No. 15382.
LEIDSGH DA5BLAD, Donderdag* 14 April. Tweede Blad.
Anno 1910,
FEUILLETON.
Irma. Harding*.
Virerdracht van prof. dr. Karl Lampreebt.
Op uitnoodiging van de Literarische Fa
culteit van het Leidsoh Studentenkorps
hield prof. dr. Karl Lamprecht, uit Leip
zig, gisteren in het Groot Auditorium van
het Academiegebouw de aangekondigde
voordracht over: „Die jünesten Erscheinun-
gen der inneren Deutschen Politik". De
voorzitter van de Literarische Faculteit, de
heer F. D. K. Bosch, leidde den spr. bij
het talrijk gehoor, waaronder vele hoog-
leerarcn, met een kort woord in.
Spr begon met voorop te stellen, dat de
oudere in het buitenland nog steeds ver
breide opvatting, als zou de moderne Duit-
sche politieke geschiedenis na de Fransche
revolutie of omstreeks 1815 met het Weener-
congres zijn begonnen, in strijd is met de
"werkelijkheid.
De nieuwe Duitsche politiek is veeleer
reeds kort na het midden der 18de eeuw en
geheel uit innerlijke Duitsche ontwikkeling
zelf ontstaan.
De ontwikkeling werkte in twee richtin
gen: Zij wilde de middeleeuwsche Staats
inrichting opheffen en tevens den grond
slag leggen van een geheel nieuwe Staats
inrichting.
In dc eerste richting in de liquidatie van
de verouderde bestaande verhoudingen, had
de absolute monarchie zoowel in Oosten
rijk en in Pruisen, als in de kleinere en
vooral de geestelijke Staten reeds vóór do
Fransche revolutie groote vorderingen ge
maakt.. Die liquidatie zou zich ook zonder
de Fransche revolutie vermoedelijk gere
gelder, zij 't dan ook langzamer, hebben
voltrokken. Feitelijk heeft zij ook thans
eerst tegen 't midden der 19de eeuw haar
beslag gekregen.
In de tweede richting, in de poging tot
een positief opbouwen van een nieuwen
Staat, werd de innerlijke politiek de na
tuurlijke uitdr kking van de juist toen op
komende oultuur van het klassicisme in de
.Romantiek. De groot' heroën van deze
oultuur zagen daarbij wel in, dat het
nieuwe politieke leven in de eerste plaats
noodig maakte het brengen van de natie
tot hoogere idea1 x En zoo deden re den
eersten stap om het Duitsche volk te ont
wikkelen op het gebied der paedagogiek.
Hierin stemden dichter en philosoof als
Schiller en Fichte volkomen overeen. Het
meest daarvoor deed de school van Pesta-
lozzi, het humanistisch gymnasium in de
eerste helft van d 19de eeuw en de univer
siteiten de geheele 19de eeuw door, zooals
ze tot model-inrichtingen van alle acade
mische opleiding zijn geworden. Daarmede
begon echter ook reeds aan het einde der
18de eeuw de opvoeding van de natie tot
den openbaren plicht, door ontwikkeling
van gemeentelijk en territoriaal zelfbestuur.
Leider van deze beweging was toen reeds
Freiherr von Stein, de latere hervormer
van Pruisen. Dit veel belovend begin werd
door de revolutie en de tirannie van Na
poleon onderbroken, al werd in deze jaren
van druk., vooral in Pruisen, do politieke
ontwikkeling tot zekere vroegrijpheid ge
bracht. Na 1815 echter werd deze tegenge
houden door een oppermachtige, op zich
zelf hoogstaande bureaucratie en een mach
tige landjonkers!" crschappij, zooclat in de
innerlijke ontwikkeling een stilstand in
trad. Uit dezra toestand is vooraar elijlc de
eenheidsbeweging voortgekomen. De bur
gerij, tegenover de bureaucratie en den
adel op het gebied van de innerlijke poli
tiek te zwak, behaalde over deze klasse de
overwinning ofschoon deze laatste de dra-
gers waren van de geestdrift voor nationa
le eenheid. Deze eenheidsbeweging treedt
sedert 1840 op den voorgrond en terwijl ze
in 1848 voor het eerst overwon, zegevier
den meteen de burgerlijke denkbeelden van
een krachtig Staatskarakter, zoowel in liet
Rijk als in de op zichzelf staande Staten.
Deze denkbeelden waren een product niet
van Duitschen, maar van Franschen bo
dem, waren gedachten van de Fransche re
volutie, gedachten van Vrijheid en Gelijk
heid en het daarop gebaseerde kiesrecht;
de gedachte van verdeeling tusschen re
geerder en Parlement. Deze gedachten j
werden in Duitschland door burgerlijke
literatuur vooral in het Rijngebied inge
voerd.
Hoe verhielden deie zich nu tot de Duit
sche beginselen van een modernen Staat
in opbouw en zelf regeering f vroeg spr. Ze
waren veel ouder dan de Duitsche ideeën.
De ideeën van de Fransche revolutie be
rustten op de 16de tot 18de eeuwsche denk
beelden en waren belichaamd in een soort
natuurrecht. Ieder had in den Staat,
waartoe hij behoorde, hetzelfde recht. Het
gelijk en algemeen kiesrecht is alzoo zijn
eigenlijk ideaal. Ui de ideeënwereld van
het Duitsche klassicisme en do Romantiek
daarentegen kwam de opbouw van den en
keling. Als gevolg daarvan zou men dus
tot een proportioneel kiesrecht komen. In-
tusschen hield met de voltooiing van de
eenheidsbeweging ook zijn intocht het ver
ouderde Fransohe ideaal van het liberalis
me. Juist daardoor verkreeg Bismarck die
eenheid, doordat hij, na Oostenrijk te heb
ben uitgeschakeld, het algemeen kiesrecht
invoerde. Op het oogenblik van de met
moeite tot stand gekomen nationale era-
beid, triomfeerde in de ontwikkeling der
natie een vreemd, grootendeels Fransen
StaatsideaaL
Hoe heeft nu deze eigenaardige verwik
keling plaats kunnen vinden en tot heden
kunnen blijven voortduren? Do verklaring
geeft volgens spr. de gelijktijdige economi
sche geschiedenis van Duitschland. Duitsch
land ging in de tweede helft der 19de eeuw
snel over tot een geheel modern Staatkun
dig leven en met dit verloop kwam 'over
een de ontwikkeling van twee nieuwe stan
den: de vierde stand der arbeiders .ra de
nieuwe burgeraristooratie der werkgevers.
Beiden haddon belang bij gelijk en alge
meen kiesrecht. De arbeidersstand doordat
hij zich daardoor een geweldigen politieker
invloed verzekerde, de werkgevers, omdat
ze geheel in de idealen der eenheidsbewe
ging leefden, die hun eerst economische be
wegingsvrijheid gaf en ook in de andere
idealen van het liberalisme, bijgevolg ook
in bet natuurrechtelijk kiesrecht. En zijo
kon het gebeuren, dat deze meest moder
ne standen een verouderde eigenlijk niet
eons Duitsche Staatsbeschouwing aannam ra
en nog heden do vierde stand van par
ticulier standpunt uit met recht verte
genwoordigen.
Intusschen heeft zich in Duitschland een
geheel ander loven ontwikkeld, dat zij a
eigen echt modern politieke idealen tracht
te verwezenlijken.
Deze nieuwe beweging, die nu van dag tot-
dag sterker wordt, kwam voort uit een
geestelijke revolutie, die zich ongeveer m
1895 heeft voltrokken. Tot toen had de
enorme ontwikkeling op het gebied cior
dichtkunst en der kunst in het algemeen
een nieuw naturalisme voortgebracht en op
aedelijk en godsdienstig gebied do tradiri")-
neelo denkbeelden als geheel vernietigd.
Nu verhieven zich op elk gebied nieuwe
machten. Men begon op de puinhoopen van
het oude en verouderde een nieuwe gees
telijke wereld te bouwen, allereerst- op het
gobied van beeldende kunsten, muziek en
literatuur, straks echter ook op zedelijk en
godsdienstig gebied. De tijden van een
nieuw godsdienstig leven kwamen aan. Allo
lagen der maatschappij werden door den
nieuwen geest aangegrepen. Toen deed
zich de eisch elden van politiseering der
maatschappijtoen doken in den uitge-
breidsten vorm al de idealen weer op, die
reeds klassisisme en romantiek hadden ge
kenmerkt.
Dit is het eigenlijke karakteristieke der
nieuwe beweging dat ze den modernen
Staat, waarnaar de natie streeft, niet met
een mechanisch natuurrecht van bovenaf,
maar van onderen op, door politiseering
der maatschappij wil vormen. In deze be
weging, juist nu zoo krachtig, is de plaats
van het liberalisme van bijzonder belang.
Die beweging bevat het liberalisme van de
toekomst, maar het traditioneele liberalisme
is aan de oude vreemde vormen gebonden,
in het bijzonder aan het algemeen en gelijk
kiesrecht en zal gedeeltelijk door den vier
den stand worden vastgehouden.
Deze situatie komt naar spr. meent uit
in den tegenwoordigen kiesrechtstrijd in
Pruisen. Hier strijden de liberalen nog voor
verouderde en onverschillig geworden
idealpu terwijl de Rijkskanselier hun de
idealen van Staatsopbouw en zelfregeering
programmatisch heeft getoond. Zij beseffen
niet dat hun plaats niet tegenover, maar
aan de zijde van den kanselier is, om paal
en perk te stellen aan de anders licht over
machtige positie der bureaucratie en den
adel, die zich zullen bhjven verzetten tegen
elke poging om te komen tot een werkelijk
modern staatsleven.
De voordracht van prof. Lamprecht werd
warm toegejuicht. Met een kort woord
van dank sloot de praesea, de heer Bosch,
de bijeenkomst.
Vergadering der Vereeniging „Veiling Tuinbouw-
prodneien" Ie Rijnsborg,
Ofschoon do tijd van vergaderen voorbij
is en de werkzaamhedon op veld en akker
onze buitenbeden noodzaken vroeg rust te
zoeken, willen zij 's morgens vóór dag en
dauw weer frisch aan den arbeid kunnen
gaan, was er toch een overgroot aantal be
langstellenden opgekomen ter vergadering
van de Veilingsvereeniging, alhier. Het
veilingslokaal was overvol. Het doel dier
bijeenkomst was „Bespreking „veiling of
verzonding" van aardappelen."
Ook do heeren 0. H. Claasscn, Rijks-
Tuinbouwleeraar te Boskoop, en H. B.
Driessen, directeur en veilingmeester te
Rotterdam, waren zoo welwillend geweest
over te komen, ten einde deel te nemen
aan de besprekingen.
Na een kort inleidend woord van den
voorzitter, den heer S. Schoneveld, werd
het woord gegeven aan den heer Claassen,
den oprichter der Vereeniging.
Spreker vergeleek onzo Vereeniging bij
een kind, schetste de plichten van ouders cn
verzorgers jegens dat kind; de zorgen en
beslommeringen, verbonden aan het groot
brengen en opvoeden van dat kind. Hebben
de tuinders allen bun best godaan om de
Vereeniging te maken tot wat zij moet zijn;
hebben niet een aantal leden „eerst do ka«
uit den boom gekeken", de aardappelen
buiten de veiling verkocht? Spreker wil
daarop niet ingaan, de Rijnsburgers weten
zeiven wel of zij die fout hebben begaan;
hun eigen belangen daardoor hebbon ver
waarloosd.
Vervolgens werden do werking en het
groote nut der veilingen in het Bcht ge
steld de tuinders behartigen door het steu
nen der veilingen hun eigen belangen en dat
men dat gaat inzien, bewijst de bloei van
vele veilingen, niettegenstaande do tegen
werking van vele handelaars. Het verkeer
de om huiten de veilingen om te verkoopen
werd duidelijk door spreker aangetoond.
Toch voldoen de veilingen ook niet meer.
Men moet nog verder; nog beter organisa
tie. Door enkele handelaren, die aan de vei
lingen koopen, wordt to veel in consignatie
gehandelddoordat velen zich op één bui-
tenlandsche markt vereenigen, ontstaat
concurrentie van Nederlandscho handelaars
jn dezelfde producten. Dit kan niet anders
als nadeelig werken op den prijs cn do
markt naar de laagte voeren.
En du is een nieuwe Vereeniging gesticht,
een bond van vereenigingen, die een eigen
handel op de buit-enlandsche markten wil
organiseeren. Ook de werking van de
„Verzendings-federatie" schetste spreker
en hij wees hierbij op het ideaal der toe
komst voor de tuinders.
Daarna kreeg de heer Driessen het woord.
Deze is het- met het laatst gesprokene niet
geheel eens. Integendeel stelde hij voorop,
dat, zooals de koopors de tuinders noodig
hebben, de handelaars ook voor de tuinders
onmisbaar zijn.
De beer Driessen zal hetgeen hij onder de
aandacht wil brengen vordeelen in 4 punten:
lo. Het veilen der producten ter plaatse,
waar zo geteeld worden;
2o. het veilen der producten, waar de
meeste koopers wonen;
3o. de producten rechtstreeks zenden
naar het buitenlrCnd (consignatie)
4o. het \erkoopen der producten in het
buitenland door middol van eigen filialen.
Achtereenvolgens behandelde spreker
deze vier punten, om ten slotte zich te be
palen bij punt 2: het verkoopen ter plaatse,
waar de meeete koopers wonen. Deze plaats
is natuurlijk Rotterdam, de plaats van de
veie koopers; vele verbindingen met het
buitenland, te water on te land.
Aan het debat werd alleen deelgenomen
door heeren koopers, wat dit natuurlijk
zeer eenzijdig maakte. De heeren Van Duijn,
Kraan en Van Iterson toonden zich groote
voorstanders van veilen ter plaatse, waar
de producten worden geteeld.
Do heer B. Star ging rechtstreeks op
het doel af; hij bood n.l. aan éénderde der
te veilen producten te accepteeren voor
f 0.10 boven den marktprijs, dcnzelfden dag
in Rotterdam gemaakt. (Mischien houdt
men hem wel aan zijn woord).
Do debaters werden èn door den heer
Claassen èn door den heer Driessen handig
van antwoord gediend.
To ongeveer tien uren sloot do Voorzitter
de vergadering, na de hoeren Claassen en
Driessen bedankt te hebben voor hun wol-
willende tegenwoordigheid.
„Ann de ondera, die zoons nnnr de
Hoogescholen zenden.'*
Aldus luidt het opsohrift eenor omvang
rijke brochure, welke van prof. dr. J. J,
M. de Groot bij den hoer J. A Wormser,
uitgever te Hilversum, verschenen is, cn
tot titel voert: „Do Groentijd, een
academisch misbruik cn de weg ter afschaf
fing door een hoogleeraar", van wien reeds
in 1901 verschenen is: ,,G roenloopen,
een ernstig woord aan ouders cn voogden
van aanstaande studenten."
In do nieuw verschenen, 203 bladzijden
druks tollende brochure komt een briefwis
seling voor, welke de redenen 'nhoudt,
waarom genoemde hoogleeraar het recto-
ïaat der Lcidscho hoogeschool niet Jioeft
bekleed.
Aan elke universiteit wordt, voor den
duur van ieder studiejaar, do roe tor-ma gni-
fious door de Koningin benoomd uit een
voordracht van drie hooglocraren, door
den Senaat opgemaakt. Aldus do Wet op
bet Hooger Onderwijs, art. 109.
In Leiden nu heerscht sinds jaren de ge
woonte, dio voordracht op te maken volgens
een rooster van anciënniteit.
Toen nu de voordracht zou worden opge
maakt waarop de naam van prof. Do Groot
zou verschijnen als No. 2, schreef deze d.d.
12 Maart 1908 den Senaat oen brief, waarin
hij mededeelde dat hij bij evcntueele benoe
ming tot de rectorale waardigheid, niet
met het Studentenkorps op vriendsohappe-
lijken voet zou kunnen verkecrcn, indien
het er dan nog het instituut op zou nahou
den, dat den naam van groenloopen draagt.
Prof. De Groot motiveerde zijn meening
als volgt:
„Dit groenloopon is namelijk, naar mijn
overtuiging, iets van grof immoreelen aard,
dat onze universiteit tot in het buitenland
tot schande strekt en bespottelijk maakt, on
telken j'are een groot aantal ouders, die
zoons herwaarts zonden, ergert on verdriet
„Vóór een zeker aantal jarón werd hot
groenloopon door het corps verhoven tot
wettige corpsinstelling, en door voorschrif
ten geregeld, zoodat dit lichaam van alle
kwaad, waartoe het groenen aanleiding
geeft en waarvoor het elk jaar de deuren
wagenwijd openzet, do volle verantwoorde
lijkheid draagt.
„Voel ik mij reeds als mensch verplicht
mij om die reden van officieelen en officieu-
son omgang met het corps te onthouden,
des te meer zal dit het geval zijn, wanneer
de wet mij, in hoedanigheid van rector, tot
handhaving van de discipline aan de hooge
school verplioht. Tot dien plicht toch reken
ik zeker en stellig het tegengaan met alle
bruikbare middelen van de officieelc, op
groote schaal publiek en half-publiek uitge
oefende corpspraktijk van plagen, sarren,
treiteren, physiek en zedelijk mishandelen
van onervaren jongeren, waarover men, de
corpswet hanteorende, zijn overmacht ge
vestigd heeft alles tot eigen vermaak
verpoozing.
„De Senaat stelt goede verstandhouding
met- hst studentencorps op hoogen prijs. De
rector is voor do handhaving dier ver
standhouding zijn zaakgelastigde. Wanneer
ik rector ben, zal dus dit onderdeel van de
rectorale plichten onmogelijk kunnen ver
vuld worden. Derhalve zie ik mij genood
zaakt u in overweging to geven, of het niet
botor is mijn naam niet op do voordracht
te plaatsen. Gedacht mag hier wel worden
aan de omstandigheid, dat het jaar van
mijn rectoraat ook dat van lustrum fees ten
zal zijn.
„Gaarne zou ik zien, dat nevens uwe voor-
drnoht, een afschrift van dit schrijven aan
heeren curatoren en Zijne Excellentie den
minister van Binnenlandsche Zaken werd
overgelegd."
Dc Senaat heeft na uitvocrigo besprekin
gen hierop aan prof. De Groot schriftelijk
medegedeeld, dat hij do mogelijke gevol
gen der door den heer De Groot in uitzicht
gestolde gedragslijn ten opzichte van oon
aanzienlijk dcol der studenten gemeend
heeft niet te kannen aanvaarden cn toen
met groote meerderheid op do voordracht
goploatst de namen der hoogleerarcn Ver
dam, Kluyver en Blok.
Prof. De Groot wenddo zich daarop tot
den minister van Binnenlandscho Zaken
om aan Z.Exc. raededeeling tc doen van
de roden, waarom zijn naam niet was ge
plaatst op de voordracht van het rectoraat,
waarop de Minister aan den. Senaat het
verzoek deed te mogen vernemen, „of do
bezwaren door den heer De Groot tegen het
groenen gekoesterd, ongegrond zijn te
achten".
Dit verzoek van den Minister, door tus-
8ohenkomst van curatoren der universiteit
tot den Senaat gericht, is door dezen be
antwoord met een schrijven aan het cura
torium, waarin bot volgende wordt gezegd:
„Verscheidene leden zijn sterk togen don
groentijd gekant, en zouden dien hoo eer
hoo liever wenschcn afgeschaft te zienzij
staan in dit opzicht op het- standpunt van
den heer De Groot. Andere meoncn, dat
de bezwaren, tegen het novitiaat inge
bracht, worden overdreven; dat door af
schaffing er van die bezwaren slechts voor
©cn klein deel zouden worden opgeheven,
en dat een groentijd zijn nut kan hebben,
mits ontdaan van de misbruiken, die zich
in verschillende jaren in meerdere of min
dere mate daarbij hebben voorgedaan.
Hierin zijn allen liet eens, dat die mis
bruiken zonder eonig voorbehoud ten streng
ste moeten worden afgekeurd.
„Dooh in do twee volgende punten ver
schilt de meerderheid van den sonant in
meening van den hoer De Groot. Vooreerst
hierin, dat het afgekeurd moet worden dat
hot St-udentenoorps den groentijd wettelijk
heeft geregeld, waardoor 't van alle kwaad,
waartoe het groenen aanleiding geeft, do
volle verantwoordelijkheid draagt. Do
meerderheid van den Senaat is daaren
tegen van oordeel, dat de groenwet, die in
1895, mede op aandrang van opvolgende
rectoren is ingesteld om aan de willekeur,
waarmede novitii worden behandeld, paal
en perk te stellen, nuttig werkt, daar zij
de macht der studenten over dc nieuw
aankomenden op allerlei wijzen beperkt,
aan het collegum dc bescherming der novitii
opdraagt, en er de machtsmiddelen aan
toekent om onbetamelijke bejegeningen van
de zijde der studenten tegenover de groe
nen met vrucht te kunnen tegengaan. Dooh
vooral verschilt de meerderheid van den
Senaat met den heer De Groot van gevoe
len hierin, dat dc bezwaren tegen het
groenwezen oen onvriendelijke houding
tegen het studentencorps van de zijdo voji
don Senaat zou rechtvaardigen of zelfs
voorschrijven. De heer De Groot verklaart
in zijn brief, dat het hem onmogelijk zal
zijn do door den Senaat op prijs gestelde
gocdo verstandhouding met het studenten-
korps te handhaven, en dat hij zich ver
plioht zal achten met alle bruikbare mid
delen do corpspraktijk van het groenen
tegen to gaan. Onder die bruikbaro midde
len rekent do Senaat zeker niet het ver
oorzaken van eon botsing, waardoor men
zich voor langen tijd de gelegenheid zou
benemen om door vriendsohappelijken raad
en minnelijken drang op den geest van het
Studentencorps invloed ten goede uit to
oefenen. De Senaat is vast overtuigd, dat
indien men den weg van den heer De Groot
bewandelt, men eerder het tegendeel zal
20)
„Tenzij ge de japon van juffrouw Hart-
mann hcelemaal wilt bederven, zou ik je
aanraden om aan Sara te bellen en de be
handeling aan haar over te laten.
Zij kan een spons meebrengen."
„Het helpt toch niets!" zei Irma op een
toon, waarvan de bijna tragische klank zijn.
zelfverwijt nog wel tienmaal zoo groot
maakte. Voor aar was het een tragisch ge
val aangezien de grijze japon de geschiktste
was van al de toiletten, die zij zoo haastig
bij het aanbreken van den dag had inge
pakt. „De japon is bedorven".
„Dan zal ik u een andere geven", zei
Vincent weer, zonder na te denken. „Of
liever", verbeterde hij, gewaarschuwd door
het snelle opheffen van het donkere kopje,
„wij zullen er u een geven, hè, oma? Het is
bepaald een eereschuld, aangezien deze ja
pon is geofferd geworden op liet altaar der
familie-belangen."
„Dank u, ik heb geen japon noodig zei
juffrouw Hartmaan, terwijl zij hem feitelijk
voor bet eerst recht aankeek, (neen, op dat
loogonbliik was het vraagstuk der oogen
zeker opgelost geworden) en haar oogen
flikkerden zoo, dat hij wel in het stof had
willen kruipen.
De spons werd gebracht en gedurende de
rest van de les werd er niet meer gespro
ken over het teruggeven van een japon.
Maar aan het eind bleef Vincent nog een
oogenblik bij zijn grootmoeder.
„Oma, we kunnen dat heusch niet toe
staan", zei hij ronduit. „U zult het een
óf ander moeten verzinnen. Ik kan heusch
niet toestaan, dat juffrouw Hartmaan te
lijden heeft onder mijn onhandigheid".
„In dat geval zou ik je aanraden, voort
aan wat voorzichtiger te zijn. Voor het
oogenblik is een betten met citroensap al
les, wat ik haar kan raden."
„De japon zal nooit meer geheel terecht
komen 1"
„Waarschijnlijk niet."
„Zij zal een nieuwe moeten koopen."
„Ik vermoed, dat zij het wel betalen kan.
Deze lessen zijn abnormaal hoog in prijs."
Hij antwoordde met een ongeduldig op
halen van zijn neus. Het deed hem onaan
genaam aan er aan herinnerd te worden,
dat juffrouw Hartmann feitelijk door hem
betaald werd.
„Zij kan in geen geval erg welgesteld
zijn", zei hij op een toon, die volmaakt oij
die voorafgaande beweging paste, „anders
zou zij geen lessen geven. Een ieder kan.
zien, dat haar opvoeding niet in die rich
ting is geweest. Kijk maar eens naar haar
houdingKijk eens naar de manier, waar
op zij haar hoofd draagt! (Lady Aurelia
had al met al haar a-andacht naar die din
gen gekeken). Een „reine en exil", dat is
zij. Zij is in staat om iemand aan sprook
jes en aan betooverde prinsessen te dora
gélooven. Het zijn altijd de werkelijke prin
sessen, die het meest te lijden, hebben, weet
u! En wat heb ik haar nu een verdriet
bezorgdEzel, die ik benEr stonden tra
nen in haar oogen l"
Lady Aurelia maakte geen opmerking,
maar wierp haar kleinzoon een doordrin
genden blik toe en sloeg toen haar oogen
neer, misschien om te voorkomen, dat hij
te gemakkelijk in haar oogen een besluit
zou lezen, dat juist op dat oogenblik tot
rijpheid was gekomen.
Dat alles was nu een week geleden, want
door overmaat van werk was hij genood-
zaak geweest om zijn excuses te maken aan
de bewoners van Eatom Place, waar bij
zich sedert de laatste Hongaarsche les niet
meer had laten zien. Een heelc week zon
der zich een nieuw Hongaarsch woord eigen
te hebben gemaakt I Geen wonder, dat zijn
vlijt nu nog grootcr was dan gewoonlijk
Gedurende den korten rit keerde de her
innering aan de met inkt bevlekte japon
terug, om een schaduw te werpen op zijn
genoegen. Op welke manier zou hij haar
dat verlies kunnen vergoeden, zonder baar
in haar fijngevoeligheid te kwetsen? Een
anonieme gift zou te doorzichtig zijn; zelf3
gesteld, dat hij haar adres kende. Het een
of andere voorwendsel verzinnen, om den
prijs des lessen te verhoogen? Zou de oude
vader ook zoo moeilijk tc behandelen zijn?
Hij begon te wenschen, dat hij dien vader
kende.
Het eerste oogenblik, dat hij de deur der
ontbijtkamer geopend had, was het hem
alsof zijn wensch vervuld was; maar zoo
als op dergelijko oogenblikken wel moer ge
beurt werd die indruk gevolgd door een
gevoel van teleurstelling, dat aan ergernis
grensde. Want in het mahoniekleurigo ge
zicht, en de uitstekende snorren van het
slordig er uitziend individu, dat bij zijn bin
nentreden opstond, vond hij niets terug
van de voorstelling, die hij zich van den
vader van juffrouw Hartmann had gemaakt.
Deze man zag er uit als oen oudachtige
zigeuner, kerevorech aangevoerd van de
puszta en zonder voorafgaande afwas-
scbing gestoken in klaar gekochte klee-
ren, die hem tweemaal te groot waren. Op
aijn mannelijke borst ontdekte men een men
geling van purperrood en groen, dat den
toeschouwer haast de oogen uitstak, en er
hing om de heele gestalte een tabakslucht,
waarvan de kwaliteit de toevlucht deed ne
men tot een zakdoek, bij voorkeur een ge-
parfumeerden.
Van dien angsttaanjagenden persoon
keek Vincent vragend naar zijn grootmoe
dor.
„Dit is de heer Heketee, die zoo vrj ende
lij kwiFzijn juffrouw Hartmann, wie het
niet langer mogelijk is zich aan de afspraak
te houden, te vervangen."
Zenuwachtigheid was iets, waaraan lady
Aurelia uit principe nooit toegaf en waar
van zij ook blijkbaar nooit het slachtoffer
was geweest. Maar Vincent, dio zijn groot
moedor door en door kende, meende in
haar toon een zeker iete te ontdekken, dat
een niet geheel zuiver geweten verraadde.
Hij had maar één oogenblik noodig, om don
toestand in al zijn mogelijkheden te over
zien, en zijn gedachten te verzamelen, zoo
als lady Aurelia aan het karakteristieke
vooruitsteken van zijn onderkaak bemerkte.
„Dat ie heel beleefd van den heer Hekc-
tes," zei hij, en het was alsof hij opeens
boven op een voetstuk stond, uit blokken ijs
samengesteld, terwijl hij zijn gestalte op
richtte, zoodat elke duim er van tot zijn
recht kwam, „dat hij zich die moeite ge
troost heeft.
Maar het spijt me, dat hij dat voor niets
gedaan heeft. Ik kwam juist lady Aurelia
vertellen, dat met het oog op de zeer
groote drukte in ons Departement, ik be
sloten ben om do lessen voor het oogenblik
op tc geven."
Ilij deed die mededeeling op een toon,
zóó koel en zeker, alsof zij niet het gevolg
van oon oogenblikkelijke ingeving was. In
haar binnensto bracht lady Aurelia hem
ondanks zichzelf hulde voor zoo'n onberis
pelijk optreden.
De gelaatskleur van den heer Heketca
was zichtbaar donkerder geworden.
„Ik, ik ben besproken," mompelde hij
in zijn baard.
„Niet door mij. Het spijt me zeer, dat u
u dat ongemak getroost hebt, doordat mijn
bloedverwanten mijn bedoelingen verkeerd
begrepen hadden. U zult natuurlijk een
ruime schadeloosstelling krijgen voor hot
tijdverlies. Hoeveel ben ik u schuldig voor
den tocht van vanmorgen?"
De zwarte oogen begonnen onheilspellend
te rollen. „Ik zou tweemaal per week geko
men zijn..."
„Hoeveel ben ik u schuldig?" herhaalde
Vincent, nog beleefder en ijzig-koeler, ter
wijl hij zijn beurs tc voorschijn haalde.
„Ik zou tien shilling voor do les gehad
hebben, maar..."
„U hebt daarvoor andere afspraken
laten varen, dat begrijp ik heel goed. Zou
een bankbiljet van vijf pond uw verlies ver
goeden? Het doet me genoegen, dat ik er
hier toevallig een heb. En nu zou ik u
raden, geen oogenblik to verliezen, om uw
tijd in te halen."
(Wordt vervolgd.)