No. 15369. LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag* 30 Maart. Tweede Blad. Anno 1910. PERSOVERZICHT. De samenstelling der Staats commissie voor de Grondwetsher ziening geeft „De Standaard" aan leiding tot de volgende opmerkingen: De Grondwetscommissie, gelijk ze thans benoemd is, bestaat (zoo men den voorzitter en den vicie-voorzitter uitschakelt) uit 4 anti-revolutionairen (Van Asch van "Wijck, Van Citters, Kuyper en Van Lynden van Sandcnburg); uit 4 roomsch-katholieken (Loeff, Van Nispen, Nolens en Reekers); uit d Unie-liberalen (Van Doorn', Van der Feltz, Cort van der Linden oh Oppenhcim)uit 2 thristclijk-historischen (Van - Idsinga en De Savornin Lehman)uit -1 vrijzinmg-demo- jraat (Drucker)uit 1 sociaal-democraat (Troelstra)en uit 1 vtij-liberaal (Tydeman). Van reclits alzoo tien leden, en van links ïzeven leden. Of neemt men den voorzitter en den vice-voorzitter er bij, dan wordt het elf loden van rechts en acht van linies. Een verhouding, die, zoo de voor zitter wegblijft, en de vice-voorzitter prae- sideert, neerkomt op tien van rechts en eh t van links. •Weet men zich nu van rechts en van links, over en weer, te verstaan, dan kan dit lot uitkomst hebben, dat op do hoofd punten de moening van rechts in het Rap- »ort komt, en dat dc meening van links bij iet vappört wordt gevoegd als afzonderlijke Bijlage. Kan men daarentegen beiderzijds niel tot accoord komeD, dan is op geen ..aetcn of vamen na te voorzeggen, welke meerderheid op de onderscheiden punten liaar voorstellen in het Rapport zal brengen. Dan wordt het een chaotische verwarring, en zal bij het ééno ontwerp de meerder heid geheel anders zijn saam gesteld dan bSj het andere. De gezamenlijke ontwerpen zullen dan geen eenheid van gedach ten vertegenwoordigen, en alle cekesrheid zal gemist worden, dat hot stel ontwerpen ook maar bij eerste lezing in beide Kamors der Staten-Gcneraal zal doorgaan. Zelfs be staat dan het uitzicht, dat het Kabinet het éóne ontwerp zal overnemen, en het andere zal laten liggen, zoodat de Revisie als ge heel genomen niet zou kunnen slagen. Doch ook al wordt dit voorkomen, ook dan is men er nog niet. Bij de tweede le zing, die in de nieuwgekozen Kamer zal plaats hebben, moeten zich 2 X 33 1 =67 leden in de Tweede, en 2 X 16 -f- 1 33 in dc Eerste Kamer voor de ontwerpen ver klaren, of zo vallen. En juist hierin zal de moeilijkheid schuilen. Nu toch de saam stelling der commissies blijkbaar tot grond slag heeft den stand der onderscheidene par tijen in de Tweede Kamer, en in geen geval te verwachten is, dat er in 1913 nog zeven leden van rechts bij zullen komen, zal de beslissing allicht komen te liggen bij dc weifelende cn onzekere elementen, maar dan ook met het verre van denkbeel dig gevaar, dat juist op de hoofd pun ten geen den toestand werkelijk verbete rende beslissing zal kunnen vallen. ,,Het Volk" zegt er van Was de Regeering uitgegaan met de be doeling een commissie te benoemen, waarin te voren vast staat, dat voor goen enkel kiesstelsel, dat in het land belangrijken aan hang heeft, een meerderheid te vinden is, dan had ze de commissie niet beter kunnen uit zoeken. Het conservatieve element is er verre oveiwegend in. Zelfs bij het uitzoeken van de menschcn van links kregen dezen het overwicht, doordien aan de onbeduidende fraelie der oud-liberalen 2 plaatsen werden toegekend, evenveel als aan de vrijzinnig-de moeraten en sociaal-democraten samen. En gesteld, dat de anti revolutionairen en ka tholieken zich verecnigen op hot gezins hoofd onkiesiccht, dan is door aanwezigheid van de twee conservatiefs ten onder de Chris tel ïjk-historischen, de hoeren Lobman cn Van Idsinga, gezorgd, dat ook daarvoor geen meerderheid is. Aanhangers van een alge meen kiesrecht zijn alleen Drucker, Troel stra, Van Doorn en Oppenheim, misschien ook nog de heer. Cort van der Linden. Maar daarbij blijft het ook. Minister Heemskerk lieeft zichzelf het voorzitterschap der commissie toebedeeld. Waarschijnlijk om het tempo, waarin men werken zal, in handen der Regoering te hou den. En toch, trots dit alles, beteekont de be noeming dezer commissie een overwinning onzer kiesrechtbeweging. Ook dc Regeering der clcrikalo partijen, uiitcraard altijd te gen uit brei ding van volksrechten, heeft- het niet aangedurfd het spel, dat zij sinds 1901 met het kiesrecht drijven, op den ouden voet vooert te zetten. Een schijnmanoeuvre leidt wel eens tot serieuzeu strijd. Dat kan ook hier gebeuren on hangt af, niet van de coli missie, doch van de kiesrecht beweging in het land. „Land en Volk" schrijft: Do commissie, die de herziening van de Grondwet zal gaan voorbereiden, is sterk in aantalnegentien leden Maar ook sterk in intellect: do middelmatigheden zijn uitzon dering. Politiek heeft zij ongeveer de scha keering van de Tweede Kamer. Alleen de vrije liberalen, aldaar 4 man sterk, zijn met twee plaatsen in de commissie overmatig bedacht. De commissie staat, voor een belangrijk werk. Haar arbeid is van de behandeling der Grondwetsherziening in dc Volksverte genwoordiging niet te scheiden. Des te sterker spreekt dit, nu, op den heer Bor- gesius na-, de leiders van alle partijgrocpen in de .Tweede Kamer daarin zitting heb ben, en ook overigens de samenstelling een overwegend parlementair karakter draagt- Ook de ieider der sociaal-democraten nam zitting. De mededeeling van den heer Scha per, onlangs in de Tweede Kamer geuit, als zou deze commissie „politiek bedrog" zijn, berustte blijkbaar op een vergissing. Laat ons hopen, dat het groote aantal hoofden in deze commissie op hot bereiken van eenig resultaat niet vertragend moge werken. „De Niéuwe Courant" schrijft o.m. Ook de benoeming van dr. Kuyper wekt, uit ander oogpunt, verbazing. Dr. Kuyper is, naar hij ons kort geleden in „DeStand- aard" mededeelde, „under the consideration of the House" en heeft zich daarom aan de parlementaire werkzaamheden onttrokken, tot zoolang over het enquête-voorstel van den heer Troelstra zal zijn beslist. Ons dunkt, de Regeering had den wenk van den met haar be vrienden staatsman moeten volgen en hem ganschelijk ongemoeid laten, zoolang die toestand van afwachting duurt. Bovendien is dr. Kuyper, afgescheiden van de beslis sing over het enquête-voorstel, „under the consideration of the country" en een zoo eervolle en gewichtige benoeming als hem thans te beurt viel, ware beter verscho ven geweest tot tijd en wijle hij de „con sideratie" van het land mocht hebben her wonnen. Wij achten het zéér verkeerd, idat de Regoering, door hem in de commissie te benoemen, do openbare meening in zoo sterke mate getrotseerd heeft. De overweging, dat door dr. Kuyper's deelneming aan de voor bereiding der Grondwetsherziening binnen de muren der commissiekamer aan een lastig verzet do spits zou kunnen worden afge broken, had hier niet den doorslag mogen geven. Het blad meent verder, dat het voor Re geering en Staatscommissie te hopen is, dat het werk niet zal worden vertraagd. Immers, vooral in den wensch, om het moeilijke werk eener Grondwetsherziening te bespoedigen, moet het motief, van de instelling dezer commissie gelegen zijn geweest. Een niet gering aantal hoogst be langrijke onderdoelen der Grondwet toch is door de Commissie van 1905 nog pas grondig bestudeerd en behandeld. Wat daar nevens, naar do moening der Regeering, nog te veranderen viel, had, naar ons wil voor komen, op alleszins voldoende wijze door haarzelve (die ook thans, door hét voorzitterschap van minister Heemskerk, ge acht moet worden de leiding van den voor bereidenden arbeid te voeren) in wetsvoor stellen geformuleerd kunnen worden. De bedoeling van den op het eerste ge zicht eenigszins zonderling schijnenden maat regel om van de 150 Kamerleden een tiende gedeelte in commissie te vereenigen, ten einde mede te helpen aan dat deel van den wetgevenden arbeid, dat meer in het bij zonder tot dc taak der Regeering be hoort, kan dus geen andere geweest zijn dan deze, dat door een zoodanige methode van saamgedrongen en vervroegde samenwer king tusschen Ministerie, Tweede Kamer en Eerste Kamer het werk der Grondwetsher ziening reeds vóór het begin van den eigen lijken parlementairen arbeid om zoo te zeg gen half zou zijn afgedaan. In dit opzicht bood ons het Kon. Besluit een vorrassenden kijk op de aanstaande Grondwetsherziening. Is zij, zoo deed het ons vragen, niet veel naderbij dan de mees ten denken De „Nieuwe Rotter da msche Courant" vergeleek deze commissie met die van 1883 en zeide o.a: De vroeg aangekondigde, lang verwachte staatscommissie, die de vraag zal hebben te onderzoeken „welke wijzigingen in de Grondwet behooren te worden aange bracht", is er. Zij doet onwillekeurig terug denken aan de staatscommssie van 1883. Haar opdracht is even ruim als, zoo niet ruimer, dan die, aan haar voorgangster van '83 verstrekt. Toen gold het onderzoek de vraag, van welke bepalingen der Grondwet- herziening „noodzakelijk en thans raad zaam" was; nu, welke wijzigingen „behoo ren te worden aangebracht." Het verschil ic niet groot, maar er is toch eenige usan;e in zooverre het „noodzakelijke" niet het wensehelijke omvat, dat met eenigen goeden a 1 wel in het „behooren te worden aange bracht" kan worden betrokken. Overigens is de omschrijving van do taak der commissie en van haar bevoegd!) e- den vrijwel naar het voorbeeld van 1883 ge- copieerd. Het verschil bepaalt zich tot en- kelo kleine woordjes, die Heemskerk-zoon anders gebruikt dan Heemskerk-vader. Het ministerie Heemskerk-vader was 23 April 1883 benoemdenkele weken daarna stond reeds zijn staatscommissie in de „Staatscouran t". Het rninisterie- Heemskerk-zoon is bij de benoeming van zijn G ro nd w e tsh erd eni n gseom m is" i e lang zoq voortvarend niet geweest. De commissie is bij voorbaat tvel een com missie tot uitstel der Grondwetsherziening gedoopt. Wie de leden der commissie na gaat, zal ontwaren, dat er stof tot dis cussie te over zal zijn. Verwonderlijk zal het dus niet zijn, indien dit voor-pari iinent menigmaal heel wat tijd van noode zal heb ben, om tot een meerderheid te geraken En de bevoegdheid tot het uitbrengen v;m afzonderlijke adviezen zal zeker niet voor niets blijken gegeven te zijn. De „N ieuwe A rn he msche Cou rant" maakt de opmerking, dat het mi litaire element niet in de commissie is ver tegenwoordigd. ,,D e Re sidentiebode" besluit een artikel aldus: Hopen wij, dat het verloop der werk zaamheden in omgekeerde reden staat tot de lengte der commissie. Wij hechten, voor zoover dit geoorloofd is, aan voorteekenenp en dan zien wij een blij verschijnsel in het feit, dat de man, die aan het hoofd van deze commissie genoemd wordt, den naam draagt van Heemskerk, den voorzitter der Grondwet-commissie van 1883, en de man, die als tweede adjunct-secretaris onder aan de lijst prijkt den naam -van zijn, grootvader, den Grondwetgever van 1848, in het leven terugroept:... Jan Rudolf Thorbecke. „Glüok auf 1" roepen de mijnwerkers elkander toe, wanneer zij in de donkere schacht afdalen, om kostbare erts op te del ven. Moge er een ongemak komen aan de lift. ..Het C e ut r u m" spreekt van een „echt nationaal werk" m verbanjd met de aanstaande Grondweteherziening en schrijft o. a. Wij herinneren ons, <lat in 1905, door mr. Van Idsinga, een polemiek werd gevoerd met „D e Nederlander" over het zitting nemen in de Staatscommissie. De Christelijk-historische afgevaardigde meende, dat, wie tegenstander van Grond wetsherziening was, in die oommissie geen zitting kon nemen. Uit het feit, dat hij thans tot de benoem den behoort, mag men opmaken, dat bij den afgevaardigde voor Bodegraven geen be zwaar meer tegen Grondwetsherziening bestaati En vermoe<telijk is ook bij geen der andere leden zulk een bezwaar aanwezig, al kunnen, gelijk de ondervinding bewijst, personen, die geen Grondwetsherziening wenschen, toch in een voorbereidingscom missie zitting nemen. Intusschen is die herziening thans aan de orde gesteld, en daarmee de kiesrecht kwestie. En op goede gronden mag de hoop wor den gekoesterd, dat met bekwamen spoed zal worden gearbeid, opdat het nog in deze vierjarige period^ tot voorstellen en daden lcome. „H etHuisgezi n": Wat opvalt is, dat in deze Staatscommis sie, welke een algemeene herziening der Grondwet zal hebben voor te bereiden, het militaire element gemist wordt, dat in de Staatscommissie van 1883 door een- schout bij-nacht en een generaal-majoor was ver tegenwoordigd. Ten aanzien van de wijze, waarop de ver schillende politieke partijen in de samen stelling der Staatscommissie haar afspie geling vinden, mag die van nu gelukkiger worden geacht dan die der Commissie, on der het ministerie-De Meestér in het leven geroepen. „D e B e u ke 1 a a r", het chr.-soc. weekblad onder redactie van mr. dr. Van de Laar, betoogt, dat do geheele houding van den leider der anti-revolutionnaire staatkunde beschouwd moet worden als een bron van geestelijk bederf, dat aan de actie van het christelijk leven een goed deel van haar kracht ontneemt. En dan vervolgt de schrijver: Een figuur als van dr. Kuyper kan maar niet zoo op zij gezet, zoo zegt men, en volkomen terecht. Het grootsche in die Kuyper-figuur is altijd door ons erkend. Wij hebben dankbaar te zijn, zoo schreven wij reeds vroeger, voor hetgeen dr. Kuyper op wetenschappelijk gebied wrocht. Dit woord ergerde sommigen, wij handhaven bet ook nu. Maar wat is nu het ontzetten de? Er ging van dr. Kuyper een ontzag lijke kracht en macht uit, doch in die macht school ook het leugenachtige. Het leugen achtige, dat reeds jaren en jaren zich in ,,D e Standaard'7 eenigszins open baarde, dat nu in dozen laatsten tijd tot volle openbaring kwam. En hoe verder nu dr. Kuypers invloed reikte, en hij reikt ver, des te verder werkte ook dit leugen- aohtige door. Dit leugenachtige was met machtslust op het nauwst verbonden. De vijand moest verslagen en is verslagen en men eert in dr. Kuyper den man, die, met welke middelen dan ook, dit doel bereikte. Wat zou een enkel lintje aan een Lehmann, wat zou wat gelieg tegenover den heer Van Heeckeren? Het liberalisme ligt verslagen, verslagen voor altijd. Als straks de veld slag is gewonnen en de krijgers jubelen den veldheer toe, die hen tot zege voerde, wie denkt dan aan een krijgslist, die niet wel er mee door kon? In den krijg naar de regelen van den krijg En het is altijd bij dr. Kuyper een oorlog geweest. Wat al beelden zijn daaraan niet ontleend. Maar de krijgslisten, hebben dan ook niet ontbroken. Voorzeker, het was ook een krijg, maar het was een strijd in Christus' naam en dat werd vergeten. Dr Kuyper, de zegevierende veldheer, wordt nog immer toegejuicht. Nog ver stomt het gejubel niet. Maar geen ge ju1-el kan te niet doen, dat het leugenachtige, dat school in die macht, al duidelijker blijkt. Voorzeker, men blijft, men blijft ver heimelijken, men blijft alles goedpraten, men wil van niets hooren, men maakt zich niet vn'j van deze macht van het leugen achtige. Maar de feiten gaan al sterker spreken. Van dr. Kuypers eerste verklaring ga ven wij in ons vorig nummer een uitlegging, waarbij wij er, geleerd door de lintjeskwes tie, van uitgingen, dat weer met woorden gespeeld en gedraaid was. Dit te vermoe den bij zoo ornstige zaak, schreef de „N ieuweRotterdamsch eCou- r a n t", is toch werkelijk onwaardig. En wat bleek? Daags na ons artikeltje kwam een nieuwe verklaring van „D e Stand aard", dat den heer Van Hecckeren niet de blaam trof van maar iets te hebben ver zonnen, maar dat aan hem niet verzekerd was, dat er een brief van den Duitschen. Keizer was ingekomen. Juist dus in de eer ste verklaring de woord draaierij, die wij vermoeddon. En dan sprak zeer waarschijn lijk de heer Van Heeckeren de waarheid en was de leugenachtige voorstelling van zaken aan de zijdvan dr. Kuyper, die zich zoo verheugde over hot krachtig tegenspre ken van een gerucht, dat door hem zélf in de wereld was gebracht. Wij lazen in „Het Huisgezin": „Uit bet pleidooi van een advocaat voor bet Haagsche gerechtshof, die een jongmensch had te verdedigen, oandidaafc- Oost-Indisch ambtenaar, die, stomdronken in Leiden met zijn stok naar kinderen had geslagen, een dame tegen d tram geduwd, een reiziger een stokslag toegebracht en zich als een tijger verzet tegen de agenten, die hem wilden arresteeren „Er was feest gevierd bij de overdracht- vah het rectoraat, een feest, zooals wij dat Goddank in Leiden nog wel mogen hebben, al drinkt men tegenwoordig ook daar maar al te veel thee en spuitwater". Zelden zal een lofrede op het stevig drin ken en een afkeuring van het gebruik van thee en spuitwater meer van onpas zajn uitgesproken dan door den Haagschen advo caat. Indien het jongmensch in 1 /esfcio minder wijn en meer thee of spuitwater had ge dronken nou hij zijn ergerlijke balddadigheid niet hebben uitgehaad en r' t op de bank der beschuldigden hebben moeten plaats ne men. Wie onder zulke standigheden vrijheid vindt feestvieringen te roemen, welke waar lijk niet voor den eersten keer met kwajon genswerk eindigen, en te smalen op het ge bruik van met-alooholische dranken, moet toch al in een heel vreemde godach ton wereld leven. En een zonderlinge voorstelling moet men zi<h ook vormen van het verantwoordelijk heidsbesef van rechters, als men meent met een dergelijk betoog een beroep te kunnen doen op hun clementie". Wij brengen, zegt „D e Residentie bode", in herinnering, dat het O. M. be reids 14 dagen gevangenisstraf vroeg, ter- wjjl voor zoover ons uit het bijwonen van gerechtszittingen cn het lezen van ver slagen er van bekend is door geen rech ter nog ooit dronkenschap als verzachtende omstandigheid is aangemerkt. Dc advo caat zal dus cLzn olementiegrond wel voor niets gêpleit hebben. Philologen-Congres. Gisternamiddag kwamen uit allo oorden des lands en zolfs uit België de deelnemers aan het zesde Philologen-Congres in Lei den taan. In den Foyer van de Stodszaal, die met plantengroepen was versierd en waarin muziek werd gegeven, werden do congressisten ontvangen. Togen acht uren was de groote zaal reeds vrij goed bezet. Men reikte olkaar de hand, hernieuwde de sinds jaren afgebroken kennismaking cn sloot weer vriendschapsbanden. Onder de aanwezigen merkten wc o. a- op den oud-hoogleeraar prof. H. Kern, dr. Kiewiet de Jonge, do hoogleeraren Kernkamp, Caland cn Te Winkel en den nieuwbenoem- <len rector van ons gymnasium dr. Beverscn. Voorts uit België prof. Paul Frederiquo en prof. De Vreose. Ook onze burgemeester jhr. mr. De Gijselaar was aanwezig, oven als de rector-magnificus prof. (lr. J- C. Kluyver on de praeses collegii van het L. S.-C. de hoer Michiels van Vcrduynen- De Voorzitter der ontvangst-Commissie, prof. dr. P. J. Blok, heette in een geestigo toespraak do congressisten welkom en wenschte hun een aangenamen, gczelligen avond toe, onder muziek en oen glas. De Voorzitter van het Congres, prof- dr. J. van Leeuwen, sloot zich bierbij aan en wees voorts op het verblijdend f'eit, dat de lijst reeds 310 namen van deelnemers be vatte en nog kwamen nieuwe leden zich aanmelden. Toen de vorige maal het con gres werd gehouden, bedroeg het aantal 240. Was er toen geen enkele dame bij, thans mocht hij er verscheidene welkom bee ten. De rcctor-magnificus, die als natuurkun dige zich een Saul achtte onder de pro feten. voelde zich toch volkomen thuis on der hen cu heette namens den Senaat allen welkom, do verzekering gevende dat het den Senaat oen hoogc oor was, dat zooveel gel oorden in de gehoorzaal der Academie zullen samenkomen. De praeses collegii, zich bij al de verwel komingen aansluitend, betreurde bet dat door omstandigheden het plan om de congres sisten studentenkamers aan te bieden, jam merlijk was mislukt, doch niettemin boden do studenten thans hun gemeenschappelijk tehuis, do sociëteit „Minerya" aan. Het spreekt vanzelf, dat al deze toespra ken krachtig applaus verwekten. Er hcerschtc oen aangename en opge wekte stemming en onder kout en dronk vloog de avond voorbij. Hedenmorgen werd het zesde Neder- landsch Philologen-Congres in het Groot- Auditorium van het Academiegebouw ge opend met een rede van den Voorzitter prof. dr. J. van Leeuwen Jr. Deze heette de aanwezigen welkom in 't oude, eerwaar dige gebouw, waar de steenen zeiven spre ken van een schoon verleden en van een grootsche roeping en besprak verder het doel van een samenkomst als deze. Men heeft wel eens schertsend hooren beweren, zeide spr., dat wel besohouwd de gezamen lijke maaltijd van een Congres de hoofd zaak is. In dergelijke uitingen is veel waars, en als ze in ernstige woorden worden uitge drukt, blijken ze zelfs zuivere waarheid to bevatten, nl. deze, dat het samentreffen met geestverwanten bij congressen van meer boteekenis is dan bet behandelen van bepaalde» wetenschappelijke vraagstukken omdat door dat samentreffen zelf de stu diezin, de liefde tot de wetenschap, nieuwe heilzame prikkels ontvangen. En de liefde is alles; zonder liefde geen leven, ook niet op geestelijk gebied. Degeen, wiens gees tesleven wordt doorgloeid door liefde voor een bepaald onderwerp, geeft zich aan zijn zelf gekozen taak uit innerlijkcn drang des harten. Ook het oude wordt voor hem nieuw en vertoont zich aan hem onder een verrassend licht, zoodra het in de nabij heid komt van het voorwerp zijner belang stelling. Eén voorwerp van liefde dus, één onderwerp van liefdevol onderzoek, dat is het wat wij noodig hebben, zeide spr. Op de wijding, de inwijding van het liefdes mysterie komt het aan. Die Hefde worclt door niete zoozeer be vorderd dan door omgang met, door mede deeling aan gelijkgezinden. De opwekkende kracht, die daar uitgaat van het samen treffen met gelijkgezinden, ziedaar de reden van bestaan ven alle congressen, ook van d i t Congres. Het gemeenschapsgevoel wordt er verlevendigd, het bewustzijn te_ behooren tot een groot geheel, de vereeni- ging van allen die verbonden zijn door de onstoffelijke banden van liefde tot de we tenschap en door die genegenheid voor elkander worden gedreven. Als leden van dat wereldcongres riep spr. nogmaals den aanwezigen een hartelijk welkom toe en verklaarde het Congres voor geopend. Hierna werd overgegaan tot de vergade ringen van de verschillende afdeelingen in hot Klein Auditorium en andere zalen. De afdeeling der klassieke Pkilologie kwam bijeen onder voorzitterschap van prof. dr. P. H. Damsté. De eerste spr. was dr. E. Renkcma, dio sprak over „Goden-attributen bij de Lo- tijnsche epici." Vervolgens sprak dr. E. Slijper, to Utrecht, over: „Anthomus of pseudo Anthimus." In de vergadering van dc aid. der Gor- maansche en, Roniaansohc Pkilologie sprak prof. dr. Kom over den uitgang van don lsten pers. mv. Medium. Prof. dr. J. J. A. Frantzen besprak do oudo strijdvraag Wolfram-kiót. Ten slotte sprak in deze afdeeling dr. B. Faddegon, over: „Do alterneerende mede klinkers in het Indo-Germaansch." In de vergadering van de afdeeling dor geschiedenis en de arohaeologie hield tege lijkertijd dr. J. S. Theissen een inleiding over: „De Franschc regeering in do Fran- sche revolutie". Hierna verkreeg prof. dr. J. Huizinga heb woord, dio sprak over dc bronnen der ge schiedenis van den Middeleeuwsohcu Scheepsbouw, welke bronnen volgens hem uitermate verspreid liggen. Algemeene vergadering. Na de pauze word de algemeene vergade. rng weder heropend, waarin als spr. op trad prof. dr. J. J. SaJvorda do Grave^ dio tot onderwerp had: „Over Fransch spreken en Fransch schrijven". Zijn denkbeelden over het sproken en het solirijvon van het Franscli en in het alge- meon van een vreemde taal, meende hij het best to kunnen uitdrukken in den vorm van een antinomie. De thesis rou zijn wat voor eerst het spreken betreft, dat voor de we tenschap volstrekt geen nut is te vorwaoh- ten van het juist nabootsen der vreemde klanken en van het zich aanwennen van vreemde woorden. Evenmin is het spreken van oen vreemde taal een kunst, die kunst genot verschaft van hoogero soort. Maar hij, die een vreemde taal beoefent moet die toch zoo goed mogelijk leeron spreken, hot effectieve element der taal komt alleen tot zijn recht als men haar spreekt. Zich daarna beperkende tot het Fransch spre ken, wijst de hoogleeraar op de interessan te problemen, dio zich daarbij voordoen, op de vraag o.a. welke taalvariëteit van het Fransch men zal te onderwijzen hebben. De conclusie van deoo eerste antinomie is dan deze: dat het spreken van een vreemde taal nooit doel, altijd slechts middel moet rijn. Wat het schrijven van een andere taai dan de moedertaal betreft, zoo kan de thesis van de antinomio moeten 'uiden; Dat het iets tegennatuurlijks is zioh uit te drukken in vreemde termen, men kan nooit oorspronkelijk zijn in een vreemde ta'aL Do leeraren moeten de leerlingen in staat stellen dc vreemde taal to schrijven tor wille van de practijk. Spr. beperkt zich dan weder tot do Franscho taal en deelt mede, welke resulteten omtrent het ver- sohil tusschen Nederlandschen en Fransehen stijl hij heeft vorkregen door een opstel van een zijner leerlingen aan een twaalf tal Fransch en onafhankelijk van elkander ter verbetering voor te leggen. En ook van deze antinomie kan de oonolusie slechts deco zijn: het 6clirijvcn van een vreemde taal is op zichzelf van geen waarde, maar hot is een onmisbaar hulpmiddel. In het namiddaguur vergaderde ook nog de afdoeling der P a e d a g o- g i c k, waarin als eerste spreekster optrad mej. dr. Chr. Ligtenberg, met het onder werp: „Dc plaats van de acsthctica in heb onderwijs. Spr. merkt op dat van onze maatschappij schoonheid geen integreerend bestanddeel is, juaar toch is in ieder kind iets aanwezig van het verlangen naar het schoone. De kiem daarvan wordt dikwijls verstikt. De school kan echter medewerken om ze tot groei te brengen "cn een hoogerc cultuur helpen voorbereiden. Niet om baarszelfs- wil, maar als middel om schoonheidsverlan gen wakker te roepen hebben we de acsthe- tica in de school noodig. Spr. ging vervolgens na hoe dit practisch' uitvoerbaar is. In de eerste plaats kan men de school- omgoving mooi maken door een goede aroliitectuur, eenvoudige, maar mooie wandversiering en bloemen en planten. De dooent moet veel aandacht besteden aan zijn voordracht. Als vakken zijn bevoor recht: de letterkunde, de geschiedenis met als onderdeel de kunstgeschiedenis, de aard rijkskunde, het teekenen, het handwerken en de gymnastiek. Behalve dc genoemd® vakken zouden ook muziekonderwijs cd dansonderwijs, of liever de z.g. gymnastiquo rhytmiquo tot ontwikkeling van, den schoon heidszin, kunnen bijdragen evenals tooneel- opvocringen door of voor dc leerlingen.^ Deels zijn dit voorloopig nog illusies, deels bereikbare idealen, meent spr. De laatste spreker ws dr. A. H. Kan* die behandelde„De oud-gc schi o- d onis in de vier d e klassedeS g y m n a s i a". Door een ingesteld onderzoek is gebleken dat het aan verreweg de meeste openbare» gymnasia niet mogelijk is in de 4de klasse de geheele geschiedenis der Oudheid te be handelen en in verband daarmede do oude aardrijkskunde, zooals het Koninklijk Be sluit dit verlangt. Spr. stelt daarom voort vooral op de meest gewichtige gebeurtenis*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5