De ondankbare kinderen en de oude vader, die weer naar school ging. FEUILLETON. DE KERSTMARKT. kom ij en. Dn hoe weinig behoeven wij niet als kind, om gelukkig te rijn' Een hard bed deert, ons slaperig lijfjo niet; een een voudige boterham verrukt onzo grage maag, een kleinigheid maakt ons geluk uit; een houten vloer is ons juist even lief, ja nog liever, dan een BruRsolsoh tapijt. En ook op later leeftijd heeft ons lichaam nog zoo weinig ei schooi, zóó weinig, dat met e enige wilskracht, het ieder die jong en gezond is, gemakkelijk zal vallen, zijn behoeften tot een uiterst gering gelal te beperken. Zoo kunnen wij er zelf over beslissen, of wij welgesteld zullen zijn en zorgeloos, dan wel of wij tekort zullen komen en altijd „armoo" zullen lijden, zooals zoovele onte vredenen klagen. Schaam u nooit over eenvoudige kleeding of eenvoudige inrichting van uw huis; dat is geen echnnde. Maar weinig behoeften heb- ben, dat ie onafhankelijk zijn, want wij behoeven niemand's hulp te vragen en af stand van alle overdaad, kweekt tcvreden- heid, die eerste voorwaarde om gelukkig to zijn. (Kozaksch sprookje). Er wa« eens een oud man Die had al kjjn kinderen een goede opvoeding gegeven, zoodat zij nu, al lang getrouwd zijnde, in hun eigen onderhoud konden voorzien, en toen dacht do oude vader eindelijk: „Nu zal ik mijn overige levensdagen nog ilijten te midden van de huisgezinnen mijner kinderen." En zoo nam Hij eerst zijn intrek bij* zijn oudsten zoon en dat beviel hem heel goed: hij en zijn vrouw waren vrien delijk voor hem, voorzagen hem vau het noodige en nooit merkte hij, dat hij hun te veel was,tot zijn schoondochter hem nu .en dan wel eens begon af te snauwen en zijn zoon ook wel eens wat ruw uit viel En ton slotte werd grootvader naar de keuken verwezen en moest hij zich te vreden stellen met hetgeen hem, lang niet van harte, gegund werd! Kortom, bij ziju oudsten zoon werd het den ma.n ondraaglijk op den duur en zoo ging hij dus naar zijn tweeden. Die begon ook, met gastvrij zijn huis voor zijn ouden vader open te stel len, maar toen hjj er ©enigen tijd was, gaf, vooral zijn schoondochter, hem duidelijk te verstaan, dat zij toch al genoog moeite had den rond t» komen, en dat hjj in niet ge- i) De kinderen moeten goed leeren begrij pen, Zei hij, wat voor een heerlijk feest Het Kerstfeest is, waarop de Heiland voor het heil der menscheen geboren werd, Hij, God's Zoom, wiens groote liefde Hem er toe bracht, op onze aarde te komen en voor ens het kruis te sterven. Hoe groot- da zegen is, dooi- Zijn offerdood over ona gebracht, voel ik eerst goed in dit fuur, want daardoor is het mij mogelijk, kalm te «terven, daar Hij den Hemel voor mij ge opend hoeft. „Kinderen", ging de moeder voort, .jul lie kunt wel begrijpen, dat het moeilijk voor mij is, vxoolijk te zijn zoo kort na den iood van vader; maar hij wensohte het «n ik zie in, dat hij gelijk heeft. Op het Kerst feest moet iedereen vroolyk zijn, daarom moet het bij ons vanavond juist zooals vroeger zijn." WIEu mama, wij gaan naar de Kerstmarkt hè, net zooals verleden jaar?" vroeg kleine Elsje, het jongste kind en het öenigste doch tertje. „Zeker, lieveling, En wat willen jullie deer koopen?" „Ben groot hobbelpaard 1" riep Leopold em donkere opgeo rtra*ld«h y* pleaswr. ringe mate, hun den strijd om het bestaan, nog verzwaarde. En zoo ging hij naar zijn derden zoon en toen weer naar zijn vierden, en overal deed hij dezelfde ondervinding op: in den beginne waren zij lief en hartelijk, maar al heel gauw ging de aardigheid er af en keken zij hem weg, als het ware. En allen hadden zij een meor of minder geldige verontschuldiging: de oen had te veel kleine kinderen en dat was te druk en ito lastig met zoo'n ouden man, en de ander had weer een zieke vrouw; de derde had een veel te klein huis en de vierde had het heelomaal te arm. Dus overlegden ze eens gezamenlijk hoe zc op de beste ma nier hun vader onder dak zouden brengen en het eind van de beraadslaging was, dat zij den ouden man zouden voorstellen, om naar school te gaan; daar had hij dan over dag ten minste een bank om op te zitten en nu ja, met z'n allen konden ze hem nu wel iets meegeven om te eten. Toen spra ken ze er hun vader over, maar die vond het een verschrikkelijk idóe, hij. die toch ai zoo slecht kon zien, zou dan in een boek moeten turen, terwijl hij in zijn jeugd, toen het tijd was om te leeren, nooit de letters had gekend! Neen, dat vond hij vree- selijk en hij bad en smeekte zijn zoons om hem daar toch niet toe te dwingen. Maar dat moest en zou nu eenmaal en omdat er op dat dorp zelf geen school was, moest, hij naar hot naburige douo gaan en 6m daar te komen, moest hij een bosch door. Daar kwam hij een edelman te paard tegen. De oude man nam diep zijn pet af. Toen de rijke heer hem al voorbijgedraafd was, riep hij hem nog eens terug en vroeg hem, waar hij wel heen ging. De oude man vertelde hem toen van al zijn leed en 'tranen biggelden hem langs de wangen bij dat verhaal. „Ja, als do Heer mij nu geen kinderen had geschonken, dan zou ik lang niet zoo klagen over mijn eenzaamheid, als nu, nu ik toch vier zoons heb, die mij geen van allen op mijn ouden dag onderhouden wil len, en mij nu maar naar school zenden, om met goed fatsoen van mij af te zijn voor een heelen dag." De edelman was diep be gaan met het lot van den armen vader en hjj sprak „Weineen, natuurlijk; daar zie ik nu ook geen heil in- voor je, om naar school te gaan; maar ik zal je iets goeds de hand doen, waardoor je nog een aan gen amen ouden dag zult hebben." Toen trok hij een beurs uit zijn zak en begon die te vullen on toen die goed vol was, reikte hij hem den ouden man over, zegg?Jide: „Al6 je nu thuis bent, roep je je vier zoons om je heen en zegt tegen hen: „De een pop, die zoo groot moot zijn als ik zelf!" zei Eleje. „En jij, mijn flinke Hendrik?" „Ik zou graag de mooie reisverhalen heb ben, die bij de® boekhandelaar voor het raam liggen." )rEn hoe wou je die dan koopen?" „U. weet, moedertje, dat grootma aan ieder van ons een paar rijksdaalders gestuurd heeft, wij mogen daarvoor koopen, waar in wij het meeste pleister hebben. „En mama," zei Elsje levendig, „wij heb ben ieder veel stuivertjes in onze spaar potten; U weet wel, ik bedoel do beloo ning voor het vroege opstaan." „Ja, mijn kinderen vonden het maar al te prettig te laat op te «taan; ik heb dik wijls hooren klagen, dat zij te laat Op school rijn gekomen. Daarom beloofde ik jullie el- ken morgen in de week, waarop je prompt zeven uur waart opgestaan een halven stui ver to gevensinds dien tijd gaat het beter „Dat geloof ik ook," viel Leopold moe der in de rede, „het is dan ook de moeite waard, het is te samen drie stuivers in de week, dan kan men gauw rijk worden." „En dat wil jullie alles op de Kerst markt uitgeven „Ja, maar wij weten nog niet goed, wat wij eigenlijk koopen zullen." „Jullie bent. toch gelukkige kinderen, .jo hebt zooveel geld, dat je niet weet, wat je er mee doen zult," zei de moeder, terwijl zij haar dochtertje op den schoot nam en haar bloede lokken 3lit b$t omgewende ge- „Kijk eens hier, kinderen, toen ik non heel wat jonger was dan nu en goed wat) verdiende, heb ik een spaarpotje gemaakte want jo weet nooit, hoe het nog eens looped zal, daoht ik toen. Daarom begroef ik hetj dan ook, onder een ouden eik in het boschj en een heelen tijd heb ik niet aan. dienj schat godacht, omdat jullie toch zoo vrien^ delijk waart mij huisvesting te verleenenjj maar nu je mij naar school zondt ©nik weeq langs den ouden eik ging, kwam dat heelal geval weer bij mij boven en ik groef spitte in den grond en zie daarde zilvan stukken zijn daar rustig blijven liggen, totj dat hun eigenaar ze noodig had: dus hien heb ik de beurs nu meegebracht. Nu houtjj ik ze, tot aan mijn dood, en degeen van' jullie, die dan het, meest zorg gedragen Heefi voor mij, zal ook het grootste deel er vanj krijgen. Nu kunnen jullie het onder elkaar] uitmaken, bij wien ik inwonen zal, want heusch het gaat toch niet aan, dat ik bjjj vreemden mijn intrek zou nemen. De oudé rn$-n deed zooals hem gezegd was en d$ zoons waren dit laatste ook geheel met hemj eens; en vochten letterlijk om de eer, hun- ouden vader bij zich te hebbenen zij lieten^ het hem aan niets ontbreken, ja beijverden] zich hem uu en dani nog iets extra's to^ te stoppen, zoodat de oude man nu eapj leventje had als een prins. Toen Hij gestorven wag. haastten ze zichj onmiddellijk beölag te leggen op h:t kistje) met de beurs er iuen ze gaven hem eeuj rijke begrafenis. Toen gingen ze dan einde-( lijk over tot het openmaken van het gold; kistje en verlustigden zich eerst al aan het veelbelovend gerammel, dat zich deed hooren maar, toen zij het openden be vatte het niets dan glasscherven! Dat was niet precies ceii meevallertje voor henen] de buren merkten wel degelijk vau die te^ leurstelling en ze konden niet nalaten hen een weinig te plagen, door bijv. te zeggen:] „Zie je, je hebt er toch wel wat bij ge-l wonnen, met je vader naar school te zen-! den, want hij heeft er toch wel veel ge leerd. Tenminste daar heb je nu nog del bewijzen van in dat mooie geldkistje mer die goed gevulde beurs." En de zoon6 waren in Het eerst half dol van mach tol ooze woede, maar ik toch denk wel, dat ze dooi* den tijd tot inkeer geko men zijn, vooral, als ze soms een van allen eens hebben moeten voelen, hoe onaangenaam het tooli wel is, op je ouden dag wat liefde en zorg te moeten koopen van je kinderen,' door middel van geldl zichtje streek. Zoo goed hebben niet alk kindertjee het. In deze groote stad zijn ea zeker heel veel kindertjes, die van avond niet weten, of zij morgen wel eten zul len hebben j.Niet weten wat zij morgen op Het Kerst feest zuilen eten, mama?" vroeg Hendrik verschrikt. „Waarom geven Hun ouders het hun niet?" zei Leopold. „Omdat zij geen geld hebben. 0, rij zou den 'Het gaarne doen en bidden misschien op dit oogenblik vurig tob God het hun të geven, zoodat zij allen op het heerlijke Kerstfeest vroolijk en tevreden kunnen zijn." De kleine Leopold was zeer nadenkend geworden, misschien in tweestrijd; toen hief hij eensklaps zijn ernstig gezichtje op. „Mama," vroeg Hij, „gelooft u, dat ik mijn geld aan zulke kindertjes moest geven Weet u, eerst vond ik Het niet prettig, want ik Had al zoo lang naar die boeken verlangd maar de kinderen, waarvan u vertelde, heb-j ben het eten. en de kleeren veel meer noo dig." Vast drukte de moeder haar zoontje aan de .borst en zei met bevende stem: „God zeg ene je voor deze gedachte, mijn kind; ja, je doet er veel beter aan je geld' voor dit doel te gebruiken. Zie je, ik zei,: dat die .ouders misschien tot God badenj voor hulp voor henzelf en hun kinder sn en- dan roert God hier en daar een hart om1 de armen te hulp te komen. Wanneer je Hetl doet, doe je het voor God, die zoo veel' VPPK <96 gfidMA taft SB SIS - - Iets over de Uoyds. Het woord Lloyd is oorspronkelijk de rigenaam van oen |)er»soon. In het jaar 1662 werd het eerste koffiehuis tc Lon den geopend en spoedig verschonen er veel meer cn werden zij druk bezocht ook: ech ter niet alleen om er den nieuwen drank te gebruiken. Dit was dan ook jui6t het bezwaar van Karei II, die niet zoozeer het gebruik van de koffie zelve sohadelijk acht te, als wel de groote vrijmoedigheid, waar mee Z. H.'s Handelingen besproken werden; zoodat hij verscheidene dezer inrichtingen liet sluiten. Toch bleef dit bevel niet van kracht. Want spoedig ontstonden er nieuwe koffiehuizen en in 1688 vond men in Lombardstreet een koffiehuis gevestigd door Mr. Edward Lloyd in de onmiddellij ke nabijheid van de haven. Dit koffiehuis was weldra een geliefkoosd vereenigings- punt van scheepskapiteins en reeders. De ondernemende Mr. Lloyd gaf spoedig een blad uit: „Lloyd New" genaamd, dat na de officieele „Londen Gazetto" een der vroegste couranten van Londen is en waar in bovenal de belangen der scheepvaart be handeld werden. Door dit blad werd het- koffiehuis nog drukker bezooht door allen die bij de schoepvaart belaug hadden. Zoo werd het 't middelpunt van assuradeurs van schepen en ladingen en dat is tot nog toe de werkzaamheid, die in de eerste plaats aan den naam Lloyd verbonden is. De zaken breid-den zich uit en een ven nootschap van dien naam ontstond en in 1774 vestigde zij zich in den Royal Exchan ge onder den naam van New Lloyd. Er ont stond nu een georderde maatschappij. Een Duitscher Johan Julius Angerstein maakte zich vooral bij die organisatie verdienste lijk. Gedurende de Engelsohe oorlogen wag d© verzekering van schepen en ladingen een zoo belangrijke zaak dat de reeders ook wel van de assurantie van Lloyd gebruik moes ten ma-ken, waardoor de maatschappij zeer in bloei toenam. De agenten, die de maat schappij in de voornaamste havensteden der wereld had, giaven bericht van al het geen, dat op handel en scheepvaart betrek king had, door middel van de Lloyds List, die eerst ééns per week, na 1800 dagelijks uitkomt. De maatschappij geniet aanzien lijke ontvangsten en ondersteunt met milde hand de hospitalen voor zeelieden, de zee- ma nahuizen, enz., ook heeft zij op gevaar lijke punten der kust reddingsbootcn ge plaatst, terwijl zaj belooningen uitreikt voor het redden van drenkelingen. In 1833 werd de OostenrijkscheHongaarsoh© Lloyd opgericht te TriëBt, met handel op den Levant. In ons land bestaat de Rotterdam- sche Lloyd. Dat was een uitkomst. Er was eens een man, die door het heele land bekend stond als de leelijkste van des konings onderdaken. En juist daarom, om dat hij zoo in het oog viel, had de koning hem in een grillige bui aan zijn hofhou ding verbonden. Maar zelfs leolijkheid krijgt dan zijn benijders! En nu was er aan het hof ook een andere man, die het maar niet kon uitstaan, dat die man van lage geboorte, alleen door zijn insohoon uiterlijk zoozeer hij den vorst in do gunst stond. Daarom wist hij den koning op een goeden dag mee te deelen, dat er een vrouw was in zijn rijk nog véél leolijker.dan de bewuste hoveling. „Zoo, als dat waar is," klonk het koninklijk hevel, dan moet zij blijven en hij kan gaan. Breng haar maar aan het hof dan zal ik mijn rechters laten beslissen." Toen de oude vrouw verscheen, zag ieder een duidelijk, dat zij verreweg de leelijkste was. Maar toen de koning op het punt stond, den man uit zijn gevolg weg te zen den kwam een vriend van hem op den ge lukkigen inval: „Zet hem eens haar muts op!" riep hij. En ziet: een vreeselijke ver andering had plaats; onmiddellijk werd hij met algemeene stemmen voor het leelijkste wezen der aarde gehouden en de vrouw be greep, dat zij voortaan een andere hoofd bedekking moest kiezen die haar leelijk- heid onvoordeeliger zou doen uitkomen 1 DE UITVINDING. Nauwelijks was de onderwijzer even de klas uit, of Dik Baars, die veel aan „weten schappelijke onderzoekingen" deed, haalde met een geheimzinnig gezicht een kleine ma chine uit zijn lessenaar, waarna hij eraan begon te morrelen. Dadelijk had hij de an dere kostschooljongens om zich been ver zameld. „Zeg 's Dik, wat heb je daar? Een bom of zoo iets?" vroeg Gerrit Dakpan lachand aan Dik. „Mijn nieuwste uitvinding," antwoordde de uitvinder. „Het is een soort vliegmachine in 't klein. Past op. Ik zal 'm opwinden. Daar gaat ie... „Berg weg! Daar komt de directeur aan!" riepen de jongens verschrikt en vlo gen gauw naar hun plaatsen. Dik bad geen tijd meer om zijn machina in de lessenaar to bergen; daarom stapelde hij rijn boeken en dictionnaires er maar om heen. Als de directeur maar niot te dient bij hem kwam, want clan verried het tikken de uurwerk hem. Maar Dik was toch u et' gerust. Kon hij het tikken maar doen op houdenMaar wacht! hij had een knopje aangebracht waarmee hij het uurwerk kon doen stilstaan. Voorzichtig bracht nij zijn hand achter de stapel boeken en drukte op een knopje, maar bij ongeluk op de verkeer de. Nu begon het nog veel harder te werken. Op 't laatst vloog het de stapel geleerdheid onderstboven cn vloog met groot lawaai Dik naar het hoofd. Toen werd een inktkoker omgegooid en de hoed van den directeur op den grond geworpen. Eindelijk vloog het door het raam naar buiten waar het stil bleef liggen. En in plaats van dat Dik zijn uitvinding kon re.pareeren kon hij eenige 'dagen lang zitten pennen aan zijn strafwerk. Waarna hij zich voornam nooit weer iets uit te vin den. Moederliefde en moederlijke liefde. Eenige jaren geleden ging in Spanje een, regiment soldaten scheep naar het eiland Cuba. Allerlei aandoenlijke afsoheidstoo- neelfcjes hadden er plaats tnsschen de man schappen en hun vrouwen, moeders en ge liefden. Alleen één soldaat stond er een zaam en verlaten bij en scheen geen bloed verwanten te hebben, die hot noodig achtten hem een enkel woord van afscheid toe te roepen. Toen trad een net gekleede burgervrouw op hem toe. Ze greep zijn hand en sprak: „Mijn zoon is reeds naar Cuba vertrokken. Hjj dient in, het regiment van Andaluaië. Ge, riilt hem wel ontmoeten, neem dezen kus voor hem mee." En tegelijk boog zij zich' voorover en kuste hem op de wang. De sol daat echter ten zeerste getroffen, door dit bewijs van moederlijke liefde, vroeg dade lijk, met echt Spaansche hoffelijkheid: „En mag ik nu ook een kus voor mijzelven heb ben?" De moeder kuste hem opnieuw ep die kleine daad had twee menschen geluk kig gemaakt: de vrouw in het bewustziju een bewijs van liefde te hebben gegeven en den jongen man door 't aangenaam gevoel dat hij ook toch iemand had om vaarwel te izeggen en Gods zegen voor hem af tc smee» kem komt, wat wjj bezitten. Daarom heeft Hij rijken en armen geschapen, opdat door het wederkeerig hulpbetoon de Christelijke Liefde onder de menschen vergroot worde." ,Jk wil ook wat voor God doen," riep Blije en Haar donkerblauwe oogen glinster den- „Ik pok, ik ödkr juichte Hendrik met ten van vreugde ptralend gezichtje „Het spijt mij van het hobbelpaard, maar als de kindertjes gelukkig rijn, zal ik het gauw vergeten," Zóó gelukkig Had de moeder er sedert' vaders dood niet meer uitgezien, nu zij haar armen om haar drie lievelingen slodg. „Maar aan welke kindertjes zullen wij het geven vroeg Hendrik, „wedt n wat mama," ging hij verder voort," „u zei, dat de lieve God onze harten geroerd heeft, omdat de ouders der kinderen tot Hem gebeden heb ben; zal Hij ons dan ook niet aanwijzen, wie wij helpen moeten „Zeker, mijn kind, dat zal Hij, wij zul len er Hem om bidden. Gaat nu naar Elisa beth en laat je aankleeden; het is tijd, dat wij naar de markt gaan, andex6 wordt het te laat voor den Kerstboom." Dat lieten zij zich geen tweemaal zeggen; Elsje en Hendrik renden vooruit, terwijl de ernstige Leopold hen langzamer volgde. Intusschen was Martijn met de twee meisjes ook naar de markt gegaan, waar de kramen stonden en waar hij zijn standplaats had. Het was geheel donker, tosn zij daar MPkwaraap «ft H*t WM S*»l kouder ge worden; de Sterren schitterden aan den onbe- wolkten hemel en in het oosten steeg juist de volle maan op. De knaap had dadelijk zijn lamp opgestoken, om zijn koopwaar in het oog te doen vallen. De poppetjes ver deelde hij in drie groepen en ieder der kin deren ging achter de zijne staan. Martijn gaf zijn beschermeilingetjes een plank on der de voetjes, dio hij in den voormiddag zelf gebruikt had en pakte haar ieder in een omslagdoek, die grootvader uit een kist had laten halen, waarin ze sedert zijn moe ders dood gelegen hadden. De lamp wierp nu haar Ischemerlioht op de kleine, ingepakte figuurtjes; uit de blauwe mutsjes kwamen de kindergezichtjes te voorschijn, wier schrandere oogjes nieuws gierig rond keken. Het scheen haar, alsof zij in een nieuwe wereld verplaatst waren waarheen zij zich wenden, 6tonden kramen, waarvan de mooie uitstalling helder ver licht was. Juist tegenover de kinderen was een speelgoedkoopma® en telkens weer ke ken zij naar de prachtige poppen, die fraai uitgedost naast elkander stonden. O, wat moest het toch heerlijk zijn, zoo'n pop te bezitten, die waren zeker voor prinsessen; wie ze kocht moest zeker heel rijk zijn. Veel menschen gingen voorbij, mooig^kleede, voorname dames met kinderen aan de hand, die duur speelgoed droegen, hun moeder had dit waarschijnlijk zoo juist gekocht. Marie en Bertha keken zich de oogjes uit en vergaten totaal, dat het koud was en dat nog niemand een poppetje gekocht had. Deze standen nog %lt£d op een rijtje fcun oogjes glinsterden bij het lamplicht; men zou denken, dat zij nieuwsgierig rondkeken, of er nog geen koopers kwamen. Bij het flikkerende licht was het, alsof zij onge duldig den bezem heen en weer bewogen. Eindelijk werd Bertha erg stil en in haar bruine oogen welden tranen op. Marie zag Het: „"Wat scheelt je?" vroeg rij- „Het is zoo koud; moeten wij nog lang hier blijven 6taan was het antwoord met een bevend stemmetje gegeven- „Het is verwonderlijk," zei Martijn," „van morgen verkocht ik er zooveel. Hoe kan dat komen Marie had zich als een bezorgd moedertje, over Bertha heengebogen. -,Zijn je handjes koud?" vroeg ze mede lijdend. Het kleine meisje knikte. „Geef ze eens hier, ik zal ze warm' wrij ven," en stevig wreef Maxie oven de roode, verstijfde vingertjes. Ze was treurig ge stemd. „"Wat zou er gebeuren, wanneer zij geen geld verdiende?" Ze sloeg de oogen op, zoo als zij het dezen avond zoo dikwijls gedaan had en zag de sterren helder glinsteren, de sterren, waarboven hun ouders nu bij den liever Heer waren. Do woorden harer moe der schoten haar weer te binnen: „Hij is een Vader der weezen. Een vader kan zijn kinderen niet verlaten," zei Marie tot zich zelf en zij voelde zich bemoedigd. (SM salafcl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1910 | | pagina 12