Sfiemve Raadsels. Anekdoten. dit bij een hooge, smalle brug, zoouat de Koning in 6taa.t was zich met zijn zwaard tegen zjjn aanranders te verdedigen. Een arme man, die in een schuur dicht bij aan het koren dorsen was, kwam op bet ge rucht toeschieten en sloeg er roet zijn vlegel .zoodanig op los, dat de kerels spoedig het hazenpad kozen De boer nam nu den Konjng mee naar de schuur, bracht hem een handdoek en water om hem het bloed van zijn gezicht en handen te wasschen en wandelde vervolgens een, eindje met hem mee naar Edinburg. Onderweg vroeg de Koning 2ijn metgezel, wie en wat hij was. De man antwoordde, dat hij John. Howreson heette en arbeider was op de pachthoeve Breahead, die den Koning van Schotland toebehoorde. Jacobus vroeg toen of hij ook een wensch had, dien hij gaarne vervuld zou zien. De eerlijke John antwoordde, dat hij de gelukkigste man in Schotland zou zijn, nis hij slechts eigenaar was van do hoeve, waarop hij thans als arbeider werkzaam was. Op zijn beurt vroeg hij nu den Koning, wie hij was. ,,0," antwoordde Jacobus, „ik ben een arme drommel, die een kleine post aan het hof bekleedt; een groote belooning voor uw moedigen bijstand kan ik u du9 niet geven, maar zoo gij mij aanstaanden Zondag wilt komen bezoeken, zal ik u ten minste het genoegen versohaffen4 om de Koninklijke vertrekken te zien." Den volgenden Zondag trok John zijn beste kleeren aan en begaf zich naar het paleis, waar hij door zijn vriend hartelijk ontvangen werd. Na eenigen tijd gepraat te hebben, leidde de Koning zijn gast door het paleis; hij voerde hem van het eene vertrek naar het andere en vermaakte zich niet weinig met de verbazing en de zonder linge aanmerkingen van den eenvoudigen boer. Eindelijk vroeg hij hem of hij ook graag den Koning eens zou willen zien en John antwoordde, dat niets ter wereld hem aangenamer zou zijn, waarop hij zich be kend maakte en den man weer eenjgszins tot kalmte moest brengen, bij de hevige ontsteltenis over zijn „oneerbiedigheid", zooals hij dit uitdrukte. Nu en ik verzeker ook, dat ons eenvoudig boertje reden had, vroolijk te zijn, want Jacobus schonk hem de hoeve die hij zoozeer gewenscht had te bezitten op één voorwaarde, n.1. dat er te Breahead altijd een lampetkan en een kom sou gereed staan, opdat de Koning zijn handen zou kunnen wasschen In geval van een nieuwe aanranding Toen George IV in het jaar 1822 naar Schotland kwam, verscheen do afstamme ling van John Howreson van Breahead op een luisterrijk feest voor den Koning en bood hem uit een zilveren lampetkom water aan, ten einde de voorwaarde te ver vullen, waarop zijn landgoed aan een zijner voorouders was gegeven. Ingea. door D. Piket, t« Leiden, i. 1, 2 en 6. 6 zijn onze ouders. 4, 3, 6 is niet rijk. 5, 4, 6, 3 is een voegwoord. 3, 4, 6, 6 is aan elk huis. 7, 8, 9 ia een deel van et lichaam. 10, 1 is een voorzetsel. Mijn geheel ia ©en plaat* in Sumatra en bestaat uit 10 letters. Ingezonden door Jan Steen. II. Met zeven letters schrijft men het woord, Door u toch meer dan eens gehoord. 1, 7, 6. 't is ieste, dat stevig, flink en stout, Zout- en zoet water tegenhoudt. 4, 7, 3. Een mensch, die in het Noorden woont, En 't rendier als zijn huisdier toont. 6, 6, 4. Men zegt roo licht: ,,Dit dier is blind". Maar 't is niet waar, geloof me, kind 4, 2, 3. Dit is een deel van het aangezicht. Gij raadt het, lezer, zeker licht (Beginletter is D.) Inge: idea door „Mistletoe", III. Mijn geheel bestaat uit IS lettert «n is een beroemd veldheer geweest. Een 7, 2 is een wintervermaak* 9, 8, 10, 6 is niet nauw, 11, 3, 4 is een metaal. 6, 10, 6 is niet raak. 2, 8, 6 is een drank. Een 6, 8, 10, 6 is een knaagdier. rv. Zoek uit elk der onderstaande rinnen een woord zoodanig gij een spreekwoord krijgt. Als de nood het hoogst is, is redding na bij zegt het spreekwoord. Hij breekt een kopje van het servies. Het is bij de wet verboden om op straat te voetballen. Ingezonden door „Beatha*" V. Mijn geheel ia een bloem en bestaat uit 10 letters. 1, 8, 2, 2, 5 draagt een koning. Een 6, 8, 9, 3 is een nuttig man. Een 3, 2, 4, 8 is een voornaam deel van een schip. Een 10, 8. 8, 3 ia zwart. Men is 7, 2, 2, 10 wanneer het drukkend weer is. Ingezonden door „Prins Willem", De edelgesteenten. Een edelman bezocht eon van zijn pach ters. Hij was prachtig gekleed en droeg een ring met twee steenen van een groote waarde, die hij den paohter toonde. De pachter zei hem: „Waartoe dienen u die steenen, en welk voordeel hebt u er vod t" „Niets", antwoordde de edelman. „Welnu, mijnheer, ik ben gelukkiger dan u, want ik heb 2 kostbare steenen, die voie vele lieden nuttig zijn en waarmede ik 's jaars meer dan duizend gulden verdien." De edelman wilde die steenen zien, en de pachter bracht hem voor de molenstee- nen van zijn molen. Ingezonden door „Anjelier"* Uit de school. Meester (bij het uit het hoofd rekenen): „Piet Slim, zeg jij mij eens, wat krijg je als je 326 maal 26 vermenigvuldigtt" Piet (na eenigen tijd nagedacht te heb ben) „Pijn in mijn hoofd, meester 1" Een lievelingsgerecht. Oom: „Waar houdt je nu wel het meest van, Kareltje?" Karei„Yan bruine boonen, Oom^ daar wordt ik altijd zoo ziek van, dat ik den volgenden dag niet naar school kan gaan." Ingezonden door „Jeugdig Trio". Een kleine jongen vroeg aan een heer of hij even zijn sigaar aan mocht steken. voor de nieuwe gouvernante, had zo zich beijverd, dat gevoelen met al wat in haar was, aan te wakkeren en reden van beetaaa te geven. Nu had Martha, de kindermeid, de kinderen ook eerst bij hun gouvernante willen brengen, toen zij zelve hen alleen had moeten laten, maar de kiemen hadden haar toen zóó nadrukkelijk gesmeekt dat toch niet te doen, dat zij eindelijk maar toe had gegeven en zoo vonden wij zo nu ook hier in den tuin bezig met Hector. En zóó verdiept waren zij geweest in hun kettingrijgen, dat ze Olga niet eens hadden hoor en aankomen, die net die laatste woorden von Lienfcje had opgevangen. „O, jou lieve, trouwe Hek, ik kan je toob niet genoeg zeggen, hoe lief ik je wel heb." „Dat zal toch anders niet lang meer du ren," viel Olga nu in, „daar zal iemand anders wel voor zorgen." „Hè wat?" riep Ru; en tegelijk ging hij heel manhaftig vlak voor Hector staan. „Niemand zal den hond iets doen hoori dat verzeker ik jel" „Ja, dat kan de gouvernante wat sche len; dat kan je net begrijpen." „Ja maar, vader en moeder willen het ook niet." „Jawel, maar dat is het juist, die gaan immers weg; vóórdat zij terugkomen, kan het al gebeurd zijn." „Wèfc gebeurd?" vielen beide kinderen uit. Hier bleef Olga toch even steken, want te had al zoo menig verhaal opgesierd met haar leugenachtige overdrijving; maar toch, hier tegenover deze twee onschuldige kin dereer, schoen hear even iets terug te hou den van haar boo ze praatjes. Rudolf schud de ook nog eens beslist zijn donker blond kopje en zei met nadruk: „Geen kwestie van niemand zal Hector eenig kwaad willen doen, want iedereen weet wel, dat hij Lientj© het leven gered heeften tege lijkertijd streek de groote goede lobbes zijn baasje over de wang, met zijn breede natte tong. En toch kon Olga weer niet de verzoeking weerstaan: „Jawel, dat geeft wat!" zei ze spottend „do juffrouw geeft daar weinig om, of hij Lientje het leven al gered heeft; zij sohijnt nu eenmaal het land to hebben aan het beest en daar straks nog hoorde ik haar bet te gen Martha zeggen, dat ze zich maar niet kan begrijpen, hoe oom en tante dat goed vinden, dat jullie altijd zoo stoeit met Heo- tor, dat het heel gevaarlijk kan zijn, dat hij jullie zoo voortdurend likt; en dat zij het ten minste niet hebben wil en dat zij dan ook wel zorgen zal, dat het niet meer ge beuren kan, want vandaag nogzal ze den hond laten ombrengen." Een kreet van ontzetting ontsnapte aan de kinderen, op het hooren van dat onmenschelijke voorne menNeen maar I 't was verschrikkelijk gewoon 1 „Maar dat mkg ze niet," zei Rudolf, drei gend de vuist ballend, „dat r,Ag ze niet; dkt zullen we toch eens zien!" en Lientje was op Olga afgevlogen, keek met smee- kend gezichtje naar haar op, en haar vlak in de oogen ziende, vroeg ze wanhopend en vleiend tegelijk: „Het is toch niet waar, Olga, dat heeft de gouvernante toch zeker niet gezegd?" En Olga kreeg het hord te verantwoorden want die oprecht-dringenden kinderblik was niet makkelijk te weerstaan; maar ge lukkig voor haar, klonk daar net de waar schuwende stem van Martha uit huis: „Gauw, Olga, gauw! bónnen komen 1 je moot eons even meehelpen, want er is erge haast bij het pakken en ik krijg L_et alleen niet meer klaar I" „Ja, ik kom," riep Olga terug en haastig wrong ze zich los uit klein Lientje's stevige omhelzing en ging gehoorzaam het huis bin nen. Lientje keerde zich dus ongetroost weer om en sloeg dadelijk haar beide armpjes innig om Hector's hale, als wilde; ze hem op die manier behoeden voor alle mogelijk dreigend leed en zei, uit den grond van haar hart, verlangend: „Hè, waren vader en moeder toch maajj hier." „Weet je wat, we zullen het tegen Martba zeggen," sprak Rudolf, nog altijd gloeie/jdi van verontwaardiging en tegelijk wilde hij; weghollen. Maar Lientje hield hem tegen en' zei: „Neen, Ru; dat mkg niet; je weet wel, dot moeder mij eenmaal gezegd heeft, da,t we iiq alles aan de juffrouw moeten gehcrorzamen en dat die zich niet hoeft te storen aan wat Martha zeg^ En getroffen luisterde broer, Rudolf toe, want Lientje had ftelijk en hij! had het zelf beloofd aan zijn m>>eder om de gouvernante te gehoorzamen. (Wfitdt vervolgd]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 13