Trouw aan zijn beginselen ook in bei ongelnk. FEUILLETON. Be macht van het voorbeeld. Anekdoten. figuur nog eens knippen, doch dan zonder den bodem. Meten we dc langste zijde van do /^\-vormiffo vakken met don centimeter na, dan. zien we dat do lengte ervan zes centimeter bedraagt. [Is men nu een wei nig meer tarvaron dan verdient het aanbe- voling de zijde acht in plaats van zes cM. lang to snijden, daardoor loopt het voetstuk breeder .uit, wat sierlijker is cn vouwen cn vastgeplakt, en vervolgens de zuil aan het voetstuk bevestigd. Nu rest ons nog de vervaardiging van het zeshoekige bloem bakje. Den vorm zien we in Pig. 3 van Afb. III. Het na te knip pen patroon geeft ons Pig. 3 van Afb. II te zien. Dit knippatroon- wordt gevormd, zooals we reeds zeiden, door een rand van xxxxxxx. Gaan we nauwkeurig de door deze kruisjes gemaakte grens langs, dan krijgen we dria van do zes wanden, alsmede den zeshoekigen bodem. Evenals bij het voetstuk moeten we ook hier het patroon dubbel knippen, waar bij we de tweede maal den bodem weglaten. Na ook dezo zes wanden elk van negen vierkante openingen te hebben voorzien, wor den ze op do stippellijnen omgobogen aan elkander bevestigd en de bodem er aan vast geplakt. Als een en ander goed droog is. wordt het bakje op de zuil geplaatst cn de standaard is klaar. Het best maakt men deze bloemenstandoards van wit visitekaa-rtenkarton. Eenmaal klaar beplakt men zo met marmer- of glaspapicr, of ook met goud- of zilverpapier. Boven dezo verschillende wijzen van ver sieren verdient echter verre de voorkeur: den papieren standaard te bestrijken met goud- of zilverpoeder, dat in een drogist, of verf winkel voor' 25 ets. per doosje ver krijgbaar is. Men maakt dit poeder met den zich in het doosje bevindenden terpen tijn tot een papje en bestrijkt hiermede twee- of driemalen den standaard. Vult men nu het bloembakjc en naai' keuze, den voet van do zuil met wat mos en gedroogde of ver- sche bloemen, dan krijgt men een zeer smaak vol geheel, dat zeker de bewondering onzer huisgenooten zal wegdragen. NEEP HEINEMAN. coooooooocoo In Londen woonde eens een arme weduwe, die door don dood van haar man in do grootste ellende was achtergelaten, want haar echtgenoot had een goede betrekking, bekleed, die hem voldoende inkomen had ge. geven, om zijn vrouw met drie kinderen I te onderhouden, maar er was geen pen sioen aan verbonden, en liet kleine kapi-, laai, dat zijn vrouw mee ten huwelijk had gebracht, was door kleine financiecle te genvallen al lang opgeteerd. Nu had haar man nog een rijken, maar zeer harteloozen broer, wien hot maar een kleinigheid was geweest, om zijn schoonzuster uit do ellende te helpen, maar die zich geheel onder den invloed van zijn trotsche, hoogmoedige vrouw stelde en daardoor nog ongenaak-, baarder werd. Do arme vrouw wist er zich' echter wel door te slaan, want zij en haarj dochtertjes werkten voor een grooten win-; kcl, die haar natuurlijk liet naaiwerk alles behalve schitterend betaalde Eens op een morgen kwam er een man van ongeveer vijftig jaren, die slecht maar zindelijk gekleed was en haar verlangde te spreken. Hij vroeg haar of ze zich nog een bloedverwant herinnerde, die vóór vijf en twintig jaren naar de West getrokken was en dien liet daar heel goed gegaan was, zoodat hij voor zijn leven geborgen .dacht te zijn, maar het schip waarmede hij naar zijn vaderland terugkeerde, was een Fransch kaper in handen gevallen, die hun alles afgenomen en 'hen toen op de Spaan- scho kust afgezet had, waardoor hij liet, al "bedelend, tot hier had gebracht, waar hij nu hoopte, dat zijn familie hem verder zou helpen. De weduwe, die zich uit haar kindsheid herinnerde, dat ze heel dikwijls had hooren ^preken van dezen neef en bo vendien veel gelijkenis van uiterlijk vond met haar overleden vader, twijfelde geen oogcnblik aan de waarheid van deze ge schiedenis. Het speet haar erg, dat zij raae^ zoo weinig bijstand zou kunnen verlccneA en het verwonderde haar nog hoe hij haar in dat armoedig kwartier der stad had." kunnen vinden. Hij vertelde haar toen. dat hij haar zwager natuurlijk onmiddellijk had wéten te wonen, omdat die door ziju rijk- - dom genoeg bekend was. Maar de ontvangst was vreeselijk onvriendelijk geweest. Hij was er zelfs uitgescholden voor bedrieger en gedreigd dab hij door de bedienden uit huis gezet zou worden, als hij niet gauw maakte, dat hij wegkwam. En' dat, terwijl de arme neef eenvoudig kwam vragen of men niet een plaatsje voor hem had op het kantoor, omdat hij toch zelf ook zakcfl Afb. III. iaah den standaard meer vastheid geeft.] Heeft men nu het voetstuk geknipt naar hel model van Pig. 1 in Afb. III en naar do grootte van Pig. 1 in Afb. II, dan be gint men aan de zuil. Deze bestaat uit .vier wanden. Deze wanden worden elk uit gesneden ter lengte van 91/a cM. en ter breedte van 3 cM.terwijl in het onderste gedeelte van eiken wand, drie rijen, elk van drie vierkante hokjes worden uitgeknipt. (Zie voor een cn ander Afb. II on Pig. 2 ivan Afb. III). Afb. II, Pig. 1 geeft in werkelijke grootte •drie van de vier wanden der zuil aan. Men meet hier dus nog een wand bijknippen, waardoor het totaal der vier wanden een lengte heeft als Afb. II, van 14 cM. cn een breedte van 16 cM. De verschillende wanden worden op de stippellijnen om ge- Slot.) De ochtend was aangebroken en Sara was nóg zieker geworden; de dokter, dien men dien nacht nog gehaald had, had al een bedenkelijk gezicht gezet, en Miss Wat sonn eerlijk gewaarschuwd, dat de toestand niot zonder gevaar was. En niemand durfde dit Mélanie meedeelen, ofschoon die het wel merkte aan dc afgewende blikken. Ruste loos liep ze van de eene kamer ityiar de andere tot ze eindelijk toch maar in het ver trek naast de ziekenkamer bleef zitten. Daar luisterde ze angstig naar de luide, benauwde ademhaling en een huivering voer haar door de leden, want het was haar, of zou het kind elk oogenblik stikken. Binnen gaan, in de ziekenkamer, durfde ze heele- maal niet, want ofschoon niemand het haar verboden had, voelde ze zelve heel goed, dat het zien van haar alleen, de zieke veel te veel op zou winden en haar leven dus in gevaar kon brengen. O, wat had zij er nu wel voor gegeven, als het haar nu nog vrij had gestaan, Sara om vergiffenis te vragen, nu kor\ do kleine meid wel sterven, zonder dat zij ooit in de gelegenheid was geweest van haar vergiffenis te krijgenO, als Mélanie daar aan dacht, wrong zo in wan hoop de handen. Zachtjes werd de deur van de ziekenkamer geopend, en Miss Wat son kwam er uit met den dokter. ,,Denk u eens, hoe verschrikkelijk het vbor mij is, dokter, ik weet niet eens waar me vrouw Sonderhuizen, op het oogenblik is; ik verwacht haar eerst over een dag of acht terug, en M dien tijd draag ik alleen de verantwoording. „Maar,. Miss Watsonn," troostte de dokter, ,,als was mevrouw Sonderhuizen nu ook honderdmaal hier, dan kón er toch niet beter voor de kleine zieke gezorgd worden, dan nu." ,,Ja, dat is ten minste een zegen, dat ik daar ook naar mijn beste weten van over tuigd ben,, maar toch is het idee verschrik kelijk dat het kind misschien kan sterven, gedurende de afwezigheid van het hoofd der school." „Gelooft u werkelijk, dat er geen hoop meer is?" „Och, kijk eens hier: zoolang een mensch nog adem haalt, is dat nooit bepaald te zeg gen, eigenlijkwél weet ik, dat dit geval van croup met alle heftigheid zich hoeft ingezet, en dat ik mijn laatste middel weldra zal moeten aanwenden." „O, en als ik dan a?m den vader van het kind denk, en den nadruk, waarmee die mij op het hart heeft gedrukt, om toch vooral goed voor zijn eenige schat te zor gen; o, het is verschrikkelijk. Pas heeft hij zijn vrouw verloren en alleen om Sara on derneemt hij deze lange reis... och, wie weet, hoe weinig dit eigenlijk maar noodig was geweest!" En toen ineens aan, Mélanie denkend, vroeg Miss Watsonn verder... ,.En denkt u nu vast dokter, dat het kind alleen dien, hevigen aanval te danken heeft aan dat doornat worden, of zou ze de ziekte toch al onder de leden gehad hebben?" „Neen, ik geloof, dat het wel degelijk Kal te wijten zijn aan dat verkouden wor den; door die voorafgaande opwinding was zo toch nog ééns zoo vatbaar geworden voor alles. Maar nu. Miss Watsonn, moet ik u verlaten, want mijn andere patiënten wachten mij ook. We zullen er het beste van hopen en niets onbeproefd laten, natuur lijk. „Nu, wat mij aangaat, daar kunt u op re kenen dokter," sprak Miss Watsonn nog. De dokter .was nu weg en Miss .Watsonn was bij Sara in de kamer teruggekeerd, waar Lina zoolang gebleven was. Mélanie zat intusschen voortdurend alleen en in de grootste spanning; uit het aangrenzend vertrek klonk voortdurend de zagende, wip pende ademhaling uit de beklemde borst van de arme zieke. Martha had intusschen Mélanie gemist en was haai* gaan zoeken, maar kwam net op de gang Lina tcgon, die even de zieken kamer verlaten had. Samen traden ze toen daar naast binnen en zagen daar Mélanie zitten,, nog steeds aan de grootste wanhoop ten prooi. Lina boog zich over haar heen en sprak haar moed in: „Ik geloof, housch, dat het wat beter gaat, Mclanie ten minste Mis* Watsonn's gelaat staat wat opgewekter." Mélanie was heelemaal gebogen en zei: „o, ik heb er ook zoo vurig om gebeden, Lina; ik hoop maar dat mijn gebed verhoort wordt." Op hetzelfde oogenblik ging de deur van de ziekenkamer open, en vertoonde Miss' Watsonn zich op den drempel. „Gelukkig, meisjes; ik geloof, dat er een gunstige wending heeft plaats gehad in den toestand van de zieke, want de ademhaling wordt nu iets rustiger, en zij is ingeslapen. Mélanie's gelaat straalde van vreugde. Met tranen van dankbaarheid in de oogen trad ze op Miss Watsonn toe en beloofde haar uit zichzelve, dat zo zoodra Sara's toestand het toeliet, haar vergiffenis zou vragen. En Sara werd weer beter en pooit gaven haar medescholieren baar meer reden tot klagen; en Mélanie had veel geleerd uit die harde les, haar trots en heerschzucht waren gebroken en haar liefde tot Lina was nog aanmerkelijk toegenomen, terwijl zij gaarne haar meerderheid erkende in gevielszaken. gedaan had en dus een goede hand schreef, dus waarschijnlijk wel zeer goed bruikbaar was! „Toen vroeg ik naar u," eindigde de arme man, „en onze neef antwoordde spottend, dat ik daar anders ook niet vet bij soppen zou, en dat hij heel goed wist waar u uit hing, maar dat uw verkwistende man alles opgeteerd had, enz., enz., en steeds werd hij gTover! Ik zag dus wel, dat daar geon troost te krijgen was en zóó kwam ik hier en vond hier ten minste een meer harte lijke ontvangst, waarvoor ik u zeer dank baar ben en wat ik ook ten volle waar deer." De weduwe had van haar armoede intus schen koffie gezet en een broodje laten halen en dat uiterst eenvoudig maal, smaakte den armen verhongerden man best. Nu sloeg de goede weduwe zelfs voor, dat hij -eiken 'dag bij haar kon komen eten, als hij daar in de nabijheid een klein kamertje kon huren, totdat hij iets gevonden zou heb ben, dat hem ccnigo verdiensten waar borgde. Zelfs wilde ze hem wel het klei nigheidje leenen, dat ze nog bezat, om hem in staat te stellen een eenvoudig logies te huren. Toen kon de man liet niet langer uit houden, hij drukte haar de hauden en sprak innig bewogen: „O, goede nicht; nu wil ik u toch niet langer op dc proef stel len want ik ben niet zoo arm als ik wel lijk,' hier hebt gij oen wissel, op bet eerste bankiershuis iu Londen en dat zal zal u onmiddellijk het daarop vermelde be drag uitbetalen Dat was een vreugde! De arme weduwe had eenigen tijd noodig om weer wat te bekomen van die aandoening cn tóen ver telde haar neef haar zijn heele geschie denis. Hij was boekhouder geweest bij een rijk koopman in Jamaica, die zoozeer op hem gesteld was, dat hij hem, bij testament, al zijn geld vermaakte, zoodat hij toen al reeds een vrij aardig vermogen bezat, dat hij echter nog steeds vergroot had, dooreen verstandig beheer, zoodat 'hij ten laatste genoeg had. van al 'dat sparen en cn nog eens sparen cn besloot om weer terug te keeren naar zijn vaderland. Onderweg bedacht ik, dat ik "mijn familie heelemaal geen kennis zou geven van mijn terugkomst, maar dat ik ze eerst eens op 'dc proef zou stellen; en hoezeer mij ook dat bezoek "bij mijn rijken neef is tegen gevallen, hier vond ik een ontvangst, die niet genoeg te waardeeren valt! Dien 'heelen avond 6praJcen de wediiwo en haar neef nog over allerlei dingen, die hun beiden belang inboezemden en den vol genden ochtend kwam neef de familie ha len en geleidde ze naar een eenvoudig, doch zeer goed ingericht bovenhuis,waar hij hen installeerde, terwijl hij verder be loofde voor do kinderen te zullen zorgen, wat betrof de opvoeding. Nu, en die profiteerden goed van het onderwijs, dat zij kregen; de jongen werd ook voor den handel opgeleid en de meisjes bezochten in alle .geval ccn zeer goede school, zoodat ze ook best bruikbaar zou den zijn op een kantoor of zoo: maar voor- ioopig bleef de oudste nog bij moeder, die toch al een dagje oucler was geworden, al was ze nog heel flinken de jongste ging het huishouden doen, bij neef, die niets geen berouw had van zijn welda den, want de liofde en hartelijkheid die hij ondervond van het dankbare gezin, stelden hem ruimschoots schadeloos voor de vele" droeve ervaringen, die hij ook wel eens opgedaan had. „Wie goed doet, goed ontmoet." Edele wraakneming". Een jong officier van adel vergat zich zoozeer in een oogenblik van drift dat hij een Boldaat, die zich door zijn moed en ge voel van eigen waarde onderscheidde, een klap gaf. De onverbiddelijke krijgswetten verboden den beleedigden soldaat er op teTug te ko men. In 'n opwelling van verontwaardiging voegde de soldaat den officier toe, dat die beleediging hem zou berouwen. Deze woorden hielden een bedreiging in en maakten den officier nog boozer, zoo dat er bij hem geen sprake meer was van eenig gevoel van berouw; do verbittering tus- scken de beide jonge lieden wérd dus hoe langer hoe heviger. Eonige weken later had er een treffen met den vijand plaats. Daar staan do troepen tegenover elkan der. In het begin is het alleen maar een schermutseling, maar plotseling verandert deze in'een ernstigen strijd: een redoute (kleine veld6chans) is in handen der vijan den gevallen en moet tegen clkcn prijs te rug genomen worden: de omstandigheden zijn echter alles behahe gunstig. Een massa soldaten hebben zich aangege ven om den aanval te wagen, maar er is nog geen leider. Daar komt een soldaat uit de gelederen naar voren en verzoekt de ge vaarlijke leiding op zich te mogen nemen. De troep trekt haastig voorwaarts; in wei- nigo minuten is hij te midden van kruit damp en rook aan het oog onttrokken; weldra hooi-t men do teekenen van een hef- ligen strijd; geweervuur, kanongebulder en nu en dan krijgsgeschreeuw, naar mate de troep verder trekt, achteruit wijkt of met vernieuwde woede aanvalt. Eindelijk is het gevecht uit, de redoute is hernomen; hetgeen verloren was, is herno men; de overwinnaars kunnen terug trek ken. Daar trekt het gedunde troepje langs de rivier. Een officier komt do ovcrwin- raars tegemoet rennen en neemt den chako af voor de met kruitdamp doortrokken overblijfselen van hetgeen eens de vlag was, terwijl hij den leider van het troepje hoewel niet meer dan een gewoon soldaat, dc hand drukt. Dat verwondert niemand, onderscheid en rang is weggevallen „hoog en laag" zijn woorden zonder beteekenis, er is alleen maar sprake van moed en beleid. Maar waarom is er een oogenblik van aarzeling, als de officier en de soldaat el kaar herkennen? Wie is die officier en wie is die soldaat? Eenmaal hadden zij ook tegenover elkander gestaan: de soldaat, die een klap kreeg en de officier, die een klap gaf. Daar ontmoeten zij elkaar weer eens en aller oogen zijn op hen gericht. In een oog wenk was de aarzeling verdwenen, één blik, tusschen hen gewisseld, doet zien, dat er voor goed vergiffenis gesohonken is. Even als iemand, die zijn broeder, dien hij dood waande, terug ziet, springt de of ficier op den soldaat toe en omhelst hem hartelijk, de soldaat doet daarna een stap achterwaarts en maakt het militair saluut voor zijn meerdere, waarna hij dit onster felijk antwoord geeft, dat antwoord, dat alle gevoel van verontwaardiging voor goed doet verdwijnen, terwijl hij er voor de laatste maal op zinspeelt: „Kapitein," zeide hij „ik zei u immers al, dat ik u berouw over uw daad zou doen ge voelen." DE GOUDEN KOOS. (De Avonturen van tien broeders, die een mooie roos gingen zoeken.) Er waren eens tien broeders, die Fabian, Paulo, Francisco, Diego, Bertrand, Juan, Ferdinand, Buffo, Floria en Orlando heet ten. Ze hielden alle tien van een mooie jonge dame, Elvira geheeten. Zijzelf hield van den jongsten broeder, maar haar va der zeide, dat zij alleen mocht trouwen met dengenen, die haar de gouden roos bracht, welke in een groot kasteel bewaard werd op tien mijlen afstands. Alle tien broeders trokken op het kasteel af. Na vele moeilijkheden bereikten zij het en vonden aan de poorten tien groote dra ken, die den ingang bewaakten. Elke draak had vijf koppen en wanneer zij den bek openden, spuwden zij groote brokken gloeiend ijzer. De broeders dachten niet anders of zij zouden overwonnen worden, maar zij gin gen toch dapper op de draken af, trokken het zwaard en toen volgde er een hevig ge vecht. De oudste broeder werd ter aarde geworpen en zou gedood zijn, als Orlando hem niet geholpen had. Na eenigen tijd waren alle draken, ver slagen. Toen bemerkten de broeders een zilveren hoorn, waarop Fabian trachtte te bi a cn. De een na den, ander blies, totdat eindelijk een stokoude man te voorschijn kwam, die de poort opende en zoide, dat de roos in een kamer bewaard werd, waar in men pas kon komen, als men negen ande re kamers was doorgegaan cn slecht* een' volmaakt man kpn do binnenste kamer be reiken. Ze gingen op weg. De eerste deur was, van hout, de tweede van ijztr, de derde van koper, de vierde van steen, dc vijfde van marmer, dc z^sdc van graniet, dc zevende van geel koper, de achtste van zilver, de negende van goud cn de tiende van kristal,, waardoor men de gouden roos in oen dia manten vaas, staande op een gouden, tafel tje, zien kon. De. oudste broeder kon alleen door de eerste deur korten, de tweede bereikte de tweede deur, enz., totdat Floria en Orlando samen voor 'de kristallen deur stonden, viaarin geen opening was te vinden,' totdat de jongste broeder een klein gouden sleu teltje zag, waarmede hij de deur opende, die evenwel dicht viel, vóór do negende broer kon binnentreden. Orlando ging naar de tafel toe en nam de roos uit de vaas. Terwijl hij dit deed, stond er een mooie dame voor hem. ,,ïk ben de fee Genistra," zeide zij, „en ik zal u bij Elvira brengen.'' De feë tooverde opeens een prachtige koets te voorschijn, getrokken door vlin ders. Toen hij in zijn eigen land aankwam, gaf .hij de roos aan Elvira, trouwde met haar en zij leefden nog vele jaren samen gelukkig. De negen broeders bleven elk in hun kamer opgesloten tot den volgenden dag, teen, de oude man kwam en de deuren open deed. De negen gingen weg, maar zij waren tién mijlen van hun land verwijderd. Zij maakten zich gereed om er heen te wande len, toen er Degen aardige wagentjes, be spannen met sneeuwwitte paarden voor kwamen. De broeders gingen er in zitten eri werden onmiddellijk naar hu'8 gereden en daar vonden ze negen jonge damies met, wie ze trouwden. Ingez. door „Aronskelk." Ze krijgen allebei wat. - Eerste jongen: „Krijg jij wat van je moe, als je je drankie inneemt?" Tweede-jongen: „Nee, maar ik krijg wel wat, als ik het niet inneem." Vreeselijk Grondeigenaar: „Waarom komt zijne Doorluchtigheid in 't geheel niet meer in deze streek?" Hofmaarschalk: „Hier heeft het, toen zijne Hoogheid in dit oord eèns vertoefde,, baksteenen geregend, en sedert is dezo streek bij zijne Hoogheid in ongenade geval len." Ingez. door „Vera." Een brave leerling. Onderwijzer: „Zeg eens, Piet, wat heb je daar met Jan te bepraten midden onder de les Piet: „Meester ik waarschuw hem dat hij, beter moet opletten." Ingez. door Johanna Parlevliet te Zoeter- woude. Pijn onderscheid. Vader: „Krelisje als je nu vandaag zoet bent, dan mag je voor vader hout dragen;- maar als je ondeugend bent dan moet je voor vader hout dragen." Volgzaam. Een moeder geeft haar zoon goede les sen. Onder andere zegt ze tot hem: „Ge moet niet tct morgen uitstellen, wat ge he den doen kunt." „Zoo, mama," roept de kleine uit, „la ten we dan vanavond de overgebleven ap pelkoekjes opeten." M am a: „Hoe is 't mogelijk, Jan, dat je al de koekjes hebt opgegeten, zonder aao je zusje te denken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12