Be kleine goadaanbrenger. FEUILLETON. De macht van het voorbeeld. .rrins Zonder-Vrees. Er was eens een koningin, die'een eeni- gen zoon had: .Prins Zonder-Vrees" en dien naam verdiende hij ook ten, volle, wat hij was bang voor niemand en niets ter wereld en was niet gelukkiger, dan wanneer hij iemand zijn hulp en bijstand kon verlcenen. Nu gebeurde het, dat het vodk in het land, waar de koningin met haar zoon over regeerde, erg verlangde ook een koning te hebben, en dus stemde de koningin er in toe weer een huwelijk aan te gaan. Nu had die koning al vier zoons, die eigenlijk nergens voor deugden, maar zich intusschen zéér verheugden, dat ze nu ook in dat mooie, witte paleis zouden ko men te wonen. De koningin, had daar ech ter wel wat op tegen en stelde voor des ko- nings zoons ergens anders te laten wonen, maar deze werd toen zoo vreesolijk boos, dat de koningin er maar verder over zweeg en over het geheel had ze heel veel te lijden van de drift van haar koninklijken echgenoot. En zoo brak de dag dus aan, dat de lompe stiefzoons, alle vier even on gunstig van uiterlijk hun intrek namen in het koninklijk paleis. Ze commandeerden de bedienden, of ze het heel hun leven zoo gedaan hadden, en maakten zich vroolijk over Prins Zonder-Vrees, die zich wijselijk maar zoo voel mogelijk uit de voeten hield, want hij had het ook niets begrepen op zijn luidruchtige, onbeteekenende stiefbroers. Op een goeden keer stond Prins Zonder- Vrees net prettig viool te spelen in zijn moeders kamer, toen de Koüing in eens binnen kwam en zijn stiefzoon wild op zij duwde, terwijl hij hem barseh toevoegde: Houd toch op met dat gefiedèïj nare jon gen die je bent; ik kan het ten minste .niet langer hebben; en als je van plan bent er nog verder mee door te gaan, dan wa-s het maar beter, dat je ineens je biezen pakte 1 De koningin werd doodsbleek en ging de kamer uit. Zij was er tenminste niet gelukkiger op geworden, sinds er weer een koning was en het volk zeker ook niet, want dat zuchtte onder de tirannie van den wreeden, hebzuohtigen Koning, die het altijd maar meer belasting liet op brengen, tot het ten laatste geheel verarmde. De Koningin en haar zoon konden dit ten laat ste niet meer aanzien en Prins Zonder- Vrees besloot dan ook er een ein.de aan te maken. Hij ging naar een ruim terras blies op een hoorn, en dit was het signaal voor de onderdanen om zich te verzamelen. Aldus sprak bij toen de menigte toe: Mijn volk, zoolang moeder nog regeerde over het land was er welvaart en rijkdom onder U, maar gij riept om een Koning en wolnügij hebt er een. Maar daarmee hebt gij ook wreede, meedoogenlooze wetten, die U beroofden van uw eigendom en verdeeld heid brachten in uw anders zoo eendrach tige samenleving. Daarom stel ik U voor: kies mij weer tot Uw Koning en geluk en voorspoed zal er heorachen in uwe huizen en de rust zal hersteld zijn in uw gemoede ren. Dat beloof ik u". Bravo! riepen de menschen," leve Ko ning Zonder-VreesWeg met den tiran 1" Natuurlijk bereikten deze kreten het paleis en de Köning met zijn vier zoons kwam toegesneld en wilden Prins Zonder-Vrees te lijf,.... het was al te laat: Het volk kwam te hulp; natuurlijk waren er nog wel eeni- gen, die partij kozen voor den tirannieken, maar wettigen Koning cn zoo dreigde er dus een, heel tumult te ontstaan. Maar weer nam Prins Zonder-Vrees het woord en sprak tot dc bewogen menigte: „Daarginds, hoog op dien heuvel, is de jonkvrouw opgesloten, die ik lief heb. Maar ik zal haar bevrijden, en haar vóór u brengen als Uw Koningin. Zult gij haar dan erkeiyien? Zij is zoo edel van hart, als go u maar wenschen kunt voor uw vorstin ne. En er zal weer vreugde en vrede onder u gaan heerschen, want dót beloof ik u, ik zal niet alleen uw Koning, maar ook uw vriend zijn." Toen de Prins deze gloeiende toespraak gehouden had, was er niet meer één onder zijn, volk, die niet ingenomen was met dat voorstel cn eenparig juichten ze hem toe, zoodat hij begreep, dat het ook naar hun wensch was en dadelijk toen zijn plan ging meedeelen aan zijn moeder. Maar die was cr lang niet vroolijk over gestemd, want zij wist, dat er ontzettende gevaren aan verbonden waren voor haar zoon. Jullie moet dan ook weten, dat de Prin ses in het kasteel bewaakt werd, door tal van slangen, krokodillen en andere mon sters, die daar beneden in, de kelders huis den; maar Prins Zonder-Vrees nam zijn vicol mee en toen hij daar een kalm, vredig wijsje op begon te spelen, trokken de beesten zich stilletjes terug in hun hoe ken en luisterden aandachtig naar de schoo- no muziek. Zoo bevrijdde hij zijn geliefde Prinses en steeds spelende op zijn viool trokken zij samen weg. Toen zij een paar uur later gezamenlijk op het balkon van zijn paleis verschenen, begroette de menigte hen beidon, uitgelaten; or kwam geen einde aan het gejuich eD de Koning, zijn stief vader werd zoo driftig, dat hij in z'jn woede over de leuning van het balkon viel en. zoo dus aan zijn einde kwam. Zijn vier zoons maakten zich nu ook uit de voeten, want ze voelden nu toch meer dar) ooit, dat: ze hier te vee<l waren in dit Rijk van hun- stiefbroer. Er had een schitterend huwelijksfeest; plaats van Prins Zonder-Vrees en zijn bruid, en nog lange, lange jaren regeerden ze, vredig en gelukkig over hun geliefd vader-, land, dat zijn koning en koningin ook ii>' eero wist te houden. In Rusland leefden eens een heel arme boer en zijn vrouw. Op zekeren dag kregen zij een kind, dat den afdruk van eeu goudstuk in de palm van zijn hand had. De boer en zijn vrouw waren dolblij toen zij dat zagen. „Dat beteekenb zeker, dat hij nooit zonder goudgeld zal zijn", zeiden zij en zij voed den hun baby heel zorgvuldig op, maar spoedig heer sekte er groot© droefheid in de boerenhut, want de kleine goudaanbrenger, zooals zij hem noemde, was verdwenen. Hij was klaarblijkelijk gestolen, toen hij buiten speelde, door iemand, die hem wilde bezit ten ter wille van het goudstuk in zijn hand. Gedurende twee maanden zochten zijn ouders de omstreken af en daar zij voelden, dat zij nooit meer gelukkig konden leven zonder hun kleinen goudaanbrenger, be sloten zij hun hut te veriaten cn overal naar hun kind te zoeken. Toen zij twee jaar hadden rondgereisd, kwamen zij aan een dicht bosch, waar zij door roovers werden gevangengenomen. Toen zij het hol der roovers bereikt had den, werden, zij in een helder verlicht© grooto kamer binnen gelaten die met de rots was uitgehouwen. Voor het vuur, dat tegen den zijmuur van het hol helder op vlamde, zat een kleine jongen rustig te spelen. De boerin keek langen tijd naar het kind en liep er toen met een gil op toe en begon hem te omhelzen en vurig te kussen. De roovers keken elkaar verbaasd aan, ook de boer stond verwonderd; hij kon niet begrijpen, wat zijn vrouw mankeerde co waarom zij zoo'n belang stelde in dat kind Iwan", riep zij uit, „kijk eens gauw, het is onze kleine goudaanbrenger. En dat was ook zoo, het was het lang verlorerj kind Gedurende een jaar werden de boer, zijn vrouw en hun kind, dat toen ongeveer twee' jaar oud was, gevangen gehouden in het roovershol en zij moesten hard werken. „Ik wil niet© te doen hebben met een Jodinnetje," riep Mélanie Rotteveld, „en als jullie haar toch mee laat spelen, dan ga ik onmiddellijk naar huis terug." „Hoe kan je zoo iets nu zeggen," viel de zachte Lina Doorn^ieim haar in de rede „hè, foei, wat liefdedoosEn medelijdend zag ze naar hot in diepen rouw gekleede meisje, dat bleek en treurig een eindje van bet groepje afstond. Ze was eerst gisteren hier gebracht door haar vader, en die scheen haar ook in de vacantie op school te willen laten. Dc warm voelende Lina had dadelijk sympathie op- re vat voor het arme tienjarige kostschool meisje, toen' ze zag, wat een zielsverdriet zo had, bij het afscheidncmen; ze herinner de zich nog, hoe bedroefd zij zelve geweest was, terwijl zij nog het uitzicht had thuis te mogen komen raet de \acantie. Toen was ze niet veel ouder geweest, dan Sara David nu: tien jaar dus; maai* nog stond haar dat oogenblik van scheiden duidelijk voor den geest. „Dus jij noemt dat liefdeloos?" vroeg Mélaniê weer op harden onvriendelijken toon. „Ik ben zeker, dat mijn ouders mij in het gelijk zullen stellen; en als Sara David dan niet van school gejaagd wordt, dan ben ik zeker, dat ilc er dadelijk afgenomen word." „Dat geloof ik niet," antwoordde Lina, met kalm© overtuiging; „mijn moeder zegt ten minste altijd, dat men niet onverdraag zaam ma£ zijn, jegens andersdenkenden." „Zoo; nou denk jij maar wat je wiltl" riep Melanie heftig; „je bent toch altijd even overspannen en sentimenteel; met jou valt toch geen verstandig woord te spreken. Maar nu vraag ik het aan de anderen: willen jullie nou dat jodenmeisje opnemen in je kring of niet? Je hebt maar te kiezen tusschen hóór en mij 1" „Neen, jij moet niet weggaan P' riepen zij iu koor; „we kunnen veel te prettig i samen spelen." Mélanie keek triomfeerend rond en zei: „Nu, volg mij dan maar; dan gaan wij aan den eenen kant en die twee in de andere helft, de tuin is groot genoeg!" En weg stormde ze, gevolgd door haar aanhangsters. Ze gingen aan het tennissen, maar Mélanie kon er nog niet goed haan gedachten bijhouden. en riep nog buiten zichzeJve van ergernis: „Lina Dcomheim wordt hoe langer hoe onuitstaanbaarder: en geen wonder ook ze j krijgt een verbeelding als zes; want altijd stelt mevrouw haar ons ten voorbeeld; alles j is altijd even goed aan haar en eerstdaags moet zij nog over ons surveilleeron, dat j zal je zien." „Jawel, maar zij is ook de oudste van ons I allemaal.' liep Emma Westerbeek; „ze is bijna vijftien jaar en ze is hier al het langst „En dat is waar," viel nu Martha Kers- ters io: „ze is altijd even aardig voor ons; allemaal; altijd is ze bereid te helpen,; altijd staat ze klaar, voor iedereen..." „Weet je nog niet iets moois van haar te( vertellen; dan wordt ze nog de volmaakt-, heid in persoon!" riep Mélanie hoe langer! boe boozer. „Ik kan het dan toch nog zooj aardig niet van haar vinden, dat zij er zich' zoo krachtig tegen heeft verzet, toen wij aüeinaal naar den speeltuin wilden gaan." „Nu ja, dat deed ze alleen omdat me vrouw het ons verboden had," viel Martha in. „Ja, overdreven is ze altijd," ijverde Mélanie; „en ik zou nu toch niet weten, wat daar eigenlijk tegen kan, zijn, want de speeltuin behoort toch aan ons allen, dat weet je toch óók wel." Ja, dat was zoo, de speeltuin was alge meen eigendom van alle kinderen der stad; maar juist, omdat de armen dóór nu vrij toegang hadden, terwijl ze overal elders uit, de parken en plantsoenen dikwijls verjaagd' werden, oordeelde mevrouw het beter, dien. speeltuin liever aan dót publiekje over te| laten; haar kostleerlingen hadden toch een' prnchtigen tuin bij de school zelve. „Nou, maai* laten we maar liever gaan tennissen, over die vervelende Lina worden' wc het toch niet eens." En weldra was het spel in vollen gang en hoorde men overal het luid gelach en ge roep der jonge, vroolijke meisjesstemmen Terwijl de anderen dus allen aan het ten nissen waren, was Lina vlak naast Sara komen zitten; ze sloeg liefkoozend den arm

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12