No. 15408. LE1DSCH DAGBLAD, Vrijdag* 13 Mei. Tweede Blad. Anno 1910. Tweede Kamer. FEUILLETON. Irma Harding*. Uit de Reehtzaal. Bij de gisteren voortgezette behandeling van het verslag der commissie omtrent de inlichtingen op het adres van G. P. A. G. U. Romer, luitenant-kolonel derde regiment huzaren te 's-Gravenhage, houdende verzoek om herstel van grieven, en betering van on recht, wees de heer Van Hoogstra ten op den door den heer Van Idsinga ge- bezigden term „dat er in bet leger gehan deld wordt achter den rug van den belang hebbende om", en protesteert daartegen: er gebeurt in het leger niets onrechtmatigs. Geheime inlichtingen zijn soms zij het bij uitzondering noodig. De heer Eland oonstatcdrt, dat men bij niet-bevordering van officieren kleine details bijeenzoekt op het laatste moment, en den rechten weg niet bewandelt, door dien men jarenlang den officier ongeschikt 'oordeelende, hem zeiven zulks niet meege deeld heeft. Indien spr. als minister aan een ondergeschikte een. inlichting vroeg over een persoon, dan zou hij het hoogclijk euvel duiden, zoo die persoon van de infor matie eer kennis kreeg dan hij. Spr. a/dit het rapport-De Meester voor deze zaak niet; van belang, waar reeds vier jaren de inspecteur der cavalerie den overste Röm *r ongeschikt had verklaard. 'Ten slotte doet spr. opmerken, dat, zo> de Kamer doorgaat met op alle requesten, en bezwaarschriften van officieren in te gaan, de hoofdofficieren iedereen geschikt zullen gaan verklaren om van. den last- af te komen. De heer De SavorninLohman wijst er op, dat de Kamer zich heeft neer te leggen bij de conclusie van het rapport, wijl de wettelijke weg jegens den heer Ro mer is bewandeld en alle diens superieuren hem ongeschikt hebben verklaard. In het algemeen zijn ten opzichte van den reques- ixant- geen incorrectheden gepleegd door het departement; de incorrectheden rijn vooral in de wijze, waarop de superieuren van den requestrant hun oordeel over hom gevormd hebben. De Minister vanOorlog erkende, dat er enkele onregelmatigheden hebben jplaats gehad. Zij zijn echter van geen in vloed geweest op het eindoordeel. Ook is het 's Ministers volle overtuiging, dat het niet opzettelijk is geschied. De autoriteiten hebben gehandeld te goeder trouw en over eenkomstig de voorschriften. Overste Ro mer is behandeld naar recht en billijkheid en daarom aehtte de Minister de conclusie der Commissie alleszins juist. De heer Van Idsinga verheugde er rioh over, dat de Minister gemaalcte fou ten erkent. Die houding versterkte spre kers vertrouwen in dezen bewindsman. Na nog eenig debat werd de conclusie der Commissie aonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Conclusie in zakohetadres van J. H. Koek, lui t.-k ol. te Berge n-o p-Z o o m. (De aangelegenheid betreft het zingen van socialistische liederen in den troep in 1©02 te Doesburg). De heer V erhey brengt de geschiede nis dezer zaak in herinnering. De ingestelde commissie van onderzoek heeft uitgemaakt, dat er slechts vage aan duidingen rijn, maar dat er toch nooit uit volle borst socialistische liederen met de woorden er bij gezongen werden. Het door Overste Koek ingezonden rapport kon dus niet vain onjuistheid worden beticht; het werd alleen onnauwkeurig gelezen door de autoriteiten. De meerderheid vond dan ook overplaatsing van den overste onbillijk. Maar het Departement heeft zich daarmee niet kunnen vereenigen en een nota uitge zonden, waarin onbe g r ij pel ij kerw ij ze 'der Commissie een terechtwijzing werd toe gediend en de overste Koek is weldra daar op gepensionneerd. Dit is een beleediging, der Kamer aangedaan; immers, een bericht bij voorbaat, dat het Departement met de eventueelo beslissing der Kamer geen reke ning zal houden Bovendien staan in de no ta van het Departement destijds tijdelijk beheerd door den Minister van Marine besliste onjuistheden. Voorts oefent de no- 6«> „Ik zal mijn plicht doen, lieve jonge dame. Het is dan aan u om de bevelen, die ik u geef, zorgvuldig ten uitvoer te bren gen. In de eerste plaats moeten we de machine voeden, die het geheel aan den gang houdt; met andere woorden, we moe ten het hart versterken." Technische bijzonderheden vormden het onderwerp van gesprok van de laatste minu ten van de visite. Irma luisterde er gretig raar en z-ng met onrust de huisdeur achter het kleine mannetje dichtgaan, want nu was zij alleen met de komende schadu.v, de worsteling met den Koning der Angsten, wiens komst door den kleinen geneesheer aangekondigd was geworden. Irma vluohtte een oogenblik in haar eigen klein slaapkamertje en trachtte daar haar zelfbcheersching te heroveren; want de slag was op haar neergokomen als een blik semschicht uit een heldere lucht. Jonge, gezonde menschen, die den dood toevallig nooit onder do oogen gezien hebben, be schouwen het bestaan er van als zoozeer van uit de verte, dat zij het niet als iets werkelijks beschouwen. Zij had zich vóór dien wel wat ongerust gemaakt, maar niet ernstig; zij was gewend aan de chronische zwakte van baar vader. Den dag, waarop Vincent hem bij dien scherpen Oostenwind in den omnibus had zien zitten, was de laatste geweest, waarop ta kritiek op den arbeid der Commissie en zulks is geheel ongepast. Kan het verwonderen, dat de Commissie tot haar conclusie kwam, om een nader on derzoek in te stellen, waar zoovele tegen strijdigheden in de rapporten worden aan getroffen? Intussohen moet deze conclusie vervallen, nu de overste gepensionneerd is, maar de Commissie moet thans dan ook uit spreken, dat niet naar de voorschriften is gehandeld. De heer Duymaer van Twist heeft den indruk, dat jegens den overste Koek onrecht is gepleegd en sluit zich aan bij het betoog van den vorigen spreker. Men behoort dien overste te rehabiliteeren en daarom stemt hij in met het advies der Commissie. De heer Ter Laan krijgt- uit deze rap porten een slechten indruk omtrent de le gertoestanden, vooral als men nagaat wat de hooge leger autoriteiten elkaar verwijten. Spr. betoogt, dat in bet leger socialistische liederen niet verboden mogen worden. Spr. critiseerde voorts, in aansluiting aan den heer Verhey, de wijze, waarop te gen overste Koek is opgetreden. Deze zaak is weder een bijdrage te meer. dat een betere rechtstoestand in het leger dringend noo'dig is. Heden om elf uren voortzetting. De militaire muziekkorpsen. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Kamerlid den heer Van Asch van W\jck, heeft de minister van Oorlog medegedeeld, dat de gelden, noodig voor de .verbetering van de finaDcieele positie van de leden dsr muziek korpsen" bU een ontwerp van wet tot wijzi ging en verhooging der Oorlogsbegrooting roor 1910 zullen worden aangevraagd. Het wetiontwerp heeft het departement van Oorlog reeds verlaten en zal, naar de minister hoopt, spoedig de Tweede Kamer bereiken. Een nieuw© nota van den lieer Van Heeckeren. Het lid van de Eerste Kamer baron Van Heeckeren van Keil heeft te zijner recht vaardiging en ter beantwoording van den minister van Buitenlandsche Zaken bij de Eerste Kamer weder een nota ingediend. De heer Van Heeckeren schrijft dat hij genoodzaakt is op de bekende zaak terug te komen, nu de minister van Buitenlandsche Zaken bij de wederbijeenkomst der Eerste Kamer op 4 April j.l. zijn verontschuldi ging niet heeft gemaakt over de onverant woordelijke wijze, waarop hij zoowel bij de schriftelijke als mondelinge behandeling dezer zaak tegen hem is opgetreden. Na herinnerd to hebben, dat hij in zijn nota over de Noorzee-entente en ter recht vaardiging zijner meening dat daarbij door het departement van Buitenlandsche Zaken niet was opgetreden, zooals z.i. het landsbe lang vorderde, zich beroepen liad op een feit, zegt de heer Van Heeckeren, dat de minister, de juistheid van zijn betoog niet erkennende, gemeend heeft dit op de meest afdoende wijze te kunnen weerleggen door ook het feit, waarop hij doelde, met na druk tegen te spreken. De heer Van Heeckeren schrijft in ant woord op de tegenspraak van den minister in de vergadering der Kamer van 10 Fobr. Naar aanleiding nu van hetgeen de Minis ter in die Kamerzitting heeft gezegd, en &an zijn andere bewering, dat er in 1901 schijn noch schaduw is geweest van tea* sprake ge brachte voor Nederland bedenkelijke maatregelen, wensch ik hierbij "met even grooten nadruk als de Minister te verkla ren, dat ik de juistheid van het dienaan gaande door mij beweerde, doch ook alleen daarvan, en niet ook van hetgeen de Mi nister mij gelieft in den mond te leggen, blijf volhouden. Wellicht heeft het den Minister aan tijd ontbroken om de geheele geschiedenis in de akten van rijn eigen Departement na te gaan. In een Nederlandsch dagblad, dat in deze saak begonnen is niet zonder groo- te hartstochtelijkheid de partij te kiezen, van den Minister en waarin wel eens arti kelen voorkwamen, waarvan gezegd werd, dat zij waren afkomstig van of althans ge- hij naar zijn werk was gegaan. Dienzelfden avond was hij thuisgekomen in een toe stand van uitputting geheel verschillend van zijn gewone dagelijksche vermoeidheid; na een slapeloozen nacht had hij den vol genden morgen een vruchtelooze poging ge daan om op te staan, waaraan Irma echter dadelijk een eind had gemaakt. Zij hadden eerst allebei gedacht, dat het niets was als een erge verkoudheid, waartegen al de heete omslagen, door juffrouw Martin aan geraden, waarschijnlijk wel een voldoende geneesmiddel zouden blijken te zijn. Pattie van haar kant had meer vertrouwen in de kracht van de penningen, die rij voor de deur heel nauwgezet in de kopjes met tisane doopte, die de huisjuffrouw naar boven stuurde; vervolgens verstopte zij die din gen zij had er een ruimen voorraad van op do onwaarschijnlijkste plaatsen. Eerst toen er een ontdekt was onder in een kop met kamillen, en een ander tusschen het la ken en het matras, waardoor de patiënt al lesbehalve rustige nachten had genoten, kwam Irma achter haar handelingen en ver bood haar ze streng, ondanks de tranen van Pattie, die er zoo vast aan geloofde. Toen na verloop van vier dagen haar vader in haar armen flauw was gevallen, terwijl zij zijn kussens opschudde, stoorde Irma zich niet meer aan den tegenstand van den zieke en liet den dokter komen. En nu had zij de waarheid gehoord uit den mond van dienzelfden dokter; want ofschoon hij niets gezegd had, dat er geen hoop meer wa^, had zij er geen meer. Het was veel waarschijn lijker, dat hij het minder erg had gemaakt dan het was, dan het omgekeerde. Al dien tijd lag do zieke op zijn vonnis te wachten. Ja! zij moest sterk zijn en het niet inspixeerd door ons departement van Bui tenlandsche Zaken is te verstaan gege ven, dat de Minister, over deze raak in de Eerste Kamer het woord voerende, vooraf zich zal hebben op do hoogte gesteld bij, of althans omtrent sommige bijzonderheden laten inlichten door den persoon, dien ik, daartoe geprest, in mijn sohrijven van 15 Februari j.L heb genoemd, als de bron, waaruit ik ook mijn wetenschap putte. De Minister zou dus op het oogenblik, dat hij in de Kamer het woord voerde, ge weten hebben, dat de juistheid van het door mij beweerde werd gewraakt door hem, dien ik later als mijn zegsman noemde^ Dat blad geeft thans evenwel toe, dat het rich te vroeg heeft verblijd, want in dat zelfde blad, dat eerst den ondergetee- kende meende te mogen beschuldigen, het met de waarheid niet zoo nauw te nemen, wordt in een later artikel betoogd, dat bet blad zich mogelijkerwijze in rijn eerste oor deel heeft vergist en do fout misschien zal te zoeken zijn niet bij mij, doch bij den door mij aangehaalden zegsman. Jammer, dat het blad nog niet een stap verder is gegaan. By de gemakkelijkheid, waarmede dit orgaan, dat zich nog wel zoo gaarne den schijn geeft van altijd bezield te zijn met den hoogsten ernst en alleen te worden gedreven door zucht naar de waar heid en objectiviteit, ook in deze gewichti ge kwestie van meening schijnt te kunnen veranderen, ernstige beschuldigingen tegen personen durft uiten, die het een volgend maal zelf moet komen verklaren ongefun deerd te zijn, valt het. alleen te betreuren, dat het niet terstond een derde mogelijk heid heeft ondersteld, althans opengelaten, deze n.1., dat niet bij een der beide door dat blad genoemde personen, doch bij den Minister van Buitenlandsche Zaken zelf, de geïncrimineerde „vergissing" zal te zoe ken zijn. Jammer, omdat hot daartoe ten slotte toch zal moeten komen.- Zooals wordt aan genomen in het stuk van den oud-Minister en oud-Kamerlid in „De „Telegraaf" van 15 Maart j.l., die opmerkt-, dat de Minister van Buitenlandsohe Zaken, sprekende en schrijvende als hij in de Eerste Kamer deed, wistdathy daarmede in lijnrech ten strijd was met hetgeen de verantwoor delijke Minister van 1901 hem, Minister, had verklaard. De Minister moge ontkennen op z ij n meest ernstige wijze, dat er van in vollen vredestijd ter sprake gebrachte voor Ne derland bedenkelijke maatregelen nooit schijn of schaduw is geweest, tocli houd ik vol al mijn in deoe gedane medodeelingen en ook dat wij toenzeer ernstige t ij den hebben doorleefd en er reden is geweest, trouwens toen niet de eenige maal, voor vrees van buitenlandsche inmenging in onze zaken. In aansluiting aan hetgeen een oud-Mims- ter-oud-Kamerlid in het bovenaangehaalde stuk schreef, mag ik- dan ook als feit stol len, dat de „verantwoordelijke Minister van 1901, de man, die 'uit persoonlijke we tenschap op de hoogte kan rijn van het geen zich destijds hoeft afgespeeld, wat de tegenwoordigo minister van Buitenland sche Zaken, zooalg hiervoor reeds werd op gemerkt, niet kan zajn, een gemis, dat ook niet door de grootste vrijmoedigheid, verbeeldingskracht en dramatisch talent kan worden vergoed, nooit of nimmer dc juistheid der door den minister van Bui tenlandsche Zaken gedane verklaring en ontkenning voor zijn rekening heeft geno men of zal nemen. Had de Kamer kunnen besluiten-over te gaan in comité generaal, ik zou niet noodig gehad hebben deze nadere nota te schrijven. Desgevorderd had ik mijn gohccle op deze zaak betrekking hebbend dossier, voor zoo ver de stukken niet geheim moesten blij ven, ter beschikking der Kamer kunnen stellen, iets waai*toe uitteraard, wanneer de Kamer dit alsnog mocht wenschen, gaarne bereid blijf. De Minister wist daarom zeer goed, wat hij deed, toen hij ten krachtigste tegen dat Blijkbaar is hier „Dc Nederlander" be doeld, meent de „Nieuwe Courant." uitstellen. Al donkende keek rij naar het zil veren kruisbeeld boven haar bod; het kruis, dat nu niet langer de leege vorm was uit de dagen van haar voorspoed. Als zij nu wist, waar zij kracht kon vinden, dan dankte zij dat aan den tegenspoed en aan Pattie. Toen zij do half donkore kamer binnen kwam, waar de damp v-n de inhaleer-ma chine hing, trachtte zij op haar lippen een van die werktuiglijke glimlachjes te bren gen, die bij dergelijke gelegenheden zoo vaak vertoond zijn door dochters, moeders en echtgenooten; een glimlach, die bedoeld is als een geruststelling, maar die zoo gemak kelijk ontaardt in een grijnslach. Het was haar methode zich zelfs te wapenen tegen den angstig verlangenden blik, dien rij ver wachtte. Maar toen zij den hoek omsloeg van het kamerschut, dat alle tochtjes moest onderscheppen, was het een heel andere blik, dio haar werd toegeworpen. Handings ongeduldig: „Ben jij daar, Irma?" toen zij de deur opendeed, had haar verbazing al opgewekt, en nu werd deze nog dieper, want de zieke zat half overeind, zijn gezicht was rood en zijn oogen stonden levendiger dan Irma ze in den laatsten tijd ooit gezien had. „Papa, toe, ga liggen! U zult u te zeer vermoeien 1" „Neen, neen, dat doet er niet toe. Waar om heb je me zoo lang laten wachten? Waarover hebben de dokter en jij zoo lang gesproken? Vindt je niet dat het onderwerp mij ook wel wat kan intereeseeren Ik kon aan zijn vragen merken, dat het meer is dan een gewone verkoudheid. Hoeveel tijd geeft hij me Voor den dag er meer Irma 1" Misschien werden de haastig verschafte verdedigingsmiddelen van Irma te niet ge- comité generaal rich verzette. Hij hoopte mij daarmede mijn krachtigste middelen van tegenweer tegen den persoonlijk op mij gcrichten aanval te ontnemen. Maar de Minister had mogen bedenken, dat ook zon der dit comité generaal do waarheid in deze op den duur niet geheel verborgen kon blijven, gelijk zij dit ook niet mag. Na het optreden van den minister nader te hebben veroordeeld, gaat de heer Van Heeckeren voort: Tegenover de bewering van het straks be doelde orgaan, dat niet zonder grootc licht vaardigheid als spreektrompet van den mi nister, van Buitenlandsche Zaken is opgetre den, wensch ik met nadruk vol te houden, dat de persoon, dien ik als mijn zegsman heb genoemd, nooit of te nimmer de juist heid zal kunnen noch willen ontkennen van hetgeen dojp- mij in substantie is be weerd. Dit feit blijft bestaan en dienaan gaande tart ik alle tegenspraak. Daarop komt het aan. Niet op de vraag, of er wel licht in de formuleering van het beweerde met de loupe der spitsvondigheid bezien misschien eenige onjuistheid zou kunnen worden ontdekt, ofschoon ik ook daarvan mij niet bewust ben. Hét gold en geldt hier een hoogst ernstige zaak. Al bezat ik al het dramatisch talent van den minister van Buitenlandscho Zaken, wat zeer stellig niet het geval is, toch zou ik daarom niet anders dan met de grootste eenvoudigheid doch bovenal met trouw aan de waarheid deze zaken wenschen te be handelen. Daarbij ontkon ik tot dusver eenige uit lating te hebben gedaan aangaande zaken, waaromtrent ik tot geheimhouding zou ver plicht zijn geweest-. Dit is niet het geval. Integendeel, ik hen volkomen bereid, om, zoo noodig, uit mijn met do toenmaligs Re geering govoerdo persoonlijke briefwisse ling aan to toonon, dat al mijn uitlatingen over de ernstige gebeurtenissen van 1004 in volkomen overeenstemming zijn met de door mij ontvangen machtiging. Ten slotte spreekt de heer Van Heecke ren er rijn verwondering over uit, dat de minister van Buitenlandsohe Zaken zich in de vergadering van 10 Februari j.l. veroor loofd heeft to zinspelen op een Hooge machtiging ter weerlegging eenor bewering, dio niemand geuit had en die hij tever geefs getracht heeft van hem uit te lokken. De heer Yan Heeckeren zegt zich altoos ver beeld te hebben, dat dergelijko toespelingen in een parlementair debat niet thuis hoor den en mitsdien ook niet toegelaten weiden. De llnngsche Inkomstenbelasting. De Haagsche gemeentoraad heeft in zijn vergadering van Woensdagmiddag in hot ontwerpinkomst-enbelasting een nieuwe re geling neergelegd. Het L .treft onderscheid te makon tusschen inkomens uitbedrljf en inkomens uit vermogon. Reeds vroeger werd in beginsel dooi den Raad aangenomen, dat de inkomens uit bedrijf lager zouden worden belast; het kwam er thans op aan, de grenzen te trek ken. B. en Ws. stelden voor, dc zuivere in komens uit bedrijf met 10 pCt. te verlagen, en ze eerst dan to belasten. Inkomens uit vermogen zouden een dergolijkon aftrek niet genieten. Do lieer Treub wilde bij amendement den aftrek der bcdrijfs-inko- mens op 20 pCt. vaststellen, omdat de rege ling eerst dan voor de kleine inkomens eenig belang zou hebben. De heer Warneko heeft tegen beide voor stellen geprotesteerd: hij zag er een onge motiveerde aanranding in van het kapitaal, die echter practisch weinig zou betockoncn, en verzekerde, dat do residentie zonder kapitalisten niet- kan leven. De heer Treub antwoordde hem, dat do maatrcgol niet was bedoeld voor de groote, maar voor de kleine inkomens, en dat juist de midden stand er van profiteeren zou. Wethouder Simons hield aan de cijfers van B. en Ws. vast en do Raad verwierp het amendement- Treub met 20 tegen 13 stemmen, zoodat de voorsprong voor do inkomens uit bedrijf daan door de verbazing over het onver wachte van zijn toon. Voordat zij goed wist wat er gebeurd was, zat zij naast het bed en barstte zij in tranen uit-. Een magere hand streelde de hare, waar mee zij haar gezicht bedekt had. „Huil niet, Irma 1" zei een, zwakke, hee8che stem. „Je bent een goed meisje. Het is jouw schuld niet. Kunt ge lieusch denken, dat ge me een slechte tijding brengt l Kom, het is de beste tijding, die me kan geworden. Foei, Irma! Ik zou ge dacht hebben, dat jij dat inzaagt met jouw helder verstand. Wat heeft hij gezegd? Wat heeft hij precies gezegd? Is het een duide lijk vonnis? Heeft hij een zwarte muts opge zet om het uit te spreken?" Hij streelde nog steeds liefkoozend over baar vingers en sprak op vleicnden toon, die echter een waarschuwenden klank aan nam, toen hij er bijvoegde: „Vergeet niet, dat ik het recht heb de waarheid te leeren kennen,!" En hy ontfutselde haar de waarheid werkelijk, ten minste voor een deel. Het bestaan van bet gevaar werd erkend, even als de noodzakelijkheid om voorbereid te rijn, en wat zij hem niet vertelde wist hij al door haar tranen. Met een vreemden glimlach om rijn dun.no lippen lag hij nu achterover in de kussens te luisteren, ter wijl hij naar het plafond keek met een paar oogen zóó strak alsof zij veel verder zagen. Toen zij niet meer zei, haalde hij diep en met veel moeite adem het deed haar altijd pijn, als zij <L.t hoorde eh keerde rijn gezicht toen weer naar haar toe. „Je zult aan haar telegrafeeren, hè Irma?" zei hij wat kalmer, ofschoon zijn oogen nog steeds erven onnatuurlijk schit terden.. ..Als zii weet, dat het afloopt, dan boven die uit vermogen op 10 pCt. is be paald. Verder beeft de Raad nog met groot® meerderheid (258) een amendement* Hoejcnbos aangenomen, om voor alle kin deren aftrek van belasting te geven eni niet voor hoogstens vier, gelijk B. en Ws. hadden voorgesteld. Woensdag 18 Mei wordt met het ontwerp voortgegaan. Stoomschepen. Gearriveerd: Ambon, v. Bat. n. Am6t., 12 Mei te Marseille; Celebes 11 Mei van Amst. tf Sn bang. Vertrokken: B a n d a, v. Amst n. Bat, 11 Mei v. Suez? P r i n z e s s i'n, thuisreis, 10 Mei v. Kaapstad. Gepasseerd: F lores, v. Amst n. Bat., 11 Mei Finis- terre; Z ij 1 d ij k, v. Philadelphia en Bos ton n. Rott, 11 Mei Scilly K 1 e i s t, v. Singapore n. Amst 11 Mei Bcvezier. llaagsclie Rechtbank. De Haagsche rechtbank veroordeelde: L. W. D., A. H. D., en G. V., aldaar, wegens diefstal in vereeniging van een rij- wie: no. 1 tot 2 maanden, no. 2 tot ter-be schikking-stelling van de regeering; no. 3 tot 3 maanden; D. do R. te Woubrugge, wegens oplichting tot l maand; A. S., te Delft, wegens verduistering van een post wissel dien hij als hulpbrievenbcsteller moesc bezorgen^ tot 0 weken; E. M. B. K., to Leiden, wegens mishandeling, tot f 15 of 10 dagen; H. A. L. de B., te Leiden, wegens beleediging, tot f 7 of 14 dogen; J. de B.r te Zootorwoude, tot f 6 of 12 dagen; W. de W. te Leiden, wegens beleediging van een ambtenaar, tot f 7 of 14 dagenA. J. N. en F. W. E. to Leiden. wegens diefstal tot één jaar tuchtschool; N. W. te Noord- wijk, beklaagd van vernieling, werd vrij gesproken teli opzichte van V. K. en A. K. te Noordwijk, die als minderjarigen te rechtstonden wegens diefstal van geld, l»c« paalde de rechtbank, dat zij aan hun ouders zullen worden teruggegeven. Poging tot doodslag te 's-G r a v e n li a g e. In de Weimarstraat -17 aldaar, werd tot voor korten tijd, door mevr. H.die samen woonde met P. A. P., een pension gehou den. Dit pension stond bij velen in een slechten reuk, vooral bij leveranciers, die om betaling kwamen. Men werd daar slecd3 gestuurd van het kastje naar den muur. Mevrouw H. oei: dc zaak is van mijnheer P. en deze zei weer: ze is van mevr. H. Htm on houd baren toestand iii/.iondu want reeds was de inboedel wegens faillis sement verkocht knoopten zij relation aan om de zaak over te doen met den schilder v. d. W., met wion zij overeenkwamen le gen vergoeding van f 33.33 hem te vergun nen al vaat werkzaamheden te doen ver richten, vóór zij het huis definitief be trokken. Bij de onderhandelingen, die ge voerd werden, deed dc dienst bole uit Let pensioen M v. d. G. meermalen het wooi*d en bleek het, dat zij minsteng evenveel ve zeggen had ala mevrouw II. en mijnheer P. no deed alsof zij er meesteres was. Teun nu do f 33.33 in handen van mevrouw II wa ren cn v. d. W. den sleutel had, werden er chicanes gemaakt over het laten weken in het huis. De dienstbode gaf toen v. d. W. den raad, dat, als hij niet door de deur naar binnen gaan kon, hij dan maar dooi het raam binnen moest klimmen, want dat deden ze wel meer, als de bewoners elkaar buiten aioten. Op 30 Maart gaf v. d. W. aan dezen raad gevolg en kwam door het raam met een paar werklieden in huis oin er te gaan witten. Toen ontstond cr weer een woordenwisseling, want mevrouw vond f 33 een jodenfooi. In dezen twist mengde zich toen ook P., die ten slotte met een revolver op v. d ,W. schoot en hem in den schouder trofeen tweede schol zal zij misschien, misschien wel komen." „Papa!" mompelde Irma. „Geloof je het niet? Misschien heb ik ook liet rcoht niet het haar tc vragen., Maar als het nu afloopt, als het einde up til is; als zij weet, dat /ij voorgoed van mijj ontslagen zal zijn! Z'j heeft mij t-och com liefgehad? Het zou u. In 1 gunst zijn. En och, als ik haar nog eenmaal kon zien, n,og eenmaal kon z en, nog eenmaal haar hand aanraken. Misschien zou ik haar hoo- ren zeggen, dat j het mij vergeeft Dau zou het gemakkelijk zijn om te sterven!" Er sprak zoo'n zielsverrukking uit dai gezicht met dient witten baard; cr spr al» zoo'n innig verlangen uit die diepe, heescln stem, dat Irma hem aanstaardo alsof ln' haar een openbaring was. En in dio voiy bazing mengde zich oök verdriet. En dui telde zij feitelijk niet eens mee in zijn leven, - niettegenstaando al haar opofferin gen, al haar liefde. Als zij in de tweed® plaats kwam, dan was er wel een hoe* groote afstand tusschen haar en het voor werp, dat de eerste plaats innam. Zij wisb nu, dat hij nooit één oogenblik had opge* houden met te hunkeren naar zijn afgod. Het feit, dat zij de aanleiding was geweest! tot zijn zedclijken ondergang, scheen d® ketenen, die hem aan haar verbonden, nofj slechts onverbreekbaarder gemaakt tc hob ben. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5