Ho. 15367.
LEISSCH DACtBLAD, Zaterdag1 26 Kaart. Tweede Blad.
Anno 1910.
Offieieele Kennisgeving.
Gemeenteraad van Leiden.
De aanstaande Pliiloktctes-opToering in
den Schouwburg tc Leiden op
Haart 1910.
Voorjaarsachouw.
Burgemeester en Wethouders van Leiden
Gezien artikel 17 der verordening van
den 6den Juli 1899 (Gemeenteblad No. 15),
laatstelijk gewijzigd bij de verordening van
den 3den Juni 1909 (Gem.blad No. 9).
Brengen ter kennis van belanghebbenden,
dat te beginnen met Maandag4 April
e.k. zullen geschouwd worden: alle wegen,
lanen, paden, straten, kaden, pleinen, hof
jes, stegen, sloppen of poorten en gangen,
benevens de daarin gelegen of daartoe be-
hoorende bruggen en andere kunstwerken,
voor zoover die bijzonder eigendom zijn en
met gedoogen van de rechthebbenden voor
het publiek verkeer openstaan;
en alle wateringen en slooten en de rio
len, ter vervanging daarvan gemaakt, be
nevens de daartoe behoorende sluizen, dui
kers, buizen, toegangskokers en dergelijke
werken, voor zoover die bijzonder eigendom
zijn.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
N. C. DE GIJSELAAR,
Burgemeester.
YAN HEYST, Secretaris.
Leiden, 15 Maart 1910.
Jacht en Vissclierij.
De Burgemeester van Leiden herinnert
aan hen, die zich voor het aanstaande sei
zoen 19101911 in het bezit wensohen te
zien van Jacht- en Vischakten, of
wel van een kosteloozo vergun
ning tot uitoefening der vis-
8 c h e r ij, dat de blanco-verzoekschriften,
ter bekoming daarvan gratis verkrijg
baar zijn ter Gemccnte-isecretarie, alwaar
zij, behoorlijk ingevuld en onderteekend,
vóór den lsten April a.s., moeten zijn te
rugbezorgd ten einde aan den Commisnris
der Koningin in deze provincie te worden
ingezonden.
Tevens wordt belanghebbenden herinnerd
dat blanco-verzoekschriften tot het bekomea
van buitengewone machtiging tot het ver
drijven van schadelijk gevogelte, door mid
del van pistoolschoten, het schieten van ko
nijnen en ander schadelijk gedierte, en het
vissehen als het water met ijs is bedekt,
mede gratie ter Gemeente-Secretarie ter in
vulling verkrijgbaar gesteld zijn.
De burgemeester voornoemd,
N. 0. DE GIJSELAAR.
Leiden, 17 Maart 1910.
Vervolg van de Vergadering van
Donderdagmiddag.
Punt 10: Verzoek van N. Brouwer om
eervol ontslag als directeur der Kweek
school voor onderwijzers en onderswijzo-
ressen (79).
Het verslag wordt op de meest eervolle
wijze verleend onder dankbetuiging voor
de veeljarige en uitstekende diensten aan
het onderwijs en de Gemeente bewenen.
(Applaus).
De punten 1122 gaan zonder discussie
onder den hamer door en worden conform
het praeadvies aangenomen of verworpen,
zooals reeds in ons blad van. Donderdag is
vermeld.
Punt 23. Verordening regelende de sa
menstelling en inrichting van de Plaatse
lijke Schoolcommissie te Leiden (40 en 78).
De heer S ij t s m a zou gaarne een woord
spreken ter verdediging van het door hem
te dezer zake gedaan voorstel.
Spr. meent dat, al moge de Schoolcom
missie en B. en Ws. er tegen rijn om de be
noeming van vrouwen in de Commissie ver
plicht te stellen, spr. toch vrij is om zijn
voorstel te handhaven.
Spr. begrijpt bet standplint van de
Schoolcommissie niet. Deze wil wèl vrou
wen in de commissie hebben, maar bet niet
verplicht stellen. Met zulke platonische
liefde kan spr. niet meegaan. (Gelach).
Spr. handhaaft daarom zijn idee. Er be
hooren vrouwen in die Commissie ook al om
den materialistischen geest, die in ons on
derwijs heerscht te doen plaats maken voor
een idealistische.
Nu zegt de Commissie: „We laten de
vraag hoeveel vrouwen er in behooren, on
beantwoord. Dat hangt van omstandighe
den af."
Spr. wenscht echter te lezen in de ver
ordening, dat er ten minste 4 vrouwen moe
ten zitting hebben.
Spr. doet een beroep op de mannen van
den Raad om zoo billijk te zijn tegenover
de dames als mogelijk is. Laat men het nu
toonen.
De heer v. d. Eist deelt mede, dat do
Commissie voor de huishoudelijke verorde
ning geen opmerking heeft te maken naar
aanleiding van dit voorstel.
De heer Carpentier Alting
merkt op, dat het beginsel, waaruit de uit
breiding van de Schoolcommissie voortkomt
juist was om dames te kunnen benoemen.
Maar waarom nu den Raad voor de toe
komst te binden. Veel beter is toch dit van
de omstandigheden te doen afhangen. En
bovendien de Schoolcommissie wil niet al
leen de dames hebben voor het handwerk-
onderwijs, maar ook voor allerlei ander
onderwijs waarvoor ook vrouwelijk advies
van waarde kan zijn.
Spr. hoopt dat de Raad de verordening
ongewijzigd zal aannemen.
De heer Vergouwen is er ook voor
in de Commissie dames te benoemen. Maar
spr. wil niet voorschrijven bet getal. Dat
moet de Commissie zelf weten. Het voor-
stel-Sijtema kan spr. dus niet goedkeuren.
De heer Zwiers zou het voorstel-
Sijtsma hebben gesteund maar na dc woor
den van den lieer Carpentier Alting is
spr. van mecning geworden, dat een bin
dend voorschrift in de verordening niet gc-
wenscht is. Het geval zou zich kunnen voor
doen, dat er geen 4 geschikte vrouwen te
vinden waren. Wat dan? Spr. is dus vóór
de ongewijzigde verordening.
De heer Roem merkt op, dat het hoofd
motief waarom de benoeming van dames
gevraagd wordt, is hun advies over bet
handwerk-onderwijs. Maar als spr. nagaat,
dat men in Den Haag ten aanzien van dit
onderwijs Leiden tot voorbeeld neemt, dan
schijnt het opnemen van dames niet zoo
urgent.
Dat de Schoolcommissie ze toch wil be
noemen, daar blijkt uit, dat deze verder
ziet, nóg verder dan de heer Sijtsma.
(Gelach.)
De heer S ij t s m a beantwoordt de spre
kers en erkent natuurlijk de goede bedoe
lingen van de Schoolcommissie, ofschoon
bij de laatete vacature weer geen vrouw
werd voorgedragen. De strooming echter in
die Commissie zou zich wel eens tegen de
emancipatie kunnen verzetten. En daar
om is het gewenschb een bindend voorschrift
in de verordening op te nemen. En 4 dames
zijn er toch wel te vinden. Spr. deelt de
vrees van den heer Zwiers niet en hand
haaft zijn voorstel, door in art. 1 te lezen
„minstens 4 vrouwen".
De heer P e r a geeft eenige verklaringen
omtrent de laatste benoeming van een lid
der Schoolcommissie nl. prof. Iiuenen. Hier
was een vacature, waarin moest voorzien
worden door iemand met speciale capaci
teiten, omdat dit lid in een speciale Com
missie zitting moest nemen.
Do heer Fokker heeft de dis
cussie met belangstelling gehoord. De voor
standers der vrouwenbeweging kunnen te
vreden zijn. Maar spr. is zoo bang, dat men
altijd wel 'n man zal vinden beter ge
schikt voor de benoeming dan eenige vtouw.
En om dat te voorkomen zou een bindend
voorschrift niet kwaad zijn. In tegenstel
ling met den heer Zwiers meent spr., dat
er wel degelijk 4 geschikte vrouwen zullen
te vinden zijn.
De heer Zwiers heeft niet bedoeld, dat
er geen geschikte vrouwen zouden zijn,
maar de vraag is of ze ook wel zich be
schikbaar kunnen stellen met bet oog op
hun buisgezin of anderszins.
En het gevaar zou dam zijn dat we juist
de meest geschikte vrouwen niet zouden
krijgen.
De discussie wordt gesloten.
Bij art. 1 dient de heer S ij ts m a zijn
amendement in, luidende om achter de woor
den: „De plaatselijke Schoolcommissie be
staat uit 16 leden" te lezen de woorden
„w aarvan minstens 4 vrou
wen z ij n'\
Het amendement komt in stemming en
wordt met 24 tegen 5 stommen verworpen.
Vóór stemden de hoerenDe Boer, Van der
Eist, Fokker, P. J. Mulder en Sijtsma.
Art. 1 en de volgende artikelen worden
daarop aangenomen.
Vervolgens wordt de gobeele verordening
2onder hoofdelijke stemming aangenomen.
Thans komt in behandeling de motie van
orde van den heer Fockema Andrea e naar
aanleiding van het antwoord van B. en Ws.
op de door hem in den Raad gedane vraag
omtrent de voordrachten voor onderwij
zers. i
De motie luidt aldus:
De Raad,
gezien de inlichtingen door B. en Ws. ge
geven naar aanleiding van de vraag in den
Raad gedaan omtrent do voordrachten voor
onderwijzers
instemmende met de daarin uiteengezette
beginselen
vertrouwende op het beleid van B. en Ws.
bij het opmaken dezer voordrachten;
gaat over tot de orde van den dag.
De heer Fockema Andreae
wenscht een kort woord van toelichting te
spreken.
Spr. dankt B. en Ws. voor bun antwoord
in deze zaak. Het is nooit spr.'s bedoeling
geweest B. en Ws. te binden, maar alleen
om te weten hoe deze over de bewuste
kwestie denken. Na het thans verkregen,
antwoord zal spr. met vertrouwen de voor
dracht van onderwijzers aan hen overlaten.
Spr.'s standpunt is dit, dat voor onder
wijzer menschen, van allerlei richting en
kleur gesohikt zijn, mits ze zich in en bui
ten de school onthouden van die uitingen
eq gedragingen die in verband met hun
positie niet gewensoht zijn.
De heer Pera wenscht de vraag to be
spreken of godsdienstige neutraliteit ook
staatkundige neutraliteit in zich sluit. Spr.
meent van niet en begeeft zich daartoe in
historische beschouwingen. Sedert 1813
wordt de leuze „Oranje en Nederland" éón-
stemmig gehoord. En dat n.u Rijks
ambtenaren gaan meewerken om die stem
ming te verbreken, noht spr. verkeerd.
Onaangenaam is spr. echter getroffen door
de opmerking in het praeadvies dat B. en
Ws. een inquisitoriaal onderzoek
niet noodig achten. Is zuik een onderzoek
naar de politieke overtuiging nu inquisi
toriaal?
Spr. toont uitvoerig aan dat dit niet het
geval is. Dit onderzoek moet plaats heb
ben, anders wordt onze nationale veer
kracht aan ontbinding prijs gegeven.
Spr. gaat ook na do opmerking in bet
praeadvies dat de voordracht van onder
wijzers een zaak is van B. en, Ws. en niet
van den Raad. Spr. meent echter dat het
de plicht van den Raad is om te zorgen
voor de belangen van. de kinderen en het
onderwijs. Hoewel spr. gaarne vertrouwen
stelt in B. en Ws., zal spr. toch tegen de
motic-Fockema Andreae stemmen.
De heer Fokker is het geheel eens
met het praeadvies. Spr. meent echter, dat
de vrees van B. en Ws. dat er aanstoot zal
worden gegeven door ostentatief optreden
in verkeerden geest buiten de school, onge
grond is. Wanneer treedt men ostentatief
op in anti-monarchalea geest? Spr. stelt
het geval dat iemand alleen monarchaal
zou zijn, zoolang het Oranjehuis aan het
bestuur is. Maar daarna bijv. niet meer, en
een Republiek beter zou achten, dan een
of ander Duitsch vorst.
Spr. gaat overigens met het praeadvies
gaarne moe en ook met het onwensohelijke
van inquisitoriaal onderzoek to dezer zake.
De heer S ij t s m a klaagt over de vage
formuleering van de vraag van den heer
Andreae. En ook het antwoord van B. en
Ws. is vaag.
Maar één ding doet spr. genoegen dat
B. en Ws. geen inquisitoriaal onderzoek
willen.
Toch is er nog iets in het praeadvies dat
spr. zou willen aanroeren. Spr. is 14 daar
bij het onderwijs geweest en heeft de ver
gadering van den Bond van Onderwijzers,
waarin de heer Ossendorp sprak, bijge
woond. Spr. gaat de bedoeling der neutra-
liteits-motie na Die was niet gericht tegen
den bestaanden Regeeringsvorm. De zaak
werd paedogogisch besproken. We moeten
deze zaak evenzoo bespreken als bijv. de
vraag of do onderwijzers academisch ge
vormd moeten zijn of niet.
Spr. meent dan ook, dat als niet een
geestelijke wildebras als de heer Meer
kerk, er tegen opgekomen was, dat dan
nooit zulk een, storm zou zijn opgestoken.
Spr. oonstateert dat er niets oneerbie-
nigs op die vergadering is gesproken tegen
het Vorstelijk Huis en tegen de wetten
Maar gesteld het ware zoo. Dan is het toeh
tijd genoeg om op te treden wanneer wer
kelijk een onderwijzer de perken te buiten
gaat. Maar eerder niet. En bovendien als
de onderwijzers zoo worden, ligt dit niet
zoozeer aan hen, dan wel aan de oplei
ding, die verkeerd is. Wil men verandering,
dan moet men van het begin af beginnen
Of men moet de onderwijzers recruteeren
niet uit den kleineren stand maar uit een
anderen. Tegen de democratische strooming
onder do onderwijzers is dit het eenige
middel.
Spr. meent dat de heele zaak opgeblazen
is. De onderwijzers doen hun plicht. Waar
om nu een onderzoek, dat hen óf tot huiche
laars óf tot slachtoffers maakt?
Spr. gaat wél met de motie mee, mits de
3de alinea luidende: „Instemmende met do
daarin uiteengezette beginselen" er worde
uitgelicht.
De heer Vergouwen is ook tegen de
motie om dezelfde reden nL die 3de alinea.
Spr. meent dat deze zaak van zeer groot
gewicht is. De vraag hoe art. 35 der Wet op
het Lager Onderwijs moet worden uitge
legd, is nog steeds onbeantwoord. Toch
moeten we ons houden aan de wet.
Spr. constateert dat het openbaar onder
wijs langzamerhand min of meer zijn
godsdienstig karakter verloren heeft, [n
spr.'s tijd was dit nog anders. Do geschie
denis-boeken van tegenwoordig staan op
het beginsel van Darwin en de evolutie.
In die lijn, die materialistische lijn ligt
ook de politieke neutraliteit. Spr. erkent
overigen^ dat de onderwijzers niet zoover
zuiden gaan om do kinderen tegen het
Vorstenhuis op te zetten.
Maar het ligt in de lijn. En, nu is gezegd
dat negen tiende van de onderwijzers den
ken zooals de mannen van den Bond.
Wanneer nu een republikein zioh op do
school als een gced onderwijzer gedraagt,
is er geen bezwaar. Maar gaat hij buiben
do school zijn beginselen verkondigen, kan
men hem dan nog wed als onderwijzer be
houden? Spr. meent van wèl, anders zou hij
daarin zien een aanranding van de per
soonlijke vrijheid.
Het begrip „Christelijke en maatschap
pelijke deugden" is zoo vaag en onbepaald
dat ieder daarin iets anders leest. Spr. zou
daarom liever zien dat B. en Ws. naar om
standigheden handelen en daarom do alinea
3 laten vervallen; anders geven we interpre
tatie op een bepaald punt van de wet zoo-
aJs B. en Ws. meenen dat die geïnterpre
teerd moet worden.
Er is nog een andere kwestie. De school
opziener spreekt ook mee. Het hoofd der
school geeft advies. Ook daarmee moet
rekening worden gehouden en daarom kun
nen we hier niet een beginsel stellen.
Spr. meent dat de motie daarom van nol
en ge ener waarde is. Men kan den goe«t
niet keeren. Gaarne wil epr. echter ver
trouwen stellen is en Ws.
lir moet worden gewaakt tegen excessen
maar meer kunnen B. en Ws. niet doen.
De heer Aalborse vereenigt zioh vol
komen met het standpunt van don heer
Vergouwen. Spr. is wel wat verbaasd door
de motio van den heer Fockema Andreae
en had verwacht dat deze niet door het
antwoord van B. en Ws. zou voldaan zijn.
Een Inquisitoriaal onderzoek heeft do heer
Fockema Andreae niet gevraagd. Boven
dien, een inquisitoriaal onderzoek is een
tautologie; het be teekent: een onderzoe
kend onderzoek. Waarom toch dat woord
„inquisitie" er weer bijgehaald?
De vraag waarom het hier gaat, is niet
een politieke maar een paedagogische, nL
of mon aan kinderen al of niet godsdien
stige en staatkundige dogma's zal onderwij
zen. Do consequentie van hot neutraal on
derwijs voert onafwijsbaar tot de thans
door den Bond gevolgde gedragslijn. Do
onderwijzers hebben de logica aan bun
zijde. Dcch een school toegankelijk voor
iedoroon waar alle ouders mee kunnen in
stemmen, en waar zij met gerustheid hun
kinderen heen zullen stuien, is een illusie.
Spr. is van een ander gevoelen en meent
dat het juist goed is, den kinderen reeds
vroegtijdig godsdienstige en nationale et
staatkundige beginselen in tc prenten.
En juist door di* consequentie van de
openbare school komen nu de warme voor
standers er van tot inkeer, en daaruit blijkt
dat de opvatting van de voorstanders van
hot bijzonder onderwijs ten aanzien van de
neutrale school eigenlijk juist is.
Nu hoopt spr. één ding, dat men n.l. ook
zal gaan waardeoren do houding van spr.
en de zijnen toen /ndertijd besloten werd
op de school niet meer van God en Gods
dienst to spreken.
Spr. acht in tcgen^.cJling met den heer
Sijtsma de vraag van den heer Andreae
zeer duidelijk. Er is goed pa/xlagogisoh in-
zioht noodig. Maar ju'sb daarom bracht hot
antwoord B. en Ws. in een moeilijk parket,
en hebben zij het ontween. Do heer An-
droae heeft dus eigenlijk geen antwo0rd go-
kregen, heeft dit ook niet verlangd.
Spr. wil gaarne rijn vertrouwen in bet
beleid van B. en Ws. uiten, maar wenscht
ook de derde alinea der motie te doen ver
vallen. Uit de discussion blijkt bovonditn dat
dc 3de alinea tot een onzuivere stemming
zou leiden.
De heer Fockema Androao zal
kort zijn. Er is gezegd dat al wat er op do
bewuste oDdorwijzers-vergadering is gozegd,
louter theorio is. Spr. wil niet ontkennen
dat het tot n*.»g toe goed gaat; maar wat
theorio is moet theorie blijven. Spr. heeft
zijn vraag wat vaag gesteld om B. en Ws.
te helpen, had zelfs niet eens oen antwoord
verwacht. Dat do vrijheid van gedaohte aan
gerand zou worden, ziet spr. niet in.
Maar wanneer een onderwijzor van een
riohting die niet gowenscht is, liet noodig
oordeelt om tegenover de kinderen en el
ders daarvan op ostentatieve wijze tc doen
blijken bijv. door bij het Wilhelmus rijn
hood op to houden, dan blijkt dat deze geen
voldoendJen rem in zioh heeft en daarom op
de openbare school niet thuis behoort.
Spr. gaat geheel met hot standpunt van
B. en Ws. mee, dat hem alleszins juist
voorkomt. Wanneer echter do hoer Aalberse
zegt: „ziet ge nu wel, nu krijgen wij, voor
standers van bijzonder onderwijs gelijk",
dan moet epr. daar dit op antwoorden dat
we alleen op hot punt van godsdienst een
neutralen staat hebben maar nog niet op
staatkundig gebied. Daarom gaat een vor->
gel ijking hier niet op.
Spr. wenscht te erKcnncn dat hij wel
degelijk het antwoord van en Ws. oen
antwoord op rijn vraag acht en daarmee ge
heel instemt. Daarom zou hij niet graag
de gewraakte 3de alinea uit zijn motie wil
len liohten.
De heer Pora heeft mot belangstelling
c-^ooooooocoo
Oudgrieksche tooneelstukken worden in
de ons omringende landen niet zeiden op
gevoerd, hetzij in min of meer vrije na
volging. zooals bijvoorbeeld laatstelijk in
Frankrijk Rivollet de Alcestis van Euripi
des, een andere dichter den Herakles van
denzelfden tragicus, Donnay dc Lysistrata
van Aristophanes heeft omgewerkt, hetzij
in getrouwe vertaling; soms ook wel in
het oorspronkelijk. Kan het laatste uit den
aard der zaak slechts in kleinen kring
waardeering vinden, vertaald of vrij be
werkt wekken die oude kunstwerken ge
regeld bij velen belangstelling, en blijken
telkens weer een merkwaardige levens
kracht te bezitten.
Ook ten onzent is men meer cn meer
gaan beseffen wat schatten in die oude
drama's ter beschikking liggen van
schouwburgbesturen en schouwburgbe
zoekers; hoeveel daarin is dat voor
alle beschaafden niet maar al
leen voor het onderwijs of voor vakge
leerden 1 nog steeds waarde heeft. Men
heeft herhaaldelijk ervaren dat die stuk
ken, na drie en twintig eeuwen voor het
voetlicht gebracht, nog even versch en
aantrekkelijk blijken, ook voor hef groote
publiek, als toen zij werden gedicht. Meer
dan eens hebben studenten en gymna
siasten welgeslaagde opvoeiingen gegeven,
waaraan zij niet alleen te danken hadden
dat oen van de meesterwerken der oud
heid voor hen zelf waarlijk was gaan leven
en hun was geworden tot geestelijk eigen
dom, maar waardoor zij ook een talrijke
schaar van toeschouwers wisten te boeien;
va onze beroepsacteurs, onze declama
tors hebben vaak volle zalen getrokken en
luide toejuichingen behaald door hun uit
beelding van een Oedipus of een Antigone.
Thans hebben de leerlingen van het
Utrechtsche stedelijk Gymnasium den Phi-
loktetes van Sophokles ingestudeerd, cn
zullen dat stuk het eerst in den
Schouwburg te Leiden ten tooneele bren
gen ter gelegenheid van het aanstaande
Philologen-congres hier ter stede. Zeker
zijn er velen hier en elders, die zich met
ingenomenheid herinneren de voortreffe
lijke opvoering van den Oedipus door
Utrechtsche studenten ongeveer twintig
jaar geleden; degeen die toen de hoofdrol
op uitnemende wijze vervulde, de heer Van
Noorle Jansen, is thans leeraar aan het
genoemde Gymnasium, en heeft de jon
geren voortgeholpen met zijn talent en zijn
ervaring, onder medewerking van zijn col
lega, den bekenden musicus Nolthenius.
Men mag dus een zorgvuldig voorbereide
en goed geleide opvoering verwachten van
het stuk, dat eenige maanden geleden ook
door de Gentsche studenten met groot sue-
ces is ten tooneele gebracht.
De Philoktetes is het schitterend slot
van een welbesteed dichterleven. Hoog
bejaard behaalde Sophokles bij den jaar-
lijkschen openbaren dichterwedstrijd te
Athene den eersten prijs met dit stuk. dat
het einde van een belangrijk ontwikkelings
tijdperk der dramatische kunst aangeeft»
„Karakterteekening I" dat werd in zijn da
gen, als in de onze, meer en meer de eisch
der snel en rijk zich ontwikkelende letter
kunde te Atheneniet gebeurtenissen voor
al, verwikkelingen, lotgevallen, niet het
spel van onverklaarde, schijnbaar toeval
lige feiten en feitjes van den dag, als
buiten de menschen om tot stand gekomen
door toedoen van hef fatum of den wil
der goden: neen, de persoonlijkheid der
menschen zelve wilde men leeren kennen,
hun inwendig leven, hun zïelestrijd, het
samenbotsen van hun overtuigingen en
liun hartstochten, het „waarom?" en het
„hoe?" veeleer dan het „wat?"
Een langen weg heeft het Grieksche
Drama in weinig meer dan een halve eeuw
doorloopen, een weg dien men als het ware
kan afmeten door een der oudere werken
van Aeschylus met het laatste gedicht van
Sophokles, zijn Philoktetes, te vergelijken.
Zijn stof heeft Sophokles ook ditmaal, ge
lijk het gebruik medebracht, ontleend aan
de oude, gewijde sagen, maar hij heeft van
de gegevens der overlevering een spaar
zaam gebruik gemaakt, alleen het onmis
bare er uit overgenomen. Het karakter
daarentegen der beide hoofdpersonen,
Neoptolemos en Philoktetes zelf, is haarfijn
ontleed, en vooral voor het samentreffen
dier beiden vraagt de dichter de aandacht.
Hetgeen er gebeurt is uiterst eenvoudig,
maar hef spei der aandoeningen en harts
tochten is met liefdevol meesterschap ge-
teekend.
Karakterteekening en werkelijkheid I
Geen typen, uit de oude sagen onveran
derd overgenomen, maar levende personen
van gelijke bewegingen als wij. Wie slechts
vage voorstellingen mocht hebben van *het
Grieksche Drama en zich dat, gelijk liet
vroeger althans vaak is voorgesteld, in
boeien van conventie geslagen denkt en
aan allerlei wetten gehoorzamend, die het
niet durft of niet wil overtreden, moet wel
verbaasd staan over het modernisme van
een Sophokles, die er niet tegen op heeft
gezien om bijvoorbeeld in een zijner oudste
stukken den held Aias zelfmoord te laten
plegen op het tooneel, en in zijn laatste?
meesterstuk den ongelukkigen Philoktetes
ten prooi toont aan een aanval van dei
verschrikkelijkste lichaamspijn. Bloed én
noodkreten van een voor onze oogen ge
folterde: hoever zijn we van de zooge
naamde klassieke rust en zelfbeheer-
schingl
De korte inhoud van het stuk is öezds
Toen de vloot' der Grieken op weg naar
Troje hef eiland Chryse aandeed, werd
een der aanvoerders, Philoktetes, daar
door een vergiftige slang gebeten; zijn
tochtgenooten lieten hem toen, als onge
neeslijk, op het onbewoonde eiland Lem-
nos achter. Jarenlang heeft hij daar in een
grot aan de zeekust een jammerlijk be
staan geleid, voortdurend gemarteld door
dc wond in zijn been. Inmiddels is de krijg
voor Troje onbeslist gebleven, Achilleus
en Aias en vele andere helden zijn ge
sneuveld, en thans is voorspeld dat de
Grieken de stad niet zullen nemen tenzij
aangevoerd door Neoptolemos, den
jeugdigen zoon van Achilleus, en door
Philoktetes, die den heiligen boog van He
rakles in zijn bezit heeft. Men besluit dus
den balling terug te roepen; de nieuwe
leider Neoptolemos en Odysseus, de be
leidvolle held, komen hem van Lemnos af
halen^ Maar het was juist Odysseus, op
wiens raad Philoktetes eertijds in de een
zaamheid werd achtergelaten, en zich aan
den banneling vertoonen zou dus voor
dezen gelijk staan met te worden door
schoten, en óók spreekt het wel vanzelf dat
de gewonde held niet zal rijn te bewegen
om ter wille van zijn vroegere bondge-
nooten nu nog naar Troje te gaan. Zijn
boog en pijlen moeten hem dus door list
worden afhandig gemaakt, en dan moet hij
weerloos naar Troje worden gevoerd.
Neoptolemos, die jegens hem geen schuld
heeft, moet daarom trachten zijn vertrou
wen te winnen en zijn wapenen te ver
meesteren. Dezen jeugdigen, eerlijken en
openhartigen held weet Odysseus te over
reden om, ter wille van het schoone doel,
den balling te misleiden. Maar als het
bedrog is gelukt, dan zegeviert de betere
natuur van den jongeling over de hem
opgedrongen levenswijsheid van den lis-
tigen Odysseus, en vrijwillig geeft hij den
heiligen boog aan Philoktetes terug. Zijn
hoop dezen over te halen nu vrijwillig naar
Troje mede te gAan Llijkf echter ijdeL;
straks, toen Philoktetes hem had licfgc-
kregen en hem zijn volle vertrouwen had
geschonken, zou hem dat allicht zijn ge
lukt nü is de balling wantrouwend ge
worden en nog meer dan tc voren verbit
terd op Odysseus en dc overige Grieken*
Zoo is dan het listige plan van Odysseus
niet geslaagd; Philoktetes zal niet naar
Troje gaan? dc stad niet worden geno
men? Ja tochl Herakles zelf, die na den
dood van zijn aardschc lichaam in het
verblijf der goden is opgenomen, ver
schijnt aan zijn voormaligcn krijgsmakker
en zegt hem dat Hij gaan moet. Ilot is de
wil der goden: ginds wacht Philoktetes
genezing van zijn vrccselijke wond, den
verrader Paris zal hij een der heilige pijlen
door het hart drijven, Troje za! nog dezen,
zomer vallen. Aan die roepstem geeft Phi
loktetes gewillig gehoor en door zijn jeug
digen vriend ondersteund begeeft hij zich*
scheepwaarts.
Aan de acteurs, vooral aan den ver
tolker van de hoofdrol, stelt het stuk
zware eischen, cischen waaraan men zeker,
tegenover jeugdige beoefenaars der too-:
neelspeelkunst niet al te streng zal willen
vasthouden. Wat deze in ervaring nood
zakelijkerwijze te lcort moeten schieten, zal
trouwens allicht worden goedgemaakt door
hun liefde voor de goede zaak en hui*
vertrouwdheid met de oude wereld, waar
mede zij zoo lang op het Gymnasium heb'-i
ben kennis gemaakt. Zoo zij hun dan veel
belangstelling cn alle mogelijke succes toc-i
ge wenscht bij hun schoone en cervolld
poging. Ook niet-lcden van het Congres
zullen van de opvoering kunnen genio»
ten, daar op alle rangen plaatsen voor hetj
publiek zijn beschikbaar gehouden.
De vertaling van Van Leeuwen is dezeij
dagen in tweede uitgave bij A. W. Sijt-c
hoff's Uitgeversmaatschappij verschenen*