Ho. 15395. LElDSCIT DAGEÏ.AD, Vrijdag* 29 April. Tweede Blad. Anno 1910. Uit de Rechtzaal. F E U I L L ET ON. Irma Harding*. Groenloopen. „Het Vaderland" heeft aan ver schillende hoogleeraren hun oordeel over den groentijd en over de brochure van prof. De Groot gevraagd. Prof. Eug. Dubois, te Amsterdam schreef: „Gaarne deel ik u mede, dat ik het met prof. De Groot over do groenquaestio in hoofdzaak eens ben. „Hoewel erkennend, dat bij een w ij t e toepassing het ontgroenon in enkele geval len gunstig mag werken op de karak tervorming, heb ik van het ontgroenen in vroegeren en later en tijd zooveel gezien en vernomen, dat ik ni.t betwijfelen kan of in het algemeen moet het nadeel (voor Nederlanders met minder dan voor Trans- valcrs) overwegen, zelfs daargelaten de waarlijk niet zeldzame groote moreele g e- varen; zoodat, mocht ooit het voortbe staan der instelling mede van mijn stem afhankelijk worden gemaakt, ik geen oogen- blik bedenkcns zou behoeven om er mij be slist tegen to verklaren." Prof. J. C. N a b e r, te Utrecht, noemt den groentijd, zooals hij dien uit de jar :u '76 en '80 kent: „Een min of meer pijnlijke operatie bp den aankomenden student toegepast, doch onmisbaar om hem binnen een bekwa men tijd zoowel zijn plaats tegenover ande ren als van anderen tegenover hem in de studenten-maatschappij te doen beseffen. Zonder groentijd zou de omgang van oude re en jongere lichtingen aan de universiteit van alle intimiteit verstoken zijn geweest; door den groentijd, aldus opgevat en in toe passing gebracht, werden tal van slagboo- mon uit den weg geruimd, die anders nog IQ de groote maatschappij personen van gelijksoortigen werkkring, maar van uiteen loopenden leeftijd, verwijderd zouden heb ben gehouden. Dat dezo instelling tot mis bruiken aanleiding geeft, deels door kwaad willigheid, deels door gemis aan psycholo gisch inzicht bij oud-studenten, valt onge twijfeld te betreuren, maar mag geen aan leiding zijn, haar algeheele opheffing te verlangen. Wel moet iedereen, die rich aan den groentijd gaat onderwerpen, indien hij althans geen spieren heeft van ijzer en staal, ernstig worden aangeraden, dat hij zich vooraf uitvoerig en zorgvuldig en door personen, die met de laatste praktij: van het groenwezen bekend zijn, van dte daarbij in zwang zajnde gebruiken op de hoogte laten stellen." Prof. D. van Blom, te Delft schrijft: „Men stelt m. i. de quaestie verkeerd zoo men vraagtgroentijd of geen groentijd t Nederland kent, andera dan bijv. Duitsch- land, den historisch geworden toestand van groote stud entenkorpsen. In die om vangrijke veroenigingen met haar eigen tra dition en gewoonten gevoelt de nieuweling rich als een vreemde Niet een korpswet noch ©en studentenjargon maakt hem groen, hij i s groen. Met ai den min aan- gonaraen aankleve van deze eigenschap. „Den groentijd „afschaffen" schijnt mij hierom een uitdrukking zonder ri© „Do ©enige vraag, die zich laat stellen, is of men dien groentijd zal reglementee ren, ja dan neen. „Waar nu de reglementeering de moge lijkheid schept om excessen te keeren, ver kies ik haar boven dé struisvogelpolitiek die waant af te schaffen wat zij in wezen geheel ongebreideld laat voortbestaan." Prof. G. J. P. J. Bolland, te Leiden, schreef niet zoo neer over „groenen" en stu dent-en, als over zijn collega's. „Ge vraagt mijn oordeel over het jongste boekje van oollega De Groot. En ik zal het u zeggen, al doe ik het niet voor mijn genoegen, bij ondervinding wetende, in wel ken Irant de groote meerderheid mijner ambtgenooten zeer solidair is. „Toen ik het boek ter lering opnam, had ik over het ontgroenen in onze studenten- korpsen sinds lang niet veel meer nage dacht, wat me van buiten genomen gemak kelijk viel, doordat ik in Senaat, professo- renkrans of andere vergaderingen buiten miin collega's niet pleeg te verschijnen, alleen leef voor mijn ambt in den engeren zin des woord, en zoo dan vrijheid heb ge had, om op den duur weinig of niet na te denken over de indertijd mijnen zoon en middellijk daardoor zijn ouders aangedane gemeenheden. De lezing echter van De Groot's jongste boek heeft mij om zoo te zeggen opgeschrikt tot het besef, dat ik op mijn beurt het rectoraat in de bestaande omstandigheden niet zal kunnen aanvaar den, alleen reeds om de ergerlijkheid en le onzedelijkheid van het ontgroenen, den plicht van een rector-magnificus, die zaak niet lijdelijk aan te zien, en de zekerheid, dat de academische senaat mij aan mijzel- ven zal overlaten. Wat ik hier mededeel zonder wrok of bitterheid, maar ook zonder ontzag, voor de gezindheid mijner ambtgenooten, die door elkan der genomen niet verachtelijker of eer waardiger zijn dan gewone fatsoenlijke Ne derlanders, op hun afzonderlijk gebied door hun kennis boven het gemiddelde uitste ken, maar bijna allen gewezen studenten niet hoogleeraar zijn geworden, omdat zij „zulke edele menschen" waren, allicht aan eigen studententijd met welgevallen terug denken, zelve weer zoons en dochters hebben^, en zoo dan bij bespreking van be zwaren tegen het ontgroenen eer zullen ge wagen van overdrijving, dan van den plioht, om het ijveren er tegen daadwerkelijk te steunen. Af gezien ook van de zoo voor als ra aan het licht komende bijzondere schan dalen, acht ik het ontgroenen in onze stu- dentenkorpsen een onbehoorlijkheid, die zoodra mogelijk geheel behoort te verdwij nen". Prof. B. J. Kouwer, te Utrecht, schrijft o. a „Op de vraag, of de groentijd moet wor den afgeschaft, antwoord ikhij kan niet worden afgeschaft, hij is onvermijdelijk en wel alt een natuurlijk en noodzakelijk ge volg van hec wezen onser studentenmaat schappij. De overgang van schooljongen tot student is een zoo plotselinge en de tegen stelling tussohen den nieuwen staat en den ouden is zoo overweldigend, dat de jonge man onmogelijk zijn evenwicht kan bewa ren. De plotseling verkregen volkomen vrij heid, het bedwelmende gevoel van „mijn heer" te zijn, man te rijn en den terecht benijden naam van student te dragen, brengt onwillekeurig rijn zelfbesef in do war, en wel in dien zin, dat zelfoverschat ting de veelvuldige phase wondt. „Deze natuurlijke zelfoverschatting, ver bonden met toch niet geheel geweken besef van rich-aelf-nog-nietirecht-thuis-voelen in de nieuwe wereld, leidt er noodzakelijk toe, dat hij den bedeeeden groen tracht in te wijden in het nieuwe leven, waarbij zijn overdreven besef van rijpheid hem natuur lijk parten speelt en hem dikwijls den juie- ten toon doet missen. Toch is de bedoeling goed; zijn eigen jeugdige leeftijd verhindert hem op te treden als een rijp man en daar om kiest hij wie xou het and era verwach ten? den lossen stud enten toon. Die stu dententaal is niet altijd smaakvol, zeker niet geschikt voor jongedames-gezelschap, en dat vooral moeders er zich aan ergeren, is begrijpelijk. Ongetwijfeld draagt die er toe bij, dat de groen op ietwat ruwe wijzo in zijn nieuwe omgeving wordt ingewijd; maar wordt niet een groot stuk van onze levenswijsheid, van onze menschenkennis op nog ruwer, nog wreeder, nog snerpender wijze in onze ziel gedreven? De bittere leerschool begint nu eenmaal voor de mees te mensch en op het oogenblik, dat rij de deur der ouderlijke woning achter zich toe trekken... „Onder jonge mensch en, onder studen ten, is de groentijd het beste middel, om den jongen aankomeling zoo snel mogelijk te gewennen aan zijn t-oekomstigcn staat van vrijheid, om hem te behoeden voor een zelvigheid. De dosis levenswijsheid, die hem tegen rijn zin wordt ingeperst, blijkt voor menig al te teer opgevoed jongmensch een nuttig medicijn, als voorbehoedmiddel, te wezen... „Sport, kunst, wetenschap, zij alle hebben eenige slachtoffers gemaakt; van den groen tijd kan dit ook gelden, hoewel ik persoon lijk mij geen ongeluksgevallen herinner. Hier tegenover staat het groote nut zoo overheerschend, dat afschaffen, gesteld al, dat dit mogelijk ware, wat ik ontken slechts het uitvloeisel van groote eenzijdig heid zou kunnen heeten." Prof. T. J. de Boer, nit Amsterdam, oor deelt aa. aldus: „Afschaffing van het groenloopen, voor- zoover wenschelijk ligt, niet in de macht van oudera of hoogleeraren. Studenten zijn geen kinderen. „Van onze zijde mede te werken tot een goede, kan het rijn betere, regeling van den groentijd, schijnt mij noodiger en nuttiger dan enkel afkeuring of eenvoudig verbod." Gemeenteraad van Leiderdorp. In de gisteravond gehouden vergadering die met gebed werd geopend, waren met den Voorzitter zea leden aanwezig; de heer Boot was met kennisgeving absent. Na goedkeuring der notulen werd mede- deeling gedaan van: 1. Do rekening van de Christelijke be waarschool over 1909, die sluit mot oen na doe lig saldo, en wordt, met algemeene stem men, besloten het uitgetrokken subsidie, ad f 150, te verleenen. 2. Een circulaire van het bestuur van „Het Groene Kruis", welks tienjarig bstaan mon in ^September a s.t o. a door het hou den eener tentoonstelling, hoopt te vieren. Met algemeene stemmen wordt besloten .daar aan een bijdrage te verleenen van f 10; ter wijl de heer Moraal, zoo mogelijk, als ver tegenwoordiger de tentoonstelling zal bezoe ken. 3. Hot proces-verbaal van de opneming der boeken en kas van don gemeente-ontvanger, waaruit blijkt-, dat op den 14dea dezer in kas was en jnoest zijn f 1431.65. 4. Brieven van Gedeputeerde Staten ten geleide van hot goedgekeurd kohier van don hoofdelijken omslag en houdende bericht om trent de Rijksuitkeering over 1910 inge volge de wet regelende de financieele ver houding. 5. Een missive van B. en We. van Lei den, inzake hot verleenen eener bijdrage aan de kas dier gemeente voor leerlingen uit Leiderdorp, die do Leidsche Hoogere Bur gerscholen bezoeken. Na toelichting van den Voorzitter wordt, met algemeene stommen, besloten goon bij drage aan de gemeente Leiden to verleenen, doch, zoo noodig, aan do orders der leer lingen, indien zij voldoende kunnen aantoo- nen, dat zij onmachtig zijn, het, mogelijk hooger to stollen, schoolgeld geheel te be talen. Vervolgens deelt de Voorzitter mode, dat B. en Ws. hebben goedgekeurd de rekening van de Gezondheidscommissie te Alphen over 1909, sluitende met een batig saldo van f 610.49l/st «b dat B. en Ws. het contract met de gemeente Leiden, inzake gaslevering, hebben ge tee kond. Hierna wordt overgelegd het verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1909, waaruit oenige medcdeelingen worden gedaan, en dat van hefcgben met betrek king tot verbetering der volkshuisvesting in dat jaar is geschied. Deze verslagen worden voor de leden ter lezing gelegd. Het kohier van hot schoolgeld over het eerste kwartaal 1910 wordt daarua vast gesteld. Hierna wordt met algemeene stem men besloten van het vermoedelijk batig saldo der rekening over 1909 f 450 over te schrijven op den dienst 1910 en wal f 100, f 250 en f 100, respectievelijk op straten, waterleiding en bezittingen. De heer Koning vraagt hoeveel sollici tanten zich hebben aangemeld voor do be trekking van onderwijzer aan de openbare school. De Voorzitter zegt twee, doch dat de termijn van aanmelding nog niet is ver streken. Niemand verlangt verder het woord en d© vergadering wordt gesloten. JBnagsch Gerechtshof. Gisteren stond terecht P. J. de N., 38 jaar, borstelmaker te Gouda, door de recht bank te Rotterdam vrijgesproken ter zake van uitlokking van brandstichting, waarvan gemeen gevaar voor goederen te duohten was. Beklaagde, die in geldverlegenheid zat, nou op 2 Maart 1909 aan zijn beide knechte J. v. d. L en Gijsbertus de J. elk een nieuw rijwiel beloofd hebben als zij zijn borstel- makerij aan de Nieuwe Haven te Gouda in brand staken. Deze borstelmakerij was tegen brand verzekerd. Den volgenden dag was een begin van brand in de borstelma kerij ontstaan, aangestoken door de beide knechts. De officier van justitie had ter zake van dit feit 5 jaar gevangenisstraf tegen bekl. gevorderd. Beklaagde gaf op dat de tegen hem uit gebrachte beschuldiging een uitvloeisel wae van broodnijd van rijn 18-jarigen knecht Boot, die zelf een zaak wilde beginnen. Hij had zijn kneohte wel een nieuw rijwiel be loofd, doch alleen als hij do f 100,000 trok. Voorte betwistte bekl dat hij slecht van betalen wa^ en dat zijn winkelvoorraad te koog was getaxeerd. De winkelvoorraad was getaxeerd voor f 1960 en de inboedel voor f 1000. Bij elkaar had bekl. er een verze kering van f 3000 op genomen. Yeertien dagen voordat de brand uitbrak was beklaagde de huur opgcoegd. Maar be klaagde hield ten stelligste vol, dat hij met zijn huisheer geen strubbelingen heeft ge had. Zijn knecht v. d. L. was een „dood ele ment", een suffertje, die volgens bekl. is opgewarmd door Boot. De twee knechts die hem beschuldigen, moesten op zijn, beklaag des plaats zitten „Het zijn twee handjes op een buik" beweerde bekl. Wat echter de jongens er toe bewogen heeft om opzettelijk den boel in brand te steken, wist bekl. niet te neggen. Alleen zcide hij: ,,u moest eens weten, wat een aartsdeugniet die De J. is" Of zij per ongeluk dan wel opzettelijk den boel hebben aangestoken, wist bekl. niet. „Hij heeft er nooit over gedacht". Als getuigen» werden gehoord de drie knechts. De 19-jarige Yan der L., die stot tert, verklaarde dat beklaagde hun den 2den Maart 1909, vóór den schafttijd heeft ge zegd „jongens, ik ga morgen uit do stad steek de boel maar in brand; lukt het, dan krijgen jullie een nieuwe fiets". Bekl. zeide> „je mot 't tegen geen mensch zeggen"dit zeido De J. ook. Den volgenden morgen is bekl. met de fiets uitgegaan, 's Avonds werd de brand ge sticht. De lamp stond op de etensbankDe J. nam toen een beoem en stootte deze bran dende petroleumlamp van de tafel op den grond. Er was een klein vlammetje, dat door getuige is uitgetrapt. De J. raapte de lamp op, stak ze weder aan en wierp ze weder op den grond. De tweede maal trapte De J. de peer kapot. Getuige "Van der L. hooft met een lucifer bezemgood aan gestoken, dat op een meter afstand op den grond lag. Daardoor is een vlam ontstaan Beide knechts rijn toen vlug de trap afgo- loopen en hebben de buren gewaarschuwd. De president, mr. Sterck, wees dezen ge tuige er op, dat hij voor de politie heeft verklaard, dat hij borstelhaar, dat in mand jes lag, heeft aangestoken. Toen beklaagde terugkwam, was de brand al gebluscht. Later heeft getuige aan Boot verteld, dat bekL hun opdracht had gegeven om don boel in brand te steken. Bekl. had hem nl. weggestuurd en toen werd getuige zoo nij dig, dat hij het aan Boot verteld hoeft. Ge tuige is thans in dienst bij Boot. Nader bleek, dat op denzclfden dag ook Boot door bekl. was weggestuurd. Op verdere vragen verklaarde v. d. L., dat bekl. herhaaldelijk heeft gezegd, dat zijn knechts een fiets zouden krijgen als hij de f 100,000 trok. Raadsheer jhr. mr. Quintus begreep niet, dat deze getuige maar zoo grifweg had toe gostemd om voor een fiets den boel in brand te steken, betgeen toch eon ernstig strafbaar feit is. „Wanneer je baas je zegt; „spring in de vaart" of: „steek mijn vrouw dood, dan krijg je een fiets" zeg je dan: „„jawel baas, asjeblief baas?' vroeg de raadsheer. Getuige antwoordde hierop niet Bij de verdere behandeling van de zaak, bleek, dat getuige v. d. L-, eender knechts, wel eens aan toevallen lijdt. De tweede knecht, de 16-jarige J„ die ook niet meer bij bekl. in dienst is, verklaarde, dat v. d L. den brand heeft aangestoken en dat hij do lamp de eerste maal per ongx». luk heeft omgestooten, de tweede maal op zettelijk. Do lamp viel van de tafel op den grond ca was toen uit. Daarop werd zij op nieuw aangestoken en toen zij weder op den grond was gevallen, heeft v. d. L. heb bezemgoed met een lucifer aangestoken. Getuige heeft per ongeluk op do peer ge trapt. Er ontstond toon eon groote vlam; getui- gen hebben toen gotracht de vlam te blus- sehen, omdat zij dachten aan de buren, dio gevaar liepen en toen dit niet gelukte, rijn zij naar beneden govlucht. Zij hebben den brand gesticht, omdat do baas hun een fiets beloofd had. Dio fiets hoeft do baas ook wel eens beloofd als hij de f 100,000 zou trekken. Deze getuige werd door den raadsheer- rapporteur, jhr. mr. Feith, opmerkzaam gemaakt op de omstandigheid, dat hij voor de politie heeft verklaard, de Lamp opzette lijk met een stoffer to hebben omgostooten. Op een vraag van den president, of hq niet is opgestookt door Boot, verklaarde getuige, dat hij met Boot niete te maken heeft. Op zijn geweten af gevraagd of hij de waarheid sprak, antwoordde gotuige be vestigend. Ook deze getuig© beweerde er niet aan g' dacht te hebben, dat het stioh'ea van brand een strafbaar feit is. Eindelijk word gehoord do te-jarige Boot, borstelmaker, eveneens Toe«;or in dienst van beklaagde, dio mecledeela-%, du-t Van der Laan hom verteld heelt dat -ijn patroon hem en Do J. een fiets luui Deloufd, wanneer zij brand stichtten. Deze getuige verklaarde v <1 L die thans bij hem werkzaam is, to kennen als een eerlijken jongen. Advocaat-generaal mr. van linn^est baron d'Yvoy achtte het niet onaannwncb;k, dat de jongens, al wisten zij ook, een otraflwiar feit te plegen, zijn ingegaan op bokla-igdoa belofte, daarbij or op bouwende, dat ht' niet zou uitkomen, boe de brand van ont staan. Yast staat voorts, dat bekl. in geld verlegenheid tat, dat hem de huishuur was opgezegd, dat hij te hoog was gïas»ureerd Gerequireerd werd dus vorniotiging van het vonnis quo en voroordeeling van l>o- klaogde wegens het opzottelijk door belof ten uitlokken van opzettelijke brancbJch- ting, waarvan gemeen gevaar voor gooJo- ren te duchten is, tot 3 jaren govangrais- straf. Beklaagde legde nog eonigo bescheiden over, om aan te toonen, dat zijn geldverle genheid niet was van dien aard, dat hij daarvoor zulk een sohandclijk feit behoefd® te plegen. Zoo was hij o.a. gedagvaard voor een wissel, dien hij reeds betaald had. Uitspraak over 14 dagen. Bloemen ten toonatel ling to BSnnrlom De eerste zilveren medaille van H. M. de Koningin-Moeder als ©eremedaille voor de inzendster die het meest hooft bijgedragen tot het welslagen der tweede tijdelijke ten toonstelling is toegekend aan do firma O* B. van Nes en Zonen te Boskoop. ,,De Post." Aan het 18de jaarverslag van don Ne- derlandschen Bond van Post- cn Telegraaf- beambten „De Post" is het volgende ont leend: Het aantal leden bedraagt thans ruim' 3800 tegen 3745 in 1908 cn 4088 in 1907. Het aantal afdoolingen bleef gelijk, namelijk 116; Sitt&rd sloot zich aan bij den tt.-K. Bond, daartegenover echter word t® Ommen een nieuwo afdoeling opgericht. Het aantal ringen vermeerderde mot 1, nL Alkmaar, terwijl oprichtingsplannen zijn te 's-Graven- hagc. Almcloo, Dordrecht, in Zeeland en in Friesland. Bij het stuiversfonds van den Bond, dat in het afgeloopon boekjaar 25 uit keeringonl deed van ruim f 170 ieder, waren aange sloten 3446 leden togon 3498 in 1908. Twee afdeelingcn, en wel Workum en Ommeaij sloten zich bjj het fonds aan. Hot Bondsorgaan „De Posthoorn," dat een wclcclijkscho oplag® hoeft van 4000 exem plaren, bczorgdo aan don Bond oen verlic3 van f 157.10 .togen f 522.88 over 1908. 501 Een maand daarna: een druilerige Octo- bendag; het „Londcnsohe vot" was even royaal over het plaveisel verspreid als bpter op brood in huishoudens, waar men niet zuinig is, en daarboven een grijs gewelf, dat nog niet neerkwam in regendruppels, ©mclat het schijnbaar nog aarzelde of het niet beter was om zich in mist op te lossen. In Vincents houding en uiterlijk was e*n even groote tegenstelling. In plaats van op zijn gemak uitgestrekt te liggen, stond hij nu onbeweeglijk rechtop, in zeer deftige kleedij, te kijken naar een schouwspel, dat misschien minder kalmeerend was, maar toch meer indruk op hem maakte dan de Noorsehe bergen. Dat v rmaak dankte hij 8an een zekeren koninklijken of half-ko- ninklijken vreemdeling, die kort geleden van een aardsch koninkrijk naar het he- meLscho was verhuisd, ten minste dat werd beleefdelijk aangenomen. En aangezien die verbeven vreemdeling godsdienstig was ge weest, werd hem door het lieele corps diplo matique en door verscheidene andere hoog geplaatste persoonlijkheden in een kerk de laatste eer bewezen. In dit geval was het de „Brompton Oratory." Er reden talloozo staatsie koetsen door 'den Brompton Road en er stond een dichte menschenmossa bij den ingang om die personen van gewicht te zien uitstappen; er waren alle mogelijke uniformen te zien, hun borst schitterde van de ridderorden, die or zoo dioht op elkaar zaten als bloe men in een bed; sommigen van hen waren zoo vaak gedecoreerd, dat het een wonder scheen, dat zij niet bezweken onder al die eerbewijzen Wat betreft het geven van e-m aanschouwelijke voorstelling van de spreek wijze, dat de kleeren den man maken, is niets zoo geschikt als het Corps Diploma tique, wanneer het in groot ornaat is. Hier wordt een verzameling van datgene, wat zonder de bijkomende omstandigheden een verzameling van meer of min versleten, oude wereldlingen zou zijn, do bleeke tint van het bureauwerk worstelt op hun ge- richten tegen de sporen van een druk le ven, en om hun geparfumeerde en betreste gestalten hangt een atmosfeer, die meer van het hoofd dan van het bureau, en meer van het boudoir dan van het hof afkom stig is door middel van suggestie in de zinnebeelden der macht veranderd. En dat niet alleen voor het oog der gewone mensch- heid, Yincent zelf, die toch ook deel uit maakte van die verzameling, al was het maar een bescheiden deel, was zich in hoogo mate bewust van dien indruk. In die oude heeren met de gezwollen oogleden en tril lende beenen, die door de schitterende be dienden eerbiedig werden geholpen bij het uitstappen, zag hij zijn eigen toekomst, mi nus de trillende beenen, iets, waaraan hij zeer beslist hoopte te ontkomen. Zij waren met prins A, markies De B., hertog De C., noch in zijn oog, noch in dat der staren de menigte; zij waren Duitschland en Frankrijk en Rusland, zij waren do verper soonlijking der macht; niet eens van die macht, die hij eens hoopte te zullen verte genwoordigen, aangezien het vertegenwoor- 1 digen van het Britsche rijk het toppunt van menschelijke eerzucht beteekende. Zelfs het schitteren van de diamanten in do ridderorden, zelfs de veoren op do hoofd deksels droegen het hunne er toe bij. Dat zag Yincent in met een zweempje van die minachting voor zichzelf, die soms over hem kwam. Maar al vond men het klater goud, het vervulde toch zijn roL De plech tigheid van de Mis der Dooden kon den indruk slechts verkoogen, Yincent was r.og maar zelden in een bel ere stemming ge weest tegenover zichzelf en zijn beroep dan toen hij achter zijn ohef aan do stoep der kerk afliep. Maar toen kwam er midden in dat toe komst-visioen een schok, uitgedeeld door een paar oogen, die hij opeens tusschen die menschenmassa zag, en ondanks het kort stondige van het oogenblik zeer intens zag. Het was niet mogelijk, dat hij zich vergist had. Het was alsof met een enkelen toover- slag de hnele om go ving in het niet gezon ken was, terwijl één enkel gezicht dio plaats innam. De eerste gewaarwording was een gevoel van onberedeneerde vreugde ge weest, de tweede van een pijnlijke ergernis. De aanblik van haar gestalte, in die opeen gedrongen menigte door de beide seksen op zij geduwd, deed hem beslist pijn. Hij wist niet of het het eerste of het tweede gevoel was, waardoor er zoo'n bonzend ge klop ontstond achter zijn jas. Maar welk van beide het ook was, hij ging stilletjes naar hnis en zijn zegevierende stemming was wel een paar graden gedaald. En dat geen maand nadat hij op die berg helling op zijn rug had gelegen en de tijding van zijn genezing had meegedeeld aan den pijnboom, dio intusschen zijn hoofd tegen hem geschud had, zooals hij zich nu best her innerde Het was op zijn minst genomen een teleurstelling. Toen hij er later in zijn een tje over zat te denken, begon hij een paar dingen te begrijpen, bijv. waarom hij van al de bloemen in de bergen altijd alleen de gen tianen gezien had, die hem van uit het gras schenen aan te kijken als even zoovele blauwe oogen, en waarom do takken der pijnboomen, dio tegen den hemel afstaken, bem steeds visioenen hadden toegeschenen van loshangende donkere haarvlechten die hij nooit los zou zien hangen. Dio aanblik zou bewaard blijven voor een gelukkiger man dan hij, iemand, die zijn particuliere gevoelens niet aan zijn loopbaan zou behoe ven op te offeren. Maar zij zouden natuur lijk opgeofferd worden. Er was nog geen gedachte aan overgave in hem opgekomen. Het zou een harde strijd worden, in plaats van de lichte schermutseling, dio hij zich had voorgesteld. Welnu, des te erger, of des te beter, dan zou de overwinning des te zoeter zijn. Hij perste zijn lippen zoo be slist op elkaar, dat hij zijn pijp bijna door midden beet. Maar de gedachte, dio daarop volgde, was vermengd met een zeker wan trouwen tegenover zichzelf, het gevolg van de laatste gebeurtenissen. „Intusschen wilde ik toch maar, dat dio benoeming nu los kwam. Ik heb een idee, dat de lucht van iedere andere groote stad mij beter zou bekomen dan dio van Lon den." „Bob Rendall 1" zei lady Aurelia, terwijl zij haar gele handen afwerend ophief, „Wat ge ook doet, beste MinA praat me niet over Bob Rendall. Wat kan het mij schelen of ge een brief van van hem gehad hebt of niet? Het is natuurlijk alleen over planten en zaaien cn over ossen en varkens; en dat juist, nu ik mijn goed gesternte up mijn knieën dank, dat ik dien boerderijen en velden en weiden weer vaarwel heb ge zegd, en rne weer een menschel ijk wezen be gin te gevoelen in plaats van een boeren meid. Ik verzoek jo vriendelijk, om me niet te vervelen met de opsommirig v -n de deug den van Bob Rendall De arme Bob had nooit zeer hoog aange schreven gestaan bij lady Mummy, aange zien hij een verergerd exemplaar was van dat minderwaardige type der mensohhoid, dat op het land woont. Aangezien de jaar lij ksche kwelling van de bezoeken aan do verschillende landhuizen pa« voorbij was en zij zich nu verheugde over de nieuwe stads- indrukken, kon de douairière haar aandacht met geen mogelijkheid aan een dergelijk in dividu wijden. Londen was natuurlijk niet zoogoed als St.-Pctcrsburg of Parijs; naar hot was toch mijlen ver verheven oven al de halls en castles, dio zo pas bezocht had en waar het haar droevig lot was geweest gesprekken aan te hooren'over alle mogelij ke landelijke onderwerpen. Lady Aurelia had de gewoonte om op li volgende manier haar meening ten beste te geven: Op het land regent het, kunt go niet uitgaan, en moet jo in een kamer met honden- e>n bloemen-cataJogi verblijven, en over matches redeneeren, wat ook al verve» lend genoeg isof het regent niet, en dan verwacht men van u, dat ge zult uitgaan en de uitkomst-en van de catalogi raeda zult bewonderen, wat nog erger is 1" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5