No. 15382. LEIDSGH DA5BLAD, Donderdag* 14 April. Tweede Blad. Anno 1910, FEUILLETON. Irma. Harding*. Virerdracht van prof. dr. Karl Lampreebt. Op uitnoodiging van de Literarische Fa culteit van het Leidsoh Studentenkorps hield prof. dr. Karl Lamprecht, uit Leip zig, gisteren in het Groot Auditorium van het Academiegebouw de aangekondigde voordracht over: „Die jünesten Erscheinun- gen der inneren Deutschen Politik". De voorzitter van de Literarische Faculteit, de heer F. D. K. Bosch, leidde den spr. bij het talrijk gehoor, waaronder vele hoog- leerarcn, met een kort woord in. Spr begon met voorop te stellen, dat de oudere in het buitenland nog steeds ver breide opvatting, als zou de moderne Duit- sche politieke geschiedenis na de Fransche revolutie of omstreeks 1815 met het Weener- congres zijn begonnen, in strijd is met de "werkelijkheid. De nieuwe Duitsche politiek is veeleer reeds kort na het midden der 18de eeuw en geheel uit innerlijke Duitsche ontwikkeling zelf ontstaan. De ontwikkeling werkte in twee richtin gen: Zij wilde de middeleeuwsche Staats inrichting opheffen en tevens den grond slag leggen van een geheel nieuwe Staats inrichting. In dc eerste richting in de liquidatie van de verouderde bestaande verhoudingen, had de absolute monarchie zoowel in Oosten rijk en in Pruisen, als in de kleinere en vooral de geestelijke Staten reeds vóór do Fransche revolutie groote vorderingen ge maakt.. Die liquidatie zou zich ook zonder de Fransche revolutie vermoedelijk gere gelder, zij 't dan ook langzamer, hebben voltrokken. Feitelijk heeft zij ook thans eerst tegen 't midden der 19de eeuw haar beslag gekregen. In de tweede richting, in de poging tot een positief opbouwen van een nieuwen Staat, werd de innerlijke politiek de na tuurlijke uitdr kking van de juist toen op komende oultuur van het klassicisme in de .Romantiek. De groot' heroën van deze oultuur zagen daarbij wel in, dat het nieuwe politieke leven in de eerste plaats noodig maakte het brengen van de natie tot hoogere idea1 x En zoo deden re den eersten stap om het Duitsche volk te ont wikkelen op het gebied der paedagogiek. Hierin stemden dichter en philosoof als Schiller en Fichte volkomen overeen. Het meest daarvoor deed de school van Pesta- lozzi, het humanistisch gymnasium in de eerste helft van d 19de eeuw en de univer siteiten de geheele 19de eeuw door, zooals ze tot model-inrichtingen van alle acade mische opleiding zijn geworden. Daarmede begon echter ook reeds aan het einde der 18de eeuw de opvoeding van de natie tot den openbaren plicht, door ontwikkeling van gemeentelijk en territoriaal zelfbestuur. Leider van deze beweging was toen reeds Freiherr von Stein, de latere hervormer van Pruisen. Dit veel belovend begin werd door de revolutie en de tirannie van Na poleon onderbroken, al werd in deze jaren van druk., vooral in Pruisen, do politieke ontwikkeling tot zekere vroegrijpheid ge bracht. Na 1815 echter werd deze tegenge houden door een oppermachtige, op zich zelf hoogstaande bureaucratie en een mach tige landjonkers!" crschappij, zooclat in de innerlijke ontwikkeling een stilstand in trad. Uit dezra toestand is vooraar elijlc de eenheidsbeweging voortgekomen. De bur gerij, tegenover de bureaucratie en den adel op het gebied van de innerlijke poli tiek te zwak, behaalde over deze klasse de overwinning ofschoon deze laatste de dra- gers waren van de geestdrift voor nationa le eenheid. Deze eenheidsbeweging treedt sedert 1840 op den voorgrond en terwijl ze in 1848 voor het eerst overwon, zegevier den meteen de burgerlijke denkbeelden van een krachtig Staatskarakter, zoowel in liet Rijk als in de op zichzelf staande Staten. Deze denkbeelden waren een product niet van Duitschen, maar van Franschen bo dem, waren gedachten van de Fransche re volutie, gedachten van Vrijheid en Gelijk heid en het daarop gebaseerde kiesrecht; de gedachte van verdeeling tusschen re geerder en Parlement. Deze gedachten j werden in Duitschland door burgerlijke literatuur vooral in het Rijngebied inge voerd. Hoe verhielden deie zich nu tot de Duit sche beginselen van een modernen Staat in opbouw en zelf regeering f vroeg spr. Ze waren veel ouder dan de Duitsche ideeën. De ideeën van de Fransche revolutie be rustten op de 16de tot 18de eeuwsche denk beelden en waren belichaamd in een soort natuurrecht. Ieder had in den Staat, waartoe hij behoorde, hetzelfde recht. Het gelijk en algemeen kiesrecht is alzoo zijn eigenlijk ideaal. Ui de ideeënwereld van het Duitsche klassicisme en do Romantiek daarentegen kwam de opbouw van den en keling. Als gevolg daarvan zou men dus tot een proportioneel kiesrecht komen. In- tusschen hield met de voltooiing van de eenheidsbeweging ook zijn intocht het ver ouderde Fransohe ideaal van het liberalis me. Juist daardoor verkreeg Bismarck die eenheid, doordat hij, na Oostenrijk te heb ben uitgeschakeld, het algemeen kiesrecht invoerde. Op het oogenblik van de met moeite tot stand gekomen nationale era- beid, triomfeerde in de ontwikkeling der natie een vreemd, grootendeels Fransen StaatsideaaL Hoe heeft nu deze eigenaardige verwik keling plaats kunnen vinden en tot heden kunnen blijven voortduren? Do verklaring geeft volgens spr. de gelijktijdige economi sche geschiedenis van Duitschland. Duitsch land ging in de tweede helft der 19de eeuw snel over tot een geheel modern Staatkun dig leven en met dit verloop kwam 'over een de ontwikkeling van twee nieuwe stan den: de vierde stand der arbeiders .ra de nieuwe burgeraristooratie der werkgevers. Beiden haddon belang bij gelijk en alge meen kiesrecht. De arbeidersstand doordat hij zich daardoor een geweldigen politieker invloed verzekerde, de werkgevers, omdat ze geheel in de idealen der eenheidsbewe ging leefden, die hun eerst economische be wegingsvrijheid gaf en ook in de andere idealen van het liberalisme, bijgevolg ook in bet natuurrechtelijk kiesrecht. En zijo kon het gebeuren, dat deze meest moder ne standen een verouderde eigenlijk niet eons Duitsche Staatsbeschouwing aannam ra en nog heden do vierde stand van par ticulier standpunt uit met recht verte genwoordigen. Intusschen heeft zich in Duitschland een geheel ander loven ontwikkeld, dat zij a eigen echt modern politieke idealen tracht te verwezenlijken. Deze nieuwe beweging, die nu van dag tot- dag sterker wordt, kwam voort uit een geestelijke revolutie, die zich ongeveer m 1895 heeft voltrokken. Tot toen had de enorme ontwikkeling op het gebied cior dichtkunst en der kunst in het algemeen een nieuw naturalisme voortgebracht en op aedelijk en godsdienstig gebied do tradiri")- neelo denkbeelden als geheel vernietigd. Nu verhieven zich op elk gebied nieuwe machten. Men begon op de puinhoopen van het oude en verouderde een nieuwe gees telijke wereld te bouwen, allereerst- op het gobied van beeldende kunsten, muziek en literatuur, straks echter ook op zedelijk en godsdienstig gebied. De tijden van een nieuw godsdienstig leven kwamen aan. Allo lagen der maatschappij werden door den nieuwen geest aangegrepen. Toen deed zich de eisch elden van politiseering der maatschappijtoen doken in den uitge- breidsten vorm al de idealen weer op, die reeds klassisisme en romantiek hadden ge kenmerkt. Dit is het eigenlijke karakteristieke der nieuwe beweging dat ze den modernen Staat, waarnaar de natie streeft, niet met een mechanisch natuurrecht van bovenaf, maar van onderen op, door politiseering der maatschappij wil vormen. In deze be weging, juist nu zoo krachtig, is de plaats van het liberalisme van bijzonder belang. Die beweging bevat het liberalisme van de toekomst, maar het traditioneele liberalisme is aan de oude vreemde vormen gebonden, in het bijzonder aan het algemeen en gelijk kiesrecht en zal gedeeltelijk door den vier den stand worden vastgehouden. Deze situatie komt naar spr. meent uit in den tegenwoordigen kiesrechtstrijd in Pruisen. Hier strijden de liberalen nog voor verouderde en onverschillig geworden idealpu terwijl de Rijkskanselier hun de idealen van Staatsopbouw en zelfregeering programmatisch heeft getoond. Zij beseffen niet dat hun plaats niet tegenover, maar aan de zijde van den kanselier is, om paal en perk te stellen aan de anders licht over machtige positie der bureaucratie en den adel, die zich zullen bhjven verzetten tegen elke poging om te komen tot een werkelijk modern staatsleven. De voordracht van prof. Lamprecht werd warm toegejuicht. Met een kort woord van dank sloot de praesea, de heer Bosch, de bijeenkomst. Vergadering der Vereeniging „Veiling Tuinbouw- prodneien" Ie Rijnsborg, Ofschoon do tijd van vergaderen voorbij is en de werkzaamhedon op veld en akker onze buitenbeden noodzaken vroeg rust te zoeken, willen zij 's morgens vóór dag en dauw weer frisch aan den arbeid kunnen gaan, was er toch een overgroot aantal be langstellenden opgekomen ter vergadering van de Veilingsvereeniging, alhier. Het veilingslokaal was overvol. Het doel dier bijeenkomst was „Bespreking „veiling of verzonding" van aardappelen." Ook do heeren 0. H. Claasscn, Rijks- Tuinbouwleeraar te Boskoop, en H. B. Driessen, directeur en veilingmeester te Rotterdam, waren zoo welwillend geweest over te komen, ten einde deel te nemen aan de besprekingen. Na een kort inleidend woord van den voorzitter, den heer S. Schoneveld, werd het woord gegeven aan den heer Claassen, den oprichter der Vereeniging. Spreker vergeleek onzo Vereeniging bij een kind, schetste de plichten van ouders cn verzorgers jegens dat kind; de zorgen en beslommeringen, verbonden aan het groot brengen en opvoeden van dat kind. Hebben de tuinders allen bun best godaan om de Vereeniging te maken tot wat zij moet zijn; hebben niet een aantal leden „eerst do ka« uit den boom gekeken", de aardappelen buiten de veiling verkocht? Spreker wil daarop niet ingaan, de Rijnsburgers weten zeiven wel of zij die fout hebben begaan; hun eigen belangen daardoor hebbon ver waarloosd. Vervolgens werden do werking en het groote nut der veilingen in het Bcht ge steld de tuinders behartigen door het steu nen der veilingen hun eigen belangen en dat men dat gaat inzien, bewijst de bloei van vele veilingen, niettegenstaande do tegen werking van vele handelaars. Het verkeer de om huiten de veilingen om te verkoopen werd duidelijk door spreker aangetoond. Toch voldoen de veilingen ook niet meer. Men moet nog verder; nog beter organisa tie. Door enkele handelaren, die aan de vei lingen koopen, wordt to veel in consignatie gehandelddoordat velen zich op één bui- tenlandsche markt vereenigen, ontstaat concurrentie van Nederlandscho handelaars jn dezelfde producten. Dit kan niet anders als nadeelig werken op den prijs cn do markt naar de laagte voeren. En du is een nieuwe Vereeniging gesticht, een bond van vereenigingen, die een eigen handel op de buit-enlandsche markten wil organiseeren. Ook de werking van de „Verzendings-federatie" schetste spreker en hij wees hierbij op het ideaal der toe komst voor de tuinders. Daarna kreeg de heer Driessen het woord. Deze is het- met het laatst gesprokene niet geheel eens. Integendeel stelde hij voorop, dat, zooals de koopors de tuinders noodig hebben, de handelaars ook voor de tuinders onmisbaar zijn. De beer Driessen zal hetgeen hij onder de aandacht wil brengen vordeelen in 4 punten: lo. Het veilen der producten ter plaatse, waar zo geteeld worden; 2o. het veilen der producten, waar de meeste koopers wonen; 3o. de producten rechtstreeks zenden naar het buitenlrCnd (consignatie) 4o. het \erkoopen der producten in het buitenland door middol van eigen filialen. Achtereenvolgens behandelde spreker deze vier punten, om ten slotte zich te be palen bij punt 2: het verkoopen ter plaatse, waar de meeete koopers wonen. Deze plaats is natuurlijk Rotterdam, de plaats van de veie koopers; vele verbindingen met het buitenland, te water on te land. Aan het debat werd alleen deelgenomen door heeren koopers, wat dit natuurlijk zeer eenzijdig maakte. De heeren Van Duijn, Kraan en Van Iterson toonden zich groote voorstanders van veilen ter plaatse, waar de producten worden geteeld. Do heer B. Star ging rechtstreeks op het doel af; hij bood n.l. aan éénderde der te veilen producten te accepteeren voor f 0.10 boven den marktprijs, dcnzelfden dag in Rotterdam gemaakt. (Mischien houdt men hem wel aan zijn woord). Do debaters werden èn door den heer Claassen èn door den heer Driessen handig van antwoord gediend. To ongeveer tien uren sloot do Voorzitter de vergadering, na de hoeren Claassen en Driessen bedankt te hebben voor hun wol- willende tegenwoordigheid. „Ann de ondera, die zoons nnnr de Hoogescholen zenden.'* Aldus luidt het opsohrift eenor omvang rijke brochure, welke van prof. dr. J. J, M. de Groot bij den hoer J. A Wormser, uitgever te Hilversum, verschenen is, cn tot titel voert: „Do Groentijd, een academisch misbruik cn de weg ter afschaf fing door een hoogleeraar", van wien reeds in 1901 verschenen is: ,,G roenloopen, een ernstig woord aan ouders cn voogden van aanstaande studenten." In do nieuw verschenen, 203 bladzijden druks tollende brochure komt een briefwis seling voor, welke de redenen 'nhoudt, waarom genoemde hoogleeraar het recto- ïaat der Lcidscho hoogeschool niet Jioeft bekleed. Aan elke universiteit wordt, voor den duur van ieder studiejaar, do roe tor-ma gni- fious door de Koningin benoomd uit een voordracht van drie hooglocraren, door den Senaat opgemaakt. Aldus do Wet op bet Hooger Onderwijs, art. 109. In Leiden nu heerscht sinds jaren de ge woonte, dio voordracht op te maken volgens een rooster van anciënniteit. Toen nu de voordracht zou worden opge maakt waarop de naam van prof. Do Groot zou verschijnen als No. 2, schreef deze d.d. 12 Maart 1908 den Senaat oen brief, waarin hij mededeelde dat hij bij evcntueele benoe ming tot de rectorale waardigheid, niet met het Studentenkorps op vriendsohappe- lijken voet zou kunnen verkecrcn, indien het er dan nog het instituut op zou nahou den, dat den naam van groenloopen draagt. Prof. De Groot motiveerde zijn meening als volgt: „Dit groenloopon is namelijk, naar mijn overtuiging, iets van grof immoreelen aard, dat onze universiteit tot in het buitenland tot schande strekt en bespottelijk maakt, on telken j'are een groot aantal ouders, die zoons herwaarts zonden, ergert on verdriet „Vóór een zeker aantal jarón werd hot groenloopon door het corps verhoven tot wettige corpsinstelling, en door voorschrif ten geregeld, zoodat dit lichaam van alle kwaad, waartoe het groenen aanleiding geeft en waarvoor het elk jaar de deuren wagenwijd openzet, do volle verantwoorde lijkheid draagt. „Voel ik mij reeds als mensch verplicht mij om die reden van officieelen en officieu- son omgang met het corps te onthouden, des te meer zal dit het geval zijn, wanneer de wet mij, in hoedanigheid van rector, tot handhaving van de discipline aan de hooge school verplioht. Tot dien plicht toch reken ik zeker en stellig het tegengaan met alle bruikbare middelen van de officieelc, op groote schaal publiek en half-publiek uitge oefende corpspraktijk van plagen, sarren, treiteren, physiek en zedelijk mishandelen van onervaren jongeren, waarover men, de corpswet hanteorende, zijn overmacht ge vestigd heeft alles tot eigen vermaak verpoozing. „De Senaat stelt goede verstandhouding met- hst studentencorps op hoogen prijs. De rector is voor do handhaving dier ver standhouding zijn zaakgelastigde. Wanneer ik rector ben, zal dus dit onderdeel van de rectorale plichten onmogelijk kunnen ver vuld worden. Derhalve zie ik mij genood zaakt u in overweging to geven, of het niet botor is mijn naam niet op do voordracht te plaatsen. Gedacht mag hier wel worden aan de omstandigheid, dat het jaar van mijn rectoraat ook dat van lustrum fees ten zal zijn. „Gaarne zou ik zien, dat nevens uwe voor- drnoht, een afschrift van dit schrijven aan heeren curatoren en Zijne Excellentie den minister van Binnenlandsche Zaken werd overgelegd." Dc Senaat heeft na uitvocrigo besprekin gen hierop aan prof. De Groot schriftelijk medegedeeld, dat hij do mogelijke gevol gen der door den heer De Groot in uitzicht gestolde gedragslijn ten opzichte van oon aanzienlijk dcol der studenten gemeend heeft niet te kannen aanvaarden cn toen met groote meerderheid op do voordracht goploatst de namen der hoogleerarcn Ver dam, Kluyver en Blok. Prof. De Groot wenddo zich daarop tot den minister van Binnenlandscho Zaken om aan Z.Exc. raededeeling tc doen van de roden, waarom zijn naam niet was ge plaatst op de voordracht van het rectoraat, waarop de Minister aan den. Senaat het verzoek deed te mogen vernemen, „of do bezwaren door den heer De Groot tegen het groenen gekoesterd, ongegrond zijn te achten". Dit verzoek van den Minister, door tus- 8ohenkomst van curatoren der universiteit tot den Senaat gericht, is door dezen be antwoord met een schrijven aan het cura torium, waarin bot volgende wordt gezegd: „Verscheidene leden zijn sterk togen don groentijd gekant, en zouden dien hoo eer hoo liever wenschcn afgeschaft te zienzij staan in dit opzicht op het- standpunt van den heer De Groot. Andere meoncn, dat de bezwaren, tegen het novitiaat inge bracht, worden overdreven; dat door af schaffing er van die bezwaren slechts voor ©cn klein deel zouden worden opgeheven, en dat een groentijd zijn nut kan hebben, mits ontdaan van de misbruiken, die zich in verschillende jaren in meerdere of min dere mate daarbij hebben voorgedaan. Hierin zijn allen liet eens, dat die mis bruiken zonder eonig voorbehoud ten streng ste moeten worden afgekeurd. „Dooh in do twee volgende punten ver schilt de meerderheid van den sonant in meening van den hoer De Groot. Vooreerst hierin, dat het afgekeurd moet worden dat hot St-udentenoorps den groentijd wettelijk heeft geregeld, waardoor 't van alle kwaad, waartoe het groenen aanleiding geeft, do volle verantwoordelijkheid draagt. Do meerderheid van den Senaat is daaren tegen van oordeel, dat de groenwet, die in 1895, mede op aandrang van opvolgende rectoren is ingesteld om aan de willekeur, waarmede novitii worden behandeld, paal en perk te stellen, nuttig werkt, daar zij de macht der studenten over dc nieuw aankomenden op allerlei wijzen beperkt, aan het collegum dc bescherming der novitii opdraagt, en er de machtsmiddelen aan toekent om onbetamelijke bejegeningen van de zijde der studenten tegenover de groe nen met vrucht te kunnen tegengaan. Dooh vooral verschilt de meerderheid van den Senaat met den heer De Groot van gevoe len hierin, dat dc bezwaren tegen het groenwezen oen onvriendelijke houding tegen het studentencorps van de zijdo voji don Senaat zou rechtvaardigen of zelfs voorschrijven. De heer De Groot verklaart in zijn brief, dat het hem onmogelijk zal zijn do door den Senaat op prijs gestelde gocdo verstandhouding met het studenten- korps te handhaven, en dat hij zich ver plioht zal achten met alle bruikbare mid delen do corpspraktijk van het groenen tegen to gaan. Onder die bruikbaro midde len rekent do Senaat zeker niet het ver oorzaken van eon botsing, waardoor men zich voor langen tijd de gelegenheid zou benemen om door vriendsohappelijken raad en minnelijken drang op den geest van het Studentencorps invloed ten goede uit to oefenen. De Senaat is vast overtuigd, dat indien men den weg van den heer De Groot bewandelt, men eerder het tegendeel zal 20) „Tenzij ge de japon van juffrouw Hart- mann hcelemaal wilt bederven, zou ik je aanraden om aan Sara te bellen en de be handeling aan haar over te laten. Zij kan een spons meebrengen." „Het helpt toch niets!" zei Irma op een toon, waarvan de bijna tragische klank zijn. zelfverwijt nog wel tienmaal zoo groot maakte. Voor aar was het een tragisch ge val aangezien de grijze japon de geschiktste was van al de toiletten, die zij zoo haastig bij het aanbreken van den dag had inge pakt. „De japon is bedorven". „Dan zal ik u een andere geven", zei Vincent weer, zonder na te denken. „Of liever", verbeterde hij, gewaarschuwd door het snelle opheffen van het donkere kopje, „wij zullen er u een geven, hè, oma? Het is bepaald een eereschuld, aangezien deze ja pon is geofferd geworden op liet altaar der familie-belangen." „Dank u, ik heb geen japon noodig zei juffrouw Hartmaan, terwijl zij hem feitelijk voor bet eerst recht aankeek, (neen, op dat loogonbliik was het vraagstuk der oogen zeker opgelost geworden) en haar oogen flikkerden zoo, dat hij wel in het stof had willen kruipen. De spons werd gebracht en gedurende de rest van de les werd er niet meer gespro ken over het teruggeven van een japon. Maar aan het eind bleef Vincent nog een oogenblik bij zijn grootmoeder. „Oma, we kunnen dat heusch niet toe staan", zei hij ronduit. „U zult het een óf ander moeten verzinnen. Ik kan heusch niet toestaan, dat juffrouw Hartmaan te lijden heeft onder mijn onhandigheid". „In dat geval zou ik je aanraden, voort aan wat voorzichtiger te zijn. Voor het oogenblik is een betten met citroensap al les, wat ik haar kan raden." „De japon zal nooit meer geheel terecht komen 1" „Waarschijnlijk niet." „Zij zal een nieuwe moeten koopen." „Ik vermoed, dat zij het wel betalen kan. Deze lessen zijn abnormaal hoog in prijs." Hij antwoordde met een ongeduldig op halen van zijn neus. Het deed hem onaan genaam aan er aan herinnerd te worden, dat juffrouw Hartmann feitelijk door hem betaald werd. „Zij kan in geen geval erg welgesteld zijn", zei hij op een toon, die volmaakt oij die voorafgaande beweging paste, „anders zou zij geen lessen geven. Een ieder kan. zien, dat haar opvoeding niet in die rich ting is geweest. Kijk maar eens naar haar houdingKijk eens naar de manier, waar op zij haar hoofd draagt! (Lady Aurelia had al met al haar a-andacht naar die din gen gekeken). Een „reine en exil", dat is zij. Zij is in staat om iemand aan sprook jes en aan betooverde prinsessen te dora gélooven. Het zijn altijd de werkelijke prin sessen, die het meest te lijden, hebben, weet u! En wat heb ik haar nu een verdriet bezorgdEzel, die ik benEr stonden tra nen in haar oogen l" Lady Aurelia maakte geen opmerking, maar wierp haar kleinzoon een doordrin genden blik toe en sloeg toen haar oogen neer, misschien om te voorkomen, dat hij te gemakkelijk in haar oogen een besluit zou lezen, dat juist op dat oogenblik tot rijpheid was gekomen. Dat alles was nu een week geleden, want door overmaat van werk was hij genood- zaak geweest om zijn excuses te maken aan de bewoners van Eatom Place, waar bij zich sedert de laatste Hongaarsche les niet meer had laten zien. Een heelc week zon der zich een nieuw Hongaarsch woord eigen te hebben gemaakt I Geen wonder, dat zijn vlijt nu nog grootcr was dan gewoonlijk Gedurende den korten rit keerde de her innering aan de met inkt bevlekte japon terug, om een schaduw te werpen op zijn genoegen. Op welke manier zou hij haar dat verlies kunnen vergoeden, zonder baar in haar fijngevoeligheid te kwetsen? Een anonieme gift zou te doorzichtig zijn; zelf3 gesteld, dat hij haar adres kende. Het een of andere voorwendsel verzinnen, om den prijs des lessen te verhoogen? Zou de oude vader ook zoo moeilijk tc behandelen zijn? Hij begon te wenschen, dat hij dien vader kende. Het eerste oogenblik, dat hij de deur der ontbijtkamer geopend had, was het hem alsof zijn wensch vervuld was; maar zoo als op dergelijko oogenblikken wel moer ge beurt werd die indruk gevolgd door een gevoel van teleurstelling, dat aan ergernis grensde. Want in het mahoniekleurigo ge zicht, en de uitstekende snorren van het slordig er uitziend individu, dat bij zijn bin nentreden opstond, vond hij niets terug van de voorstelling, die hij zich van den vader van juffrouw Hartmann had gemaakt. Deze man zag er uit als oen oudachtige zigeuner, kerevorech aangevoerd van de puszta en zonder voorafgaande afwas- scbing gestoken in klaar gekochte klee- ren, die hem tweemaal te groot waren. Op aijn mannelijke borst ontdekte men een men geling van purperrood en groen, dat den toeschouwer haast de oogen uitstak, en er hing om de heele gestalte een tabakslucht, waarvan de kwaliteit de toevlucht deed ne men tot een zakdoek, bij voorkeur een ge- parfumeerden. Van dien angsttaanjagenden persoon keek Vincent vragend naar zijn grootmoe dor. „Dit is de heer Heketee, die zoo vrj ende lij kwiFzijn juffrouw Hartmann, wie het niet langer mogelijk is zich aan de afspraak te houden, te vervangen." Zenuwachtigheid was iets, waaraan lady Aurelia uit principe nooit toegaf en waar van zij ook blijkbaar nooit het slachtoffer was geweest. Maar Vincent, dio zijn groot moedor door en door kende, meende in haar toon een zeker iete te ontdekken, dat een niet geheel zuiver geweten verraadde. Hij had maar één oogenblik noodig, om don toestand in al zijn mogelijkheden te over zien, en zijn gedachten te verzamelen, zoo als lady Aurelia aan het karakteristieke vooruitsteken van zijn onderkaak bemerkte. „Dat ie heel beleefd van den heer Hekc- tes," zei hij, en het was alsof hij opeens boven op een voetstuk stond, uit blokken ijs samengesteld, terwijl hij zijn gestalte op richtte, zoodat elke duim er van tot zijn recht kwam, „dat hij zich die moeite ge troost heeft. Maar het spijt me, dat hij dat voor niets gedaan heeft. Ik kwam juist lady Aurelia vertellen, dat met het oog op de zeer groote drukte in ons Departement, ik be sloten ben om do lessen voor het oogenblik op tc geven." Ilij deed die mededeeling op een toon, zóó koel en zeker, alsof zij niet het gevolg van oon oogenblikkelijke ingeving was. In haar binnensto bracht lady Aurelia hem ondanks zichzelf hulde voor zoo'n onberis pelijk optreden. De gelaatskleur van den heer Heketca was zichtbaar donkerder geworden. „Ik, ik ben besproken," mompelde hij in zijn baard. „Niet door mij. Het spijt me zeer, dat u u dat ongemak getroost hebt, doordat mijn bloedverwanten mijn bedoelingen verkeerd begrepen hadden. U zult natuurlijk een ruime schadeloosstelling krijgen voor hot tijdverlies. Hoeveel ben ik u schuldig voor den tocht van vanmorgen?" De zwarte oogen begonnen onheilspellend te rollen. „Ik zou tweemaal per week geko men zijn..." „Hoeveel ben ik u schuldig?" herhaalde Vincent, nog beleefder en ijzig-koeler, ter wijl hij zijn beurs tc voorschijn haalde. „Ik zou tien shilling voor do les gehad hebben, maar..." „U hebt daarvoor andere afspraken laten varen, dat begrijp ik heel goed. Zou een bankbiljet van vijf pond uw verlies ver goeden? Het doet me genoegen, dat ik er hier toevallig een heb. En nu zou ik u raden, geen oogenblik to verliezen, om uw tijd in te halen." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5