Ho. 15395.
LElDSCIT DAGEÏ.AD, Vrijdag* 29 April. Tweede Blad.
Anno 1910.
Uit de Rechtzaal.
F E U I L L ET ON.
Irma Harding*.
Groenloopen.
„Het Vaderland" heeft aan ver
schillende hoogleeraren hun oordeel over
den groentijd en over de brochure van
prof. De Groot gevraagd.
Prof. Eug. Dubois, te Amsterdam
schreef:
„Gaarne deel ik u mede, dat ik het met
prof. De Groot over do groenquaestio in
hoofdzaak eens ben.
„Hoewel erkennend, dat bij een w ij t e
toepassing het ontgroenon in enkele geval
len gunstig mag werken op de karak
tervorming, heb ik van het ontgroenen in
vroegeren en later en tijd zooveel gezien en
vernomen, dat ik ni.t betwijfelen kan of
in het algemeen moet het nadeel (voor
Nederlanders met minder dan voor Trans-
valcrs) overwegen, zelfs daargelaten de
waarlijk niet zeldzame groote moreele g e-
varen; zoodat, mocht ooit het voortbe
staan der instelling mede van mijn stem
afhankelijk worden gemaakt, ik geen oogen-
blik bedenkcns zou behoeven om er mij be
slist tegen to verklaren."
Prof. J. C. N a b e r, te Utrecht, noemt
den groentijd, zooals hij dien uit de jar :u
'76 en '80 kent:
„Een min of meer pijnlijke operatie
bp den aankomenden student toegepast,
doch onmisbaar om hem binnen een bekwa
men tijd zoowel zijn plaats tegenover ande
ren als van anderen tegenover hem in de
studenten-maatschappij te doen beseffen.
Zonder groentijd zou de omgang van oude
re en jongere lichtingen aan de universiteit
van alle intimiteit verstoken zijn geweest;
door den groentijd, aldus opgevat en in toe
passing gebracht, werden tal van slagboo-
mon uit den weg geruimd, die anders nog
IQ de groote maatschappij personen van
gelijksoortigen werkkring, maar van uiteen
loopenden leeftijd, verwijderd zouden heb
ben gehouden. Dat dezo instelling tot mis
bruiken aanleiding geeft, deels door kwaad
willigheid, deels door gemis aan psycholo
gisch inzicht bij oud-studenten, valt onge
twijfeld te betreuren, maar mag geen aan
leiding zijn, haar algeheele opheffing te
verlangen. Wel moet iedereen, die rich aan
den groentijd gaat onderwerpen, indien hij
althans geen spieren heeft van ijzer en
staal, ernstig worden aangeraden, dat hij
zich vooraf uitvoerig en zorgvuldig en
door personen, die met de laatste praktij:
van het groenwezen bekend zijn, van dte
daarbij in zwang zajnde gebruiken op de
hoogte laten stellen."
Prof. D. van Blom, te Delft schrijft:
„Men stelt m. i. de quaestie verkeerd zoo
men vraagtgroentijd of geen groentijd t
Nederland kent, andera dan bijv. Duitsch-
land, den historisch geworden toestand van
groote stud entenkorpsen. In die om
vangrijke veroenigingen met haar eigen tra
dition en gewoonten gevoelt de nieuweling
rich als een vreemde Niet een korpswet
noch ©en studentenjargon maakt hem
groen, hij i s groen. Met ai den min aan-
gonaraen aankleve van deze eigenschap.
„Den groentijd „afschaffen" schijnt mij
hierom een uitdrukking zonder ri©
„Do ©enige vraag, die zich laat stellen,
is of men dien groentijd zal reglementee
ren, ja dan neen.
„Waar nu de reglementeering de moge
lijkheid schept om excessen te keeren, ver
kies ik haar boven dé struisvogelpolitiek die
waant af te schaffen wat zij in wezen geheel
ongebreideld laat voortbestaan."
Prof. G. J. P. J. Bolland, te Leiden,
schreef niet zoo neer over „groenen" en stu
dent-en, als over zijn collega's.
„Ge vraagt mijn oordeel over het jongste
boekje van oollega De Groot. En ik zal
het u zeggen, al doe ik het niet voor mijn
genoegen, bij ondervinding wetende, in wel
ken Irant de groote meerderheid mijner
ambtgenooten zeer solidair is.
„Toen ik het boek ter lering opnam, had
ik over het ontgroenen in onze studenten-
korpsen sinds lang niet veel meer nage
dacht, wat me van buiten genomen gemak
kelijk viel, doordat ik in Senaat, professo-
renkrans of andere vergaderingen buiten
miin collega's niet pleeg te verschijnen,
alleen leef voor mijn ambt in den engeren
zin des woord, en zoo dan vrijheid heb ge
had, om op den duur weinig of niet na te
denken over de indertijd mijnen zoon en
middellijk daardoor zijn ouders aangedane
gemeenheden. De lezing echter van De
Groot's jongste boek heeft mij om zoo te
zeggen opgeschrikt tot het besef, dat ik op
mijn beurt het rectoraat in de bestaande
omstandigheden niet zal kunnen aanvaar
den, alleen reeds om de ergerlijkheid en le
onzedelijkheid van het ontgroenen, den
plicht van een rector-magnificus, die zaak
niet lijdelijk aan te zien, en de zekerheid,
dat de academische senaat mij aan mijzel-
ven zal overlaten. Wat ik hier mededeel
zonder wrok of bitterheid, maar ook
zonder ontzag, voor de gezindheid
mijner ambtgenooten, die door elkan
der genomen niet verachtelijker of eer
waardiger zijn dan gewone fatsoenlijke Ne
derlanders, op hun afzonderlijk gebied door
hun kennis boven het gemiddelde uitste
ken, maar bijna allen gewezen studenten
niet hoogleeraar zijn geworden, omdat zij
„zulke edele menschen" waren, allicht aan
eigen studententijd met welgevallen terug
denken, zelve weer zoons en dochters
hebben^, en zoo dan bij bespreking van be
zwaren tegen het ontgroenen eer zullen ge
wagen van overdrijving, dan van den plioht,
om het ijveren er tegen daadwerkelijk te
steunen.
Af gezien ook van de zoo voor als ra
aan het licht komende bijzondere schan
dalen, acht ik het ontgroenen in onze stu-
dentenkorpsen een onbehoorlijkheid, die
zoodra mogelijk geheel behoort te verdwij
nen".
Prof. B. J. Kouwer, te Utrecht, schrijft
o. a
„Op de vraag, of de groentijd moet wor
den afgeschaft, antwoord ikhij kan niet
worden afgeschaft, hij is onvermijdelijk en
wel alt een natuurlijk en noodzakelijk ge
volg van hec wezen onser studentenmaat
schappij. De overgang van schooljongen tot
student is een zoo plotselinge en de tegen
stelling tussohen den nieuwen staat en den
ouden is zoo overweldigend, dat de jonge
man onmogelijk zijn evenwicht kan bewa
ren. De plotseling verkregen volkomen vrij
heid, het bedwelmende gevoel van „mijn
heer" te zijn, man te rijn en den terecht
benijden naam van student te dragen,
brengt onwillekeurig rijn zelfbesef in do
war, en wel in dien zin, dat zelfoverschat
ting de veelvuldige phase wondt.
„Deze natuurlijke zelfoverschatting, ver
bonden met toch niet geheel geweken besef
van rich-aelf-nog-nietirecht-thuis-voelen in de
nieuwe wereld, leidt er noodzakelijk toe,
dat hij den bedeeeden groen tracht in te
wijden in het nieuwe leven, waarbij zijn
overdreven besef van rijpheid hem natuur
lijk parten speelt en hem dikwijls den juie-
ten toon doet missen. Toch is de bedoeling
goed; zijn eigen jeugdige leeftijd verhindert
hem op te treden als een rijp man en daar
om kiest hij wie xou het and era verwach
ten? den lossen stud enten toon. Die stu
dententaal is niet altijd smaakvol, zeker
niet geschikt voor jongedames-gezelschap,
en dat vooral moeders er zich aan ergeren,
is begrijpelijk. Ongetwijfeld draagt die er
toe bij, dat de groen op ietwat ruwe wijzo
in zijn nieuwe omgeving wordt ingewijd;
maar wordt niet een groot stuk van onze
levenswijsheid, van onze menschenkennis op
nog ruwer, nog wreeder, nog snerpender
wijze in onze ziel gedreven? De bittere
leerschool begint nu eenmaal voor de mees
te mensch en op het oogenblik, dat rij de
deur der ouderlijke woning achter zich toe
trekken...
„Onder jonge mensch en, onder studen
ten, is de groentijd het beste middel, om
den jongen aankomeling zoo snel mogelijk
te gewennen aan zijn t-oekomstigcn staat
van vrijheid, om hem te behoeden voor een
zelvigheid. De dosis levenswijsheid, die
hem tegen rijn zin wordt ingeperst, blijkt
voor menig al te teer opgevoed jongmensch
een nuttig medicijn, als voorbehoedmiddel,
te wezen...
„Sport, kunst, wetenschap, zij alle hebben
eenige slachtoffers gemaakt; van den groen
tijd kan dit ook gelden, hoewel ik persoon
lijk mij geen ongeluksgevallen herinner.
Hier tegenover staat het groote nut zoo
overheerschend, dat afschaffen, gesteld al,
dat dit mogelijk ware, wat ik ontken
slechts het uitvloeisel van groote eenzijdig
heid zou kunnen heeten."
Prof. T. J. de Boer, nit Amsterdam, oor
deelt aa. aldus:
„Afschaffing van het groenloopen, voor-
zoover wenschelijk ligt, niet in de macht van
oudera of hoogleeraren. Studenten zijn geen
kinderen.
„Van onze zijde mede te werken tot een
goede, kan het rijn betere, regeling van den
groentijd, schijnt mij noodiger en nuttiger
dan enkel afkeuring of eenvoudig verbod."
Gemeenteraad van Leiderdorp.
In de gisteravond gehouden vergadering
die met gebed werd geopend, waren met den
Voorzitter zea leden aanwezig; de heer Boot
was met kennisgeving absent.
Na goedkeuring der notulen werd mede-
deeling gedaan van:
1. Do rekening van de Christelijke be
waarschool over 1909, die sluit mot oen na
doe lig saldo, en wordt, met algemeene stem
men, besloten het uitgetrokken subsidie, ad
f 150, te verleenen.
2. Een circulaire van het bestuur van
„Het Groene Kruis", welks tienjarig bstaan
mon in ^September a s.t o. a door het hou
den eener tentoonstelling, hoopt te vieren.
Met algemeene stemmen wordt besloten .daar
aan een bijdrage te verleenen van f 10; ter
wijl de heer Moraal, zoo mogelijk, als ver
tegenwoordiger de tentoonstelling zal bezoe
ken.
3. Hot proces-verbaal van de opneming der
boeken en kas van don gemeente-ontvanger,
waaruit blijkt-, dat op den 14dea dezer in
kas was en jnoest zijn f 1431.65.
4. Brieven van Gedeputeerde Staten ten
geleide van hot goedgekeurd kohier van don
hoofdelijken omslag en houdende bericht om
trent de Rijksuitkeering over 1910 inge
volge de wet regelende de financieele ver
houding.
5. Een missive van B. en We. van Lei
den, inzake hot verleenen eener bijdrage aan
de kas dier gemeente voor leerlingen uit
Leiderdorp, die do Leidsche Hoogere Bur
gerscholen bezoeken.
Na toelichting van den Voorzitter wordt,
met algemeene stommen, besloten goon bij
drage aan de gemeente Leiden to verleenen,
doch, zoo noodig, aan do orders der leer
lingen, indien zij voldoende kunnen aantoo-
nen, dat zij onmachtig zijn, het, mogelijk
hooger to stollen, schoolgeld geheel te be
talen.
Vervolgens deelt de Voorzitter mode, dat
B. en Ws. hebben goedgekeurd de rekening
van de Gezondheidscommissie te Alphen over
1909, sluitende met een batig saldo van
f 610.49l/st «b dat B. en Ws. het contract
met de gemeente Leiden, inzake gaslevering,
hebben ge tee kond.
Hierna wordt overgelegd het verslag van
den toestand der gemeente over het jaar
1909, waaruit oenige medcdeelingen worden
gedaan, en dat van hefcgben met betrek
king tot verbetering der volkshuisvesting
in dat jaar is geschied.
Deze verslagen worden voor de leden ter
lezing gelegd.
Het kohier van hot schoolgeld over het
eerste kwartaal 1910 wordt daarua vast
gesteld. Hierna wordt met algemeene stem
men besloten van het vermoedelijk batig
saldo der rekening over 1909 f 450 over
te schrijven op den dienst 1910 en wal f 100,
f 250 en f 100, respectievelijk op straten,
waterleiding en bezittingen.
De heer Koning vraagt hoeveel sollici
tanten zich hebben aangemeld voor do be
trekking van onderwijzer aan de openbare
school. De Voorzitter zegt twee, doch dat
de termijn van aanmelding nog niet is ver
streken.
Niemand verlangt verder het woord en
d© vergadering wordt gesloten.
JBnagsch Gerechtshof.
Gisteren stond terecht P. J. de N., 38
jaar, borstelmaker te Gouda, door de recht
bank te Rotterdam vrijgesproken ter zake
van uitlokking van brandstichting, waarvan
gemeen gevaar voor goederen te duohten
was.
Beklaagde, die in geldverlegenheid zat,
nou op 2 Maart 1909 aan zijn beide knechte
J. v. d. L en Gijsbertus de J. elk een nieuw
rijwiel beloofd hebben als zij zijn borstel-
makerij aan de Nieuwe Haven te Gouda
in brand staken. Deze borstelmakerij was
tegen brand verzekerd. Den volgenden dag
was een begin van brand in de borstelma
kerij ontstaan, aangestoken door de beide
knechts.
De officier van justitie had ter zake van
dit feit 5 jaar gevangenisstraf tegen bekl.
gevorderd.
Beklaagde gaf op dat de tegen hem uit
gebrachte beschuldiging een uitvloeisel wae
van broodnijd van rijn 18-jarigen knecht
Boot, die zelf een zaak wilde beginnen. Hij
had zijn kneohte wel een nieuw rijwiel be
loofd, doch alleen als hij do f 100,000 trok.
Voorte betwistte bekl dat hij slecht van
betalen wa^ en dat zijn winkelvoorraad te
koog was getaxeerd. De winkelvoorraad was
getaxeerd voor f 1960 en de inboedel voor
f 1000. Bij elkaar had bekl. er een verze
kering van f 3000 op genomen.
Yeertien dagen voordat de brand uitbrak
was beklaagde de huur opgcoegd. Maar be
klaagde hield ten stelligste vol, dat hij met
zijn huisheer geen strubbelingen heeft ge
had.
Zijn knecht v. d. L. was een „dood ele
ment", een suffertje, die volgens bekl. is
opgewarmd door Boot. De twee knechts die
hem beschuldigen, moesten op zijn, beklaag
des plaats zitten „Het zijn twee handjes
op een buik" beweerde bekl. Wat echter de
jongens er toe bewogen heeft om opzettelijk
den boel in brand te steken, wist bekl. niet
te neggen. Alleen zcide hij: ,,u moest eens
weten, wat een aartsdeugniet die De J. is"
Of zij per ongeluk dan wel opzettelijk den
boel hebben aangestoken, wist bekl. niet.
„Hij heeft er nooit over gedacht".
Als getuigen» werden gehoord de drie
knechts. De 19-jarige Yan der L., die stot
tert, verklaarde dat beklaagde hun den 2den
Maart 1909, vóór den schafttijd heeft ge
zegd „jongens, ik ga morgen uit do stad
steek de boel maar in brand; lukt het, dan
krijgen jullie een nieuwe fiets". Bekl. zeide>
„je mot 't tegen geen mensch zeggen"dit
zeido De J. ook.
Den volgenden morgen is bekl. met de
fiets uitgegaan, 's Avonds werd de brand ge
sticht. De lamp stond op de etensbankDe
J. nam toen een beoem en stootte deze bran
dende petroleumlamp van de tafel op den
grond. Er was een klein vlammetje, dat
door getuige is uitgetrapt. De J. raapte
de lamp op, stak ze weder aan en wierp
ze weder op den grond. De tweede maal
trapte De J. de peer kapot. Getuige "Van
der L. hooft met een lucifer bezemgood aan
gestoken, dat op een meter afstand op den
grond lag. Daardoor is een vlam ontstaan
Beide knechts rijn toen vlug de trap afgo-
loopen en hebben de buren gewaarschuwd.
De president, mr. Sterck, wees dezen ge
tuige er op, dat hij voor de politie heeft
verklaard, dat hij borstelhaar, dat in mand
jes lag, heeft aangestoken. Toen beklaagde
terugkwam, was de brand al gebluscht.
Later heeft getuige aan Boot verteld, dat
bekL hun opdracht had gegeven om don
boel in brand te steken. Bekl. had hem nl.
weggestuurd en toen werd getuige zoo nij
dig, dat hij het aan Boot verteld hoeft. Ge
tuige is thans in dienst bij Boot. Nader
bleek, dat op denzclfden dag ook Boot door
bekl. was weggestuurd.
Op verdere vragen verklaarde v. d. L.,
dat bekl. herhaaldelijk heeft gezegd, dat
zijn knechts een fiets zouden krijgen als hij
de f 100,000 trok.
Raadsheer jhr. mr. Quintus begreep niet,
dat deze getuige maar zoo grifweg had toe
gostemd om voor een fiets den boel in
brand te steken, betgeen toch eon ernstig
strafbaar feit is. „Wanneer je baas je zegt;
„spring in de vaart" of: „steek mijn
vrouw dood, dan krijg je een fiets" zeg
je dan: „„jawel baas, asjeblief baas?'
vroeg de raadsheer. Getuige antwoordde
hierop niet
Bij de verdere behandeling van de zaak,
bleek, dat getuige v. d. L-, eender knechts,
wel eens aan toevallen lijdt.
De tweede knecht, de 16-jarige J„ die ook
niet meer bij bekl. in dienst is, verklaarde,
dat v. d L. den brand heeft aangestoken en
dat hij do lamp de eerste maal per ongx».
luk heeft omgestooten, de tweede maal op
zettelijk. Do lamp viel van de tafel op den
grond ca was toen uit. Daarop werd zij op
nieuw aangestoken en toen zij weder op
den grond was gevallen, heeft v. d. L. heb
bezemgoed met een lucifer aangestoken.
Getuige heeft per ongeluk op do peer ge
trapt.
Er ontstond toon eon groote vlam; getui-
gen hebben toen gotracht de vlam te blus-
sehen, omdat zij dachten aan de buren, dio
gevaar liepen en toen dit niet gelukte, rijn
zij naar beneden govlucht. Zij hebben den
brand gesticht, omdat do baas hun een fiets
beloofd had. Dio fiets hoeft do baas ook
wel eens beloofd als hij de f 100,000 zou
trekken.
Deze getuige werd door den raadsheer-
rapporteur, jhr. mr. Feith, opmerkzaam
gemaakt op de omstandigheid, dat hij voor
de politie heeft verklaard, de Lamp opzette
lijk met een stoffer to hebben omgostooten.
Op een vraag van den president, of hq
niet is opgestookt door Boot, verklaarde
getuige, dat hij met Boot niete te maken
heeft.
Op zijn geweten af gevraagd of hij de
waarheid sprak, antwoordde gotuige be
vestigend.
Ook deze getuig© beweerde er niet aan
g' dacht te hebben, dat het stioh'ea van
brand een strafbaar feit is.
Eindelijk word gehoord do te-jarige
Boot, borstelmaker, eveneens Toe«;or in
dienst van beklaagde, dio mecledeela-%, du-t
Van der Laan hom verteld heelt dat -ijn
patroon hem en Do J. een fiets luui Deloufd,
wanneer zij brand stichtten.
Deze getuige verklaarde v <1 L die
thans bij hem werkzaam is, to kennen als
een eerlijken jongen.
Advocaat-generaal mr. van linn^est baron
d'Yvoy achtte het niet onaannwncb;k, dat
de jongens, al wisten zij ook, een otraflwiar
feit te plegen, zijn ingegaan op bokla-igdoa
belofte, daarbij or op bouwende, dat ht'
niet zou uitkomen, boe de brand van ont
staan. Yast staat voorts, dat bekl. in geld
verlegenheid tat, dat hem de huishuur was
opgezegd, dat hij te hoog was gïas»ureerd
Gerequireerd werd dus vorniotiging van
het vonnis quo en voroordeeling van l>o-
klaogde wegens het opzottelijk door belof
ten uitlokken van opzettelijke brancbJch-
ting, waarvan gemeen gevaar voor gooJo-
ren te duchten is, tot 3 jaren govangrais-
straf.
Beklaagde legde nog eonigo bescheiden
over, om aan te toonen, dat zijn geldverle
genheid niet was van dien aard, dat hij
daarvoor zulk een sohandclijk feit behoefd®
te plegen. Zoo was hij o.a. gedagvaard voor
een wissel, dien hij reeds betaald had.
Uitspraak over 14 dagen.
Bloemen ten toonatel ling to BSnnrlom
De eerste zilveren medaille van H. M. de
Koningin-Moeder als ©eremedaille voor de
inzendster die het meest hooft bijgedragen
tot het welslagen der tweede tijdelijke ten
toonstelling is toegekend aan do firma O*
B. van Nes en Zonen te Boskoop.
,,De Post."
Aan het 18de jaarverslag van don Ne-
derlandschen Bond van Post- cn Telegraaf-
beambten „De Post" is het volgende ont
leend: Het aantal leden bedraagt thans ruim'
3800 tegen 3745 in 1908 cn 4088 in 1907.
Het aantal afdoolingen bleef gelijk, namelijk
116; Sitt&rd sloot zich aan bij den tt.-K.
Bond, daartegenover echter word t® Ommen
een nieuwo afdoeling opgericht. Het aantal
ringen vermeerderde mot 1, nL Alkmaar,
terwijl oprichtingsplannen zijn te 's-Graven-
hagc. Almcloo, Dordrecht, in Zeeland en
in Friesland.
Bij het stuiversfonds van den Bond, dat
in het afgeloopon boekjaar 25 uit keeringonl
deed van ruim f 170 ieder, waren aange
sloten 3446 leden togon 3498 in 1908. Twee
afdeelingcn, en wel Workum en Ommeaij
sloten zich bjj het fonds aan.
Hot Bondsorgaan „De Posthoorn," dat
een wclcclijkscho oplag® hoeft van 4000 exem
plaren, bczorgdo aan don Bond oen verlic3
van f 157.10 .togen f 522.88 over 1908.
501
Een maand daarna: een druilerige Octo-
bendag; het „Londcnsohe vot" was even
royaal over het plaveisel verspreid als bpter
op brood in huishoudens, waar men niet
zuinig is, en daarboven een grijs gewelf,
dat nog niet neerkwam in regendruppels,
©mclat het schijnbaar nog aarzelde of het
niet beter was om zich in mist op te lossen.
In Vincents houding en uiterlijk was e*n
even groote tegenstelling. In plaats van op
zijn gemak uitgestrekt te liggen, stond hij
nu onbeweeglijk rechtop, in zeer deftige
kleedij, te kijken naar een schouwspel, dat
misschien minder kalmeerend was, maar
toch meer indruk op hem maakte dan de
Noorsehe bergen. Dat v rmaak dankte hij
8an een zekeren koninklijken of half-ko-
ninklijken vreemdeling, die kort geleden
van een aardsch koninkrijk naar het he-
meLscho was verhuisd, ten minste dat werd
beleefdelijk aangenomen. En aangezien die
verbeven vreemdeling godsdienstig was ge
weest, werd hem door het lieele corps diplo
matique en door verscheidene andere hoog
geplaatste persoonlijkheden in een kerk de
laatste eer bewezen. In dit geval was het
de „Brompton Oratory."
Er reden talloozo staatsie koetsen door
'den Brompton Road en er stond een dichte
menschenmossa bij den ingang om die
personen van gewicht te zien uitstappen;
er waren alle mogelijke uniformen te zien,
hun borst schitterde van de ridderorden,
die or zoo dioht op elkaar zaten als bloe
men in een bed; sommigen van hen waren
zoo vaak gedecoreerd, dat het een wonder
scheen, dat zij niet bezweken onder al die
eerbewijzen Wat betreft het geven van e-m
aanschouwelijke voorstelling van de spreek
wijze, dat de kleeren den man maken, is
niets zoo geschikt als het Corps Diploma
tique, wanneer het in groot ornaat is. Hier
wordt een verzameling van datgene, wat
zonder de bijkomende omstandigheden een
verzameling van meer of min versleten,
oude wereldlingen zou zijn, do bleeke tint
van het bureauwerk worstelt op hun ge-
richten tegen de sporen van een druk le
ven, en om hun geparfumeerde en betreste
gestalten hangt een atmosfeer, die meer
van het hoofd dan van het bureau, en meer
van het boudoir dan van het hof afkom
stig is door middel van suggestie in de
zinnebeelden der macht veranderd. En dat
niet alleen voor het oog der gewone mensch-
heid, Yincent zelf, die toch ook deel uit
maakte van die verzameling, al was het
maar een bescheiden deel, was zich in hoogo
mate bewust van dien indruk. In die oude
heeren met de gezwollen oogleden en tril
lende beenen, die door de schitterende be
dienden eerbiedig werden geholpen bij het
uitstappen, zag hij zijn eigen toekomst, mi
nus de trillende beenen, iets, waaraan hij
zeer beslist hoopte te ontkomen. Zij waren
met prins A, markies De B., hertog De
C., noch in zijn oog, noch in dat der staren
de menigte; zij waren Duitschland en
Frankrijk en Rusland, zij waren do verper
soonlijking der macht; niet eens van die
macht, die hij eens hoopte te zullen verte
genwoordigen, aangezien het vertegenwoor-
1 digen van het Britsche rijk het toppunt van
menschelijke eerzucht beteekende.
Zelfs het schitteren van de diamanten in
do ridderorden, zelfs de veoren op do hoofd
deksels droegen het hunne er toe bij. Dat
zag Yincent in met een zweempje van die
minachting voor zichzelf, die soms over
hem kwam. Maar al vond men het klater
goud, het vervulde toch zijn roL De plech
tigheid van de Mis der Dooden kon den
indruk slechts verkoogen, Yincent was r.og
maar zelden in een bel ere stemming ge
weest tegenover zichzelf en zijn beroep dan
toen hij achter zijn ohef aan do stoep der
kerk afliep.
Maar toen kwam er midden in dat toe
komst-visioen een schok, uitgedeeld door
een paar oogen, die hij opeens tusschen die
menschenmassa zag, en ondanks het kort
stondige van het oogenblik zeer intens zag.
Het was niet mogelijk, dat hij zich vergist
had. Het was alsof met een enkelen toover-
slag de hnele om go ving in het niet gezon
ken was, terwijl één enkel gezicht dio plaats
innam. De eerste gewaarwording was een
gevoel van onberedeneerde vreugde ge
weest, de tweede van een pijnlijke ergernis.
De aanblik van haar gestalte, in die opeen
gedrongen menigte door de beide seksen
op zij geduwd, deed hem beslist pijn. Hij
wist niet of het het eerste of het tweede
gevoel was, waardoor er zoo'n bonzend ge
klop ontstond achter zijn jas. Maar welk
van beide het ook was, hij ging stilletjes
naar hnis en zijn zegevierende stemming
was wel een paar graden gedaald.
En dat geen maand nadat hij op die berg
helling op zijn rug had gelegen en de tijding
van zijn genezing had meegedeeld aan den
pijnboom, dio intusschen zijn hoofd tegen
hem geschud had, zooals hij zich nu best her
innerde Het was op zijn minst genomen een
teleurstelling. Toen hij er later in zijn een
tje over zat te denken, begon hij een paar
dingen te begrijpen, bijv. waarom hij van al
de bloemen in de bergen altijd alleen de gen
tianen gezien had, die hem van uit het gras
schenen aan te kijken als even zoovele
blauwe oogen, en waarom do takken der
pijnboomen, dio tegen den hemel afstaken,
bem steeds visioenen hadden toegeschenen
van loshangende donkere haarvlechten die
hij nooit los zou zien hangen. Dio aanblik
zou bewaard blijven voor een gelukkiger
man dan hij, iemand, die zijn particuliere
gevoelens niet aan zijn loopbaan zou behoe
ven op te offeren. Maar zij zouden natuur
lijk opgeofferd worden. Er was nog geen
gedachte aan overgave in hem opgekomen.
Het zou een harde strijd worden, in plaats
van de lichte schermutseling, dio hij zich
had voorgesteld. Welnu, des te erger, of
des te beter, dan zou de overwinning des te
zoeter zijn. Hij perste zijn lippen zoo be
slist op elkaar, dat hij zijn pijp bijna door
midden beet. Maar de gedachte, dio daarop
volgde, was vermengd met een zeker wan
trouwen tegenover zichzelf, het gevolg van
de laatste gebeurtenissen.
„Intusschen wilde ik toch maar, dat dio
benoeming nu los kwam. Ik heb een idee,
dat de lucht van iedere andere groote stad
mij beter zou bekomen dan dio van Lon
den."
„Bob Rendall 1" zei lady Aurelia, terwijl
zij haar gele handen afwerend ophief,
„Wat ge ook doet, beste MinA praat me
niet over Bob Rendall. Wat kan het mij
schelen of ge een brief van van hem gehad
hebt of niet? Het is natuurlijk alleen over
planten en zaaien cn over ossen en varkens;
en dat juist, nu ik mijn goed gesternte up
mijn knieën dank, dat ik dien boerderijen
en velden en weiden weer vaarwel heb ge
zegd, en rne weer een menschel ijk wezen be
gin te gevoelen in plaats van een boeren
meid. Ik verzoek jo vriendelijk, om me niet
te vervelen met de opsommirig v -n de deug
den van Bob Rendall
De arme Bob had nooit zeer hoog aange
schreven gestaan bij lady Mummy, aange
zien hij een verergerd exemplaar was van
dat minderwaardige type der mensohhoid,
dat op het land woont. Aangezien de jaar
lij ksche kwelling van de bezoeken aan do
verschillende landhuizen pa« voorbij was en
zij zich nu verheugde over de nieuwe stads-
indrukken, kon de douairière haar aandacht
met geen mogelijkheid aan een dergelijk in
dividu wijden. Londen was natuurlijk niet
zoogoed als St.-Pctcrsburg of Parijs; naar
hot was toch mijlen ver verheven oven al
de halls en castles, dio zo pas bezocht had
en waar het haar droevig lot was geweest
gesprekken aan te hooren'over alle mogelij
ke landelijke onderwerpen.
Lady Aurelia had de gewoonte om op li
volgende manier haar meening ten beste te
geven: Op het land regent het, kunt go
niet uitgaan, en moet jo in een kamer met
honden- e>n bloemen-cataJogi verblijven, en
over matches redeneeren, wat ook al verve»
lend genoeg isof het regent niet, en dan
verwacht men van u, dat ge zult uitgaan
en de uitkomst-en van de catalogi raeda
zult bewonderen, wat nog erger is 1"
(Wordt vervolgd).