No. 15408.
LE1DSCH DAGBLAD, Vrijdag* 13 Mei. Tweede Blad.
Anno 1910.
Tweede Kamer.
FEUILLETON.
Irma Harding*.
Uit de Reehtzaal.
Bij de gisteren voortgezette behandeling
van het verslag der commissie omtrent de
inlichtingen op het adres van G. P. A. G. U.
Romer, luitenant-kolonel derde regiment
huzaren te 's-Gravenhage, houdende verzoek
om herstel van grieven, en betering van on
recht, wees de heer Van Hoogstra
ten op den door den heer Van Idsinga ge-
bezigden term „dat er in bet leger gehan
deld wordt achter den rug van den belang
hebbende om", en protesteert daartegen: er
gebeurt in het leger niets onrechtmatigs.
Geheime inlichtingen zijn soms zij het bij
uitzondering noodig.
De heer Eland oonstatcdrt, dat men
bij niet-bevordering van officieren kleine
details bijeenzoekt op het laatste moment,
en den rechten weg niet bewandelt, door
dien men jarenlang den officier ongeschikt
'oordeelende, hem zeiven zulks niet meege
deeld heeft. Indien spr. als minister aan
een ondergeschikte een. inlichting vroeg
over een persoon, dan zou hij het hoogclijk
euvel duiden, zoo die persoon van de infor
matie eer kennis kreeg dan hij. Spr. a/dit
het rapport-De Meester voor deze zaak niet;
van belang, waar reeds vier jaren de
inspecteur der cavalerie den overste Röm *r
ongeschikt had verklaard.
'Ten slotte doet spr. opmerken, dat, zo>
de Kamer doorgaat met op alle requesten,
en bezwaarschriften van officieren in te
gaan, de hoofdofficieren iedereen geschikt
zullen gaan verklaren om van. den last- af
te komen.
De heer De SavorninLohman
wijst er op, dat de Kamer zich heeft neer
te leggen bij de conclusie van het rapport,
wijl de wettelijke weg jegens den heer Ro
mer is bewandeld en alle diens superieuren
hem ongeschikt hebben verklaard. In het
algemeen zijn ten opzichte van den reques-
ixant- geen incorrectheden gepleegd door
het departement; de incorrectheden rijn
vooral in de wijze, waarop de superieuren
van den requestrant hun oordeel over hom
gevormd hebben.
De Minister vanOorlog erkende,
dat er enkele onregelmatigheden hebben
jplaats gehad. Zij zijn echter van geen in
vloed geweest op het eindoordeel. Ook is
het 's Ministers volle overtuiging, dat het
niet opzettelijk is geschied. De autoriteiten
hebben gehandeld te goeder trouw en over
eenkomstig de voorschriften. Overste Ro
mer is behandeld naar recht en billijkheid
en daarom aehtte de Minister de conclusie
der Commissie alleszins juist.
De heer Van Idsinga verheugde er
rioh over, dat de Minister gemaalcte fou
ten erkent. Die houding versterkte spre
kers vertrouwen in dezen bewindsman.
Na nog eenig debat werd de conclusie
der Commissie aonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Conclusie in zakohetadres
van J. H. Koek, lui t.-k ol. te
Berge n-o p-Z o o m.
(De aangelegenheid betreft het zingen
van socialistische liederen in den troep in
1©02 te Doesburg).
De heer V erhey brengt de geschiede
nis dezer zaak in herinnering.
De ingestelde commissie van onderzoek
heeft uitgemaakt, dat er slechts vage aan
duidingen rijn, maar dat er toch nooit uit
volle borst socialistische liederen met de
woorden er bij gezongen werden. Het door
Overste Koek ingezonden rapport kon dus
niet vain onjuistheid worden beticht; het
werd alleen onnauwkeurig gelezen door de
autoriteiten. De meerderheid vond dan ook
overplaatsing van den overste onbillijk.
Maar het Departement heeft zich daarmee
niet kunnen vereenigen en een nota uitge
zonden, waarin onbe g r ij pel ij kerw ij ze
'der Commissie een terechtwijzing werd toe
gediend en de overste Koek is weldra daar
op gepensionneerd. Dit is een beleediging,
der Kamer aangedaan; immers, een bericht
bij voorbaat, dat het Departement met de
eventueelo beslissing der Kamer geen reke
ning zal houden Bovendien staan in de no
ta van het Departement destijds tijdelijk
beheerd door den Minister van Marine
besliste onjuistheden. Voorts oefent de no-
6«>
„Ik zal mijn plicht doen, lieve jonge
dame. Het is dan aan u om de bevelen, die
ik u geef, zorgvuldig ten uitvoer te bren
gen. In de eerste plaats moeten we de
machine voeden, die het geheel aan den
gang houdt; met andere woorden, we moe
ten het hart versterken."
Technische bijzonderheden vormden het
onderwerp van gesprok van de laatste minu
ten van de visite. Irma luisterde er gretig
raar en z-ng met onrust de huisdeur achter
het kleine mannetje dichtgaan, want nu
was zij alleen met de komende schadu.v,
de worsteling met den Koning der Angsten,
wiens komst door den kleinen geneesheer
aangekondigd was geworden.
Irma vluohtte een oogenblik in haar eigen
klein slaapkamertje en trachtte daar haar
zelfbcheersching te heroveren; want de
slag was op haar neergokomen als een blik
semschicht uit een heldere lucht. Jonge,
gezonde menschen, die den dood toevallig
nooit onder do oogen gezien hebben, be
schouwen het bestaan er van als zoozeer
van uit de verte, dat zij het niet als iets
werkelijks beschouwen. Zij had zich vóór
dien wel wat ongerust gemaakt, maar niet
ernstig; zij was gewend aan de chronische
zwakte van baar vader.
Den dag, waarop Vincent hem bij dien
scherpen Oostenwind in den omnibus had
zien zitten, was de laatste geweest, waarop
ta kritiek op den arbeid der Commissie
en zulks is geheel ongepast.
Kan het verwonderen, dat de Commissie
tot haar conclusie kwam, om een nader on
derzoek in te stellen, waar zoovele tegen
strijdigheden in de rapporten worden aan
getroffen? Intussohen moet deze conclusie
vervallen, nu de overste gepensionneerd is,
maar de Commissie moet thans dan ook uit
spreken, dat niet naar de voorschriften is
gehandeld.
De heer Duymaer van Twist
heeft den indruk, dat jegens den overste
Koek onrecht is gepleegd en sluit zich aan
bij het betoog van den vorigen spreker.
Men behoort dien overste te rehabiliteeren
en daarom stemt hij in met het advies der
Commissie.
De heer Ter Laan krijgt- uit deze rap
porten een slechten indruk omtrent de le
gertoestanden, vooral als men nagaat wat
de hooge leger autoriteiten elkaar verwijten.
Spr. betoogt, dat in bet leger socialistische
liederen niet verboden mogen worden.
Spr. critiseerde voorts, in aansluiting
aan den heer Verhey, de wijze, waarop te
gen overste Koek is opgetreden.
Deze zaak is weder een bijdrage te meer.
dat een betere rechtstoestand in het leger
dringend noo'dig is.
Heden om elf uren voortzetting.
De militaire muziekkorpsen.
In antwoord op een schriftelijke vraag van
het Kamerlid den heer Van Asch van W\jck,
heeft de minister van Oorlog medegedeeld, dat
de gelden, noodig voor de .verbetering van
de finaDcieele positie van de leden dsr muziek
korpsen" bU een ontwerp van wet tot wijzi
ging en verhooging der Oorlogsbegrooting
roor 1910 zullen worden aangevraagd.
Het wetiontwerp heeft het departement van
Oorlog reeds verlaten en zal, naar de minister
hoopt, spoedig de Tweede Kamer bereiken.
Een nieuw© nota van den lieer
Van Heeckeren.
Het lid van de Eerste Kamer baron Van
Heeckeren van Keil heeft te zijner recht
vaardiging en ter beantwoording van den
minister van Buitenlandsche Zaken bij de
Eerste Kamer weder een nota ingediend.
De heer Van Heeckeren schrijft dat hij
genoodzaakt is op de bekende zaak terug te
komen, nu de minister van Buitenlandsche
Zaken bij de wederbijeenkomst der Eerste
Kamer op 4 April j.l. zijn verontschuldi
ging niet heeft gemaakt over de onverant
woordelijke wijze, waarop hij zoowel bij de
schriftelijke als mondelinge behandeling
dezer zaak tegen hem is opgetreden.
Na herinnerd to hebben, dat hij in zijn
nota over de Noorzee-entente en ter recht
vaardiging zijner meening dat daarbij door
het departement van Buitenlandsche Zaken
niet was opgetreden, zooals z.i. het landsbe
lang vorderde, zich beroepen liad op een
feit, zegt de heer Van Heeckeren, dat de
minister, de juistheid van zijn betoog niet
erkennende, gemeend heeft dit op de meest
afdoende wijze te kunnen weerleggen door
ook het feit, waarop hij doelde, met na
druk tegen te spreken.
De heer Van Heeckeren schrijft in ant
woord op de tegenspraak van den minister
in de vergadering der Kamer van 10 Fobr.
Naar aanleiding nu van hetgeen de Minis
ter in die Kamerzitting heeft gezegd, en &an
zijn andere bewering, dat er in 1901 schijn
noch schaduw is geweest van tea* sprake ge
brachte voor Nederland bedenkelijke
maatregelen, wensch ik hierbij "met even
grooten nadruk als de Minister te verkla
ren, dat ik de juistheid van het dienaan
gaande door mij beweerde, doch ook alleen
daarvan, en niet ook van hetgeen de Mi
nister mij gelieft in den mond te leggen,
blijf volhouden.
Wellicht heeft het den Minister aan tijd
ontbroken om de geheele geschiedenis in
de akten van rijn eigen Departement na
te gaan. In een Nederlandsch dagblad, dat
in deze saak begonnen is niet zonder groo-
te hartstochtelijkheid de partij te kiezen,
van den Minister en waarin wel eens arti
kelen voorkwamen, waarvan gezegd werd,
dat zij waren afkomstig van of althans ge-
hij naar zijn werk was gegaan. Dienzelfden
avond was hij thuisgekomen in een toe
stand van uitputting geheel verschillend
van zijn gewone dagelijksche vermoeidheid;
na een slapeloozen nacht had hij den vol
genden morgen een vruchtelooze poging ge
daan om op te staan, waaraan Irma echter
dadelijk een eind had gemaakt. Zij hadden
eerst allebei gedacht, dat het niets was als
een erge verkoudheid, waartegen al de
heete omslagen, door juffrouw Martin aan
geraden, waarschijnlijk wel een voldoende
geneesmiddel zouden blijken te zijn. Pattie
van haar kant had meer vertrouwen in de
kracht van de penningen, die rij voor de
deur heel nauwgezet in de kopjes met tisane
doopte, die de huisjuffrouw naar boven
stuurde; vervolgens verstopte zij die din
gen zij had er een ruimen voorraad van
op do onwaarschijnlijkste plaatsen. Eerst
toen er een ontdekt was onder in een kop
met kamillen, en een ander tusschen het la
ken en het matras, waardoor de patiënt al
lesbehalve rustige nachten had genoten,
kwam Irma achter haar handelingen en ver
bood haar ze streng, ondanks de tranen van
Pattie, die er zoo vast aan geloofde. Toen
na verloop van vier dagen haar vader in
haar armen flauw was gevallen, terwijl zij
zijn kussens opschudde, stoorde Irma zich
niet meer aan den tegenstand van den
zieke en liet den dokter komen. En nu had
zij de waarheid gehoord uit den mond van
dienzelfden dokter; want ofschoon hij niets
gezegd had, dat er geen hoop meer wa^, had
zij er geen meer. Het was veel waarschijn
lijker, dat hij het minder erg had gemaakt
dan het was, dan het omgekeerde.
Al dien tijd lag do zieke op zijn vonnis te
wachten. Ja! zij moest sterk zijn en het niet
inspixeerd door ons departement van Bui
tenlandsche Zaken is te verstaan gege
ven, dat de Minister, over deze raak in de
Eerste Kamer het woord voerende, vooraf
zich zal hebben op do hoogte gesteld bij,
of althans omtrent sommige bijzonderheden
laten inlichten door den persoon, dien ik,
daartoe geprest, in mijn sohrijven
van 15 Februari j.L heb genoemd, als de
bron, waaruit ik ook mijn wetenschap putte.
De Minister zou dus op het oogenblik,
dat hij in de Kamer het woord voerde, ge
weten hebben, dat de juistheid van het door
mij beweerde werd gewraakt door hem,
dien ik later als mijn zegsman noemde^ Dat
blad geeft thans evenwel toe, dat het rich
te vroeg heeft verblijd, want in dat
zelfde blad, dat eerst den ondergetee-
kende meende te mogen beschuldigen, het
met de waarheid niet zoo nauw te nemen,
wordt in een later artikel betoogd, dat bet
blad zich mogelijkerwijze in rijn eerste oor
deel heeft vergist en do fout misschien zal
te zoeken zijn niet bij mij, doch bij den
door mij aangehaalden zegsman.
Jammer, dat het blad nog niet een stap
verder is gegaan. By de gemakkelijkheid,
waarmede dit orgaan, dat zich nog wel zoo
gaarne den schijn geeft van altijd bezield te
zijn met den hoogsten ernst en alleen te
worden gedreven door zucht naar de waar
heid en objectiviteit, ook in deze gewichti
ge kwestie van meening schijnt te kunnen
veranderen, ernstige beschuldigingen tegen
personen durft uiten, die het een volgend
maal zelf moet komen verklaren ongefun
deerd te zijn, valt het. alleen te betreuren,
dat het niet terstond een derde mogelijk
heid heeft ondersteld, althans opengelaten,
deze n.1., dat niet bij een der beide door
dat blad genoemde personen, doch bij den
Minister van Buitenlandsche Zaken zelf,
de geïncrimineerde „vergissing" zal te zoe
ken zijn.
Jammer, omdat hot daartoe ten slotte
toch zal moeten komen.- Zooals wordt aan
genomen in het stuk van den oud-Minister
en oud-Kamerlid in „De „Telegraaf" van
15 Maart j.l., die opmerkt-, dat de Minister
van Buitenlandsohe Zaken, sprekende en
schrijvende als hij in de Eerste Kamer
deed, wistdathy daarmede in lijnrech
ten strijd was met hetgeen de verantwoor
delijke Minister van 1901 hem, Minister,
had verklaard.
De Minister moge ontkennen op z ij n
meest ernstige wijze, dat er van in vollen
vredestijd ter sprake gebrachte voor Ne
derland bedenkelijke maatregelen nooit
schijn of schaduw is geweest, tocli houd ik
vol al mijn in deoe gedane medodeelingen
en ook dat wij toenzeer ernstige
t ij den hebben doorleefd en
er reden is geweest, trouwens toen niet de
eenige maal, voor vrees van buitenlandsche
inmenging in onze zaken.
In aansluiting aan hetgeen een oud-Mims-
ter-oud-Kamerlid in het bovenaangehaalde
stuk schreef, mag ik- dan ook als feit stol
len, dat de „verantwoordelijke Minister
van 1901, de man, die 'uit persoonlijke we
tenschap op de hoogte kan rijn van het
geen zich destijds hoeft afgespeeld, wat de
tegenwoordigo minister van Buitenland
sche Zaken, zooalg hiervoor reeds werd op
gemerkt, niet kan zajn, een gemis, dat
ook niet door de grootste vrijmoedigheid,
verbeeldingskracht en dramatisch talent
kan worden vergoed, nooit of nimmer
dc juistheid der door den minister van Bui
tenlandsche Zaken gedane verklaring en
ontkenning voor zijn rekening heeft geno
men of zal nemen.
Had de Kamer kunnen besluiten-over te
gaan in comité generaal, ik zou niet noodig
gehad hebben deze nadere nota te schrijven.
Desgevorderd had ik mijn gohccle op deze
zaak betrekking hebbend dossier, voor zoo
ver de stukken niet geheim moesten blij
ven, ter beschikking der Kamer kunnen
stellen, iets waai*toe uitteraard, wanneer
de Kamer dit alsnog mocht wenschen,
gaarne bereid blijf.
De Minister wist daarom zeer goed, wat
hij deed, toen hij ten krachtigste tegen dat
Blijkbaar is hier „Dc Nederlander" be
doeld, meent de „Nieuwe Courant."
uitstellen. Al donkende keek rij naar het zil
veren kruisbeeld boven haar bod; het kruis,
dat nu niet langer de leege vorm was uit de
dagen van haar voorspoed. Als zij nu wist,
waar zij kracht kon vinden, dan dankte zij
dat aan den tegenspoed en aan Pattie.
Toen zij do half donkore kamer binnen
kwam, waar de damp v-n de inhaleer-ma
chine hing, trachtte zij op haar lippen een
van die werktuiglijke glimlachjes te bren
gen, die bij dergelijke gelegenheden zoo vaak
vertoond zijn door dochters, moeders en
echtgenooten; een glimlach, die bedoeld is
als een geruststelling, maar die zoo gemak
kelijk ontaardt in een grijnslach. Het was
haar methode zich zelfs te wapenen tegen
den angstig verlangenden blik, dien rij ver
wachtte. Maar toen zij den hoek omsloeg
van het kamerschut, dat alle tochtjes moest
onderscheppen, was het een heel andere
blik, dio haar werd toegeworpen. Handings
ongeduldig: „Ben jij daar, Irma?" toen zij
de deur opendeed, had haar verbazing al
opgewekt, en nu werd deze nog dieper,
want de zieke zat half overeind, zijn gezicht
was rood en zijn oogen stonden levendiger
dan Irma ze in den laatsten tijd ooit gezien
had.
„Papa, toe, ga liggen! U zult u te zeer
vermoeien 1"
„Neen, neen, dat doet er niet toe. Waar
om heb je me zoo lang laten wachten?
Waarover hebben de dokter en jij zoo lang
gesproken? Vindt je niet dat het onderwerp
mij ook wel wat kan intereeseeren Ik kon
aan zijn vragen merken, dat het meer is
dan een gewone verkoudheid. Hoeveel tijd
geeft hij me Voor den dag er meer Irma 1"
Misschien werden de haastig verschafte
verdedigingsmiddelen van Irma te niet ge-
comité generaal rich verzette. Hij hoopte
mij daarmede mijn krachtigste middelen
van tegenweer tegen den persoonlijk op
mij gcrichten aanval te ontnemen. Maar de
Minister had mogen bedenken, dat ook zon
der dit comité generaal do waarheid in
deze op den duur niet geheel verborgen
kon blijven, gelijk zij dit ook niet mag.
Na het optreden van den minister nader
te hebben veroordeeld, gaat de heer Van
Heeckeren voort:
Tegenover de bewering van het straks be
doelde orgaan, dat niet zonder grootc licht
vaardigheid als spreektrompet van den mi
nister, van Buitenlandsche Zaken is opgetre
den, wensch ik met nadruk vol te houden,
dat de persoon, dien ik als mijn zegsman
heb genoemd, nooit of te nimmer de juist
heid zal kunnen noch willen ontkennen
van hetgeen dojp- mij in substantie is be
weerd. Dit feit blijft bestaan en dienaan
gaande tart ik alle tegenspraak. Daarop
komt het aan. Niet op de vraag, of er wel
licht in de formuleering van het beweerde
met de loupe der spitsvondigheid bezien
misschien eenige onjuistheid zou kunnen
worden ontdekt, ofschoon ik ook daarvan
mij niet bewust ben.
Hét gold en geldt hier een hoogst ernstige
zaak. Al bezat ik al het dramatisch talent
van den minister van Buitenlandscho Zaken,
wat zeer stellig niet het geval is, toch zou
ik daarom niet anders dan met de grootste
eenvoudigheid doch bovenal met trouw aan
de waarheid deze zaken wenschen te be
handelen.
Daarbij ontkon ik tot dusver eenige uit
lating te hebben gedaan aangaande zaken,
waaromtrent ik tot geheimhouding zou ver
plicht zijn geweest-.
Dit is niet het geval.
Integendeel, ik hen volkomen bereid, om,
zoo noodig, uit mijn met do toenmaligs Re
geering govoerdo persoonlijke briefwisse
ling aan to toonon, dat al mijn uitlatingen
over de ernstige gebeurtenissen van 1004 in
volkomen overeenstemming zijn met de
door mij ontvangen machtiging.
Ten slotte spreekt de heer Van Heecke
ren er rijn verwondering over uit, dat de
minister van Buitenlandsohe Zaken zich in
de vergadering van 10 Februari j.l. veroor
loofd heeft to zinspelen op een Hooge
machtiging ter weerlegging eenor bewering,
dio niemand geuit had en die hij tever
geefs getracht heeft van hem uit te lokken.
De heer Yan Heeckeren zegt zich altoos ver
beeld te hebben, dat dergelijko toespelingen
in een parlementair debat niet thuis hoor
den en mitsdien ook niet toegelaten weiden.
De llnngsche Inkomstenbelasting.
De Haagsche gemeentoraad heeft in zijn
vergadering van Woensdagmiddag in hot
ontwerpinkomst-enbelasting een nieuwe re
geling neergelegd. Het L .treft onderscheid
te makon tusschen inkomens uitbedrljf
en inkomens uit vermogon.
Reeds vroeger werd in beginsel dooi
den Raad aangenomen, dat de inkomens uit
bedrijf lager zouden worden belast; het
kwam er thans op aan, de grenzen te trek
ken. B. en Ws. stelden voor, dc zuivere in
komens uit bedrijf met 10 pCt. te verlagen,
en ze eerst dan to belasten. Inkomens uit
vermogen zouden een dergolijkon aftrek
niet genieten. Do lieer Treub wilde bij
amendement den aftrek der bcdrijfs-inko-
mens op 20 pCt. vaststellen, omdat de rege
ling eerst dan voor de kleine inkomens eenig
belang zou hebben.
De heer Warneko heeft tegen beide voor
stellen geprotesteerd: hij zag er een onge
motiveerde aanranding in van het kapitaal,
die echter practisch weinig zou betockoncn,
en verzekerde, dat do residentie zonder
kapitalisten niet- kan leven. De heer Treub
antwoordde hem, dat do maatrcgol niet
was bedoeld voor de groote, maar voor de
kleine inkomens, en dat juist de midden
stand er van profiteeren zou. Wethouder
Simons hield aan de cijfers van B. en Ws.
vast en do Raad verwierp het amendement-
Treub met 20 tegen 13 stemmen, zoodat de
voorsprong voor do inkomens uit bedrijf
daan door de verbazing over het onver
wachte van zijn toon. Voordat zij goed wist
wat er gebeurd was, zat zij naast het bed
en barstte zij in tranen uit-.
Een magere hand streelde de hare, waar
mee zij haar gezicht bedekt had.
„Huil niet, Irma 1" zei een, zwakke,
hee8che stem. „Je bent een goed meisje.
Het is jouw schuld niet. Kunt ge lieusch
denken, dat ge me een slechte tijding
brengt l Kom, het is de beste tijding, die
me kan geworden. Foei, Irma! Ik zou ge
dacht hebben, dat jij dat inzaagt met jouw
helder verstand. Wat heeft hij gezegd? Wat
heeft hij precies gezegd? Is het een duide
lijk vonnis? Heeft hij een zwarte muts opge
zet om het uit te spreken?"
Hij streelde nog steeds liefkoozend over
baar vingers en sprak op vleicnden toon,
die echter een waarschuwenden klank aan
nam, toen hij er bijvoegde:
„Vergeet niet, dat ik het recht heb de
waarheid te leeren kennen,!"
En hy ontfutselde haar de waarheid
werkelijk, ten minste voor een deel. Het
bestaan van bet gevaar werd erkend, even
als de noodzakelijkheid om voorbereid te
rijn, en wat zij hem niet vertelde wist hij
al door haar tranen. Met een vreemden
glimlach om rijn dun.no lippen lag hij nu
achterover in de kussens te luisteren, ter
wijl hij naar het plafond keek met een paar
oogen zóó strak alsof zij veel verder zagen.
Toen zij niet meer zei, haalde hij diep en
met veel moeite adem het deed haar
altijd pijn, als zij <L.t hoorde eh keerde
rijn gezicht toen weer naar haar toe.
„Je zult aan haar telegrafeeren, hè
Irma?" zei hij wat kalmer, ofschoon zijn
oogen nog steeds erven onnatuurlijk schit
terden.. ..Als zii weet, dat het afloopt, dan
boven die uit vermogen op 10 pCt. is be
paald.
Verder beeft de Raad nog met groot®
meerderheid (258) een amendement*
Hoejcnbos aangenomen, om voor alle kin
deren aftrek van belasting te geven eni
niet voor hoogstens vier, gelijk B. en Ws.
hadden voorgesteld. Woensdag 18 Mei wordt
met het ontwerp voortgegaan.
Stoomschepen.
Gearriveerd:
Ambon, v. Bat. n. Am6t., 12 Mei te
Marseille; Celebes 11 Mei van Amst. tf
Sn bang.
Vertrokken:
B a n d a, v. Amst n. Bat, 11 Mei v. Suez?
P r i n z e s s i'n, thuisreis, 10 Mei v.
Kaapstad.
Gepasseerd:
F lores, v. Amst n. Bat., 11 Mei Finis-
terre; Z ij 1 d ij k, v. Philadelphia en Bos
ton n. Rott, 11 Mei Scilly K 1 e i s t, v.
Singapore n. Amst 11 Mei Bcvezier.
llaagsclie Rechtbank.
De Haagsche rechtbank veroordeelde:
L. W. D., A. H. D., en G. V., aldaar,
wegens diefstal in vereeniging van een rij-
wie: no. 1 tot 2 maanden, no. 2 tot ter-be
schikking-stelling van de regeering; no. 3
tot 3 maanden; D. do R. te Woubrugge,
wegens oplichting tot l maand; A. S., te
Delft, wegens verduistering van een post
wissel dien hij als hulpbrievenbcsteller moesc
bezorgen^ tot 0 weken; E. M. B. K., to
Leiden, wegens mishandeling, tot f 15 of
10 dagen; H. A. L. de B., te Leiden, wegens
beleediging, tot f 7 of 14 dogen; J. de B.r
te Zootorwoude, tot f 6 of 12 dagen; W.
de W. te Leiden, wegens beleediging van
een ambtenaar, tot f 7 of 14 dagenA. J.
N. en F. W. E. to Leiden. wegens diefstal
tot één jaar tuchtschool; N. W. te Noord-
wijk, beklaagd van vernieling, werd vrij
gesproken teli opzichte van V. K. en A.
K. te Noordwijk, die als minderjarigen te
rechtstonden wegens diefstal van geld, l»c«
paalde de rechtbank, dat zij aan hun ouders
zullen worden teruggegeven.
Poging tot doodslag te
's-G r a v e n li a g e.
In de Weimarstraat -17 aldaar, werd tot
voor korten tijd, door mevr. H.die samen
woonde met P. A. P., een pension gehou
den. Dit pension stond bij velen in een
slechten reuk, vooral bij leveranciers, die
om betaling kwamen. Men werd daar slecd3
gestuurd van het kastje naar den muur.
Mevrouw H. oei: dc zaak is van mijnheer
P. en deze zei weer: ze is van mevr. H.
Htm on houd baren toestand iii/.iondu
want reeds was de inboedel wegens faillis
sement verkocht knoopten zij relation aan
om de zaak over te doen met den schilder
v. d. W., met wion zij overeenkwamen le
gen vergoeding van f 33.33 hem te vergun
nen al vaat werkzaamheden te doen ver
richten, vóór zij het huis definitief be
trokken. Bij de onderhandelingen, die ge
voerd werden, deed dc dienst bole uit Let
pensioen M v. d. G. meermalen het wooi*d
en bleek het, dat zij minsteng evenveel ve
zeggen had ala mevrouw II. en mijnheer P.
no deed alsof zij er meesteres was. Teun nu
do f 33.33 in handen van mevrouw II wa
ren cn v. d. W. den sleutel had, werden
er chicanes gemaakt over het laten weken
in het huis. De dienstbode gaf toen v. d.
W. den raad, dat, als hij niet door de deur
naar binnen gaan kon, hij dan maar dooi
het raam binnen moest klimmen, want dat
deden ze wel meer, als de bewoners elkaar
buiten aioten. Op 30 Maart gaf v. d. W.
aan dezen raad gevolg en kwam door het
raam met een paar werklieden in huis oin
er te gaan witten. Toen ontstond cr weer
een woordenwisseling, want mevrouw
vond f 33 een jodenfooi. In dezen twist
mengde zich toen ook P., die ten slotte met
een revolver op v. d ,W. schoot en hem
in den schouder trofeen tweede schol
zal zij misschien, misschien wel komen."
„Papa!" mompelde Irma.
„Geloof je het niet? Misschien heb ik
ook liet rcoht niet het haar tc vragen.,
Maar als het nu afloopt, als het einde up
til is; als zij weet, dat /ij voorgoed van mijj
ontslagen zal zijn! Z'j heeft mij t-och com
liefgehad? Het zou u. In 1 gunst zijn.
En och, als ik haar nog eenmaal kon zien,
n,og eenmaal kon z en, nog eenmaal haar
hand aanraken. Misschien zou ik haar hoo-
ren zeggen, dat j het mij vergeeft Dau
zou het gemakkelijk zijn om te sterven!"
Er sprak zoo'n zielsverrukking uit dai
gezicht met dient witten baard; cr spr al»
zoo'n innig verlangen uit die diepe, heescln
stem, dat Irma hem aanstaardo alsof ln'
haar een openbaring was. En in dio voiy
bazing mengde zich oök verdriet. En dui
telde zij feitelijk niet eens mee in zijn
leven, - niettegenstaando al haar opofferin
gen, al haar liefde. Als zij in de tweed®
plaats kwam, dan was er wel een hoe*
groote afstand tusschen haar en het voor
werp, dat de eerste plaats innam. Zij wisb
nu, dat hij nooit één oogenblik had opge*
houden met te hunkeren naar zijn afgod.
Het feit, dat zij de aanleiding was geweest!
tot zijn zedclijken ondergang, scheen d®
ketenen, die hem aan haar verbonden, nofj
slechts onverbreekbaarder gemaakt tc hob
ben.
(Wordt vervolgd).