FEUILLETON.
Het spelen der Japansche kinderen.
voelen, als de broers en de jongere zusjes
ook allemaal zoo geleerd worden. En toch
kan juist dat ongeleerde, huishoudelijke
zusje zoo'n heerlijke zegen zijn voor alle
huisgenooten. Zij is moeder's rechterhand,
etaat altijd kloax om de jongeren te helpen
of hun iets te leeren, weet de kleintjes al
leraardigst bezig te houden, vliegt onmid
dellijk op als broertje valt en troost den
kleinen vent zóó goed, dat nij dadelijk zijn
leed weer vergeten is. Het is haar nooit
te veel, om op de bel te letten ook al is
zo heelemaal boven aan het bedden opma
ken; zit zij eens een oogenblikje te lezen
en komt er bezoek, of eenige andere ver
hindering, dan schuift zie onmiddellijk haar
boek ter zijde zonder dat er eenige te
leurstelling op haar gezicht staat te lezen;
kortomzij is altijd even vriendelijk en
bescheiden. Van haar eerste jaren af heeft
f.ij zich op allerlei wijzen nuttig moeten
maken en die gewoonte heeft haar lang
zamerhand gemaakt tot wat zij was. Een
dergelijk meisje is ook meestal de oudste
iu een groot getin, en al heeft zij nu ook
nooit gelegenheid gehad zich wat meer aan
studie te wijden en kan ze dus niet bogen
op eenige actes of diploma's, toch is ze ook
volstrekt niet te beklagen, want die vrien
delijkheid en hulpvaardigheid kan haar nog
zeer goed te stade komen in haar volgend
le^an: iedereen wil dan gaarne van haar
gediend zijn en in waarheid staat ze veel
hooger, dan het veeleischende, geleerde nuf
je, dat zioh nog heel veel vóór laat staan
op haar groote boekenkennis
Sen les, om je leven lang
niet te vergeten.
Het was een koude, winderige dag en af
en toe kletterden er echte stortbuien tegen
de ruiten, zoodat het er buiten ook waar
lijk al heel weinig uitlokkend uitzag en dat
ik mij best begrijpen kon, dat kleine Bets
niets geen pleizier had om in dat weer te
gaan. Maar toch geloof ik, neen liever, weet
ik, dat ze naderhand zeker wol haar mooi
ste stuk speelgoed en ja ik weet niet wat
al meer gegeven had, als ze toen maar op
moeder's verzoek even naar het postkan
toor was gegaan, om te zien of er ook een
brief was van vader. Moeder zuohtte weer
diep, toen ze baar dochtertje weer aoo on
willig zag, om haar die kleine tegemoet
koming te bewijzen, want haar man, do va
der van haar beide dochtertjes was op 20e
en nu had hij al een paar dagen thuis moe
ten zijn, maar hij was niet gekomen en ook
geen letter had zij van hem ontvangen,
too dat ze in hevige angst en ongerustheid
cat. En ze had tooh al pas zoo'n moeilijke
tijd doorgemaakt», want de kinderen had-
DE KLEINE PALJAS.
i)
Het was kermis in de stad en op het markt
plein stonden tal van kramen die voortdu
rend een groote menigte kooplustigen trok
ken.
De jeugd echter hield zich nog liever op
bij de vele spellen en don draaimolen, want
een gevecht was het hier soms, wie de
mooiste plaats zou hebben op zoo'n vurig
steigerend paard of op den grim-
migen, fieren leeuw, of in het
schuitje, en2., enz., en dit alles begeleid
door de schelle muziek van den caroussel
en het helsche lawaai van hoorn en pauken,
waar flink op geslagen werd, dat verzeker
ik je. Onder de spellen was ook een klein cir
cus waar echte wonderen van verteld wer
den, en alle ouders werden evenzeer be
stormd om toch ook eens naar de middag
voorstelling te gaan. Vanochtend echter was
er van al dat rumoer niets te merken, het
'heele plein leek als uitgestorven, want spel
len en kramen waren gesloten en ook geen
zoekende menigte bewoog zich daaromheen,
omdat het Zondag was. De eigenaars van
al die heerlijkheden waren zeker druk bezig,
daarbinnen, of ze rustten nu vandaag ook
eens oitten minste geen mensohdijk wezen
den beiden de mazelen gehad en nu waren
ze wel weer beter, maar bij Elsje, Betsie's
jongere zusje, had het heel lang geduurd,
eer het kleine meisje weer wat opgeknapt
was en nog altijd moest moeder heel voor
zichtig met haar zijn en liet dan ook
maar veel rusten nog, zoodat ze nu bijv.:
het was 's morgens vóór aohten nog in
haar bedje lag, in dekamer daar naast.
Toch had de kleine meid daar alles ge
hoord natuurlijk en toen ze hoorde dat
Bets zooveel bezwaren maakte tegenover
moeder, die toch altijd zoo goed voor haar
was, en zooveel voor haar over had, kroop
ze stilletjes uit bed, kleedde zich heel zacht
jes en haastig aan en ging zoo ongemerkt
de straat op, naar het naburige postkan
toor.
Het woei hevig, en de regen sloeg haar
in het gezichtje en soms, met zoo'n ergen
rukwind, had ons kleintje het zwa r genoeg
te verantwoorden, maar moedig stapte ze
maar voort intusschen en zag er olIs heel
goed uit, want ze kreeg het hoe langer hoe
warmer en holde terug naar huis, in èón
ren door, want... er was een brief van va
der, en dat zou een verrassing zijn voor
moe I Die was net aan het boterhammen
snijden, toen Elsje buiten adem binnen ge
vlogen kwam, met den brief in haar handje
zwaaiend.
„Hoezee moeder, daar is wat van Vi.Jorl"
Moeder begreep dadelijk de heele toe-
draoht der zaak en was natuurlijk erg ver
schrikt dat haar kleine meid, die zij altijd
zoo ontzag voor elk tochtje en elke gele
genheid tot kouvatten, nu alleen door dat
weer geweest was; maar op dat oogenblik
was ze toch ook te verlangend om wat van
vader te hooren, dan dat ze er langer bij
stil stond en viel even op een stoel neer,
om van de lang verwachte tijding te genie
ten, en baar lief gelaat helderde dan ook
aanmerkelijk op onder het lezen.
Vader's schip had wel ernstig averij be
kropen, eenige dagen geleden, maar nu
was gelukkig alles weer in orde en was
hijcelf op de terugreis naar vrouw en kin
deren. Maat Betsie's geziohtje stond nog
lang niet zoo vroolijk en opgeluoht als je
wel meenen zou, na zoo'n heerlijke oplos
sing van al de angst en onrust van de laat
ste dagen. Dat kwam omdat zij zag hoe
slecht kleine zus er weer uitaag en nu
kwelde haar het zelfverwijt. Waarom wa9
ze niet zelf liever naar de post gegaan,
ze kon er immers zooveel beter tegen en
wie weet, hoe Els nu weer ging hoesten,
juist nu, tegen dat vader thuis kwam, eii
haar angstig voorgevoel kwam uit: dien
zelfden nacht nog werd zusje erg, erg ziek
en een paar dagen was zij zelfs in levens
gevaar. Wat Betsie toen uitstond was on
beschrijflijk; maar vurig smeekte zij God,
vertoonde zich daarbuiten. Alleen 'n kleino
jongen, van een jaar of acht, negen zat treu
rig ineengedoken op de trap van een van
de kermiswagens. Hij scheen heftig te
schreien, want zijn gezicht-je was geheel ver
borgen in zijn handjes en zenuwachtig schok
te zijn kleine gestalte op en neer. Eindelijk
lichtte hij zijn kopje even op, waardoor men
een paar groote, bruine kijketn te zien
kreeg en wanhopig riep hij uit: „O, ik wou
maar, dat ik ook dood waswaarom komen
vader en moeder mij niet liever halen, als
hier toch niemand van mij houdt, ze slaan
me maar en schoppen me en hadden me ze
ker het liefste maar wegl" en toen begon
hij weer bitter te huilen.
Daar begonnen opeens de kerkklokken te
luiden, langzaam en plechtig en ons ventje
luisterde onwillekeurig even toe. Wat klonk
dat mooi 1 Daar vlak bij was ook een kerk
en Thomas had de kerken dikwijls Groote
Godshuizen hooren noemen. „Wat heeft God
toch veel mooie huizen!" dacht hij bij zich
zelf, „wat moet het tooh heerlijk zijn, om
maar een heel, heel klein huisje te hebben
dat je niet altijd zoo van de eene plaats
naar de andere hoeft te trekken, van de
eene kermis naar de andere, als het zoo bat
ter koud is," en net blies de koude Maart-
eche wind hem in het gezicht en trachtte
hij te vergeefs, zijn armoedig buisje nog een
roetje dichter te knoopen. En TOndaag arvi
om haar zusje toch te mogen behouden, a|
was het dan niet om haar, want zij ver^
diende het eigenlijk niet, dan toch om va-»
der on moeder.
En God verhoorde haar gebedje, toen ra-»
der terug kwam, was Els ten minste weer
aan de betere hand en zus Betsie paste,
haar voorbeeldig op en was onuitputtelijk)
in het verzinnen van allerlei spelletjes en
aardigheidjes om het kleine meisje maar,
rustig nog wat in bed bezig te houden, tot^
ze weer heelemaal opgeknapt op een mooien
dag eens even in het sonnet-je mocht zitten.]
En toen was het feest; ik geloof haast,
voor Betsie bovenal 1
Zoo stijf als ze lijken, zijn de Japansche
kinderen misschien de vroolijkste van heel
de wereld en het meest tuk op spelen
Geen land ter wereld dat dan ook zooveel
werk maakt van zijn kinderspeelgoed als
Japan! Elke winkel is er een „paradijs
voor kinderen"; en op allerlei wijzen weet
de kleine Japanner zich te vermaken: ook'
het kaartspel is er zeer in trek, of, bij
slecht weer het vertellen van sprookjes en
legenden, daax de onzen nog niets bij zijn,
en dan ook vooral het dansen I De dans
staat hoog in eere in Japan en een heel
orkest van guitaren, trommels en fluiten,-
dient dan tot begeleiding. De kleine Jax'
pansche meisjes, in haar bont gekleurde!
„kakimona's" voeren dan de sierlijkste dan-
sen uit, met zooveel gebarenspel, dat het
meer van een pantomime dan van een dand
heeft! En daarop volgt dan een gezellige
theevisite, waarbij het toch nog heel plecht-,
statig toe kan gaan, want altijd moeten
de jongste gasten beginnen met heel def
tig hun oompliment tegenover elkander al
te steken en zóó diep buigen ze daarbij,
allen op een groote Japansche mat ge
hurkt, tot ze met hot voorhoofd den
grond haast raken!
Maar met de mooie dagen volgen ook na
tuurlijk de spelen in de open lucht. De
tol en de vlieger komen dan het eerst'
aan de beurt, want het schijnt, dat de
kleine Japanners daax een ware passie voor,
hebben! Vooral is de „K'ung-chung", in
hoc-ge eer bij hend. i. een soort van dia*
bolo-spel, waarbij al hun Oostersohe lenig*
heid hun uitstekend te pas komt. Zeker,
de vlieger is echter hèt nationale speel
goed in Japan en de kleinste dreumes daax,-
dio nog nauwelijks op zijn beentjes kan
staan, weet al oen vlieger op te laten. Er
zijn er, die vijf m8ter hoog zijn, en in al*
lerlei vormen: rechthoeken, driehoeken, vo
gels, visschon, en sommige eischen meei-
dan mannenkracht, om ze vast te houden,
onder het opgaan. De beroemdste kunstenaars.
't nu nog wel gaan, want nu scheen de zon
ten minste en don was 't best uit te houden,
vooral wat later op den dag. Maar zooala
onlangs b.v., met dien sneeuwstorm toen
had het zoo ijzig gewaaid dat zijn handen
en gezicht geheel opgezwollen waren ge*
weest van de koude.
Weer luisterde hij aandachtig, „hoe zou(
het er nu wel in de kerk uitzien?" dacht hij.!
„Maar <üe is enkel voor rijke menBchen,"1
herinnerde hij zich nu weer, de woorden
van Lukas Bruin, den eigenaar van den cir
cus, wien hij eens de wensch geuit had, om
ook eens naar de kerk te mogen gaan. „Die
is enkel voor rijke menschen en die den tijd
hebben, maar wij, armen hebben wel wat
anders te doen." „Houdt God dan alleen
maar van de rijke en voorname menschen 2"
had hij toen nog even willen weten.
„Natuurlijk, wij zijn er alleen maar om
gekweld en geplaagd te worden en allerlei
ellende te lijden," was toen weer het zwart
gallige antwoord geweest. „Om ons bekom
mert zich niemand, natuurlijk." „Ja, dat is
wel waar," had kleine Thomas t-oen ge
dacht, want naar hem keek ook niemand
om. Niemand sprak ooit eens een vriende
lijk woord ton hem, of gaf hem een lief-
koozing zooals hij dit nu zoo dikwijls gezieD
had bij de rijke menschen, die op de ker
mis kwamen koopen. En verlangend keken
zijn groote bruine oogen om zich heen. Daar