^Oa 1534V LE1DSCH DAGBLAD, Woensdag* 2 Maart. Tweede Blad. Anno 1910, Uit de Rechtzaal. FEUILLETON. Het Huwelijk vau den Prins. De internontiatuur bij het Neder* limdgcite Hof. Volgens de „Univers" schrijft „De Tijd" onderstelt men in gezaghebbende kringen, dat de H. Stoel van de tegenwoor dige omstandigheden zal gebruikmaken, om de diplomatieke betrekkingen met Neder land te reguLariseeren. Hiervan zou de be noeming van een Internuntius te 's-Graven- bage het gevolg moeten zijn. Zooals men weet, is sedert 1899, toen mgr. Tarnassi we gens het niet-uitnoodigen van den H. Stoel tot de eerste Vredesconferentie, door Paus Deo XIII werd teruggeroepen, de post van Internuntius bij het Nederlandscho Hof on vervuld gebleven. Do H. Stoel werd van toen af te 's-Gravenhago alleen nog door den chargé d'affaires, mgr. Giovannini, vertegenwoordigd. „De Tijd" schrijft in het nummer van gisteravond het volgende: Reeds werd door ons zijdelings to ken nen gegeven, dat de offieieele reden van het vertrek van den pauselijken zaakgelas tigde, mgr. Giovannini, uit 's-Gravenhage, niet als de eenige en waarschijnlijk ook niet als de hoofdreden van diens terug roeping moest beschouwd worden. „Gaarne hadden wij het bij deze voorzich tige aanduiding gelaten. Nu echter niet slechts „Het Volk" een uitvoerig (ten dee-le Onjuist) verhaal leverde van de omstandig heden, welke tot het vertrek van den pau selijken diplomaat geleid hebben, maar bo vendien een niet minder uitvoerig verhaal van de „Arnhemsche CJt." door overneming in de ,,N. Rott. Ct." aan de zaak algemee- tie bekendheid heeft geschonken; nu deze ook, afgescheiden van de mededeelingen der pers, in roomsche, zoowel als in on- roomsohe kringen der Residentie openlijk wordt besproken en de houding onzer Re geering, bepaaldelijk van den Minister van Buiten! Zaken, aan velerlei beoordeeling is bloot gesteld, achten wij het plicht, onze lezers niet van het geval onkundig te laten. „De toedracht der zaak, die, gelijk het in dergelijke gevallen steeds gaat, sterk is op geblazen, schijnt de volgende: „Zooads geheel Den Haag weet, was Mgr. Giovannini, wiens diplomatieke positie me debrengt, dab hij tot „de uitgaande we reld" behoort, lid (bestuurslid zelfs), van een aristocratische G o 1 f-club, die haar sportterreinen heeft in de duinen, achter het Oranje-hotel te Scheveningen. Ook in aristocratische clubs komt wel eens ruzie voor; zóó was ook het geval in de bedoel de G o 1 f-club, een, ruzie nog wel onder de dames-leden voornamelijk. Mgr. Giovannini liet zioh verleiden, om partij te kiozeiv Dat bij een dergelijke ruzie kwaad wordt gesproken, behoeft wel niet gezegd. Mgr. Giovannini schijnt ten opzichte van het kwaad, hetwelk van twee vrouwelijke tegenstanders verhaald werd, te lichtge- loovig te zijn geweest. Hij schreef, naar aanleiding van hetgeen hem ter oore was Sekomen, aan de ouders van een der jonge ames met het doel, langs dien weg een vrijwillig terugtreden als leden der club te bewerken. Het kwam echter anders. De vader, welke den brief ontvangen had, een hooggeplaatst ambtenaar, begaf zioh daarmede niet weinig vertoornd, naar den Minister van Buitenl. Zaken, welke echter zeer wijselijk te verstaan gaf, dat hij zich met dit in zich zelf vrij onbedui dend zaakje, waarbij geen enkel landsbe lang betrokken was, niet wenschte in te laten. De vader in nóg boozer stemming af. Een woedende brief van zijne hand aan den pauselijken zaakgelastigde volgde. Diep gekrenkt besloot nu ook deze van tdjn kant de tusschenkomst van den Minis ter van Buitenl. Zaken, als natuurlijken beschermer van de door buitenlandsche sou- aereinen bij ons Hof geaccrediteerde verte genwoordigers in te roepen. De zaak had intusschen reeds zooveel ruchtbaarheid ver kregen en zooveel stof doen op warrelen, 'dat zij in, allerhoogste kringen en zelfs in den Ministerraad niet onbesproken was ge bleven. De Minister van Buitenl. Zaken was dus op het bezoek van den pauselijken zaakgelastigde voorbereid, toen deze zijn klacht kwam indienen en hem bescherming „Jhr. Van Swinderen bleef zich echter op het standpunt stellen, dat hij met de zaak niet te maken had en niet te maken wilde hebben. Mgr. Giovannini toonde zich met deze houding van den Min. van Bui tenl Zaken en diens collega's allerminst tevreden. De besprekingen namen een meer en meer scherp karakter aan, tot ten slotte de Minister den pauselijken vertegenwoor diger den raad gaf, om wegens g e- zondhei d s r edenen een langdu rig verlof aan te vragen een raad, welke in de diplomatieke wereld een zeer be paalde beteekenis heeft. „Zóó was de toedracht der zaak, volgens het verhaal van de „Arah. Ct" waarmede in hoofdzaak de particuliere mededeelin gen, welke wij aldus vervolgt „De Tijd" ontvingen en de in do residentie alge meen verbreide geruchten in overeenstem ming zijn. .,Hoe betreurenswaardig ook, toch dunkt ons de gehcele zaak in werkelijkheid van. geringe beteekenis. Mgr. Giovannini schijnt het slachtoffer van een vrouwen p e r k a ra in de voorname wereld; zelf echter is hij daarbij van onvoorzichtigheid waarschijn lijk niet geheel vrij te pleiten. „Veel wordt dezer dagen ook gesproken over de wereldsche levenswijze van den pauselijken zaakgelastigde en over het ge vaar der wereldsche gezelschapskringen, waarin hij gewoon was zich te bewegen. Wij wensehen daaromtrent alleen op te merken, dat zij, welke daarover een hoog woord voeren, dikwijls voorbijzien do hoogst moeilijke positie, waarin een diplo maat, die tevens priester is, zich vooral 'n onzen tijd geplaatst vindt. Van zóó buiten gewoon belang daarom is het te achten, dat de Pauselijke Stoel bij de keuze van diplomatieke vertegenwoordigers steeds mannen wote te vinden, die, in welke om geving geplaatst ook, door hun persoon lijk optreden het prestige van het door hen vertegenwoordigde hooge en eerbied waardige gezag weten te handhaven." Hetgeen de schrijver van de Brieven, uit de Hofstad in de „Arnh. Ct." gemeld heeft, vult „Het Vad." aan met de volgende bij zonderheden „De geheel uit de lucht gegrepen be schuldigingen, die mgr. Giovaiyiini tegen de beide dames meisjes van omstreeks 20 jaar, en uit de beste Haagsehe kringen had ingebracht, waren van den ergerlijk- sten aard; doch daarover aangevallen trok de beschuldiger deze onmiddellijk in, en verklaarde zich bereid, excuses aan te bie den, hetgeen hij dan ook inderdaad gedaan heeft. Hij voerde evenwel te zijner verontschul diging aan, door anderen misleid tc zijn. Daarop gedwongen met zijn zegslieden voor den dag te komen, bleken dit een paar nietswaardige individuen te zijn, menschen wier getuigenis waarschijnlijk voor geld te koop is. „De vader van de een der zoo diep be- leedigde dames vopd in deze omstandighe den excuses zonder meer niet voldoende. Hij wendde zich tot den minister van bui tenl. zaken, die echter wegens het particu lier karakter van, het voorgevallene geen aanleiding vond om in te grijpen, maar mgr. Giovannini toch in zeer afkeurende bewoordingen over zijn optreden onder hield. De verontwaardigde vader had zich intusschen de moeiten en kosten van een reis naar Rome getroost, is bij Z. H. den Paus in particuliere audiëntie ontvangen, en heeft zich daar over mgr. Giovannini beklaagd. Diens terugroeping is daarop ge volgd." Naar aanleiding van bovenstaande cor respondenties ontving de „N. R. Ct." het volgende schrijven van den heer Giovan- pini: Mijnheer de Directeur, Geleid door het doel de waarheid vast tc stellen en voorgoed een einde te maken aan de phantastische geruchten, die te mijnen koste hebben geloopen, verzoek ik u be leefdelijk het bericht wel te willen rectifi- ceeren, dat in uw blad voorkwam: lo.) Het is geheel en al onwaar, dat ik naar Rome zou zijn teruggeroepen. 2o.) Het is niet minder onwaar, dat de minister van Buitenlandsche Zaken stap pen gedaan heeft om mij een voorwendsel te doen zoeken, ten einde Nederland te verlaten. 3o.) Het is waar, dat ik sinds lang ge vraagd heb te mogen vertrekken wegens mijn slechte gezondheid: men heeft mij slechts een verlof toegestaan. 4o.) Wat het incident in, de „golf-club" aangaat, zoo kent iedereen voldoende mijn onafhankelijken aard om te weten, dat ik mij niet heb laten leiden door wie ook. In die zaak is geen sprake van „coterie" of van „invloeden". Iemand, behoorende tot het personeel van het Clubhuis, had zekero compromit- teerende gezegden geuit over twee leden van de Club, weshalve ik, als commissaris, het mijn plicht achtte daarvan aan het be stuur kennis t» geven. Nadat later deze gpzegden waren ingetrokken door een der- genen, die ze geuit hadden, heb ik ze na tuurlijk zelf ook ingetrokken bij brieven, die ik tot de leden in kwestie heb gericht. Dit is de waarheid, het overige is louter phantasie. Aanvaard, Mijnheer de Directeur, met mijn dank de verzekering van mijn volko men hoogachting. (w. g.) R. Giovannini. Zaakgelastigde van den Heiligen Stoel. „De Nieuwe Courant" laat hierop volgen: „Bij al deze stellige verklaringen blijft niettemin „geheel en al waar", dat de positie van den heer Giovannini in diplo matieke en aanzienlijke kringen van de Residentie door „het incident in de Golf club" en wat daarmede samenhangt, vol komen onmogelijk is gewordendat het hem toegestane verlof „wegens gezond heidsredenen'' op geen geschikter tijdstip had kunnen worden verleend dan op dit ocgenblik en dat men dezen pauselijken zaakgelastigde hier niet zal zien terug- kecren. „De heer Giovannini is, na een schande lijke beschuldiging tegenover twee dames leden van zijn „Golf-club" te hebben ver breid en die vervolgens bij een in do nede rigste bewoordingen vervat schrijven aan de door hem belasterden te hebben terug getrokken, in gebreke gebleven op somma- tio de namen te noemen van ben aan wier mededeelingen hij zeide te lichtvaardig ge loof te hebben geslagen. In de club in het Voorhout, welke hij placht te bezoeken, is hem do toegang voor het vervolg vrijwel onmogelijk gemaakt. Men stelle zich trou wens voor een priester-diplomaat, die, van „iemapd, behoorende tot het (onderge schikte) personeel van het (Golf-)clubhuis zekero compromitteerende gezegden over twee leden der Club" vernomen hebbende, zijn „olicht" als club-commissaris meent te vervullen niet door te zorgen dat die „iemand van het personeel" onmiddellijk wordt weggejaagd, maar door mot diens ongecontroleerde praatjes den goeden naam van een jaar jonge meisjes op afschuwe lijke wijze in opspraak te brengen. 1" fiüej. Van der Vlies cn mr. De Jong;. Mej. Van der Vlies (Enka) de Christe lijke Demoorate, verdedigt zich tegen de beschuldiging dat zij ipzake het Tweede Kamerlid mr. A de Jong, wiens meening over dr. Kuyper zij openbaar maakte, als verklikster zou gehandeld hebben. Zij schrijft o. a.„Ik hoor in gezelschap dingen, zóó verbazingwekkend, zóó grof, dat het gansche gezelschap perplex' zit. Dingen die een zeer eigenaardig licht wer pen op de waarheid en de waardigheid van „christelijk" partij beleid. Dingen^ die den bedrijvers het recht ontnemen, in naam van den God der waarheid op te treden, gelijk zij gewoon zijn te doen. Tegen mijn persoonlijk voordeel in, maar alleen door diepe verontwaardiging gedre ven, heb ik daarna gemeend, die dingen te moeten publiceeren. Wat het zwaarste is. moet het zwaarste wegen. Voor ieder kunnen zich omstandig heden voordoen, waaronder hij publicatie van een gesprek in besloten kring ge- wenscht, ja, noodzakelijk acht. Voor mij waren die omstandigheden hier aanwezig. Ook om de waarheid in het gevnl-Kuyper, dus in het belang eener hoog noodige enquêt-e, publiceerde ik mr. A. de Jongs eigenlijke meening, die van zijn „politieke" tamelijk afweek. Maar daarom niet in de eerste plaats. De zich telkens naar buiten openbarende corruptie van het christelijk politiek leven dat is de ernstige zaak, waarom het gaat. En daarom kan zelfs geen „Nederlander'' met zijn komische of kwaadwillige herinne ring aan gehuurde Romeinscho spionnen mij overtuigen dat ik verkeerd gehandeld heb." Het „Hbld." vroeg haar nog inlichting naar aanleiding van een aanmerking van zekere J. v. E., die o. a. schreef: „Ik kan mij niet goed voorstellen, dat u aan de verklaring van genoemdo juffrouw eenige waarde kunt hechten. Haar gedrag in deze boezemt toch zeker geen vertrou wen in. Zondagsavonds zitten daar ten huizo van mr. De Jong verschillende per sonen in vriendschappelijken geest bijeen. Het is een zeer intiem gezelschap, wat daaruit blijkt dat zeer intieme zaken wor den besproken. Mr. De Jong uit zich, schijnt het, wat stei-k, waarvan mej. v. d. V. blijkbaar gebruik maakt, hem n Jg verder uit zijn tent te lokken." Mej. v. d. Vlies antwoordde daarop „Het huis van mr. De Jong is door mij nooit betreden. Het gesprek had plaats ten huize van een gemeenschappo]ijken kennis, waar mr. Do Jong en ik elkander in een gezelschap van 14 personen ontmoetten. Ik zou toen den heer De Jong uit zijn tent gelokt hebben? De waarheid is dat ik, in gloeiende verontwaardiging over mr. De Jongs eigenlijke meening of liever het ver schil tusschen dio en zijn offieieele poli tieke, hem vToeg of zulk een toestand als van dr. Kuyper, die volgens mr. De Jong „altijd loog en de zaken verdraaide, maar misschien onbewust" niet veel erger was dan van den gewonen gelegenheidsleuge naar, daar hij op verleugening wees. „Dit is de eenjge maal dat ik mij in het gesprek gemengd heb. Een der Hervormde predikanten, ook tegenwoordig, deelde mijn meening omtrent het gevaar van dr. K.'s verleugening. Het was mij ipet mogelijk verder kalm aan zulk een gesprek deel te nemen. Trouwens het geheelo gezolschap zat verslagen. Vóór een der anderen heb ik toen het gezelschap vorlatciv" Een zestal personen, die in het gezel schap zijn geweest, waar ook mr. A. do Jong en mej. A. van der Vlies genoodigd waren, hebben ia een onderteekond schrij ven in „Do Rotterdammer" hun afkeuring uitgesproken over de mededeelingen van genoemde juffrouw betreffende de uitla tingen van mr. De Jong over dr. Kuyper. Zij wensehen zich echter niet uit te laten over de al- of niet juistheid van de woor den van mej. Van der Vlies, „overtuigd als zij zijn, dat een dergelijke polemiek, die den ailereenvoudigsten cisch van gastvrij heid, vriendelijkheid cn goede trouw schendt, zonder meer geen weerlegging waard is on als in de hoogsto mate onzedo- lijk moet worden gebrandmerkt." Onder den titel „Bravo Enka" bespreekt de „Arnh. Ct" de aanvallen gericht tegen Enka, wegens haar onthullingen over het oordeel van mr. De Jong over dr. Kuyper. Het blad zegt o.a,: Tegenover die dikke woorden, tegenover den smaad, die in de laatste dagen over „Enka" wordt uitgestort, is het ons een be hoeften te zegg.r, dat er oogcnblikkcn in het leven kunnen voorkómen, waarin een ernstig mensch verplicht is te spreken. Zulk een oogenblik heeft „Enka" gehad, toen zij een snerpende tegenstrijdigheid ontdekte tusschen de „particuliere" en de „offieieele" gevoelens van een en denzelfden man. Die tegenstrijdigheid kwam haar voor een ge vaar te zijn voor de politieke zedelijkheid der partij, waartoe mr. De Jong behoorde. Door de woorden van mr. De Jong werd do groote leider van het „Christelijk" partij- beleid en van hen, die „in naam van den God der waarheid optreden", tot erger dan een gewonen gelegenheidsleugenaar, tot een man in „verleugening" vervallen, ge- maakt. Nadat zij daarover haar veront waardiging had uitgesproken en er op ge# wezen had, wat zulk een getuigenis aan gaande den leider betcekonde, verliet zij het gezelschap en maakte ruchtbaar wiv; zij gehoord had. Daaraan kon zij den e^- wonen maatstaf der particuliere gesprekjes niet aanleggen. Het betrof een groot alge meen belaag. En zoo volgde op haar on middellijk protest in kleinen kring dat Iif het openbaar. Bij de beoordeeling van bet een en onder zijn wij niet geleid geworden door partjj- overwegingon. Het gebeurde is nu toevallig „rechts" gebeurd. Ware het „links" ge schied, we zouden dezelfde meening hebben uitgesproken. IIeye's bekend kinderlied over het slechte dat slecht blijft, hetzij 'net vriend of vijand doe, bevat een waarheid, die wo niet uit het oog hopen te vorlierea, In het gegeven geval van „Enka's" handel wijze zien we echter geen karakterloozo daad, die afkeuring en smaad verdient, maar een daad van eerlijkheid en moed, gepleegd in volle overtuiging. Daarom stellen we tegenovor de vele bit terheden, die „Enka" worden toegevoegd, den bomoedigendea uitroep: „Bravo, Ea- ka" llaagMche Rechtbank. „L o t i s i o o." Aan het breed gemotiveerde vonnis inzake „Lotisico," dal alleen in 't kort vermeld werd, wordt het volgende ontleend: Do rechtbank heeft hot beroep op art. i der Lotcrijwet verworpen, alhoewel het' vonnis overweegt, dat de orderbriefjes goon zelfstandig bestaan hebben. Want al is dit zoo, do inhoud dier briefjes voldoet aan de definitie van „loterij." Ook het gemis van winstbejag Icon geen vrijspraak medebrengen, daar door bak!., erkend is, dat hij eenige winst geniot, en; omdat de orderbiljetton indirect winst op leveren, vermits mede daardoor het polia- bodrijf wordt mogelijk gemaakt. Het beroop op art. 10 achtte do rechtbank gegrond on in hot vonnis is nadrukkelijk de bevoegdheid van „Lotisico" aangenomen,^ om haar risico op series A, B en 0 door 1 het uitgeven van de orderbiljetten te defe- ken. Echter niet op serie D, enz., omdat de rechtbank van oordeel is, dat die niet z.'jn „aangelegd" in den zin van art. 10 der Lo* terijwot van 1 Juli 1905. Naar wordt medegedeeld, zal bij de cassa tie-procedure nu uitsluitend worden behan deld de vraag, of het woord „aangelegd"- zoo beperkt moet worden uitgelegd als de rechtbank, of zoo ruim, als „Lotisico" be weert. Ontvreemding en mishan deling. Voor de Utrechtsche rechtbank heeft gisternamiddag terecht gestaan de öG-jarige J. H. v. d. K, dio sinds 1888 13 veroordoo- lingen heeft ondergaan tot een totale ge vangenisstraf van 22 jaar en 7 maanden cn thans in de gevangenis te Schcvoningen zit: voor een straftijd van 21 jaar, hem door de Amsterdamscho i*echtbank opgole^C wegens diefstal. V. d. K. stond thans terecht wegen a ontvreemding van een rijwiel en laagher»» ge mishandeling van den rijksveldwachter Vermeulen, wien hij op 31 Jan. l.L in hot gerechtsgebouw te Utrecht con sterk bij-- tend poeder in de oogen heeft geworpen Bekl. bekende het feit gepleegd te hvl> ben. De president cn do offioier van justitie brachten hulde aan den kranigen veldwach ter, deze heeft zijn gezichtsvermogen door spoedige geneeskundige behandeling z goed als geheel teruggekregen. Togitfi v. d. K. werd een gevangenisstraf go- cischt van twee jaar. Uitspraak over 8 dagen. CoiiHulairo dienst. Bij Kon. besluit is de beer Van Oordfi van Lauwenrecht, consul der Nederland mi te Kaapstad, bevorderd tot consul-generaal der Nederlanden. 89) „Als hij je vriend is, zeg hem dan, dat hij zijn mond houdt, zei Katkin tot Vera. »>Ik wil niet in de rede gevallen worden." Vera zag, dat hij het meende, en met het doorzicht van een vrouw vreesde zij, dat er meer zou volgen. Zij keerde zich tot Alexis, maar zij vond het moeilijk, om hem te waarschuwen^ want het was net of zij hang was. Alexis lachte. „Het is geen behoorlijke ontvangst", zei hij; „het is een veel te overdreven begroe ting." Katkin kon zijn oogen haast niet van Vera afhouden, maar hij keerde zich om en keek naar Alexis, die onbezorgd door ging. „Bovendien zei die heer, dat wij den Prins mochten zien." Vera schrok. „Neen", begon zij. „Wil je je mond houden?" zei Katkin, of zal ik iemand roepen, om je naar bene den te gooien?" „Zou dat een prettig gevoel zijn?" zei Alexis. Katkin-stond woedend op, maar vóór hij zijn mannen kon roepen, sprak Vera: „Je zult het niet durven", terwijl ook Bij opstond. Hij keek haar aan, aarzelend en bewonderend. „Ik wil jou hebben", zei hij, en hij tracht te haar vast te grijpen. Zij liep terug en baar oogen vlamden. „Je zult het moeten- doen, Vera. Ik zal met je trouwen, al zou ik je er toe moeten dwingen. Maar ik zou liever een vroolijk huwelijk hebben." Vera was niet bang voor zijn dreigemon- ten, maar zij vroeg zich af wat deze on verschrokken man zou durven. „Als ik maar van die omhelzing van dat touw verlost kon worden, zou ik misschien de moeilijkheden wel uit den weg kunnen ruimen", zei Alexis, en Katkin luisterde in stilte, omdat hij Vera gadesloeg. Hij 6loag verder geen acht op Alexis, maar zei tot Vera: „Wel, wat zeg je er van?" „Ik wilde den Prins zien." „Je zult hem op zijn tijd zien. Ik wil een antwoord op mijn vraag hebben. Wil je mijn vrouw worden?" „Neen, ik..." „Waarom niet?" viel Alexis haar in de rede. Vera keek hem aan en trachtte te ra den, wat Alexis tot die opmerking dreef. „Waarom niet?" voegde Katkin er aan toe. Nu aarzelde Vera natuurlijk als een ge volg van Alexis' opmerkingen, en Katkin dacht-, dat zij overhelde. Hij nam haar hand in de zijne. „Ik ben rijk", zei hij. „Wij zullen een heerlijk leven hebben. Je weet, dat ik je aan bid". Vera trachtte haar hand terug te trekken. „Het is.., ik kan het niet doen... Ik., laat me asjeblieft gaan. „Je moet het mij beloven", zei hij, ter wijl hij dichter bij haar kwam. „Neen." „Ja. Het moet ja zijn, Vera; het moet. Met je toestemming of zonder. Ik heb je nu bij mij, en zal je bij mij houden." Er was geen twijfel, of hij 't ernstig meende. „Wat wil je hebben? Ik zal je alles ge ven." „Ik wil prins Alexander zien", zei zij, daar zij het doel van haar reis niet uit het oog verloor. „Je zult hem zien." „Ik moet hem onmiddellijk zien." „Is dat alles?" „Wij moeten van hier gaan." „We.... wij gaan samen? Jij en ik?" Zij ging achteruit. Het gebaar en dc blik waren welsprekend. „Jij en ikl"... haar lip krulde minachtend op. „Weet je", zei hij, „dat ik groote plart- nen heb? Ik kn.n het je nu niet vertellen, maar als jij het wilde en je wildet met mij trouwen, dan zou ik ze allemaal over boord gooien. Ik wou liever, dat je toestemde; maar anders..." Het was zijn beurt, om een vcelbeteeke nend gebaar te maken. Vera begon te begrijpen, dat Katkin tot iets wanhopigs besloten was, en dat er veel noodig zou zijn, om hem van zijn plan af te brengen. Die toespeling op groote plannen... Zij sloegen natuurlijk op den Prins. Als zij kon, zou zij zich opofferen, maar het zou iets redelijks moeten zijn, en iets, dat iemand, dien zij liefhad, van nut zou zijn. Een huwe lijk was in alle geval onmogelijk, en rij was bang, Katkin te laten hooren, dat zij getrouwd was. Het drong tot haar door, dat er weinig dingen zouden zijn, die hij als hindernissen zou beschouwen. Hij zou een man misschien dooden. En Sandro? Hij was zonder twijfel in Katkins macht, en de man was zoo verlan gend haar te bezitten, dat zij begreep, dat rij Sandro kon bevrijden door toe te stem men. Maar het was hopeloos. Maar welke kans zou zij hebben? Zij wilde zelf ook vrij zijn en te gelijk den Prins bevrijden. Maar hoe moest dat gedaan worden? .„Wat ben je van plan te doen?" vroeg zij. „Met jou trouwen." „En als ik voor de eer bedank?" ^Dat zal je niet doen." „En als ik het doe?" hield zij aan. Hij haalde zijn schouders op. „Dan moet ik je dwingen, toe te stem men." „Hoe?" „Ik wil piet graag onaangenaam worden, maar ik heb een geestelijke." „Waar?" „Hier." Vera werd bleek. Do beslistheid van d?n man gaf haar een akelig gevoel. Zij keerde zich tot Alexis; zij had behoefte aan sym pathie en raad. „Wie is die heer toch? Blauwbaard?"- vroeg Alexis vroolijk. Katkin sloeg geen, acht op Alexis; hij was zeker van zijn zaak. Vera beefde;, zij was in geen aangename positie. „Kom, stem toe," zei Katkin. Vera verlangde er naar, om te vertellen, waarom het onmogelijk was; maar zij vreesde zijn wraak, niet voor zichzelf, maai- voor Sandro of Alexis. Zij keek weer smeekend naar Alexis, maar toen kwam haar moed terug. Zij keerde zich tot Katkin. „Houd mij niet langer hier," zei zij bijna teer. „Je weet, dat ik niet met je trouwen kan. Als je eenigszins gevoel ^oo^ mij hebt, laat mij dan gaan, en,.,. Zijne Hoogheid ook, en... mijn vriend." Zij wcor naar Alexia. „Ik ben zeer gevleid. Ik weet; dat het een eer is; maar hot is... ournOM gelijk." Katkin was onbewogen. „Het is niet onmogelijk," zei hij. „Trouv^ met mij en je zult hebben, wat jo wilt." Vera aarzelde. „Het is," zei zij. „Ik... ik... In ieder ge val zou een huwelijk hier opzinnig zijn." „Heelemaal niet; alleen wat ongewoon, Het zal het romantische verhoogon, Vera, en je weet, dat jo van het roraantiscnd houdt." Hij verbeeldde zich, dat zij toe zotc geven. „Zoo 1" zei Alexis, ,,do man is nog romantisch 1" „Ik heb geduld met hem voor jou", z.o' Katkin met een gebaar naar Alexis, „maaT cr zijr\ grenzen." Vera bedacht zich, dat Herr Grambulofr had gezegd, dat de Prins dadelijk moest terugkeeren. En de tijd verliep, en zij wa ren nog daar. Het was oen wanhopende toestand, en er stond zooveel op het spelt Het was, alsof het lot van een land op dat oogcnblik in de weegschaal lag. Vera dacht niet aan bedrog. „Ik moet een antwoord hebben. Vera," zei Katkin. „Ik kan niet aldoor wachten." „Jo gedrag 1*3 afschuwelijk", zei zij, voelde zich erg in het nauw gebracht- (Wordt vervolgd)#

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 5