No. 15412.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 21 Mei. Eerste Blad.
Anno 1910.
PERSOVERZICHT,
FEUILLETON.
Irma Harding*.
t O Ver beperking van den nacht
arbeid der werklieden in bakke
rijen bevatte „Do Nederlander" een
faan dit blad gezonden hoofdartikel, waar
aan 'het volgende is ontleend:
De schrijver acht het begrijpelijk, en zeer
prijzen, dat do overheid maatregelen be
taamt om aan een kwaad, dat zich in groo-
iten omvang openbaart, paal en perk te
stellen.
Twee wegen kunnen daartoe worden in
geslagen.
De voor den wetgever meest-gemakkclijke
regeling is die, waarbij do arbeid in de
bakkerijen gedurende een groot deel van
iden nacht eenvoudig wordt verboden.
De tweede weg, dio der overheid open
staat, wordt bewandeld, wanneer bij de wet
bepaald worden het maximum getal uren,
'dat de werkman per etmaal, cn liet maximum
aantal nachturen, dat de werkman gedurende
,15 opeenvolgende etmalen mag arbeiden.
Door het volgen van den eersten weg
Idwingt de overheid olkcn ondernemer zijn
{fabriek of werkplaats gedurende een be
paald aantal uren te sluiten; de nachtar
beid van patroon en werkman is gedurende
Idie uren dus uitgesloten; doch de arbeids
tijd per etmaal is voor den gezel niet be
perkt.
Door den tweeden weg te kiezen, laat
•men "den ondernemers do vrijheid hun werk
plaatsen en gereedschappen onbelemmerd te
'gebruiken; do arbeid is dan wel den gan-
schen nacht geoorloofd, doch' do nachtar
beid mag dan niet geregeld door denzelfden
werkman worden verricht, en tevens is de
(maximumduur van zijn werktijd por etmaal
«hn wettelijke grenzen gebonden.
De minister Tal ma koos den eerst genoem
den weg. Hot wetsontwerp bepaalt danook
in, hoofdzaak, dat het verboden zal zijn,
iii bakkerijen arbeid te verrichten tusschen
!des avonds 9 uren en des ochtends 5 uron,
jof wel (met toestemming van een in to stel
len bakkexsraad) tusschen des avonds 8 uren
jen des ochtends 4 uren.
Wat is het groote bezwaar togen deze
Vrij ze van optreden der overheid?
Dat men bij zijn ontbijt geen versch]
brood zal hebben Dit bezwaar wegc bij
tniemand te zeer. Wie bepaald vcrsch brood
[hiebbcin wil, zal het te 8 of 9 uren van een
tnabij zijnde bakkerij toch kunnen bekomen',
lal moge dan ook do kwaliteit onder te groe
ten spoed iets hebben geleden. En kan hij
het niet bekomen, des te boter voor zijn
'gezondheid.
De concurrentie tusschen groote on kleine
zaken, tusschen Joodschc en Christen-onder
nemers, brengt wellicht de groote moeilijk
heid, ongetwijfeld is dit bezwaar van ern
stiger aard. De overheid zij huiverig om
ide natuurlijke ontwikkeling van het bo-
Idrijf en der bedrijfsvormen te verstoren.
Toöh ligt ook hier niet het gevaar
!van een regeling, als door den Minister
on worpen. Het grootste bezwaar wordt
door den Minister zelf genoemd op blad
zijde 2 zijner Memorie van Toelichting, met
deze woorden„Voor zoover het grootbe
drijf ingericht is als continu-bedrijf, zal het
Bchade lijden, maar naar do meening van
öndergeteekeaide is deze inrichting noch door
technische, noch door economische eischen
•yoldoonde gerechtvaardigd, om daarvoor toe
te laten, dat op de normale Zondags- en
inachtrust van vele duizenden inbreuk wordt
'gemaakt. Dat het grootbedrijf alleen als
'continu-bedrijf zou kunnen bestaan, is naar
de meoning van ondergetoekende Piet aonne-
■paclijk."
De Minister acht het niet aannemelijk, dat
het grootbedrijf alleen zou kunnen bestaan
pis continu-bedrijf.
Het gaat hier echter niet om de uit
gebreidheid van pet bodxijf; het gaat
om den aiard en de inrieh'ting van het
bedrijf. Er zijn in Nederland talrijke bak
kersbedrijven van zocr grooten, minder groo-
ton en kleinen omvang, die geheel geba
seerd zijn op voortdurenden arbeid, zoo
wel dfes nachts als op den dag. Het zijn
die bedrijven waarin, behalve voor de plaats
van vestiging, ook voor omliggende plaat
sen gebakken wordt- Het zijn voornamelijk
die bedrijven, waar, behalve brood, ook al
lerlei koek en beschuit gebakken wordt.
Waarop is de bestaansmogelijkheid van
deze bedrijven gegrond? Op deze regeling,
dat des nachts de ovens flink worden ge
stookt, zoodat een voldoende warmte ver
kregen wordt, om het groote brood to bak
ken en vroeg af te leveren, en dat daarna
(bijna zonder nieuwe brandstof) de ovens
voldoende warm blijven, om klein brood,
koekjes en beschuit te bakken. Het is 'deze
regeling, die verschillende energieke onder
nemers in staat stelde hun zaak tot uit
breiding en grooten bloei te brengen. Nu
spreekt het vanzelf, dat deze zaken in haar
ontwikkeling, een geheel uitoenloopend ka
rakter aannamen. Hier verkreeg de brood-
productie een enormen omvang cn bleef koek
en beschuit bijzaak; elders beteokent de
broodhandcl weinig, doch is de omzet in
allerlei gebak dagelijks toegenomen. In en-
kelo gevallen namen beide takken der in
dustrie een groot© vlucht.
Het is moeilijk, deze bedrijfsontwikkeling
in haar veelvormigheid geheel na te speu
ren; doch het is een feit, dat men in al
lerlei winkels door ganscli Nederland
ja, zelfs buiten onze grenzen in grooten
getale blikjes aantreft met koek en be
schuit van Nederlandsche fabrikanten, in
verschillende plaatsen van ons vaderland ge
vestigd. En het zijn. deze fabrieken, die
bijna alle gebaseerd jrijn op het oontinu-
bedrijf.
Het waro onverantwoordelijk, deze onder-
nomers to dwingen hun .bedrijf gedurende
8 uren. per etmaal stil te zotten, met alle
gevolgen van heropening van den arbeid,
daaraan verbonden. Zoodanig optreden der
overheid zou niet slechts den bloei van
vele zaken belemmeren; het zou aan menige
ondernoming, opgebouwd door noeste vlijt en
energie van geslachten, den doodsteek geven.
Niemand is in staat jle bedrijfsrekoning
te -maken van zijn buurman; doch ieder
kan begrijpen, dat wat met strenge beper
king der bedrijfskosten werd opgebouwd,
onhoudbaar en waardeloos zou worden, als,
door verbod van continu-bedrijf, deze kos
ten zeer aanmerkelijk werden verhoogd.
Een dergelijke daad der overheid ware
onverdedigbaar. Vele leden der Tweede Ka
mer achtten, blijkens hot voorloopig ver
slag, de voorgestelde wettelijke bepalingen
van reactionaire strekking. Deze benaming
is niet onjuist; doch bovendien draagt het
wetsontwerp een anti-sociaal karakter.
Wat zijn wel do beste sociale maatrege
len, tot welker bevordering de overheid
zich kan zetten? Het zijn de maatregelen,
die bedoelen den arbeid en dus dewel
vaart to doen toenemen. Doch anti-sociaal
zijn maatregelen, die belommeren de ontwik
keling; ja, knakken den bestaanswortel van
bloeionde en zich uitbreidende ondernemin
gen, welke brood en welvaart verschaffen
aan honderden patroons en werklieden.
En wat zou met invoering der thans
voorgestelde regeling worden bereikt Dat
een groot aantal werklieden eiken nacht
te 3 uren zou moeten opstaan, om te 4
uren den arbeid in de fabriek te beginnen.
Deze gebrekkige nachtrust-regeling zou da
gelijks voor hen ■jyederkoeren, terwijl bo
vendien de totale arbeidsduur per etmaal
aan geen enkele beperking ware gebonden.
En voor zoo halvcn maatregel moet dan
de vrijheid van den nijvere in zijn eigen
bedrijf worden aan banden gelegd, moet
menige belangrijke onderneming gevoelig
geschaad, zoo niet geheel geknakt worden, i
Ware het' niet veel beter den in do tweede
plaats genoemden weg te kiezen
Mevrouw Alettta H. Jacobs bespreekt in
„Land en Volk" onder het opschrift:
,,Wij zullen rechten over U" het door mi
nister Heemskerk ingediende wetsontwerp
„ten doel hebbende vrouwelijke
rijksambtenaren en onderwij-
zoressen bij het openbaar onderwijs,
die in het h u w e 1 ij k treden, uit haar
betrekking te o n t s 1 aa n."
Na een passage, hierop betrekking heb
bende, uit de Memorie van Toeliohting te
hebben afgedrukt, schrijft zij:
Tot welke averccbtsche redeneering men
komt, als men een te plegen onrecht goed
wil praten, daarvan geeft dezo toelichting
een duidelijk beeld
Omdat door het krijgen van kinderen de
financieele positie der ouders ernstig wordt
bedreigd, moeten huwend© ambtenaressen
uit haar bezoldigde betrekking worden ont
slagen op den dag, dat zij huwen 1 Een ge
woon mensch zou zeggen: laat haar in haar
betrekking, waardoor het inkomen van het
gezin wordt vergroot, dan zijn de financi
eele gevolgen lichter te overkomen. Dan
ook zou geen onrecht gepleegd worden te
genover een groot© categori vrouwen, die
'n jarenlange studie tot opleiding voor haar
werkkring hebben doorgemaakt, haar werk
kring met liefde en toewijding vervullen en
haar huwelijksleven zullen weten aan te
passen aan de maatschappelijke positie, dio
zij innemen. Dat het door den minister
Heemskerk ingediende wetsvoorstel sterk in
de hand zal werken, datgpne, wat hij zegt te
willen voorkomen, kan niet worden betwij
feld. Ambtenaressen en onderwijzeressen,
door een eigen inkomen gewend geraakt
aan een zekere oomfort en zelfstandig
heid, hebben behoeften gokregon, dio zij
niet meer zullen kunnen bevredigen in een
huwelijk, waarin zij gedwongen zullen zijn
met man en onbeperkt aantal kinderen van
de verdiensten van den man alléén te moe
ten leven. Welke ontwikkelde vrouw, en als
zoodanig moeten wij de ambtenaressen en
onderwijzeressen toch beschouwen, zal een
misschien dor en droog, maar toch onbe
zorgd bestaan opofferen, om op die voor
waarden te trouwen? Zulk een wet kan al
leen vele onsocialo verhoudingen in het
leven roepen cn dat de eer in een land,
waar een huwelijkswetgeving bestaat als bij
ons; een wotgeving, waarin do rechten der
gehuwde vtouw totaal zijn verwaarloosd.
Welke zekerheid op levensonderhoud
heeft in ons land de gehuwde vrouw? Deze
vraag mag toch zeker wel eens onder de
oogen gezien worden, alvorens inen voort
gaat de gehuwde vrouw langzamerhand wet
telijk uit allen loongevenden arbeid te we
ren. Als de economisch onafhankelijke
vrouw haar positie opgeeft om te kunnen
trouwen, welke zekerheid biedt de wet
haar dan, dat zij en haar kinderen niet van
honger zullen omkomen? Geen zekerheid
De wet zegt: „de man is verplicht zijn ge
zin te onderhouden," maar als hij hot niet
doet.... wat dan? Of als hij zijn vrouw en
zijn kinderen slechts een vierde of een acht
ste of nog minder van zijn inkomen voor
gezamenlijk onderhoud aanbiedt, het overi
ge voor persoonlijke behoeften gebruikt?
De gehuwde vrouw heeft geen wettig recht
op een bepaald deel van haars mans in
komsten Als hij een goede, brave echtge
noot is, doet hij zijn plicht. Maar do Minis
ter is veel te veel optimist, als hij meent,
dat in Nederland alle mannen goede, brave
echtgenooten zijn. De couranten vergasten
ons eiken dag op mededeelingen, waarin ar
me vrouwen tot wanhoop zijn gedreven, om
dat de echtgenooten haar en haar kinderen
geen voedsel, geon kleoding, geen dak ver
schaffen. Er zijn ook mannen, brave echt
genooten overigens, maar ziek of op andere
wijze invalide, die .vrouw en kinderen niet
bunnen onderhouden. Kan iemand meencn,
dat het voor de maatschappij beter ia zulke
gezinnen do°r liefdadigheidsinstellingen te
laten onderhouden, in plaats van de vrouw
in de gelegenheid te stellen met haar be
kwaamheden in de behoeften van hek gezin
te voorzien
Door gehuwde vrouwen t© verbieden be
taalden arbeid to verrichten, door zulk een
draconische wet uit te vaardigen, zonder
de vrouw in do gelegenheid te 6tellen door
middel van het kiesbiljet daarover haar in
zicht te kennen te geven, pleegt men een
daad van de meest verregaande tyrannic.
Door 100 Kamerleden* waaronder bekwa
me, rechtvaardig denkend»?, en op de hoogte
van hun tijd staande; maar waaronder ook
vele, bekrompen van geest, zich niet bewust
van de ver-strekkende gevolgen van hun
vóór of tegen stemmen, zal straks worden
uitgemaakt, bij meerderheid van stemmen,
of aan een gehuwde vrouw mag worden toe
gestaan zioh een economisch onafhankelijk
bestaan op eerlijke wijze te verdienen, of
dat haar dat wettelijk moet worden ver
boden 1
Zijn wii teruggekeerd tot don tijd, waar
in óók OTor eon vergadering van mannen
bij meerderheid van stemmen werd uitge
maakt of aan de vrouw een ziel kon worden
toegekend? 't Is te betwijfelen.
Zeer zeker zal dit wetsontwerp er toe bij
dragen, om die mannen, dio meenen, dat de
politieke ontvoogding der vrouw nog zoo'n
haast niet heeft, de oogen te openen. Er is
op dit oogenblik geen enkele sociale hervor
ming, die zooveel haast heeft.
Omtrent het ontslag van rao j. A.
van dor Vlies oftewel „Enka" zegt
„Het Volk":
Ziehier een daad, die, dunkt ons, op me
nig christen-arbeider, voor zoover hij door
zijn kapitalistisch-gczindc politieke leiders
nog niet geheel-en-al geestelijk geknecht is,
indruk moet maken.
Mcj. v. d. Vlies is secretaresse en redac
trice van den Bond van Christen-Social'sten;
zij kan beschouwd worden als do zuiverste
belichaming der gedachte, waaraan die
Bond zijn ontstaan dankt. Dezo organisatie
nu heeft bij monde van haar voorzitter op
haar congres dezer dogen nog wodcr u'tge-
sproken„ dat zij er niet toe kan overgaan,
<zioh bij de S.-D. A.-P. aan te sluiten, om
dat de S.-D. A-P. den godsdienst als pri
vaat-zaak beschouwt, terwijl de Bond van
Christen-Socialisten een beginsel-verklaring
bezit-, waarin hij van zijn leden „als ken
merk van geestverwai^tsoliap hot aanvaar
den van de Apostolische Geloofsbelijdenis"
cischt. Wij onzerzijds zijn van oordeel, dat
het standpunt, door dezo socialisten ten op
zichte van de S.-D. A.-P. ingenomen, op
een dwaling berust, maar in ieder geval
blijkt uit dat standpunt zeer duidelijk, dat
aan het christendom van rrtej. v. d. Vlies
en haar geestverwanten niet te twijfelen
valt, dat dit-christendom zelfs hun gartsche
geestelijk© en maatschappelijke leven be-
heorscht.
Het ontslag, aan do onderwijzeres der
Rotterdamsche Diaconieschool gegeven,
kan dus onmogelijk gemotiveerd worden
door eenig gebrek aan godsdienstzin bij do
ontslagene. Men kan er zeker van zijn,
dat ook gansch haar onderwijs van dien
godsdienstzin, doortrokken was. Wij verna
men overigens reeds, dat daaromtrent mej.
v. d. Vlies nooit eenige aanmerking ge
maakt is. Dat kon trouwens ook njet.
Niet om eenige leemte in haar christen
dom is Enka dan ook ontslagen, maar om
haar socialisme En ziedaar n,u oen feit, dat
den christen-arbeider, dunkt ons, ten zeer
ste treffen moet. Het blijkt nu overduide
lijk, dat hot voor het politieke christendom,
waartoe ook het Rotterdamsche diaconale
schoolbestuur behoort, niet voldoende is.
als men in hart en nieren christelijk is. Be«
halve christelijk, moet men ook anti-socia
listisch, kapitalistisch-gezind zijn, om vooc
het politieke christendom bruikbaar te zijn.
Niet alleen do niet-christen, de anti christ
ten, ook de volkomen-christelijke socialist
wordt door deze politieko christenen als
vijand behandeld, ontslagen, gebroodroofd*
Dit soort christendom van zoo'n christelijk
schoolbestuur is met huid en huar aan hot
kapitalisme verkocht. Er is niet het minsto
onderscheid tusschen dit Rotterdamsche
schoolbestuur en het Rotterdamsche ge-
meentebestuurbeide stellen broodeloosheid
als straf op socialistische actio hunner on
dergeschikten; voor beide is kapitalistisch©
gezindheid het „kenmerk van geestverwant
schap", dat zij eischen van wie in hun
dienst is.
Zoo'n „christelijk" schoolbestuur cn zoo'n
„liberaal" gemeentebestuur, zij zijn van
cénen geest. Zij samen staan aan de eeno
zijde van de scheidingslijn, als geestverwan
ten in anti-socialisme en broodrooflust; aan
de andere zijde staat dc door hen ten bloed©
bestreden, naar bevrijding worstelende ar
beidersklasse, die, of zij op christelijke dan
wel op andere gronden baar sooialistisch
stroven motiveert, door hen vervolgd wordtf
omdat zij met haar socialistisch streven hun
klasse-voorrechten en hun hecrschappi»
aantast.
Enka's ontslag verlicht als met een blik
semflits de situatie: niet do godsdienstigo
opvattingen, maar do maatschappelijke
zijn liet, die do, scheidingslijn in de maat
schappij trekken. Het Rotterdamsche school
bestuur heeft do volsche antithese tusschen
geloof en ongeloof, door hot politieke chris
tendom gepropageerd, onder den voet ge
trapt en do ware antithese, tusschen kapi
taal cn arbeid, als de cenig-geldeudo gede
monstreerd en aanvaard.
Onder het hoofd Curator Lcid-
sche universiteit zegt „D o T ij d":
Door den dood van mr. Fock, president
van heb Curatorium dor Leidsche Universi
teit, is oen curators plaats vacant. Wij ho
pen, dat ditmaal een ernstig onderzoek in
gesteld zal worden naar de vraag, of niet
ccn Katholiek voor curator in aanmer
king behoort te komen.
De Katholieken zijn op de volgende wijze
vertegenwoordigd in do Curatoria der
Rijks-uni versitoiten
Curatoren Katholieken
Leiden 4 0
Utrecht 5 1
Groningeu 5 0
Stel de Leidsche vacature wordt door eeu
Katholiek aangevuld, dan heeft men da nog
volstrekt niet buitensporige verhouding vau
2 op do 15.
In „Do R i 8 io o-B a n k", het orgaan
dor Centraio Workgovors-Risicobank, wordt
in een artikel: „Over ons, zonder ons",
geprotesteerd tegen het feit, dat, waar dc
arbeider in bepaalde gevallen reolit
van beroep hoeft, wanneer hem dooi
werkgevers of risicodragende organisaties
eohadoloosstelling wordt geweigerd, of wan
neer hij meent, dat die te laag is, dit recht
de werkgevers niet hebben. Bij hel
instellen van beroep tegen do beslissing dei-
Rijksverzekeringsbank door werkgever of
partioulioro organisatie, is de abeider
„partij van rechtswege", terwijl de werk
gever dit bij heb beroep van den arbeider
niet is.
En dan zegt het blad:
Dat een en ander grievend onbillijk is
en in strijd met allo ïogelen van gocdo
orde, behoeft waarlijk geen betoog.
Nu is or wel eon middel, dat ons, ahlians
gedoeltelijk, zou kunnen buschcrmen tegen
de kans* dat men buiten ons om over onzo
belangen zal gaan proccdecren. Wij zou-
63)
Zoodra Pattie weg was, legde hij het
briefje voor dr. Hockins eerst naast rijn
bed, om zioh ondanks de waarschuwing aan
Pattie tegen indringen te vrijwaren, toen
nam Rij het fleschje op en las het boven
schrift met gretigen blik: „Tien druppels
in water."
„Ik vermoed, dat een eetlepel wel genoeg
zal zijn. Is er een eetlepel? Ja."
Hij dacht er over of het raadzaam zou
zijn de deur te sluiten, maar besloot dat ook
na te laten. Een gesloten deur zou de ach
terdocht opwekken en zou misschien tot ge
volg hebben, dat men hem te vroeg stoorde.
Een blik op zijn horloge zei hem, dat het
bij elven was en dat Irma tegen twaalven
terug kon zijn. Er was klaarblijkelijk geen
tijd te verliezen, ofschoon hij er geen flauw
vermoeden van had, hoo snel de drank zou
werken.
Hij smaakte erg bitter nu hij het in zijn
haast zonder water innam; misschien zou
water de uitwerking er van ook verzwak
ken. Met een gebaar vol afschuw wischte
hij zijn mond af en zijn witten baard, waar
in een druppel was gevallen. Zou het mis
schien verstandiger zijn om den lepel af te
wasschen? Het gebruik van een lepel zou
de theorie van een te groote dosis welb'cht
te niet doen. Hij liep naar de waschtafel en
maakte hem met zorg schoon, en nam zelfs
'de voorzorg een glas met water en mor
phine zooals hij het 's nachts altijd gebruik
te naast zijn bed te zetten.
Toen keerde hij terug naar zijn stoel, nau
welijks iets voelend van eenige vermoeid
heid na die ongewone inspanning, want de
zenuwspanning nam de pLaats in van
lichaamskracht. En nu begon hij te wach
ten, ietwat teleurgesteld, omdat de uitwer
king niet dadelijk kwam, en er bijna niet
aajj geloovend, dat hij zoo'n gewichtigen
stap gedaan had. Als hij den bitteren smaak
niet in zijn mond gehad had, had hij aan
zijn eigen dood kunnen twijfelen.
Opeens hoorde hij Pattie terugkomen.
Maar in plaats, dat haar schreden wegstier
ven, hielden zij stil voor zijn d^ur. Er weird
geklopt.
„Wat is er?" vroeg Harding op een toon
vol diepe ergernis.
Het was een telegram, dat Pattie op
straat had aangenomen. Hij maakte het
met een zekere onverschilligheid open;
wat had hij nu nog te maken met telegram
men? Het was een bericht van Irma; er
stond in, dat de reizigers den trein van elf
uren gemist hadden en nu den volgenden
trein in die riohting zouden nemen, om half-
twee. Zij kon dus eerst na tweeën thuis zijn.
„Ja, meneer. En ik dacht, dat u wel graag
zoudt willen weten, dat de brief nog in de
bus is gekomen voordat de lichting van elf
uren geweest was. Zij waren juist bezig toen
ik aankwam."
„Heel goed, heel goed! Ga nu heen."
Hij bleef aohter met een glimlach van vol
doening op zijn gezicht. Meer dan drie uren
voordat Irma thuis kan zijn. Zijn goed ge
sternte beschermde hem wel!
Maar vorderde het werkelijk wel? Waar
om voelde hij nog niets Zou het noodig rijn
om nog een lepel vol te nemen? Bij die ge
dachte glimlachte hij weer. Die smaak was
zoo afschuwelijk bitter. Hij zou nog maar
wat wachten.
En het vuur deed hem zoo aange
naam aan. Wat was dat een aangenaam ge
voel, die gloed op rijn lichaam. Hij wreef
zacht in zijn handen; een nieuw gevoel van
opgewektheid kwam in hem op. Hij had
rich in jaren niet zoo luchthartig gevoeld,
zeker niet meer sedert zijn haren waren be
gonnen .te grijzen. Wat had hij dit goed
klaargespeeld 1 En wat was het eenvoudig,
alles wel bezien. Zou Isabella één enkelen
traan storten? Zij had hem toch eenmaal
liefgehad. Dien dag, toen haar lippen hem
voor het eerst gekust hadden, gloeiden zij
alg kolen vuur. Hij kon dien gloed op het
oogenblik voelen^ in zijn heele lichaam. En
niets stond haar zoo goed als wit, ofschoon
zij het nu nooit meer droeg.
Het maakte haar bijna te verblindend.
DaarZij leunde over den fluweelen rand
der loge, het eleotrische licht viel net op
haar zwart haar, do heele opera was niets
als een lijst voor haar schoonheid. Had ooit
eenige vrouw zoo geregeerd als zij gere
geerd had? Maar leunde zij niet te ver
voorover? Zou rij niet vallen? Begonnen
de leuningen niet te wijken?
Hij bracht rijn hand aan zijn zwaar hoofd
als om de toenemende duizeligheid te ver
jagen, en zelfs die beweging kostte hem
nog moeite. Wat zou het heerlijk zijn om te
gaan liggen met een kussen onder het hoofd
En er was ook wel een bed, maar het was
zoo ver afZijn plotseling vermoeide lede
maten, dio hem nu zoo'n pijn deden alsof
hij een pak slaag had gehad, verlangden er
vurig naar, maar hij kon er niet toe ko
men om rich te bewegen.
„Maar ik kan toch niet hier sterven,
want dan zou ik in het vuur vallenkwam
de gedachte opeens in zijn brein op.
Met een uiterste wilsinspannning sleepte
bij zichzelf overeind in zijn stoel, kroop
op den tast de kamer door en viel met een
diepen, trillenden zucht op het bed neer.
En bijna onmiddellijk nadien verloor hij het
bewustzijn.
XXII.
„Een uur," zei Vincent, terwijl hij in het
Departement van Buitenlandsche Zaken de
trap afliep.,,Zou ik dadelijk met 't nieuwtje
n,aar Eaton Place gaan? Het moet feitelijk
te gelijk met de lunch opgediend worden.
Berlijn nog welDat is het beste bewijs van
de meening, die men daar omtrent uw ne
deriger!, dienaar koestert. Het is niet waar
schijnlijk, dat zij op het oogenblik in Ber
lijn een idioot zouden plaatoen."
De gedachte was een triomfantelijke,
maar zijn, blik was niet zóó zegevierend als
hij een paar maanden geledon ohder gelijke
omstandigheden geweest kon rijn, wan,t in
dien tijd was de goede betrekking als het
ware het eenige geweest, dat aan zijn geluk
ontbrak, terwijl hij nu n<aar iets anders ver
langde, Hij had na het gesprek van den
vorigen avond ook niet het gevoel, dat het
hem ooit zou gelukken het te veroveren.
Irma'8 moeder was levendiger maar voor de
rest even sfinx-achtig als Vindobona, en do
eenige indruk, dien hij van haar gekregen
had, was, dat de hinderpaal njet alleen in
Irma's verbeelding bestond.
Voordat hij onder aan de trap was, had
hij uitgemaakt, dat het nieuws wed tot den
avond kon wachten. Iets in deu tondenloo-
zen glimlach van lady Aurelia beviel hom
niet.
Hij bleef uit gewoonte staan voor een
tafel, die vol met brieven lag. De post was
pas gekomen, en de oogst was nog onaan
geroerd.
„Vincent Denholm Esq." „Vincent
Denholm Esq."
Zijn geoefende blik dwaalde dadelijk af
naar de juiste plek. Het was een heele be
zending, maar ze zag er niet belangwekkend
uit. Het waren allemaal vervelend«-bokende
handen, alle, behalve een erg goedkoop er
uitziend couvert, met een. trillende hand
geschreven,, die hij niet kende. Voor de
tafel staande, met zijn onaangestoken
sigaar tusschen zijn tanden, deed hij den
brief achteloos open. Hij vermoedde, dat
het een bedelbrief was, en las het volgende:
Geachte Heerl
Ik heb daareven gehoord, dat u mijn doch
ter liefhebt en dat rij uw genegenheid be
antwoordt, maar dat zij u heeft afgewezen,
omdat er een hinderpaal is. Ik acht het mijn
plicht om u te laten weton, dat ik die hin
derpaal ben. Do zaak is zeer eenvoudig.
Mijn naam is niet Hartmann, maar Har
ding, en ik ben geen, Oostenrijker, maar
een Engelschman. Ik ben die Edward Har
ding, de directeur van den Oostenrijkschen,
tak der Angel-Saksische Bank, wiens naam
u misschien ongeveer tien maanden geleden
in de couranten hebt gezien als dien van
een bedrieger, die door de internationale
politie gezocht werd. De bladen hebben mij
geen onrecht gedaan: ik ben een bedrieger.
Als er een God is, dan weet Hij, dat, toen
ik het aan mij toevertrouwde geld aan
raakte ik dat deed in het volle vertrouwen
in staat te zullen zijn het terug to geven;
maar ik kan njet verwachten, dat do men-
schen mij zullen gelooven. Maar ik wil niet
graag, dat u zoo laag van me zult denken.
Ik was niet van plan om mijn schande te
overleven. En als dat wel gebeurd is, dart
is dat de schuld van Irma. Zij heeft mij do
revolver ontnomen, rij heeft mij wegge
haald van die plek dermisdaad, zij heeft mij
zedelijk gedwongen om te blijven levon
door voor mrij te leven. Haar rnoedcr heeft
gedaan wat zij kon om haar do dwaasheid
van haar besluit te doen inzien, maar niets
kon de opoffering tot stilstand brengen. Bi'
haar moeder zou zij een gemakkelijk cn'
kalm leven hebben kunnen leiden, maar zij
gaf de voorkeur aan het gezelschap van
den misdadiger, die ik ben.
Maar het is een nuttcloozo opoffering ge
weest; niets als een uitstellen van het eenigo
einde, dat mogelijk is. Ik kan. niet blijven
leven, wetend, dat ik een blok aan het been
van mijn familie ben. Ik ben overal eer
hinderpaal. Maar die hinderpaal zal
naar ik hoop weggenomen zijn tegen dat
deze brief u bereikt. Ik weet niet of uw
zaak werkelijk bevorderd zal worden dooJ
mijn dood, aangezien in xiw betrekking
namen vlekkeloos moeten zijn, maar ik
vermoed, dat een iloode misdadiger u min
der in den weg zal staan dan een levende.
Het is daarenboven veel gemakkelijker
om te sterven dan om te leven. Als ik niet
moest denken aan de ongelukkiger^ die ik
geruïneerd heb, dnn zou ik bijna tevreden:
kunnen sterven. Als ik een zoon had, dan
zou die mijn naam misschien hebben kun
nen zuiveren van elke blaammaar 'n zoon'
is mij niet geschonken gewordenmisschien
is het een geluk, want wie weet of hij zich
niet ook tegen mij gekeerd zou hebben?
Het is niet zeker, dat lvj het hart van goud
van Irma gehad zou hebben. Ik laat de zaak
aan u over. U zult weten of haar geluk ieta
is, dat ooit bereikt kan worden. Als zH c
ondervraagt, vergeet dan njet, dat het c-a*
vergissing was met den drank.
Edward Harding?*'
(Wordt vervolgd.}