driekoningen. Uit het land van den alcohol. „Eten en drinken geesten dan zooals hij?" vroeg hij. „Die kerel wu eenvoudig de een of andere jonge grappenmaker, die ons een poet# wilde bakken en tegelijker tijd een goed maal wiet te bekomen." Tooh verspreidde zich de geestgeschiede- nis ala een loopend vuurtje onder de be dienden en zij waren wat trotsch, een geeat te hebben gezien op klaarlichten dag! Het verhaal ging verder, totdat het een -punt van gesprek uitmaakte in boudoirs en sa lons en de schoone jonge vrouw, die nooit gehuwd was geweest, droeg een zfwart kleed en sluier en stortte tranen voor haar verloofde, dien ze slechts eens had gezien. Twee weken later wandelde rij op zeke ren avond in den tuin en luisterde naar het gezang der nachtegaal*. De sterren schenen schitterend, doch het gezicht harer sohoonheid diende slechte om haar smart te yergrooten. „Helaas I" zuchtte zij, „was hij maar bier, om met mij te dolen langs deze pa den i" Terwijl zij zoo sprak deed een gekraak van takken haar ontstellen, en een oogen- blik later kroop een man door de met bloemen versierde struiken en knielde aan baar voeten. Toen schenen de sterren tot eenig doel, want bij haar licht herkende «ij het gelaat, waarnaar zij zoo verlangd bad, en met een stem, waaruit vreugde en vrees sprak, riep zij uit: „Dan zijt ge dus niet dood?" „Neen, liefste", antwoordde hij zacht. „Ik leef en hoop nog menigen dag te le^ ven en u te beminnen." Toen het jonge paar het salon binnen trad, speelde de familie. Een blik van ver bazing begroette de verschijning van Saint- André en daar iedereen verslagen was, kon de jonge baron zonder moeite zijn verhaal mededeel en, dat hij besloot met het vragen van Sylvia's hand. Het huwelijk had plaats zoodra de rouw- tajd was verstreken en tante Dolarioe was in haar nopjes. „Heb ik het niet geoegd, dat hij het voor komen had van een edelman?" riep zij uit. „Einde goed, alles goed, een baron is even goed als een koopman", zei oom Do- 'tl val. Bij onze Germaansche vooroudere werd /van 26 December tot 0 Januari het groote (Joelfeest gehouden: het Joelfeest, letter lijk het feest van bet wentelen der zon, afgebeeld in den vorm van een, wiel. Als 'een bewijs, dat dit fee9t ook in ons vader- ;land werd gevierd, wordt beschouwd het «poken van „Derk met den beer" (zwijn) in bet Zutfensche gedurende den Kerst- baaht. Aan Fro, den God van het Joelfeest, 'dat op den tijd van het Kerstfeest werd ge- Werd, was het everzwijn gewijd. Alles brouwens zooals thans nog in hoofdzaak rustte; het akkerwerk stond stilde dorsch- iriloer zweeg, maar boven door de lucht gierde met vreeselijk geluid het vliegende heir van Wodan; het streek, tot schrik der Aardbewoners, in de dorpen en binnen de buizen neder. Doch even goed als geducht doolden de spoken dan ook in den langen .winternacht rond om zegen te brengen en vrede. Bij gelegenheid van het Joelfeest (zal het dan ook wel geweest zijn, dat, ter afbeelding vap dit bezoek der hemelgeesten, de godenbeelden op wagens werden rond gevoerd; dan reed de Wodanswagen met het geheiligde tweespan schimmels in sta te- lijken optocht uit. Dan ging de Moeder aarde met priesters en wachters rond, op dat zij vruchtbaarheid geven zou; dan ook werd het oorspronkelijke voorvaderlijk vuur werk, bestaande in het branden van breede stapels hout, evenmin vergeten als het hui selijke, maar daarom niet minder luid ruchtige feestmaal. Doch de vuren hebben, eindelijk uitgebrand en met het einde van het Joelfeest op 0 Januari is het oude ge ëindigd. Toen het christendom het heidendom kwam vervangen, kon de Kerk niet opeens alles uitroeien en werden de hoogtijden der Christelijke Kerk een overgang van de oude heidensche feesten. Terecht werd dit door den bekenden schrijver Jo de Vries betiteld als „oude wijn in nieuwe leder zakken". Driekoningenavond. Wel ligt de tijd achter ons, dat op Drie koningenavond de knapen langs de huizen der poorters trokken, zingende van de „Dry Coninghen", die „quamen ghereden wel verre uut Oriëntenlant," om op die manier geld bijeen te brengen, dat, volgen* Gaspar Coolhaes, den Driekoningendag moest ma ken tot „het eerste Bacohusfeest van net jaar," maar nog altijd bleef, op* de eene plaats meer, op de andere minder, en het meest wel in de dorpen, behoorende tot de Zuidelijke provinciën van ons land, het Driekoningen-zingen op straat in eere ge houden. En zijn woorden en wijze van den Driekoningenzang voor het meerendeel voor de bewoner* van de meer Noordelijk gelegen streken van on* land voor een goed deel, zoo Diet geheel en al, verloren gegaan, in Noord-Brabant kent bijna ieder een nog het: Hier komen we aan met once lanteeren, Wij zoeken den Heer en we vonden hem geeren, Wij klopten al aan Koning Herodes zijn deur, Herodes, de Koning, kwam zelvere veur, Herodes, de Koning, sprak met een valsch hart: Hoe ziet er de jongste van je drieën zoo zwart? 1) Al iB hij ook zwart, hij ia wel bekend, Het is de Koning van Oriënt, Wij kwamen die hooge bergen opgegaan, Daar zagen wij de sterre stille staan. O sterre, gij moet er zoo stille niet staan, Gij moet er met ons naar Bethlehem gaan. Te Bethlehem in die schoone stad. Daar moeder Maria met haar kindeke zat, Hoe kleiner kind, hoe grooter God, Daar al de Joden mee hebben gespot. Niet altijd hoort men de woorden geheel juist ala hierboven afgeschreven; in som mige streken der Meierij komt Herodes niet „zeJvers veur", maar heet het: Wij klopten al aan Koning Herodes zijn deur,- Maavr die lag in bed, zijn kwam veur. Voorheen ging het zingen van het lied ge- paard met een huiselijke vertooning, waar van Jan de Regt mededeelt: Een drietal personen, van wie één het aangezicht zwart had gemaakt, kleeden zich zoo goed en zoo kwaad als het ging, als Ooetersche Vor sten. De middelste, tevens de jongste-, was de zwarte. Hij had een langen stok in de hand. Aan het boveneinde daarvan was een ster van klatergoud bevestigd, in het mid den er van brandde een kaarsje. Door een wieltje of klosje, waarover een touw liep, kon de ster draaien. Van tijd tot tijd werd aan het touwtje getrokken en draaide de star. Tor Gouw spreekt ook van beeldjes, die bij de vertooning behoorden; in een torentje zat Herodes, in een prieeltje zag men de drie Koningen, die men door aan touwtjes te trekken, uit het priëeltje te voorschijn kon doen komen; ook een stal, met kind en kribbe, Maria, Jozef, os en ezel, schijnen er bij te hebben dienst gedaan. Volgens den heer Hezemans sou zekere Piper, die in het begin der vorige eeuw schepen waa te 's-Hertogenboeah, het zin gen van het liedje op straat en langs de huizen hebben verboden en zou toentertijd een ander liedje in zwang rijn gekomen: Drie Koningen 1 Drio Koningen l Geef mij een nieuwen hoed 1 De oude is versleten, Moeder mag het niet weten, Vader ïb niet thuis. Piepzegt de muis in het zomerhuis f 1) Men stolde indertijd voor: Gaapar, Melohior en Balthazar; met Melohior ala de jongste, die r**\rfc Men wil, dat in dit liedje wordt gedoeld op Piper (piep), wiens buitenmodel-hoed algemeen bekendheid genoot. Hoe hoog „het spul van de Dry Co ninghen", gelijk het voorheen in de kerken werd gegeven, indertijd in eere was, blijkt uit hetgeen Boitel daarvan in zijn „Be schrijving van Delft" mededeelt: „Upten Sontaoh nae dertienen-dach nader Veapercn te drie uren, sal worde nier ge- •peelt een spul van de priesters, die tot verscheyden deuren der kereken te paèrd-e inne quamen rijden, elcx met syn gheselscap vergaderden in 't midden der keroken; ende upten groeten orgel waren Engelen, ringende Gloria in excel sis, ende beneden lagen die herders ende speelden op schal meien, ende daar quam een sterre scieten de van aften uut die kereko nae thoeckau- tairto ende bleef daer staen, wysende die drie goninghen den nieuwen ghebore Co- ninck, twelk ghemaekt was met levendighe persoenen upten hoghe outair, daer dese co ninghen eensdeels sprekende, ende eens deels singhende hair offerande deden; ende daer was alsoo veel volx inder kereke, be neden ende boven, datter nye zoeveel volx inder kereken gesien en was," Ook van andere plaatsen, als Utrecht, Amsterdam en Dordrecht, is het zeker, dat er het mysterie-spel der Drie Koningen bij do geestelijkheid en het volk zeer in eere is geweest. Is het rondgaan met de ster ook in Noord- Brabant vrijwel overal afgeechaft, in heel wat gezinnen daar bleef een andere eigen aardigheid van het Driekoningenfeest, het „keerskeepringen," nog in zwang. Tegen woordig bestaat dit „keorekespringen" al leen nog maar in een spelletje, waarbij kin deren wedijveren in het springen over net grootste aantal brandende kaarsjes, die op den grond goplaatst rijn en onder den sprong niet mogen uitgaan Vroeger ge bruikte men daarbij een „ooninghskeers" dat was er dan een van flinke grootte en met drie armen, waarvan de middelste „de Meickert" (Melchior) heette. Het maken van zulke „superatitieuee coninokkaftrsen'werd meermalen verbo- den, zeer tot schade van de kaarsenmaker* j maar aangezien de „goddeloosheden ende insolentiën" van het „keerskespringen", rich maar zoo niet lieten uitroeien, bleven ook den kaarsenmakers him winsten nog vele jaren gewaarborgd. Misschien meent deze of gene, dat wij het over ons land zullen hebben, waar de alcohol al zooveel ellende heeft voroor-, zaakt. Maar met „het land van den al cohol" bedoelen wij nu eens Frankrijk, dat op het oogenblik veel meer aloohol ver bruikt naar evenredigheid dan onze land- genooten voor hun lichamelijk welzijn ofj hun physieken en moreelen ondergang mee* non noodig te hebben. Voor nauwelijks een halve eeuw war erf, de Fransobein, als het op onthouding aan kwam, nog voorbeelden van deugdzaam-; beid. Terwijl in de Germaansche landen 't, alcoholverbruik tusschen 4 en 5 liter per hoofd wisselde en de Denen 6 k 8 liter, per hoofd noodig hadden, stelde de Fransoh-! man zich met 2 liters tevreden. Maar nu neemt Frankrijk de eerste plaats in. Terwijl in de Scandinavische landen het verbruik van 4 op 3 liter is gedaald, is het in Frankrijk toegenomen. Ja, de Duit- soher, vooral de Zuid-Duitscher, die een zekere beroemdheid ontleent aan rijn on- lesohbaren dorst, staat met rijn 10 L. per jaar nog ver ten achter bij den Fransch-, man, die 16 L. noodig acht. Terwijl voor ongeveer 60 jaren in Frank-' rijk de absint nog zoo goed als onbe-' kend waa, bedroeg het verbruik in 1884 alj 60,000 H.L. en hoeveel er tegenwoordig» wordt gebruikt, zullen wij maar verzwijgen.} In 1876 had Frankrijk één (wiji zullen maar zeggen) vergunning op 109 in-1 wonere; nu rijn het er 3 k 4; tegenover de 6860 vergunningen (cL. L alcohol drink-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 20