De ondankbare kinderen en de oude
vader, die weer naar school ging.
FEUILLETON.
DE KERSTMARKT.
kom ij en. Dn hoe weinig behoeven wij niet
als kind, om gelukkig te rijn' Een hard
bed deert, ons slaperig lijfjo niet; een een
voudige boterham verrukt onzo grage maag,
een kleinigheid maakt ons geluk uit; een
houten vloer is ons juist even lief, ja nog
liever, dan een BruRsolsoh tapijt. En ook
op later leeftijd heeft ons lichaam nog zoo
weinig ei schooi, zóó weinig, dat met e enige
wilskracht, het ieder die jong en gezond
is, gemakkelijk zal vallen, zijn behoeften
tot een uiterst gering gelal te beperken.
Zoo kunnen wij er zelf over beslissen, of
wij welgesteld zullen zijn en zorgeloos, dan
wel of wij tekort zullen komen en altijd
„armoo" zullen lijden, zooals zoovele onte
vredenen klagen.
Schaam u nooit over eenvoudige kleeding
of eenvoudige inrichting van uw huis; dat
is geen echnnde. Maar weinig behoeften heb-
ben, dat ie onafhankelijk zijn, want wij
behoeven niemand's hulp te vragen en af
stand van alle overdaad, kweekt tcvreden-
heid, die eerste voorwaarde om gelukkig to
zijn.
(Kozaksch sprookje).
Er wa« eens een oud man Die had al
kjjn kinderen een goede opvoeding gegeven,
zoodat zij nu, al lang getrouwd zijnde, in
hun eigen onderhoud konden voorzien, en
toen dacht do oude vader eindelijk:
„Nu zal ik mijn overige levensdagen nog
ilijten te midden van de huisgezinnen mijner
kinderen." En zoo nam Hij eerst zijn intrek
bij* zijn oudsten zoon en dat beviel hem
heel goed: hij en zijn vrouw waren vrien
delijk voor hem, voorzagen hem vau het
noodige en nooit merkte hij, dat hij hun
te veel was,tot zijn schoondochter hem
nu .en dan wel eens begon af te snauwen
en zijn zoon ook wel eens wat ruw uit
viel En ton slotte werd grootvader naar
de keuken verwezen en moest hij zich te
vreden stellen met hetgeen hem, lang niet
van harte, gegund werd! Kortom, bij ziju
oudsten zoon werd het den ma.n ondraaglijk
op den duur en zoo ging hij dus naar zijn
tweeden. Die begon ook, met gastvrij zijn
huis voor zijn ouden vader open te stel
len, maar toen hjj er ©enigen tijd was, gaf,
vooral zijn schoondochter, hem duidelijk te
verstaan, dat zij toch al genoog moeite had
den rond t» komen, en dat hjj in niet ge-
i)
De kinderen moeten goed leeren begrij
pen, Zei hij, wat voor een heerlijk feest
Het Kerstfeest is, waarop de Heiland voor
het heil der menscheen geboren werd, Hij,
God's Zoom, wiens groote liefde Hem er
toe bracht, op onze aarde te komen en voor
ens het kruis te sterven. Hoe groot-
da zegen is, dooi- Zijn offerdood over ona
gebracht, voel ik eerst goed in dit fuur,
want daardoor is het mij mogelijk, kalm te
«terven, daar Hij den Hemel voor mij ge
opend hoeft.
„Kinderen", ging de moeder voort, .jul
lie kunt wel begrijpen, dat het moeilijk voor
mij is, vxoolijk te zijn zoo kort na den
iood van vader; maar hij wensohte het «n
ik zie in, dat hij gelijk heeft. Op het Kerst
feest moet iedereen vroolyk zijn, daarom
moet het bij ons vanavond juist zooals
vroeger zijn."
WIEu mama, wij gaan naar de Kerstmarkt
hè, net zooals verleden jaar?" vroeg kleine
Elsje, het jongste kind en het öenigste doch
tertje.
„Zeker, lieveling, En wat willen jullie
deer koopen?"
„Ben groot hobbelpaard 1" riep Leopold em
donkere opgeo rtra*ld«h y* pleaswr.
ringe mate, hun den strijd om het bestaan,
nog verzwaarde. En zoo ging hij naar zijn
derden zoon en toen weer naar zijn vierden,
en overal deed hij dezelfde ondervinding op:
in den beginne waren zij lief en hartelijk,
maar al heel gauw ging de aardigheid er
af en keken zij hem weg, als het ware.
En allen hadden zij een meor of minder
geldige verontschuldiging: de oen had te
veel kleine kinderen en dat was te druk
en ito lastig met zoo'n ouden man, en de
ander had weer een zieke vrouw; de derde
had een veel te klein huis en de vierde
had het heelomaal te arm. Dus overlegden
ze eens gezamenlijk hoe zc op de beste ma
nier hun vader onder dak zouden brengen
en het eind van de beraadslaging was, dat
zij den ouden man zouden voorstellen, om
naar school te gaan; daar had hij dan over
dag ten minste een bank om op te zitten
en nu ja, met z'n allen konden ze hem nu
wel iets meegeven om te eten. Toen spra
ken ze er hun vader over, maar die vond
het een verschrikkelijk idóe, hij. die toch
ai zoo slecht kon zien, zou dan in een
boek moeten turen, terwijl hij in zijn jeugd,
toen het tijd was om te leeren, nooit de
letters had gekend! Neen, dat vond hij vree-
selijk en hij bad en smeekte zijn zoons om
hem daar toch niet toe te dwingen. Maar
dat moest en zou nu eenmaal en omdat er
op dat dorp zelf geen school was, moest,
hij naar hot naburige douo gaan en 6m daar
te komen, moest hij een bosch door. Daar
kwam hij een edelman te paard tegen. De
oude man nam diep zijn pet af. Toen de
rijke heer hem al voorbijgedraafd was, riep
hij hem nog eens terug en vroeg hem, waar
hij wel heen ging. De oude man vertelde
hem toen van al zijn leed en 'tranen biggelden
hem langs de wangen bij dat verhaal.
„Ja, als do Heer mij nu geen kinderen
had geschonken, dan zou ik lang niet zoo
klagen over mijn eenzaamheid, als nu, nu
ik toch vier zoons heb, die mij geen van
allen op mijn ouden dag onderhouden wil
len, en mij nu maar naar school zenden, om
met goed fatsoen van mij af te zijn voor
een heelen dag." De edelman was diep be
gaan met het lot van den armen vader
en hjj sprak
„Weineen, natuurlijk; daar zie ik nu ook
geen heil in- voor je, om naar school te
gaan; maar ik zal je iets goeds de
hand doen, waardoor je nog een aan gen amen
ouden dag zult hebben." Toen trok hij een
beurs uit zijn zak en begon die te vullen
on toen die goed vol was, reikte hij hem
den ouden man over, zegg?Jide:
„Al6 je nu thuis bent, roep je je vier
zoons om je heen en zegt tegen hen:
„De een pop, die zoo groot moot zijn als
ik zelf!" zei Eleje.
„En jij, mijn flinke Hendrik?"
„Ik zou graag de mooie reisverhalen heb
ben, die bij de® boekhandelaar voor het
raam liggen."
)rEn hoe wou je die dan koopen?"
„U. weet, moedertje, dat grootma aan ieder
van ons een paar rijksdaalders gestuurd
heeft, wij mogen daarvoor koopen, waar
in wij het meeste pleister hebben.
„En mama," zei Elsje levendig, „wij heb
ben ieder veel stuivertjes in onze spaar
potten; U weet wel, ik bedoel do beloo
ning voor het vroege opstaan."
„Ja, mijn kinderen vonden het maar al
te prettig te laat op te «taan; ik heb dik
wijls hooren klagen, dat zij te laat Op school
rijn gekomen. Daarom beloofde ik jullie el-
ken morgen in de week, waarop je prompt
zeven uur waart opgestaan een halven stui
ver to gevensinds dien tijd gaat het
beter
„Dat geloof ik ook," viel Leopold moe
der in de rede, „het is dan ook de moeite
waard, het is te samen drie stuivers in de
week, dan kan men gauw rijk worden."
„En dat wil jullie alles op de Kerst
markt uitgeven
„Ja, maar wij weten nog niet goed, wat
wij eigenlijk koopen zullen."
„Jullie bent. toch gelukkige kinderen, .jo
hebt zooveel geld, dat je niet weet, wat je
er mee doen zult," zei de moeder, terwijl
zij haar dochtertje op den schoot nam en
haar bloede lokken 3lit b$t omgewende ge-
„Kijk eens hier, kinderen, toen ik non
heel wat jonger was dan nu en goed wat)
verdiende, heb ik een spaarpotje gemaakte
want jo weet nooit, hoe het nog eens looped
zal, daoht ik toen. Daarom begroef ik hetj
dan ook, onder een ouden eik in het boschj
en een heelen tijd heb ik niet aan. dienj
schat godacht, omdat jullie toch zoo vrien^
delijk waart mij huisvesting te verleenenjj
maar nu je mij naar school zondt ©nik weeq
langs den ouden eik ging, kwam dat heelal
geval weer bij mij boven en ik groef
spitte in den grond en zie daarde zilvan
stukken zijn daar rustig blijven liggen, totj
dat hun eigenaar ze noodig had: dus hien
heb ik de beurs nu meegebracht. Nu houtjj
ik ze, tot aan mijn dood, en degeen van'
jullie, die dan het, meest zorg gedragen Heefi
voor mij, zal ook het grootste deel er vanj
krijgen. Nu kunnen jullie het onder elkaar]
uitmaken, bij wien ik inwonen zal, want
heusch het gaat toch niet aan, dat ik bjjj
vreemden mijn intrek zou nemen. De oudé
rn$-n deed zooals hem gezegd was en d$
zoons waren dit laatste ook geheel met hemj
eens; en vochten letterlijk om de eer, hun-
ouden vader bij zich te hebbenen zij lieten^
het hem aan niets ontbreken, ja beijverden]
zich hem uu en dani nog iets extra's to^
te stoppen, zoodat de oude man nu eapj
leventje had als een prins.
Toen Hij gestorven wag. haastten ze zichj
onmiddellijk beölag te leggen op h:t kistje)
met de beurs er iuen ze gaven hem eeuj
rijke begrafenis. Toen gingen ze dan einde-(
lijk over tot het openmaken van het gold;
kistje en verlustigden zich eerst al aan
het veelbelovend gerammel, dat zich deed
hooren maar, toen zij het openden be
vatte het niets dan glasscherven! Dat was
niet precies ceii meevallertje voor henen]
de buren merkten wel degelijk vau die te^
leurstelling en ze konden niet nalaten hen
een weinig te plagen, door bijv. te zeggen:]
„Zie je, je hebt er toch wel wat bij ge-l
wonnen, met je vader naar school te zen-!
den, want hij heeft er toch wel veel ge
leerd. Tenminste daar heb je nu nog del
bewijzen van in dat mooie geldkistje mer
die goed gevulde beurs."
En de zoon6 waren in Het eerst half dol
van mach tol ooze woede, maar ik toch denk
wel, dat ze dooi* den tijd tot inkeer geko
men zijn, vooral, als ze soms een van allen
eens hebben moeten voelen, hoe onaangenaam
het tooli wel is, op je ouden dag wat liefde
en zorg te moeten koopen van je kinderen,'
door middel van geldl
zichtje streek. Zoo goed hebben niet alk
kindertjee het. In deze groote stad zijn ea
zeker heel veel kindertjes, die van avond
niet weten, of zij morgen wel eten zul
len hebben
j.Niet weten wat zij morgen op Het Kerst
feest zuilen eten, mama?" vroeg Hendrik
verschrikt.
„Waarom geven Hun ouders het hun niet?"
zei Leopold.
„Omdat zij geen geld hebben. 0, rij zou
den 'Het gaarne doen en bidden misschien
op dit oogenblik vurig tob God het hun
të geven, zoodat zij allen op het heerlijke
Kerstfeest vroolijk en tevreden kunnen zijn."
De kleine Leopold was zeer nadenkend
geworden, misschien in tweestrijd; toen hief
hij eensklaps zijn ernstig gezichtje op.
„Mama," vroeg Hij, „gelooft u, dat ik mijn
geld aan zulke kindertjes moest geven Weet
u, eerst vond ik Het niet prettig, want
ik Had al zoo lang naar die boeken verlangd
maar de kinderen, waarvan u vertelde, heb-j
ben het eten. en de kleeren veel meer noo
dig."
Vast drukte de moeder haar zoontje aan
de .borst en zei met bevende stem:
„God zeg ene je voor deze gedachte, mijn
kind; ja, je doet er veel beter aan je geld'
voor dit doel te gebruiken. Zie je, ik zei,:
dat die .ouders misschien tot God badenj
voor hulp voor henzelf en hun kinder sn en-
dan roert God hier en daar een hart om1
de armen te hulp te komen. Wanneer je Hetl
doet, doe je het voor God, die zoo veel'
VPPK <96 gfidMA taft SB SIS
- -
Iets over de Uoyds.
Het woord Lloyd is oorspronkelijk de
rigenaam van oen |)er»soon. In het jaar
1662 werd het eerste koffiehuis tc Lon
den geopend en spoedig verschonen er veel
meer cn werden zij druk bezocht ook: ech
ter niet alleen om er den nieuwen drank
te gebruiken. Dit was dan ook jui6t het
bezwaar van Karei II, die niet zoozeer het
gebruik van de koffie zelve sohadelijk acht
te, als wel de groote vrijmoedigheid, waar
mee Z. H.'s Handelingen besproken werden;
zoodat hij verscheidene dezer inrichtingen
liet sluiten. Toch bleef dit bevel niet van
kracht. Want spoedig ontstonden er nieuwe
koffiehuizen en in 1688 vond men in
Lombardstreet een koffiehuis gevestigd
door Mr. Edward Lloyd in de onmiddellij
ke nabijheid van de haven. Dit koffiehuis
was weldra een geliefkoosd vereenigings-
punt van scheepskapiteins en reeders. De
ondernemende Mr. Lloyd gaf spoedig een
blad uit: „Lloyd New" genaamd, dat na
de officieele „Londen Gazetto" een der
vroegste couranten van Londen is en waar
in bovenal de belangen der scheepvaart be
handeld werden. Door dit blad werd het-
koffiehuis nog drukker bezooht door allen
die bij de schoepvaart belaug hadden. Zoo
werd het 't middelpunt van assuradeurs
van schepen en ladingen en dat is tot nog
toe de werkzaamheid, die in de eerste plaats
aan den naam Lloyd verbonden is.
De zaken breid-den zich uit en een ven
nootschap van dien naam ontstond en in
1774 vestigde zij zich in den Royal Exchan
ge onder den naam van New Lloyd. Er ont
stond nu een georderde maatschappij. Een
Duitscher Johan Julius Angerstein maakte
zich vooral bij die organisatie verdienste
lijk. Gedurende de Engelsohe oorlogen wag
d© verzekering van schepen en ladingen een
zoo belangrijke zaak dat de reeders ook wel
van de assurantie van Lloyd gebruik moes
ten ma-ken, waardoor de maatschappij zeer
in bloei toenam. De agenten, die de maat
schappij in de voornaamste havensteden
der wereld had, giaven bericht van al het
geen, dat op handel en scheepvaart betrek
king had, door middel van de Lloyds List,
die eerst ééns per week, na 1800 dagelijks
uitkomt. De maatschappij geniet aanzien
lijke ontvangsten en ondersteunt met milde
hand de hospitalen voor zeelieden, de zee-
ma nahuizen, enz., ook heeft zij op gevaar
lijke punten der kust reddingsbootcn ge
plaatst, terwijl zaj belooningen uitreikt
voor het redden van drenkelingen. In 1833
werd de OostenrijkscheHongaarsoh© Lloyd
opgericht te TriëBt, met handel op den
Levant. In ons land bestaat de Rotterdam-
sche Lloyd.
Dat was een uitkomst.
Er was eens een man, die door het heele
land bekend stond als de leelijkste van des
konings onderdaken. En juist daarom, om
dat hij zoo in het oog viel, had de koning
hem in een grillige bui aan zijn hofhou
ding verbonden. Maar zelfs leolijkheid
krijgt dan zijn benijders! En nu was er aan
het hof ook een andere man, die het maar
niet kon uitstaan, dat die man van lage
geboorte, alleen door zijn insohoon uiterlijk
zoozeer hij den vorst in do gunst stond.
Daarom wist hij den koning op een goeden
dag mee te deelen, dat er een vrouw was
in zijn rijk nog véél leolijker.dan de bewuste
hoveling. „Zoo, als dat waar is," klonk
het koninklijk hevel, dan moet zij blijven en
hij kan gaan. Breng haar maar aan het hof
dan zal ik mijn rechters laten beslissen."
Toen de oude vrouw verscheen, zag ieder
een duidelijk, dat zij verreweg de leelijkste
was. Maar toen de koning op het punt
stond, den man uit zijn gevolg weg te zen
den kwam een vriend van hem op den ge
lukkigen inval: „Zet hem eens haar muts
op!" riep hij. En ziet: een vreeselijke ver
andering had plaats; onmiddellijk werd hij
met algemeene stemmen voor het leelijkste
wezen der aarde gehouden en de vrouw be
greep, dat zij voortaan een andere hoofd
bedekking moest kiezen die haar leelijk-
heid onvoordeeliger zou doen uitkomen 1
DE UITVINDING.
Nauwelijks was de onderwijzer even de
klas uit, of Dik Baars, die veel aan „weten
schappelijke onderzoekingen" deed, haalde
met een geheimzinnig gezicht een kleine ma
chine uit zijn lessenaar, waarna hij eraan
begon te morrelen. Dadelijk had hij de an
dere kostschooljongens om zich been ver
zameld.
„Zeg 's Dik, wat heb je daar? Een bom
of zoo iets?" vroeg Gerrit Dakpan lachand
aan Dik.
„Mijn nieuwste uitvinding," antwoordde
de uitvinder. „Het is een soort vliegmachine
in 't klein. Past op. Ik zal 'm opwinden.
Daar gaat ie...
„Berg weg! Daar komt de directeur
aan!" riepen de jongens verschrikt en vlo
gen gauw naar hun plaatsen.
Dik bad geen tijd meer om zijn machina
in de lessenaar to bergen; daarom stapelde
hij rijn boeken en dictionnaires er maar om
heen. Als de directeur maar niot te dient
bij hem kwam, want clan verried het tikken
de uurwerk hem. Maar Dik was toch u et'
gerust. Kon hij het tikken maar doen op
houdenMaar wacht! hij had een knopje
aangebracht waarmee hij het uurwerk kon
doen stilstaan. Voorzichtig bracht nij zijn
hand achter de stapel boeken en drukte op
een knopje, maar bij ongeluk op de verkeer
de.
Nu begon het nog veel harder te werken.
Op 't laatst vloog het de stapel geleerdheid
onderstboven cn vloog met groot lawaai Dik
naar het hoofd. Toen werd een inktkoker
omgegooid en de hoed van den directeur op
den grond geworpen. Eindelijk vloog het
door het raam naar buiten waar het stil
bleef liggen.
En in plaats van dat Dik zijn uitvinding
kon re.pareeren kon hij eenige 'dagen lang
zitten pennen aan zijn strafwerk. Waarna
hij zich voornam nooit weer iets uit te vin
den.
Moederliefde en
moederlijke liefde.
Eenige jaren geleden ging in Spanje een,
regiment soldaten scheep naar het eiland
Cuba. Allerlei aandoenlijke afsoheidstoo-
neelfcjes hadden er plaats tnsschen de man
schappen en hun vrouwen, moeders en ge
liefden. Alleen één soldaat stond er een
zaam en verlaten bij en scheen geen bloed
verwanten te hebben, die hot noodig
achtten hem een enkel woord van afscheid
toe te roepen.
Toen trad een net gekleede burgervrouw
op hem toe. Ze greep zijn hand en sprak:
„Mijn zoon is reeds naar Cuba vertrokken.
Hjj dient in, het regiment van Andaluaië. Ge,
riilt hem wel ontmoeten, neem dezen kus
voor hem mee." En tegelijk boog zij zich'
voorover en kuste hem op de wang. De sol
daat echter ten zeerste getroffen, door dit
bewijs van moederlijke liefde, vroeg dade
lijk, met echt Spaansche hoffelijkheid: „En
mag ik nu ook een kus voor mijzelven heb
ben?" De moeder kuste hem opnieuw ep
die kleine daad had twee menschen geluk
kig gemaakt: de vrouw in het bewustziju
een bewijs van liefde te hebben gegeven en
den jongen man door 't aangenaam gevoel
dat hij ook toch iemand had om vaarwel te
izeggen en Gods zegen voor hem af tc smee»
kem
komt, wat wjj bezitten. Daarom heeft Hij
rijken en armen geschapen, opdat door het
wederkeerig hulpbetoon de Christelijke
Liefde onder de menschen vergroot worde."
,Jk wil ook wat voor God doen," riep
Blije en Haar donkerblauwe oogen glinster
den-
„Ik pok, ik ödkr juichte Hendrik met
ten van vreugde ptralend gezichtje „Het
spijt mij van het hobbelpaard, maar als
de kindertjes gelukkig rijn, zal ik het gauw
vergeten,"
Zóó gelukkig Had de moeder er sedert'
vaders dood niet meer uitgezien, nu zij haar
armen om haar drie lievelingen slodg.
„Maar aan welke kindertjes zullen wij het
geven vroeg Hendrik, „wedt n wat mama,"
ging hij verder voort," „u zei, dat de lieve
God onze harten geroerd heeft, omdat de
ouders der kinderen tot Hem gebeden heb
ben; zal Hij ons dan ook niet aanwijzen,
wie wij helpen moeten
„Zeker, mijn kind, dat zal Hij, wij zul
len er Hem om bidden. Gaat nu naar Elisa
beth en laat je aankleeden; het is tijd, dat
wij naar de markt gaan, andex6 wordt het
te laat voor den Kerstboom."
Dat lieten zij zich geen tweemaal zeggen;
Elsje en Hendrik renden vooruit, terwijl de
ernstige Leopold hen langzamer volgde.
Intusschen was Martijn met de twee
meisjes ook naar de markt gegaan, waar de
kramen stonden en waar hij zijn standplaats
had. Het was geheel donker, tosn zij daar
MPkwaraap «ft H*t WM S*»l kouder ge
worden; de Sterren schitterden aan den onbe-
wolkten hemel en in het oosten steeg juist
de volle maan op. De knaap had dadelijk
zijn lamp opgestoken, om zijn koopwaar in
het oog te doen vallen. De poppetjes ver
deelde hij in drie groepen en ieder der kin
deren ging achter de zijne staan. Martijn
gaf zijn beschermeilingetjes een plank on
der de voetjes, dio hij in den voormiddag
zelf gebruikt had en pakte haar ieder in
een omslagdoek, die grootvader uit een kist
had laten halen, waarin ze sedert zijn moe
ders dood gelegen hadden.
De lamp wierp nu haar Ischemerlioht op
de kleine, ingepakte figuurtjes; uit de
blauwe mutsjes kwamen de kindergezichtjes
te voorschijn, wier schrandere oogjes nieuws
gierig rond keken. Het scheen haar, alsof
zij in een nieuwe wereld verplaatst waren
waarheen zij zich wenden, 6tonden kramen,
waarvan de mooie uitstalling helder ver
licht was. Juist tegenover de kinderen was
een speelgoedkoopma® en telkens weer ke
ken zij naar de prachtige poppen, die fraai
uitgedost naast elkander stonden. O, wat
moest het toch heerlijk zijn, zoo'n pop te
bezitten, die waren zeker voor prinsessen;
wie ze kocht moest zeker heel rijk zijn.
Veel menschen gingen voorbij, mooig^kleede,
voorname dames met kinderen aan de hand,
die duur speelgoed droegen, hun moeder had
dit waarschijnlijk zoo juist gekocht.
Marie en Bertha keken zich de oogjes uit
en vergaten totaal, dat het koud was en
dat nog niemand een poppetje gekocht had.
Deze standen nog %lt£d op een rijtje fcun
oogjes glinsterden bij het lamplicht; men
zou denken, dat zij nieuwsgierig rondkeken,
of er nog geen koopers kwamen. Bij het
flikkerende licht was het, alsof zij onge
duldig den bezem heen en weer bewogen.
Eindelijk werd Bertha erg stil en in haar
bruine oogen welden tranen op. Marie zag
Het:
„"Wat scheelt je?" vroeg rij-
„Het is zoo koud; moeten wij nog lang
hier blijven 6taan was het antwoord met
een bevend stemmetje gegeven-
„Het is verwonderlijk," zei Martijn," „van
morgen verkocht ik er zooveel. Hoe kan
dat komen
Marie had zich als een bezorgd moedertje,
over Bertha heengebogen.
-,Zijn je handjes koud?" vroeg ze mede
lijdend.
Het kleine meisje knikte.
„Geef ze eens hier, ik zal ze warm' wrij
ven," en stevig wreef Maxie oven de roode,
verstijfde vingertjes. Ze was treurig ge
stemd.
„"Wat zou er gebeuren, wanneer zij geen
geld verdiende?" Ze sloeg de oogen op, zoo
als zij het dezen avond zoo dikwijls gedaan
had en zag de sterren helder glinsteren,
de sterren, waarboven hun ouders nu bij den
liever Heer waren. Do woorden harer moe
der schoten haar weer te binnen: „Hij is
een Vader der weezen. Een vader kan zijn
kinderen niet verlaten," zei Marie tot zich
zelf en zij voelde zich bemoedigd.
(SM salafcl