Anekdoten. Nieuwe Raadsels. als Kuuisada, b. v., achten bet ook niet beneden zich,, om vliegers to beschilderen, ofschoon de meeste kinderen het natuur lijk graag zelf doen, waarbij ze een ruim .gebruik maken van rood, blauw en geel en zoo de bontste effecten bereiken. Op vast bepaalde datums heeft het groote vlieger feest plaats. Dan komt het er maar op aan, wie den moois ten en den grootsten heeft. Van 's morgens vroeg af, wemelt het dan in de lucht van vogels, slangen, dra ken, vissohen, ja wat niet al. En zooveel mogelijk moet de handige „vliegerman" zor gen, zich meestor te maken van het exem plaar van zijn buurman en misschien zou je zoo oppervlakkig meenen, dat dit tot de onmogelijkheden behoort zonder je eigen vlieger prijs te gaven, maar neen; da» hebben de slimme Japannertjes ook al iets op verzonnen en ze weten het heel goed van elkaar hoor, anders zou je oud-Hol- landsche eerlijkheid er zich misschien aan stootenop een hoogte van 10 4 15 Meter is het vliegertouw voor een gedeelte ge lijmd, en, komt die van je con- ourrent-buurman er dus mee in aanraking, dan heeft hij hard kans onweerstaanbaar meegetrokken te worden naar beneden, als een zegeteeken voor den overwinnaar l" 's Avonds, want tot laat in den naoht, zou ik haast zeggen, duurt dit spelletje voort, zijn de vliegers versierd met heele dunne Chineesche lantaarntjea en een schitterend effect maken die bontgekleurde sterren tegen den donkeren hemel. Den derden dag van de derde maand van het jaar heeft ook het grooto, luisterrijke poppenfecst plaats. Dan houden de Japan- sche poppenmoedertjes als het ware een ten toonstelling van haar lievelingen, in de mooiste kamer van het healo huis natuur lijk en verheerlijken haar kindertjes op de meest overdreven manier. Maar, vergeten wij ook niet, djat die poppenkinderen weer een zeer hoogen rang hebben op te houden: keizer of keizerin stellen ze voor of de een of andere grootheid uit Japan sche ge- Bohiedems of legende, en natuurlijk nadert men die maar niet zoo, zonder de een (of andere plichtpleging I Verder vermaken de Japansohe kinderen zich ook heel veel met het damspel en met „Sho-gi," een spol, dat haast zoo in gewikkeld is als bij ons het schaken, ten minste het vereischt heel wat doorzioht en berekening, om daarmee de winnende partij te zijn. Irigez. door „Lelie"., Oom Jan tot kleinen Piet, die ziekelijk is geweest: „Gebruik je nog medicijn, Piet?" Piet: „Neen, oom, poeders en pillen." Kinderlijke vergel ij king. Kleine Frits heeft hoofdpijn, de dckier schrijft voor, dat hij wat mineraalwater drinken moet. „Nu," vraagt mama, als hij voor de eerste maal het mineraal-water gedronken heeft: „hoe smaakt het!" „Alsof je voet slaapt,'' antwoordde kleine Frite. Ingez. door „Kruidje-roer-me-niet." Toerist: „Wat smaakt die boter naar margarine." Boerin: „Ja, sinds onze koe naar de ten toonstelling is geweest, heeft ze zulke stadaohe manieren gekregen." Ingez. door „Tromp.* Nieuwe maan. „We» nieuwe maan," riep JocKem, ,,'k wou wat geven, Zoo me iemand zei, waar al die ouwe bleven, „Dat 's klaar genoeg 1" zei Koster Jan; „Ze slaan er sterren van." Ingez..door Abram Jonkheid. Kees: „Jan, ik heb gisteren wat gezien', dat gij nog nooit gezien hebt." Jan (nieuwsgierig): „Wat was dat dan, Kees?" Kees: „Een hond met twee staarten. Jan: „Loop heen, zulke honden zijn er niet." Kees: ,,'t Is toch waar, 't was Bello van den bakker; hij had een varkensstaart bij den slager gestolen, en droeg dien nog in zijn bek." Ingez. door „Goudfazant". Een Bohoei^e&recept Dokter: „Morgen loopt de jongen weer 'op straat, vrouwtje, dat verzeker ik je." Moeder: „Ik geloof het niet, dokter, of u moest eon reoept voor een paar nieuwe schoenen geven. Ingez. door „ViviaV Boer (in den trein tot een heer, die ge- aboivneerd is): „Hè. da'a aardig heb jij geen kaartje noodig?" Heer: „Neen ze laten me meerijden op mijn eerlijk gezicht." Boer: „Zoo? Dan moet je zeker maar een heel klein endje. Vreemd. Kapitein tot een luitenant: „Hebt u broeders, luitenant?" Luitenant: ,,Ja, kapitein, twee." Kapitein: „Dat is zonderling, uw zustec vertelde dat ze drie broers had." Ingez. door „Vera." I. Mijn geheel is een schuilnaam van een der raadselkindoren. 7 3 4 gebruiken de vissohers. 8 6 7 is een deel van het hoofd. 5 10 10 7 is een grondsoort. 1 2 3 4 groeit langs den waterkant. 9 10 is een voorzetsel. Ingez. door „Vivia.'* II. Mija geheel is een Belgische stad on be staat uit 9 lettere. 7 8 5 6 is een sappige vrucht. 3 5 8 9 is een deel van, den voet. Deze schutting is met 3 6 8 6 bestreken. De matroos klom in het 4 12 3 van hel sohip. Ingez. door „De twee Kersen'*,, IIL Mijn geheel heeft 10 letters en is ee» plaats in Overijsel. 4 8 6 is de naam van een boom. 1 2 2 3 heeft ieder mensch. 4 5 8 10 gebruikt de bakker- 7 8 5 9 is een, viervoetig dier. 7 6 8 6 is een lichaamsdeel. Ingee. door ,,Wilhel#nina.,, IV. Mijn geheel bestaat uit 13 lettors 0n i» een moedig peracon, die zweeft. 6 7 8 9 10 is een vaartuig. 13 12 3 4 6 is niet krom. I 2 3 4 6 zit in luchtbanden. 12 9 is een versterking voor zieken. II 12 6 draagt men op het hoofd 9 12 10 is de naam van een boom. Ingez. door „Rietvinkje." V. Mijn geheel bestaat uit 4 letters eq wordt in elk huis gevonden. Doe de laatste letter er af en gij krijg» den naam van een viervoetig dier. Neem nog eens de laatste letter weg eq gij hebt een bergplaats, die zich aan do meeste tafels bevindt. kwam uit het huis tegenover hem een def tige dame, met een lief klein meisje, bedden °rg mooi gekleed. Ze sloegen den hoek om en gingen toen zeker de kerk binnen, want- net was de dienst zeker begonnen, de klok ken hielden ten minste op met luiden. Een onbedwingbare nieuwsgierigheid deed hem toen het élégante paar volgen, want Lukaa Bruin had nu wel gezegd, dat God niets hield van armen, maar hij kon het toch eens probeeren ook binnen te gaan; liet God .hem dan wegjagen, welnu, dan was het nog tijd genoeg 1 Vlug liet hij zich van de trap afglijden en stond een oogenblik later in de hooge ruime portiek, die in drieën afgedeeld was.- Het orgel speelde nu en juist viel toen ook het gezang in. Stil gleed hij de linker deair binnen, en schrikte, toen hij dte groote ruimte zoo vol menschen zag. Maar iV waren er toch ook wel arme bij, al was nu ook geen zoo slecht gekleed als hij; daarom durfde hij ook niet te gaan zitten, maar bleef schuchter naast de bank staan waar de rijke dame en het meisje zaten, die hij zoo verlangend had nagekeken. „Ga maar zitten ventje zult anders zoo moe worden, want de kerk is pas aan." „Hè, tante,'*' zei het kleine meisje nuffig, toch niet vlak naast mij; hij ziet er zoo vies en vuil uit." Thomas had het wel dege lijk gehoord en hij kreeg een hoog roode 'deur en dacbt1 bij zichselve Ltacas Bruin tóch wel gelijk had gehad: De kerk scheen alleen voor rijke menschen te zijn. En daarmee keerde hij zich om en wilde weg gaan; maar toen voelde hij opeens een hand op zijn sohouder en een vriendelijke stem sprak tot hem: „Blijf maar gerust hier, beste jongen," en zóó uitnoodigend klonken die woorden, dat Thomas ook onmiddellijk weer gehoorzaam de. „Foei, Hilda 1" fluisterde dezelfde stem, „schaam je je niet? Je weet, dat God's huis voor allen is, voor arm en rijk; dat al len hier gelijk zijn en de een volstrekt niet meer recht heeft dan de ander. Je doet tante erg verdriet met die liefdelooze woorden I" Thomas donker gezichtje was ineens op geklaard bij die troostvolle woorden, die hij nu zonder eenigen twijfel geloofde, door de innige manier, waarop ze uitgesproken wa ren. Zie je: „God's huis is voor allen!" dat zei die lieve dame toch duidelijk. Hilda was intussohen zeer getroffen door de verdiende terechtwijzing, haar lippen trilden en wel dra vielen er groote tranen van berouw op haar fluweelen manteltje. Thomas zag dat en het gaf hem veel te denken; zooveel zelfs, dat hij niet veel hoorde van het ge zang en het gebed, dat volgde. Toen kwam de dominee op den preekstoel en las den tekst, dien de kleine nieuweling wel niet geheel begreep; evenmin als de preek; maar toch hoorde bij er heed veel mooie, heerlijke gedachten in, waar nog niemand hem ooit opmerkzaam op gemaakt had, ooi die hem nu een gevoel van jubelende vreug de gaven. En zijn kleine bruine handeq hield hij als vanzelf gevouwen, zóó aandach tig luisterde hij. Het werd hem nu kl duide lijker: Lu kas had tóch geen gelijk gehad. God had alle menschen even lief, of ze nu in paleizen of in hutten woonden; die man daar op den preekstoel zei het immers ookl Wèl kwam het hem nog altijd wat vreemd voor, want die kleine Hilda bijv., zag er toch veel liever en aardiger uit, dan hij in, zijn armoedig gescheurd jasje. En toch had God allen even lief? Eindelijk stond de kleine jongen op, om dat hij het de anderen ook zag doen en da gemeente stroomde toen het gebouw uit. Thomas drukte zioh bescheiden tegen een pilaar aan, om de iievo dame en haar nichtje door te laten, en wel zoo dicht mo gelijk, omdat zijn goed haar kleeren niet zou aanraken, want hij herinnerde zich tooh nog heel goed de woorden van het kleine ding en Hilda zelve zeker ook; ten minste in het voorbijgaan keek zij hem met haar diep blauwe oogen aan en naar het hem voor kwam met een smeekende uitdrukking; maar het kon toch eigenlijk niet zijn dat verbeeldde hij zich zeker maar. (Wordt vervolgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13