KIIg)^iiiïiiiTiïi;;in;:;TiTi;iiiï;iiTiriiiTi[i:i7niK?Ip)0i
VOOR DEJEUGD
- 1EJDSCH DACBIAD
Nieuwe Raadsels.
Goede oplossingen ontvangen van:
No. 15421.
Woensdag* 1 Juni.
Anno 1910*
-1; .i7- ^*ïïA?ïïLwA5ïïA5êsl7iïA5ïLLntJL5ï^M «.AM IATm-JL* tJLTïïA* »Ai A»
De geheimzinnige rots.
tante roo dom is. 1 Ga. eens gauw naar
tanto toe en zeg, dat *'fc je Bpijt."
Fritsje gaat naar tante toe en zegt:
„Tante bet spijt me (srg, dat u zoo dom ia."
Ingez. door „rJ?wee Zwartoogjes".
Een jongen, die kattenkwaad uitvoerde,
werd achtervolgd door eeD veldwachter:
Deze, den jonge n willende verschalken, zei
tot hem: „Kom eens hier, mannetje, ik heb
u iets te vertellen."
Jongen: „D;ahIc je wol, zulke kleine man
netjes, alh ik. ben, mogen nog niet alles
leeten".
Iuigezonden floor „Vera",
Slecht voorbeeld.
Een jongen van acht jaar komt in de
diergaarde mot een brandende sigaar in
den m/ond.
„Zeg eens, doe de sigaar weg", zegt de
oppasser, anders willen de andere apen
ook rook en."
Ingez. door „De twee-'Vriendjes".
Moeder: „Ik ben heolemaal in de war nu
mijn kleine Piet weg is".
Dienstmeid: „Ze kennen hem tooh wel."
Moeder: „Ja, maar ik heb hem vandaag
sigewafisohen."
Ingez. door Oato Vallentgoed.
I-
1 9 is oen meisjesnaam.
9 10 11 is de naam van een boom.
16 17 is een lengtemaat.
3 4 is een viervoetig dier.
6 7 8 is een voorzetsel.
Haj 18 13 14 16 een beurs met geM bij
bet uitgaan dor kerk.
5 9 17 is een kinderspeelgoed.
Mijn geheel bestaat uit 17 letters.
Inges. door Willem Lindeman.
Ha
Mijn geheel bestaat uit 16 letters on is een
Inrichting uit den, tegenwoordigen tijd.
14 1 is een wintervermaak.
6 9 4 is niet vast.
18 9 10 5 6 is een ander woord voor woud.
9 11 16 9 is een veiblijf voor soldaten.
18 11 11 IS is een ontkenning.
16 U 3 is eem, visch.
Met 7 6 10 vangt men visechen.
Inge», door G. v. d. Broek.
llh
Mijn geheel is een plaats in Zuid-Holland
•n bestaat uit 10 letters.
8 9 10 vindt men aan de Zuiderzee.
18 3 maakt men op school.
5 6 7 gebruikt een schoenmaker.
9 6 4 is een boom.
Ingez. door „Tromp."
IV,
Mijn geheel is een stad in Italië.
Een 6 7 7 5 is zwart.
1 2 3 6 is een boom.
3 4 4 5 gebruikt de schoenmaker.
9 9 3 is een vieoh.
Do beginletter is P.
Ingez. door „Asschepoetster."
V.
Mijn zusje was ziek, de dokter schreef
haar voor:
Den kop van den paling;
Het middelste van de kip;
Den staart van den vege»!
Wat kreeg mijn zusje nu!
Oplossingen der Raadsels.
L
Velsen 's-Hertogenbosch —Loosdui
nen Barneveld.
n.
Mond hond pond rond.
m.
Ooltgenspla&t.
IV.
Overflakkee.
V.
Brievenbus.
Betsy Cbristiaanse, „Deserteur", „Ma
troos", „Dwergroosje", „Bosohanemoon",
„Nachtegaal", Nelly Louw, „Anjelier",
H. L. Janssen, „Padvinder", „De twee
Zwartoogjes", „Theeroos", Jacobus en
Pieter Vallentgoed, „Sneeuwwitje", Frans
en Anna Kriek, Herman en Hendrik van
Zanten, M. Kauwenberg, „Lijstertje", „D6
ferme Jongen", „Zwaluw", „Roodborstje",
Wiebe Baart, „Kastanjebloesem", N. Brug-
mans, Cat© Vallentgoed, „Meikers",
„Kruid je-roer-me-niet", „Aronskelk",
I-cndrik van den Heuvel, Margaretha Bom-
li, Paulus Hakkenberg, Jan van Welccn,
Jannetje en Marietje Laoourt, „Hemel-
roosje", „De twee Peren", „Pinkster
bloem", „Wilhelmus", J. J. Versluys,
„WilholminA", Martinus Jansen, Boteie v.
Wijk, „Veronica" Johan Overduin, „D6
kleine Zeeofficier",- „De blauwe Sering",
„Vera", W. J. Bijleveld, Catharina Houps,
„De twee kersen", „de Zeeman", „De
kleine Sportman", Gerard en Betsie Rig-
hart van Gelder, Johanna en Hendrika
Blom, Dina Spuyman, Hendrik de Jong,
„Mignon", Jaooba Eggink, „Marietta",
Pieter de Goederen, „Lekkerbekjo", W.
Lindeman „De drie zusjes De Bruin",
„Jeanne", Annie de l'Ecluse, „Meiroosje",
te Leiden.
„Slagertje", te Bodegraven.
C. Horsman, te L e i d e r do r p.
„Klein maar Dapper", Johanna en Jan-
nie Timmer», te Oegstgeest.
„Het Tortelduifje", Jacoba VeTbree,
Gijsje v. d. Moy, te R ij n s b u r g.
Cor Honig, „Candalaria", te Voor-
s o h o t e n.
„Do kleine Officier", te Valkenburg.
Trijntje Kriege, Hendrik Binnendijk, tc
W assenaar.
Johanna van Tilburg, Margje van Donk,
Johanna Parlevliet, te Zoeterwoude.
De prijzen vielen ton deel aan: W. J.
Bijleveld, te Leiden, en Jacoba Verbree, te
Rijnsburg.
Correspondentie.
Eggvaïï LonsKövé. In dank ont
ving ik de toegezonden bijdrage, waarvan
ik een' goed gebruik hoop te kunnen ma
ken. Gaarne zie ik de beloofde raadsels
tegemoet, terwijl ik je volstrekt niet kwa
lijk neem als je voor het oplossen geen
tijd hebt. Jo belangstelling in ons blaadje
6tel ik zeer op prijs. Vriendelijke groeten.
„Theeroos." Heb je het zoo verba
zend druk met je aahoolwerk meisje? Hoe
komt dat zoo?
„Padvinder." Ja vriendje, het is mijn
plan,' om in do maand Augustus oen tee
kenwedstrijd uit te schrijven, dau hebben de
meesto kinderen volop tijd daar aan meda
te werken.
„Hóliotrope". Vond je het niet aar
dig om met dat bruine kindje te spelen?
Ik kan mo zoo voorstellen, dat ze al je
tijd in beslag nam. Jammer voor je, dat
de familie zich nu in R. gevestigd hoeft,
blijven ze daar nu voor goed wonen of
gaan zo weer noar Indiö terug?
„Anjelier." Ja meisje, je hrief mrt
prentkaart kwam in mijn bezit, doch te
laat om je in mijn vonge correspondentie
te antwoorden. Mijn dochtertje vindt de
kaart héél mooi en laat je vriendelijk dan
ken.
„Deserteur". Ik vind 'teen grappig
idee van je, dat je dezen schuilnaam koos,
omdat je jnij verlaten hebt; doch ik hoop
niet, dat je mij opnieuw in den steek zult
laten. Je leeftijd is yoorloopig pog geen ba-
zwaar. Hartelijk féliciteer ik je met j<|
a.s. verjaardag, die naar ik moen a. s. Zom
dag js. Me dunkt dat is een buitonkansj»
voor je, om op Zondag jarig te zijn I He
hoop dat je dien dag gonoegelijk zult door»
brengen. Vriendelijke groeten.
„Marietta." Ja meisje, je briefje kwani
de vorigo week te laat in mijn bezit; doclj
nu hadt je beter opgepast.
„Mignon". Neen meisje, ik ben nocli»
te Haarlem noch te Amsterdam geweest ei*
heb dus van de Julianafeesten niets gsziemj
„Deblauwe8erin g." Aangenaam ken
nis te maken, meisje. Jo medewerking zaj
mij veel genoegen doen.
Betsy van Wijk. Ja meisje, de raad^
seis kunnon niet altijd even gemakkelijk zijn,
want dan is or geen aardigheid aan. Jullifl»
moet ook eens leeren denken.
„Wi 1 helm i n a." Ik begrijp best, dal^
je or niet toe kwam, raadsels op te lossen;
of een brief te schrijven, terwijl je tantal
bij jo gelogeerd was, die je zoo zeldoqjj
ziet; waar woont je tanto?
„Hom elroos je". Neen meisje, ik kijk
volstrekt niet naar mooie velletjes papier,j
maar wel naar net werk cn daarover bob'
ik me bij jou niet te beklagen.
„Zwaluw." Ja meisje, ik begrijp er
alles van en beloof je, dat ik je geheimpje»
niet zal verraden.
Herman en Hendrik van Zan^
ten. Ik hoop, dat je gewonnen prijsje in jul-j
lie smaak zal vallen en het buitenkansjd
jullie zal aanmoedigen, steeds ijverig aaq}
ons blaadje mede te werken.
Trijntje Kriege, te Wassenaar^
Vriendelijk dank voor de beeldig mooie prrnt-'
kaart van het jachtslot op Raaphorst. Ik'
kan me voorstellen; dat het op den seringen^
berg heel mooi was. Heb je het nieuwe,
hotel te W. al eens bezocht? Ik ben van'
plan er eens met de auto heen te gaan diy
van Den Haag op Oud-Wassenaar rijdt.
„Caü dal aria", te Vo or's ch oten.
Neen, beste kind, ik woon niet in de buurt,
waar je komt les nemen; dooh in do nabij
heid van de boechjes. Als je me ©ens wilt
komen bezoeken, zal ik je mijn nauwkeurig'
adres eens opgeven. „Batavier" heet ik even
eens hartelijk welkom in onzen kring.
Cor Honig, te Voorschoten. Ja,
meisje, je kaart kwam wel degelijk in mijn
bezit. Je behoeft die nooit apart te adree-
9eeren, dooh kunt ze bij je briefje insluiten,
„Slagertje", te Bodegraven. Was
je zoo teleurgesteld, goen boek voor je ver
jaardag te krijgen? Misschien zal je er
bij een volgende gelegen head wel eens een
krijgen. Hoe heette het boek ook al weer,
dat je indertijd als prijs voor het oplossen
ontving.
„Mei roos je." Ja meisje, je bent Ho
eenige niet, die last hejft van verkoudheid
en dat is ook niet te verwonderen mjt.
dien kouden wind van do laatste dage®. Ik
wensch je van harte beterschap.
„Vera". Wat prettig voor jullie, dat
je ifl huis ee® groote kamer hebt, die niet
gebruikt wordt en waar je dus naar harte
lust moogt rolschaatsen. Heb je er den slag
al van Ik geloof niet, dat het zoo go-
makkelijk is als het lijkt. Kan je ook ge
woon schaatsenrijden?
„Roosje." Met genoegen vernam ik je
ingenomenheid met het feuilleton en de
overige verhaaltjes in ons vorig nummer.
Ik hoop, dat deze eveneens in je 6maak zul
len vallen. Wat grappig, dat zus van het
bruine popje niets wil weten. De meeste
kindertjes vinden 2e juist aardig. .Vriende
lijke groetjes.
MARIE VAN. AMSTEU
Heb uw werk lief.
Wij moeten trachten, on6 werk niet alleen
te doen uit een noodzakelijkheid, omdat
onze ouders of opvoeders er ons nu eeiy
maal toe dwingen, maar wij moeten trach
ten den, arbeid lief te hebben; dat geeft ons
een, gevoel van kracht, van eigenwaarde en
van levenslust! Geregeld, rustig en met lust
moef de arbeid worden volbracht en be
hoort men op Bchool al niet tot de vlugsten,
dat bewijst nog niot veel: werk maar kalm
en gestadig verder, met de noodige opge
wektheid, dan kunt gij het nog ver brengen
in de wereld. Tailooze voorbeelden van
mannon en vrouwen, die zich later onder
scheiden hebben in de wereld, toonden, dat
zij op school volstrekt niet uitmuntten door
knapheid of vlugheid, maar toen, eenvoudig
kalm-aan profiteerden van het onderwijs,
tot ze iets vonden, waar ze levendig belang
in stelden cn toen waren zij goed genoeg
onderlegd, om zich daar dan ook met hart
en ziel aan te geven. En wij allen, die nu
niets igeen, bijzondere talenten hebben ont
vangen van moeder Natuur, laten wij dan
woekeren met de weinige gaven, die toch
ook ieder heeft en houden wij steeds het
een of ander doel in het oog, dan zal het
meer onze energie on arboidslust zijn, die
ons doen slagen, dan onze groote knapheid.
Een bejaard onderwijzer zei eens, dat, als
hij naging, wie zijner leerlingen later van
zich hadden, doen spreken, dit volstrekt niet
de eersten in de klasse waren, maar bedaar
de kinderen die rustig hun gang waren go-
gaan, zonder zulke bepaalde blijken van
vlugheid te geven maar met onvermoeide
vlijt en volharding hadden zij naderhand
hun doel weten te bereiken, niet afgeeohrikt
door wat moeilijkheden en hinderpalen,
maar, met den vasten wil, om te zullen sla
gen, in hetgeen zij beoogden.
Mario was geboren in Spanje in het land
waar de toppen der Pyronëen zich weer-
spieglen in de blauwe golven der Middel-
landsohe Zee.
Hij was aan de zeekust opgegroeid, tus-
schen de rotsen en geen jongen van het
dorp evenaaarde hem in lenigheid en vlug
heid.
Toen hij twaalf jaar was, nam hij dienst
als scheepsjongen. Hij was gehuurd door
een rijken Fransohman, mijnheer Richard,
die met zijn kinderen Colette en Olivier, ge
durende hu® vacantie, een pleizierreisjo
maakte naar de schilderachtige havens van
Zuid-Italië en Sicilië.
De twaalfjarige Colette, een lief, blond
meisje, geleek wel een groote pop, Olivier
was zeventig jaar en gaf zich reeds de
trotsche manieren van een jongen man,
wiens toekomst glorierijk is. Hij had voor
Mario slechts trotsche ca minachtende blik
ken, terwijl Colette integendeel hem met
bewondering aanzag, wanneer hij als een
kat in do masteA kroop, om de zeilen op- of
neer te halen.
Do scheepsjongen koesterde dan ook een
diepen eerbied en een groote sympathio
voor het lieve meisje.
Op zekereA dag ankerde het schip in een
kleine, stille visschershaven. Groote rotsen
verhieven zich uit de zee. Op die rotsen
nestelden een menigte vogels.
„Vader," zeidc Olivier, ,,ik wil eonigo
van die vogels schieten. Zij ontbreken nog
aan mijn verzameling."
„Ik ga met je mee," riep Coletto uit,
„ik zal je geweer dragen."
„Ik vind het goed," antwoordde pioneer
Richard, „maar Olivier, zorg goed voor jo
zustor. Ik verwacht je over een halfuur
hier terug."
Olivier cn Colette vertrokken dus in ©en
boot bestuurd door twee roeiers. Van uit
een mast, volgde Mario hen met zijn oogen.
Hij zag hen dc kust bereiken. Daarop ver
dwenen zij achter de rotsen. Weldra woer-
klonken geweerschoten cn luide kreten uit-
stootend, vielen de vogels naar benoden.
„Wat zijn zij gelukkig," mompelde de
scheepsjongen met een diepen zucht. „O,
was ik maar rijk."
Daarop klom hij uit den mast en legdo
zich op het achterdek neer en viel spoedig
in slaap.
Hij had nog njet lang geslapen, toen hij
door luide stemmen gewekt werd. Do heele
equipage was op de brug bijeen en soheen
aan de grootsto angst ten prooi.
Mario keek werktuigelijk naar den hemel,
denkend, dat er een storm te duchten was.
Maar do lucht was volkomen helder en de
stralen der zon weerkaatsten in het water.
„Wat is er toch?'' dacht hij ©n ging
naar de brug.
Een ernstige tijding deed dc rondte. Toon
mijnheer Richard zijn kinderen was gaan
zoeken, waren zij verdwenen. Waar Het
was onbegrijpelijk. Hij had het dorp door
kruist, de rotsen doorzocht. Niets. Hij had
do visschers ondervraagd. Men had niemand
gezien.
Wat was er toch gebeurd? Waren zij van
een rots gevallen? Maar dan zonden zij
toch geschreeuwd en om hulp geroepen
hebben. En de visschers hadden niets ge
hoord. Wat dan?
Mijnheer Richard liet weer een boot uit
zetten, bemand door een gedeelte van de
equipage, en hij beloofdo een hooge beloo
ning aan dengen©, die zijn kindoren zou
terugvinden.
Mario had gaarne aan de expeditie deel
genomen, maar men verbood het hem, hij
was te jong.
Terneergeslagen en treurig ging hij weer
naar het achterdek terug.
..Arme Colette!"
Wat was er toch van haar geworden?
Zou hij haar nooit terug zien En de tranen
sprongen in zijn oogen. Hoe gaarne wilde
hij haar redden, zijn leven voor haar wagen,
maar hoe?
Maar plotseling voelde hij zich gedrongen
om zelf op onderzoek uit te gaan. Wie weet,
dacht hij, misschien gelukt het mij, ik ben
aan het beklimmen van rotsen gewend.
Hij liet een kleine boot to water, die voor
het inhalen der netten gebruikt werd cn roei
de met vlugge slagen naar de kust. Hij land-»
de in een kreek, trok zijn boot op het zan<J
en begaf zich moedig tussclien dc rotsen.
Een reusachtige rots verhief zich boven
al de andere en op zijn kruin nestelde»
een menigte vogels.
Mario begaf zich tuosoheu de bergen*
voorzichtig vooruitloopen.d, want do groncj
was met mos bedekt, hetgeen een groot go*
vaar voor uitglijden opleverde Hij onders
zocht nauwkeurig den bodem en slaakt»
plotseling een uitroep. Voor zijn voeten
lag namelijk een goweerpatroon.
„Men kon zien, dat zo nog pas afgesclio»
ten is", mompelde hij, Olivier en Colette
zijn dus hier voorbijgegaan. Overigens hier
zijn voetstappon."
En werkelijk op het zand waren de in
drukken van zolen zichtbaar. Hij volgde hel}
spoor geduldig. Maar plotseling bleef htf
staan. Voor zijn voeten lagen bebloeddo
voeren van een gedoode vogel. Olivier moest
dus hier geweest zijn, en geschoten hebben.
Doch de voetstappen hielden op. Vóór
hom verhief zich een rotsblok van meor dan
twee meters hoogte, ook aan' beide zijden
rezen groote bergen, op. Zouden Olivier cn
Colette over het rotsblok geklommen zijn?
Met moeite bereikte de dappere scheeps
jongen de andere zijde, doch ook daar wa
ren geen voetstappen moor in het zand
zichtbaar. Alles kwam hem raadselachtig
voor.
„Wat te doen? Wat te doen?" jammer
de hij.
Waren misschien de beid© kinderen in, eoi^
afgrond gevallen? Of door een neerstori
tend rotsblok verpletterd?
Een, luid gerucht deed hem eensklaps bo
ven. Het scheen uit het binnenste van den
rots te komen. Hij drukte zijn oor tegen
den bodem en luisterde in angstige span
ning. Het scheen hem toe, alsof geweer
schoten gelost werden.
„Deze rots is hol l" riep hij plotseling
uit, en dc hoop op redding kwam bij hem
terug. „Zij zijn in een onderaardsch gewelf
opgesloten en Olivier lost geweerschoten
om de aandacht op hen te vestigen."
Thans begreep Mario wat er gebeurd was.
Olivier had het een of ander dier geschoten,
dat stervend in een rotaholte gevlucht was.
In het vuur van de jacht hadden Colette ©a
hij het beest gevolgd. Een vaillcnd rotsblok
was waarschijnlijk op de opening terecht
gekomen en zij waren opgesloten.
Mario dacht na Het was in elk geval
zeker, dat zij nog leefden in hun stecncn
gevangenis. Maar hoe hen te bereiken?
Plotseling schoot hem te binnen, dat de
meeste holle rotsen in verbinding met do
zee stonden.
Met vlugge schreden spoedde hij zich
weer naar de kreek en sprong te water. Hij
zwom aJs een aal. Het duurde echter gerui-
men tijd voordat hij zijn doel bereikte en
een gat in de rots bemerkte. Het vormde
een reusachtige poort, waardoor oen
menigte vischen in- en uitzwommen.
Mario haalde diep adem en verzameld©
zooveel mogelijk frissche lucht. Daarop be
gaf hij zich met moed in het donkere gat.
Men kan zich zijn geluk voorstellen, toe»