ja waarfyk, daar zag hij een stukje papier. Hy nam het er uit, vouwde het open 'en... las daar slechts één woord: Beetgenomen. „Ga u maar weer aan het werk, myn heer," zei de examinator met gemaakte bedaardheid. Maar hy nam zich voor den candidaat' ditmaal behoorlijk in het oog to houden, nog strenger, zoo mogelijk, want daar was iets niet in den haak met dien heer en zijn horloge. Ja, dat was wel zeker. En ziedaar, hij keek weer op zyn horlo ge, langdurig, langduriger nog dan te vo ren. Snel liep de examinator naar zyn can didaat. „Mag ik nog even uw horloge hebbén, mynheer?'' „Welzeker, mijnheer," zei de candidaat rustig. „Hier is het." Doch nu was de examinator slimmer. Nu keek hij niet naar de wijzerplaat, doch hij opende in plaats daarvan de achterkast. En, jawel, nu vond hy weer een briefje, het goede natuurlijk, het briefje met aan- teekeningen, dat de candidaat gebruikte bij het beantwoorden van 2yn vragen. Hii vouwde hef open en las het met één óógopslag. Er stonden dithiaal twee woorden opi Nogmaals beetgenomen. Toen kon de candidaat rustig zyn werk afmaken en op zijn horloge Igjken zooveel hy maar wilde. Niet meer noodig. „Zeg, Geor ge, vóór. we getrouwd waren, gaf je me altyd cadeautjes. .Waarom breng je nu nooit meer iets voor me mede?" „Wel, myn hartediefje," antwoordde Gfcgrg© i.heh jg wel eens ooji gehoerd; dat een visscher nog aas gaf aan een vischif1 dien hij reeds gevangen had?" Al fe' accuraat. „Meneer, mói neer! .Word eens wakker!" riep de ziekent oppasser. „Wwat is ier?" „Het is tijd om uw slaapmiddel m tef- geven." Ook een opvatting! Advoy, ca at (tot beschuldigde): „Nu, heb ik niet voor je gesproken of je» myn eigen zoonl was Beschuldigde: ,;Is daf ook zoo'ü schavuit 1" Clara (haar verloofde uitlatend)„Goe^ den nacht, George. Als je op je tocht, huiswaarts je oógen opslaat en de maan- ziet, denk e r dan aan, dat ik ook naar die-i zelfde bleeke schyf zie en onze zielen, how wel gescheiden, zullen vcreenigd zijn." 1 Clara (een oogenblik later in de huis kamer): „Ma, weet u ook of er nog waf overgebleven vleesch is van vanmiddag?"' Zoon (die een luchtballon heeft zien opgaan)„Vader, ik wil luchtschippcr wor-j den." Vader: „Uitmuntend. Zie dan maar, dat je een ballon en een schuitje krijgtd© lucht krijg je van mij cadeau." Oudé dame (gehaast)„Wanneer ver trekt de trein naar Utrecht?" Portier: „Over drie uur veertig mi-: nuten." Oude' dame (met eert zucht van ver lichting): „Gelukkig ben ik niet te laatl" Een compliment. „Hoef-le geen kaartje te neme, meneer?" zei een buiten-: man, die een abonnementsreiziger de con-! tróle passecren en een trein instappen zag. „Neen," zei dc ander, die een grap heb-, ben wilde, „ze laten mij toe op m'n eer lijk gezicht „Nou," zei 'f boertje, „dan hocf-ie zeker maor 'n klein endje....!" De macht' der gewoonte. Dezer dagen moest voor een geïllustreerd week blad een standbeeld gefotografeerd woi> den. Hij legde den zwarten doek over zijn toe stel en zei: „Sta nu still" Invloed. Luitenant: „Was dat niet de keukenmeid van mijn bruid, waar je gisteren mee gearmd liept?" Oppasser: „Jawel, luitn'tI (vertrou welijk): Wat wilt u Zondag graag pten,' als u bij uw meisje gaat dineeren?" H y niet. Pa komt laat thuis. Schoei- nen uit. Voorzichtig de trap op. Boven kraakt een trode. Stem, uit de openstaande deur 'dér slaap kamer „Ben jy dat, Joan?" „Neen, kind, het is.«, de trap." In he f vuur der rede. Volksre denaar in een meeting: „Eer ik me zoo iets zou laten zeggen, zou ik liever mijn hoofd van mijn lichaam rukken, het den tiran voorhouden en zeggen: Ziedaar de daad van een vrij man, wars van slavemy (luide toejuichingen.) Uitstekend middel. A'.„De dokter heeft mij aangeraden vael lichaams beweging te nemen." B.i „Nu, zet dan op winderige dagen een stroohood op; dan heb je beweging." PraCtische mode. Student: „Hoe jvorden de postuums de2en zomer gemaakt?" Kleermaker (hem strak aanziend): „A contant." Een zachte terechtwijzing. „Anna," zei mijnheer in de gahg tot het dienstmeisje, „je moest de deur van onze eetkamer toch eens afzeepen; je oor gn je wang zyn heelcmaal •wart'."- 111 têêêèO »6»6el0»66» 111 WWWOOOOOOOOOOOO^W^ Het was nog in den tijd, toen het def tig was voor hoogwaardigheidsbekleedons, ministers, enz. aan het Hof pruiken ba dragen. Toen, op een dag, stierf oen d®L- ministers. Daar de haren van zijn pruik blonken van zilverwitten glans en do pruik bovendien niet volsch was, werd het hoofd tooisel den tLoodo afgenomen, om onder de bloedverwanten verdoold te worden. De hofjuwelier lcreeg de opdraoht veer tien zware modaillons te vervaardigen en het haar gelijkelijk er in te verwerken. Do juwelier legde de glanzende pruik in oen lade van zijn toonbank, die nog andere kostbaarheden bevatte, en begaf zich daar- pp aan don arbeid. Toon de medaillons gereed waxen, opco de de goudsmid de sohuiflado om de pruik te voorschijn te halen; maar do pruik was .verdwenen. Vrouw, kind en dienstmaagd ■werden gr bij gehaald en aan oen streng .verhoor onderworpen. Eindelijk bekende des goudsmids zesjarige zoon, dat hij, toen hij de kans had schoon gezien, de pruik uit de lade had weggenomon, daarmee gespeeld had en dat bij dit spel do huispoes toe vallig zijn kameraad geweest was, dat bei den ,d° pruik iedor ajan eon eind hadden vast gehad, dat de kat eindelijk overwinnarus was gebleven, met den huit de plaat had gepoetst en dien hier of daar in veilig heid moest hebben gebracht. Dat was alles, wat er van te weten was te komen. Do straf volgde de bekentenis op den vost, de kat kroeg oen trap en de knaap een pak op zijn broek, zoodat in deze rich- ting al het noodige geschiedde. Alleen do pruik kwam niet moer voor den dag. Voor den jneeeter-juwelizr en goudsmid was deao geschiedenis hoogst pijnlijk. Zijn goede naam, zijn heele reputatie hingen aan het haar. In gedachten zag hij reeds den oenen klant na den anderen zich ontvallen, zag hij zich aan d$n rand van zijn ver derf; want wat moest de wereld van een juwelier denken, die hem toevertrouwde voor werpen van waarde niet beter wist to be waren, zóó slordig er mee was, dat oen kind en een kat konden spelen met het ©enige, wat van een onder de grooten dor aarde overgebleven en bestemd geweest was, om als reliquie van geslacht op geslaoht in een d«r schitterendste familiën over te gaan? i Een kloek besluit moest genomen worden en radel006 maakte dit onzen juwelier nog (niet. Alles kon nog goed afloopen, als er maar soortgelijk haar te vinden was; en zulk haar moest gevonden worden. Hij doorliep de straten dear stad en mon sterde nauwkeurig het haar van elk mmsah, dat hem tegenkwam, maar tevergeefs. Hij bezocht allo armenhuizen en gestichten, Want het kon toch niet falen, dat in die wijkplaatsen der armoede ziph die eenige schat hervinden moest, welken rijk en arm gemeenschappelijk bezittenhet zilveren haar y/un de® ouderdom, Hij vc®d n»er cf mil der grijze hoofden, maar geen zóó sneeuw wit als dat des ministers. Troosteloos keerde de juwelier naar huis terug. Nu was hij letterlijk ten einde raad. „"Wat blijf je nu toch lang uit!" riep zijn vrouw hem toe. „De boot, dio wc be- steld hebben, wacht al meer dan een uur op je. De mand met proviand is er al lang ingedragen en ik heb ojn heerlijk maal eten klaargemaakt," ging zij voort, in de hoop, dat dit verlokkend vooruitzicht de rimpels op het voorhoofd van haar man zou kunnen gladstrijken. Men had namelijk op den dag vóór de on zalige ontdekking plaats vond het besluit genomen een pleiziertooht op do rivier to maken en dan een paar uur hier of daar in het gras to gaan liggen. „Bootl Maal etenl" herhaalde de pater families grimmig. „Ik bevind mo eer in do stemming in de rivier zelve dan in de boot te springen, eer mazel ven door paling te laten opeten dan er zelf mijn maal mee te doen." De boottocht kon evenwel niet afbesteld worden <m do familie stak dus van wal, het breede water op; maar zelden wel werd in een zoo naargeestige stimming een plei- ziervaart op het heldere water aangevan gen Eindelijk logde men aan een groen, scha duwrijk plekje van den oever aan, spreidde een tafellaken over het gras uit, waarop het moegenomen maal werd neergezet, en alles dood de vrouw, wat in haar vermogen was om haar lieven man het diner zoo aangenaam en prettig mogelijk te maken en zijn onrust en zorgen wog to nemen. Na hot eten nam de vrouw het kind bij do hand en begaf zich er meer naar de naaste boerderij, om daar verlof te vragen haar koffie te mogen zetten. De man zocht intusschen de schaduw van een boom op, logde zijn nieuwen stroohood naast zich nedor, vlijde zichzelf in hot gras en sliep in, wat in iodcr goval wel het baste was, dat hij doen kon. Na een dutje van een kwartier werd hij door een krakend geluid dicht naast zich gewekt. Hij 6loeg zijn oogen op en bemerk te een prachtige» bok, dio in voorname rust zijn middagmaal deed en voor zijn diner, gelijk do goudsmid tot zijn schrik en ontzetting bemerkte, diens nieuwen ptroo- hoed uitgekozen en roods half naar bin nen gewerkt had. Vol van waarlijk ge recht vaardigden toorn groop do man den bok bij zijn witten board, doch het moedige dier kampte met alle macht tegen ziin be lager. Middon in dit tweegevecht sloog de man zioh voor het voorhoofd en stiet een kroot uit, die een Indiaan oer aangedaan zou hebben. Hy had een ideo! Zijn tegenstander den rug toekeerend, liep hij naar dc boerderij, door den woedenden bok achtervolgd, zoo dat hij bijna op zijn hoofd in do keuken van de boerin terechtkwam. „Wien behoort die bok buiten?" hijgde hij ademloos. „Dat ia de onzel" antwoordde de boeren vrouw. „Wat moet de bok kosten 1 Ik wil de® bok koopen," ging de goudsmid in ódn adem voorti „Of bertcr nog, ik heb alloc® zijn sik poocüg en geef er vijftien gulds® voor I" Het resultaat van de onderhandeling in do kouken was, dat do boerin en 'de goud smid samen jaeht op den bok met de sneeuwwitte sik maakten. Nauwelijks had den zij hot dier gevangen, of do prachtig® baard was het volgend oogenblik zorgvul dig in den binnenzak van den goudsmid opgeborgen. De terugtocht naar de stad, ofeokoo® dan zondor hoed, was heel wat vToolybw dan de heonreds. Nadat hij thuisgekomen was, nam de goudsmid do veertien medail lons. ploot ziëh in zijn atelier op en den volgenden dag bracht hij de kleinoodi(in zelf naar demgeon, dio ze besteld had. Hij ontving natuurlijk zijn volle geld eq niemand vermoedde, dat de zilveren haar lokken in de sieraden tot de pik van een bok hadden behoord, Parijsche omnibussen. De eerste van deze maand is in zekeren zin een belangrijke datum voor Parijs ge- woest, en zal voor hen, die do historie van het maatschappelijk leven in een bepaalds plaats bestudoeren, de dag blijven van een grooten ommekeer; de dag, waarop do oude „Compagnie des Omnibus" der Fransohe hoofdstad een maatregel heeft ingevoerd* welke, althans ton doolo, oen eind? maakt aan het pro-historisch karakter, dat deze Maatschappij zoo lang in onzen tijd van voor uitgang heeft behouden. Zonder twijfel weten ook Hollandsoh© toe risten daarvan mee té spreken en hebben zij genoten van onhebbelijke conducteurs, van het langzaam vervoer van de rammo- lendo rijtuigen en van het nummersystemi voor het plaatsnemen. Het eonige goede, dat de Parijsche om nibussen hebben, bestaat daarin, dat da koetsiers buitengewoon mooi rijden. Man heeft in zulk een middeleeuwsoh voertuig dan ook groot-er zekerheid, het heelhuids te ver laten, dan in welk ander ook. Doah nu men gewend is geraakt zich in onderaard- echo sporen en zelfs in "ballons te wagen, weegt de behendigheid der bestuurders wal-» licht niet moer op tegen de genoemde ga-; breken. Al zijn deze nog niet wvaggenomm, zoo is nu toch iets geschied, wat bewijst, dat een instelling, die in het minst niet tot hervormingen bereid is, ten laatst3 go- dwongen kan worden zich naar de eischea dos tijds te schikken. Dat het de „con currentie" is, die dit wonder gewrocht heeft, bewijst alweer den verderflijken invloed' van allo monopoliën, ook op het gebied van het openbaar vervoer en die van de® Staat er in begrepen. Hot is inderdaad do vervoerprijs va® dan Métropoli tain, dio bij de geleidelijke uit. brciding van zijn not de Omnibuamaati! schappij er toe heeft bewogan het éoctdé. systeem toe te paseen. Betaalde men; tot nu voor ee® minuut rijden» even-reel {14 centimes bovenop pu 80. ognti n®a

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 11