No. 15412. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag* 21 Mei. Eerste Blad. Anno 1910. PERSOVERZICHT, FEUILLETON. Irma Harding*. t O Ver beperking van den nacht arbeid der werklieden in bakke rijen bevatte „Do Nederlander" een faan dit blad gezonden hoofdartikel, waar aan 'het volgende is ontleend: De schrijver acht het begrijpelijk, en zeer prijzen, dat do overheid maatregelen be taamt om aan een kwaad, dat zich in groo- iten omvang openbaart, paal en perk te stellen. Twee wegen kunnen daartoe worden in geslagen. De voor den wetgever meest-gemakkclijke regeling is die, waarbij do arbeid in de bakkerijen gedurende een groot deel van iden nacht eenvoudig wordt verboden. De tweede weg, dio der overheid open staat, wordt bewandeld, wanneer bij de wet bepaald worden het maximum getal uren, 'dat de werkman per etmaal, cn liet maximum aantal nachturen, dat de werkman gedurende ,15 opeenvolgende etmalen mag arbeiden. Door het volgen van den eersten weg Idwingt de overheid olkcn ondernemer zijn {fabriek of werkplaats gedurende een be paald aantal uren te sluiten; de nachtar beid van patroon en werkman is gedurende Idie uren dus uitgesloten; doch de arbeids tijd per etmaal is voor den gezel niet be perkt. Door den tweeden weg te kiezen, laat •men "den ondernemers do vrijheid hun werk plaatsen en gereedschappen onbelemmerd te 'gebruiken; do arbeid is dan wel den gan- schen nacht geoorloofd, doch' do nachtar beid mag dan niet geregeld door denzelfden werkman worden verricht, en tevens is de (maximumduur van zijn werktijd por etmaal «hn wettelijke grenzen gebonden. De minister Tal ma koos den eerst genoem den weg. Hot wetsontwerp bepaalt danook in, hoofdzaak, dat het verboden zal zijn, iii bakkerijen arbeid te verrichten tusschen !des avonds 9 uren en des ochtends 5 uron, jof wel (met toestemming van een in to stel len bakkexsraad) tusschen des avonds 8 uren jen des ochtends 4 uren. Wat is het groote bezwaar togen deze Vrij ze van optreden der overheid? Dat men bij zijn ontbijt geen versch] brood zal hebben Dit bezwaar wegc bij tniemand te zeer. Wie bepaald vcrsch brood [hiebbcin wil, zal het te 8 of 9 uren van een tnabij zijnde bakkerij toch kunnen bekomen', lal moge dan ook do kwaliteit onder te groe ten spoed iets hebben geleden. En kan hij het niet bekomen, des te boter voor zijn 'gezondheid. De concurrentie tusschen groote on kleine zaken, tusschen Joodschc en Christen-onder nemers, brengt wellicht de groote moeilijk heid, ongetwijfeld is dit bezwaar van ern stiger aard. De overheid zij huiverig om ide natuurlijke ontwikkeling van het bo- Idrijf en der bedrijfsvormen te verstoren. Toöh ligt ook hier niet het gevaar !van een regeling, als door den Minister on worpen. Het grootste bezwaar wordt door den Minister zelf genoemd op blad zijde 2 zijner Memorie van Toelichting, met deze woorden„Voor zoover het grootbe drijf ingericht is als continu-bedrijf, zal het Bchade lijden, maar naar do meening van öndergeteekeaide is deze inrichting noch door technische, noch door economische eischen •yoldoonde gerechtvaardigd, om daarvoor toe te laten, dat op de normale Zondags- en inachtrust van vele duizenden inbreuk wordt 'gemaakt. Dat het grootbedrijf alleen als 'continu-bedrijf zou kunnen bestaan, is naar de meoning van ondergetoekende Piet aonne- ■paclijk." De Minister acht het niet aannemelijk, dat het grootbedrijf alleen zou kunnen bestaan pis continu-bedrijf. Het gaat hier echter niet om de uit gebreidheid van pet bodxijf; het gaat om den aiard en de inrieh'ting van het bedrijf. Er zijn in Nederland talrijke bak kersbedrijven van zocr grooten, minder groo- ton en kleinen omvang, die geheel geba seerd zijn op voortdurenden arbeid, zoo wel dfes nachts als op den dag. Het zijn die bedrijven waarin, behalve voor de plaats van vestiging, ook voor omliggende plaat sen gebakken wordt- Het zijn voornamelijk die bedrijven, waar, behalve brood, ook al lerlei koek en beschuit gebakken wordt. Waarop is de bestaansmogelijkheid van deze bedrijven gegrond? Op deze regeling, dat des nachts de ovens flink worden ge stookt, zoodat een voldoende warmte ver kregen wordt, om het groote brood to bak ken en vroeg af te leveren, en dat daarna (bijna zonder nieuwe brandstof) de ovens voldoende warm blijven, om klein brood, koekjes en beschuit te bakken. Het is 'deze regeling, die verschillende energieke onder nemers in staat stelde hun zaak tot uit breiding en grooten bloei te brengen. Nu spreekt het vanzelf, dat deze zaken in haar ontwikkeling, een geheel uitoenloopend ka rakter aannamen. Hier verkreeg de brood- productie een enormen omvang cn bleef koek en beschuit bijzaak; elders beteokent de broodhandcl weinig, doch is de omzet in allerlei gebak dagelijks toegenomen. In en- kelo gevallen namen beide takken der in dustrie een groot© vlucht. Het is moeilijk, deze bedrijfsontwikkeling in haar veelvormigheid geheel na te speu ren; doch het is een feit, dat men in al lerlei winkels door ganscli Nederland ja, zelfs buiten onze grenzen in grooten getale blikjes aantreft met koek en be schuit van Nederlandsche fabrikanten, in verschillende plaatsen van ons vaderland ge vestigd. En het zijn. deze fabrieken, die bijna alle gebaseerd jrijn op het oontinu- bedrijf. Het waro onverantwoordelijk, deze onder- nomers to dwingen hun .bedrijf gedurende 8 uren. per etmaal stil te zotten, met alle gevolgen van heropening van den arbeid, daaraan verbonden. Zoodanig optreden der overheid zou niet slechts den bloei van vele zaken belemmeren; het zou aan menige ondernoming, opgebouwd door noeste vlijt en energie van geslachten, den doodsteek geven. Niemand is in staat jle bedrijfsrekoning te -maken van zijn buurman; doch ieder kan begrijpen, dat wat met strenge beper king der bedrijfskosten werd opgebouwd, onhoudbaar en waardeloos zou worden, als, door verbod van continu-bedrijf, deze kos ten zeer aanmerkelijk werden verhoogd. Een dergelijke daad der overheid ware onverdedigbaar. Vele leden der Tweede Ka mer achtten, blijkens hot voorloopig ver slag, de voorgestelde wettelijke bepalingen van reactionaire strekking. Deze benaming is niet onjuist; doch bovendien draagt het wetsontwerp een anti-sociaal karakter. Wat zijn wel do beste sociale maatrege len, tot welker bevordering de overheid zich kan zetten? Het zijn de maatregelen, die bedoelen den arbeid en dus dewel vaart to doen toenemen. Doch anti-sociaal zijn maatregelen, die belommeren de ontwik keling; ja, knakken den bestaanswortel van bloeionde en zich uitbreidende ondernemin gen, welke brood en welvaart verschaffen aan honderden patroons en werklieden. En wat zou met invoering der thans voorgestelde regeling worden bereikt Dat een groot aantal werklieden eiken nacht te 3 uren zou moeten opstaan, om te 4 uren den arbeid in de fabriek te beginnen. Deze gebrekkige nachtrust-regeling zou da gelijks voor hen ■jyederkoeren, terwijl bo vendien de totale arbeidsduur per etmaal aan geen enkele beperking ware gebonden. En voor zoo halvcn maatregel moet dan de vrijheid van den nijvere in zijn eigen bedrijf worden aan banden gelegd, moet menige belangrijke onderneming gevoelig geschaad, zoo niet geheel geknakt worden, i Ware het' niet veel beter den in do tweede plaats genoemden weg te kiezen Mevrouw Alettta H. Jacobs bespreekt in „Land en Volk" onder het opschrift: ,,Wij zullen rechten over U" het door mi nister Heemskerk ingediende wetsontwerp „ten doel hebbende vrouwelijke rijksambtenaren en onderwij- zoressen bij het openbaar onderwijs, die in het h u w e 1 ij k treden, uit haar betrekking te o n t s 1 aa n." Na een passage, hierop betrekking heb bende, uit de Memorie van Toeliohting te hebben afgedrukt, schrijft zij: Tot welke averccbtsche redeneering men komt, als men een te plegen onrecht goed wil praten, daarvan geeft dezo toelichting een duidelijk beeld Omdat door het krijgen van kinderen de financieele positie der ouders ernstig wordt bedreigd, moeten huwend© ambtenaressen uit haar bezoldigde betrekking worden ont slagen op den dag, dat zij huwen 1 Een ge woon mensch zou zeggen: laat haar in haar betrekking, waardoor het inkomen van het gezin wordt vergroot, dan zijn de financi eele gevolgen lichter te overkomen. Dan ook zou geen onrecht gepleegd worden te genover een groot© categori vrouwen, die 'n jarenlange studie tot opleiding voor haar werkkring hebben doorgemaakt, haar werk kring met liefde en toewijding vervullen en haar huwelijksleven zullen weten aan te passen aan de maatschappelijke positie, dio zij innemen. Dat het door den minister Heemskerk ingediende wetsvoorstel sterk in de hand zal werken, datgpne, wat hij zegt te willen voorkomen, kan niet worden betwij feld. Ambtenaressen en onderwijzeressen, door een eigen inkomen gewend geraakt aan een zekere oomfort en zelfstandig heid, hebben behoeften gokregon, dio zij niet meer zullen kunnen bevredigen in een huwelijk, waarin zij gedwongen zullen zijn met man en onbeperkt aantal kinderen van de verdiensten van den man alléén te moe ten leven. Welke ontwikkelde vrouw, en als zoodanig moeten wij de ambtenaressen en onderwijzeressen toch beschouwen, zal een misschien dor en droog, maar toch onbe zorgd bestaan opofferen, om op die voor waarden te trouwen? Zulk een wet kan al leen vele onsocialo verhoudingen in het leven roepen cn dat de eer in een land, waar een huwelijkswetgeving bestaat als bij ons; een wotgeving, waarin do rechten der gehuwde vtouw totaal zijn verwaarloosd. Welke zekerheid op levensonderhoud heeft in ons land de gehuwde vrouw? Deze vraag mag toch zeker wel eens onder de oogen gezien worden, alvorens inen voort gaat de gehuwde vrouw langzamerhand wet telijk uit allen loongevenden arbeid te we ren. Als de economisch onafhankelijke vrouw haar positie opgeeft om te kunnen trouwen, welke zekerheid biedt de wet haar dan, dat zij en haar kinderen niet van honger zullen omkomen? Geen zekerheid De wet zegt: „de man is verplicht zijn ge zin te onderhouden," maar als hij hot niet doet.... wat dan? Of als hij zijn vrouw en zijn kinderen slechts een vierde of een acht ste of nog minder van zijn inkomen voor gezamenlijk onderhoud aanbiedt, het overi ge voor persoonlijke behoeften gebruikt? De gehuwde vrouw heeft geen wettig recht op een bepaald deel van haars mans in komsten Als hij een goede, brave echtge noot is, doet hij zijn plicht. Maar do Minis ter is veel te veel optimist, als hij meent, dat in Nederland alle mannen goede, brave echtgenooten zijn. De couranten vergasten ons eiken dag op mededeelingen, waarin ar me vrouwen tot wanhoop zijn gedreven, om dat de echtgenooten haar en haar kinderen geen voedsel, geon kleoding, geen dak ver schaffen. Er zijn ook mannen, brave echt genooten overigens, maar ziek of op andere wijze invalide, die .vrouw en kinderen niet bunnen onderhouden. Kan iemand meencn, dat het voor de maatschappij beter ia zulke gezinnen do°r liefdadigheidsinstellingen te laten onderhouden, in plaats van de vrouw in de gelegenheid te stellen met haar be kwaamheden in de behoeften van hek gezin te voorzien Door gehuwde vrouwen t© verbieden be taalden arbeid to verrichten, door zulk een draconische wet uit te vaardigen, zonder de vrouw in do gelegenheid te 6tellen door middel van het kiesbiljet daarover haar in zicht te kennen te geven, pleegt men een daad van de meest verregaande tyrannic. Door 100 Kamerleden* waaronder bekwa me, rechtvaardig denkend»?, en op de hoogte van hun tijd staande; maar waaronder ook vele, bekrompen van geest, zich niet bewust van de ver-strekkende gevolgen van hun vóór of tegen stemmen, zal straks worden uitgemaakt, bij meerderheid van stemmen, of aan een gehuwde vrouw mag worden toe gestaan zioh een economisch onafhankelijk bestaan op eerlijke wijze te verdienen, of dat haar dat wettelijk moet worden ver boden 1 Zijn wii teruggekeerd tot don tijd, waar in óók OTor eon vergadering van mannen bij meerderheid van stemmen werd uitge maakt of aan de vrouw een ziel kon worden toegekend? 't Is te betwijfelen. Zeer zeker zal dit wetsontwerp er toe bij dragen, om die mannen, dio meenen, dat de politieke ontvoogding der vrouw nog zoo'n haast niet heeft, de oogen te openen. Er is op dit oogenblik geen enkele sociale hervor ming, die zooveel haast heeft. Omtrent het ontslag van rao j. A. van dor Vlies oftewel „Enka" zegt „Het Volk": Ziehier een daad, die, dunkt ons, op me nig christen-arbeider, voor zoover hij door zijn kapitalistisch-gczindc politieke leiders nog niet geheel-en-al geestelijk geknecht is, indruk moet maken. Mcj. v. d. Vlies is secretaresse en redac trice van den Bond van Christen-Social'sten; zij kan beschouwd worden als do zuiverste belichaming der gedachte, waaraan die Bond zijn ontstaan dankt. Dezo organisatie nu heeft bij monde van haar voorzitter op haar congres dezer dogen nog wodcr u'tge- sproken„ dat zij er niet toe kan overgaan, <zioh bij de S.-D. A.-P. aan te sluiten, om dat de S.-D. A-P. den godsdienst als pri vaat-zaak beschouwt, terwijl de Bond van Christen-Socialisten een beginsel-verklaring bezit-, waarin hij van zijn leden „als ken merk van geestverwai^tsoliap hot aanvaar den van de Apostolische Geloofsbelijdenis" cischt. Wij onzerzijds zijn van oordeel, dat het standpunt, door dezo socialisten ten op zichte van de S.-D. A.-P. ingenomen, op een dwaling berust, maar in ieder geval blijkt uit dat standpunt zeer duidelijk, dat aan het christendom van rrtej. v. d. Vlies en haar geestverwanten niet te twijfelen valt, dat dit-christendom zelfs hun gartsche geestelijk© en maatschappelijke leven be- heorscht. Het ontslag, aan do onderwijzeres der Rotterdamsche Diaconieschool gegeven, kan dus onmogelijk gemotiveerd worden door eenig gebrek aan godsdienstzin bij do ontslagene. Men kan er zeker van zijn, dat ook gansch haar onderwijs van dien godsdienstzin, doortrokken was. Wij verna men overigens reeds, dat daaromtrent mej. v. d. Vlies nooit eenige aanmerking ge maakt is. Dat kon trouwens ook njet. Niet om eenige leemte in haar christen dom is Enka dan ook ontslagen, maar om haar socialisme En ziedaar n,u oen feit, dat den christen-arbeider, dunkt ons, ten zeer ste treffen moet. Het blijkt nu overduide lijk, dat hot voor het politieke christendom, waartoe ook het Rotterdamsche diaconale schoolbestuur behoort, niet voldoende is. als men in hart en nieren christelijk is. Be« halve christelijk, moet men ook anti-socia listisch, kapitalistisch-gezind zijn, om vooc het politieke christendom bruikbaar te zijn. Niet alleen do niet-christen, de anti christ ten, ook de volkomen-christelijke socialist wordt door deze politieko christenen als vijand behandeld, ontslagen, gebroodroofd* Dit soort christendom van zoo'n christelijk schoolbestuur is met huid en huar aan hot kapitalisme verkocht. Er is niet het minsto onderscheid tusschen dit Rotterdamsche schoolbestuur en het Rotterdamsche ge- meentebestuurbeide stellen broodeloosheid als straf op socialistische actio hunner on dergeschikten; voor beide is kapitalistisch© gezindheid het „kenmerk van geestverwant schap", dat zij eischen van wie in hun dienst is. Zoo'n „christelijk" schoolbestuur cn zoo'n „liberaal" gemeentebestuur, zij zijn van cénen geest. Zij samen staan aan de eeno zijde van de scheidingslijn, als geestverwan ten in anti-socialisme en broodrooflust; aan de andere zijde staat dc door hen ten bloed© bestreden, naar bevrijding worstelende ar beidersklasse, die, of zij op christelijke dan wel op andere gronden baar sooialistisch stroven motiveert, door hen vervolgd wordtf omdat zij met haar socialistisch streven hun klasse-voorrechten en hun hecrschappi» aantast. Enka's ontslag verlicht als met een blik semflits de situatie: niet do godsdienstigo opvattingen, maar do maatschappelijke zijn liet, die do, scheidingslijn in de maat schappij trekken. Het Rotterdamsche school bestuur heeft do volsche antithese tusschen geloof en ongeloof, door hot politieke chris tendom gepropageerd, onder den voet ge trapt en do ware antithese, tusschen kapi taal cn arbeid, als de cenig-geldeudo gede monstreerd en aanvaard. Onder het hoofd Curator Lcid- sche universiteit zegt „D o T ij d": Door den dood van mr. Fock, president van heb Curatorium dor Leidsche Universi teit, is oen curators plaats vacant. Wij ho pen, dat ditmaal een ernstig onderzoek in gesteld zal worden naar de vraag, of niet ccn Katholiek voor curator in aanmer king behoort te komen. De Katholieken zijn op de volgende wijze vertegenwoordigd in do Curatoria der Rijks-uni versitoiten Curatoren Katholieken Leiden 4 0 Utrecht 5 1 Groningeu 5 0 Stel de Leidsche vacature wordt door eeu Katholiek aangevuld, dan heeft men da nog volstrekt niet buitensporige verhouding vau 2 op do 15. In „Do R i 8 io o-B a n k", het orgaan dor Centraio Workgovors-Risicobank, wordt in een artikel: „Over ons, zonder ons", geprotesteerd tegen het feit, dat, waar dc arbeider in bepaalde gevallen reolit van beroep hoeft, wanneer hem dooi werkgevers of risicodragende organisaties eohadoloosstelling wordt geweigerd, of wan neer hij meent, dat die te laag is, dit recht de werkgevers niet hebben. Bij hel instellen van beroep tegen do beslissing dei- Rijksverzekeringsbank door werkgever of partioulioro organisatie, is de abeider „partij van rechtswege", terwijl de werk gever dit bij heb beroep van den arbeider niet is. En dan zegt het blad: Dat een en ander grievend onbillijk is en in strijd met allo ïogelen van gocdo orde, behoeft waarlijk geen betoog. Nu is or wel eon middel, dat ons, ahlians gedoeltelijk, zou kunnen buschcrmen tegen de kans* dat men buiten ons om over onzo belangen zal gaan proccdecren. Wij zou- 63) Zoodra Pattie weg was, legde hij het briefje voor dr. Hockins eerst naast rijn bed, om zioh ondanks de waarschuwing aan Pattie tegen indringen te vrijwaren, toen nam Rij het fleschje op en las het boven schrift met gretigen blik: „Tien druppels in water." „Ik vermoed, dat een eetlepel wel genoeg zal zijn. Is er een eetlepel? Ja." Hij dacht er over of het raadzaam zou zijn de deur te sluiten, maar besloot dat ook na te laten. Een gesloten deur zou de ach terdocht opwekken en zou misschien tot ge volg hebben, dat men hem te vroeg stoorde. Een blik op zijn horloge zei hem, dat het bij elven was en dat Irma tegen twaalven terug kon zijn. Er was klaarblijkelijk geen tijd te verliezen, ofschoon hij er geen flauw vermoeden van had, hoo snel de drank zou werken. Hij smaakte erg bitter nu hij het in zijn haast zonder water innam; misschien zou water de uitwerking er van ook verzwak ken. Met een gebaar vol afschuw wischte hij zijn mond af en zijn witten baard, waar in een druppel was gevallen. Zou het mis schien verstandiger zijn om den lepel af te wasschen? Het gebruik van een lepel zou de theorie van een te groote dosis welb'cht te niet doen. Hij liep naar de waschtafel en maakte hem met zorg schoon, en nam zelfs 'de voorzorg een glas met water en mor phine zooals hij het 's nachts altijd gebruik te naast zijn bed te zetten. Toen keerde hij terug naar zijn stoel, nau welijks iets voelend van eenige vermoeid heid na die ongewone inspanning, want de zenuwspanning nam de pLaats in van lichaamskracht. En nu begon hij te wach ten, ietwat teleurgesteld, omdat de uitwer king niet dadelijk kwam, en er bijna niet aajj geloovend, dat hij zoo'n gewichtigen stap gedaan had. Als hij den bitteren smaak niet in zijn mond gehad had, had hij aan zijn eigen dood kunnen twijfelen. Opeens hoorde hij Pattie terugkomen. Maar in plaats, dat haar schreden wegstier ven, hielden zij stil voor zijn d^ur. Er weird geklopt. „Wat is er?" vroeg Harding op een toon vol diepe ergernis. Het was een telegram, dat Pattie op straat had aangenomen. Hij maakte het met een zekere onverschilligheid open; wat had hij nu nog te maken met telegram men? Het was een bericht van Irma; er stond in, dat de reizigers den trein van elf uren gemist hadden en nu den volgenden trein in die riohting zouden nemen, om half- twee. Zij kon dus eerst na tweeën thuis zijn. „Ja, meneer. En ik dacht, dat u wel graag zoudt willen weten, dat de brief nog in de bus is gekomen voordat de lichting van elf uren geweest was. Zij waren juist bezig toen ik aankwam." „Heel goed, heel goed! Ga nu heen." Hij bleef aohter met een glimlach van vol doening op zijn gezicht. Meer dan drie uren voordat Irma thuis kan zijn. Zijn goed ge sternte beschermde hem wel! Maar vorderde het werkelijk wel? Waar om voelde hij nog niets Zou het noodig rijn om nog een lepel vol te nemen? Bij die ge dachte glimlachte hij weer. Die smaak was zoo afschuwelijk bitter. Hij zou nog maar wat wachten. En het vuur deed hem zoo aange naam aan. Wat was dat een aangenaam ge voel, die gloed op rijn lichaam. Hij wreef zacht in zijn handen; een nieuw gevoel van opgewektheid kwam in hem op. Hij had rich in jaren niet zoo luchthartig gevoeld, zeker niet meer sedert zijn haren waren be gonnen .te grijzen. Wat had hij dit goed klaargespeeld 1 En wat was het eenvoudig, alles wel bezien. Zou Isabella één enkelen traan storten? Zij had hem toch eenmaal liefgehad. Dien dag, toen haar lippen hem voor het eerst gekust hadden, gloeiden zij alg kolen vuur. Hij kon dien gloed op het oogenblik voelen^ in zijn heele lichaam. En niets stond haar zoo goed als wit, ofschoon zij het nu nooit meer droeg. Het maakte haar bijna te verblindend. DaarZij leunde over den fluweelen rand der loge, het eleotrische licht viel net op haar zwart haar, do heele opera was niets als een lijst voor haar schoonheid. Had ooit eenige vrouw zoo geregeerd als zij gere geerd had? Maar leunde zij niet te ver voorover? Zou rij niet vallen? Begonnen de leuningen niet te wijken? Hij bracht rijn hand aan zijn zwaar hoofd als om de toenemende duizeligheid te ver jagen, en zelfs die beweging kostte hem nog moeite. Wat zou het heerlijk zijn om te gaan liggen met een kussen onder het hoofd En er was ook wel een bed, maar het was zoo ver afZijn plotseling vermoeide lede maten, dio hem nu zoo'n pijn deden alsof hij een pak slaag had gehad, verlangden er vurig naar, maar hij kon er niet toe ko men om rich te bewegen. „Maar ik kan toch niet hier sterven, want dan zou ik in het vuur vallenkwam de gedachte opeens in zijn brein op. Met een uiterste wilsinspannning sleepte bij zichzelf overeind in zijn stoel, kroop op den tast de kamer door en viel met een diepen, trillenden zucht op het bed neer. En bijna onmiddellijk nadien verloor hij het bewustzijn. XXII. „Een uur," zei Vincent, terwijl hij in het Departement van Buitenlandsche Zaken de trap afliep.,,Zou ik dadelijk met 't nieuwtje n,aar Eaton Place gaan? Het moet feitelijk te gelijk met de lunch opgediend worden. Berlijn nog welDat is het beste bewijs van de meening, die men daar omtrent uw ne deriger!, dienaar koestert. Het is niet waar schijnlijk, dat zij op het oogenblik in Ber lijn een idioot zouden plaatoen." De gedachte was een triomfantelijke, maar zijn, blik was niet zóó zegevierend als hij een paar maanden geledon ohder gelijke omstandigheden geweest kon rijn, wan,t in dien tijd was de goede betrekking als het ware het eenige geweest, dat aan zijn geluk ontbrak, terwijl hij nu n<aar iets anders ver langde, Hij had na het gesprek van den vorigen avond ook niet het gevoel, dat het hem ooit zou gelukken het te veroveren. Irma'8 moeder was levendiger maar voor de rest even sfinx-achtig als Vindobona, en do eenige indruk, dien hij van haar gekregen had, was, dat de hinderpaal njet alleen in Irma's verbeelding bestond. Voordat hij onder aan de trap was, had hij uitgemaakt, dat het nieuws wed tot den avond kon wachten. Iets in deu tondenloo- zen glimlach van lady Aurelia beviel hom niet. Hij bleef uit gewoonte staan voor een tafel, die vol met brieven lag. De post was pas gekomen, en de oogst was nog onaan geroerd. „Vincent Denholm Esq." „Vincent Denholm Esq." Zijn geoefende blik dwaalde dadelijk af naar de juiste plek. Het was een heele be zending, maar ze zag er niet belangwekkend uit. Het waren allemaal vervelend«-bokende handen, alle, behalve een erg goedkoop er uitziend couvert, met een. trillende hand geschreven,, die hij niet kende. Voor de tafel staande, met zijn onaangestoken sigaar tusschen zijn tanden, deed hij den brief achteloos open. Hij vermoedde, dat het een bedelbrief was, en las het volgende: Geachte Heerl Ik heb daareven gehoord, dat u mijn doch ter liefhebt en dat rij uw genegenheid be antwoordt, maar dat zij u heeft afgewezen, omdat er een hinderpaal is. Ik acht het mijn plicht om u te laten weton, dat ik die hin derpaal ben. Do zaak is zeer eenvoudig. Mijn naam is niet Hartmann, maar Har ding, en ik ben geen, Oostenrijker, maar een Engelschman. Ik ben die Edward Har ding, de directeur van den Oostenrijkschen, tak der Angel-Saksische Bank, wiens naam u misschien ongeveer tien maanden geleden in de couranten hebt gezien als dien van een bedrieger, die door de internationale politie gezocht werd. De bladen hebben mij geen onrecht gedaan: ik ben een bedrieger. Als er een God is, dan weet Hij, dat, toen ik het aan mij toevertrouwde geld aan raakte ik dat deed in het volle vertrouwen in staat te zullen zijn het terug to geven; maar ik kan njet verwachten, dat do men- schen mij zullen gelooven. Maar ik wil niet graag, dat u zoo laag van me zult denken. Ik was niet van plan om mijn schande te overleven. En als dat wel gebeurd is, dart is dat de schuld van Irma. Zij heeft mij do revolver ontnomen, rij heeft mij wegge haald van die plek dermisdaad, zij heeft mij zedelijk gedwongen om te blijven levon door voor mrij te leven. Haar rnoedcr heeft gedaan wat zij kon om haar do dwaasheid van haar besluit te doen inzien, maar niets kon de opoffering tot stilstand brengen. Bi' haar moeder zou zij een gemakkelijk cn' kalm leven hebben kunnen leiden, maar zij gaf de voorkeur aan het gezelschap van den misdadiger, die ik ben. Maar het is een nuttcloozo opoffering ge weest; niets als een uitstellen van het eenigo einde, dat mogelijk is. Ik kan. niet blijven leven, wetend, dat ik een blok aan het been van mijn familie ben. Ik ben overal eer hinderpaal. Maar die hinderpaal zal naar ik hoop weggenomen zijn tegen dat deze brief u bereikt. Ik weet niet of uw zaak werkelijk bevorderd zal worden dooJ mijn dood, aangezien in xiw betrekking namen vlekkeloos moeten zijn, maar ik vermoed, dat een iloode misdadiger u min der in den weg zal staan dan een levende. Het is daarenboven veel gemakkelijker om te sterven dan om te leven. Als ik niet moest denken aan de ongelukkiger^ die ik geruïneerd heb, dnn zou ik bijna tevreden: kunnen sterven. Als ik een zoon had, dan zou die mijn naam misschien hebben kun nen zuiveren van elke blaammaar 'n zoon' is mij niet geschonken gewordenmisschien is het een geluk, want wie weet of hij zich niet ook tegen mij gekeerd zou hebben? Het is niet zeker, dat lvj het hart van goud van Irma gehad zou hebben. Ik laat de zaak aan u over. U zult weten of haar geluk ieta is, dat ooit bereikt kan worden. Als zH c ondervraagt, vergeet dan njet, dat het c-a* vergissing was met den drank. Edward Harding?*' (Wordt vervolgd.}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5