FEUILLETON. Anekdoten. Kieuw© Raadsels. Het paar roode schoentjes. Maar ineens hield op met spreken, want daar vlak bij zag ze een armen jongen staan, in slechte, gescheurde klearen en met verkleumde handen, die traditie nog *wa£ rijshout te verzamelen. Maar of hij al blies op zijn vingers, om ze te verwarmen, het gaf niets: hij kon geen lid meer verroeren en de kinderen waren dan ook erg getrof fen op het zien van al die armoede. Ze vroegen hem, of hij dan thuis geen brand hout had en toen vertelde bij, dat zijn vader weken lang ziek lag, en dat zijn moeder alleen niet genoeg verdienen kon, om hem allemaal te onderhouden en dat hij daarom maar in het bos oh gegaan was, om wat brandstof te verzamelen, want dat ze geen stukje hout meer hadden, maar hij was veel to koud van huis gegaan en nu kon hij niets uitrichten. Innig-trourig keek de arme jongen toen, want hij zag ook geen uitkomst, nu moest hij dus met leeg© handen terug koeren en dan hadden ze heelemaai geen spr&nkjo vuur .vanavond. Het verhaal van al die ellende werkte eerst verstommend op de kinderen; ze kondon zich in zoo'n toestand niot indenkenmaar toen was Augusta toch ook weer het eerste bij de hand om alles to geven, wat zij in haar beursje had en Wim en Lotje volgden haar voorbeeld, diep begaan al6 ze waren mot den armen jongen. Die was intu&schen den Woning te rijk, met al dï.e welgemeende gaven, en de kou vergetend in het vooruitzicht V I - 1 DE KERSTMABET. „Daar blijf je nu staan, totdat ik seg, dsvt je weer in bed mag gaan, riep zij uit, terwijl tij weer ging liggen. O, wat was het koud, en wat wae het donker in de kamer, want een wolk bedekte zeker plotseling de maan, ik rilde van koude en angst. Na eenigeo tijd snurkte tante, zij was weer in geslapen; misschien werd zij pas morgen wakker en voor dien tijd kon ik al van koude gestorven zijn. Toen was het mij of iemand mij toefluisterde: „Ga naar bed." Eerst bad ik er niet den moed toetoon sloop ik zacht jes, steeds luisterend, of tante zich ook be woog, naar iou terug en kroop weer in bed. Ik kon echter niet meer zoo treurig zijn als vroeger, want moedeTtjo had ge zegd dat zij altijd bij ons was cn dat de lie ve God ons helpen zou. Nu heeft tante ons uit huis gejaagd en wij weten niet waar heen wij gaan zullen om geld op te halen, maar de lieve God zaJ on6 wel bijstaan." Intu6schen hadden zij een drukker gedeel te van de stad bereikt, waar de straten breeder warenbier en daar waren win kels. Druk liepen daar de mensehen heen en weer met pakjes in de hand, er slechts aan denkend, bun laatste boodschappen vóór deo avond af fee doen, want het Kerstfeest van het lekkere knappende vuurtje, dat hem nu zeker wuclitte, sprak hij inuig-gelukkig: „Hè, wat zal moeder blij zijnnu kon ze vader een lekker, versterkend soepje koken en het flink heet stoken, dat we van avond allemaal warm naar bod gaan. Giste ren moestem wo het wel zonder middag eten stellen, maar dat hoeft nu zeker ook niet." De kinderen liopon nog een eindje met hom mee en toen moest 'hij hun onderweg vertellen, waar lijj woonde, hoe hij heette en zoo al moer. „Als jo ouders zoo arm zijn," viel Wil lem hem eensklaps in do Tede, „dan heb je zeker gisteren ook wel tniots voor je Kerstmis gehad „Noen, natuurlijk niot," was het antwoord. Toon do kinderen thuis kwamen waren ze nog geheel onder den indTuk van het ver haal van den armen jongen en de tranen stonden in G us tas oogen, toen ze het moe- der vertelde. „Maar weet u wat?" riep Wim ineens, blij, „u hebt nog wel een oud pak vat» mij en een paar oude schoenen, een lekkere, warme deken of zoo, dan kunnen we dat geven aan die arme menschcn." „Ja, en dan zullen wij tweeën ook nog eens zoeken, of we iets hebben voor zijn zu6jes en dan zullen we maken, dat hij dat alles vanavond nog krijgt, vindt u niot Moeke?" vleide Lotje. Moeder vond het best en had een nog Afb. L was aangebroken en over eenige uren zou den de geschenken uitgedeeld worden. E* was hier voor de kinderen genoeg te zien; tij waren niet dikwijls in deze buurt geweest, en dan nog alleen met tante, die ben streng verboden had te bliiven stilstaan. Zii zwier ven van winkel tot winkel en hadden alles om ziob heen vergeten, tot het begon don ker te worden; toen sohrikte Mario erg. „Het is bijna avond en wij hebben nog geen geld," riep zij uit. Bertha begon weer te builen en zei snik kend: „Fn ik ben zoo moe en heb zoo'n nonger, wat zullen wij doen?" Deze keer kon Marie de vraag van haar zusje niet beantwoorden, want zij dnjcht er op eens aan, dat Moedertje haar eens van een jongen verteld had, die uit onge hoorzaamheid 's winters in het boech ge gaan was, terwijl een dikke sneeuwlaag den grond bedekte en daar verdwaald was en hoe men hem den volgenden dag verstijfd van kou vond liggen. „Ik kan niet verder," snikte Bertha in- tusschen en zette zich op het bordes van een buis neer. Marie was blijven staan en zei: „Er ko men zooveel raenschen voorbij dio zullen ons zeker wat geven." Juist kwam er een rijk gekJeede dame op haar af; achter haar liep een livreibe diende die een groote mand droeg. „O, geef mij toch wat, als 't u blieft," smeekte Marie. „Schaam je je niet om te bedelen*" zei schitterender inval: zij zouden den armen, jongen dienselfden avond nog laten komen) en dan zouden zo meteen den Kerstboom, nog eens aansteken en elk der kinderen gafl natuurlijk met de grootste vreugde wat vaaj zijn lekkers cn moois en zoo zou het arme. ventje dan ook oens een echten Kerstavond! hebben. Nu, ik geloof ook wel, dat die vijf en< twintigsten Dcocmbex den kleinen knaap hing) in het geheugen is gebleven, maar zekcrj niet minder aangenaam was hij voor onze kleine weldoeners, want die ondervonden nu; de waarheid der schoane woorden: „Het is zalig te ontvangen, maar nog -zaliger te geven." Ingezonden door Cato Vallcntgoed. L a n d e 1 ij k. Voetreiziger (in een afgelegen dorpsloge ment overnacht hebbende): „Zeg eens, kas telein, wat moet dat beteekenen? Ik hob. mijn schoenen buiten gezet, en er is geen band aangeslagen Kastelein (met zekeren trota): „Mooi! En zoo zou het ook geweest, zijn, heerschap, als je je gouden horloge roet ketting voor de deur had gelegd, daar zou ook niemnnrf een hand aan geslagen hebben! Zoo eerlijk zijn we eenmaal hier Ingez. door „Een raadselvriendje". Minder pleizierig „Van Stralen is toch de brutaalste ke rel dien ik ooit ontmoet heb I" Wat is er dan gebeurd „Hij kwam gisteren mijn geweer leenen, om een hond dood te Schie ten, die hem alle nachten uit den slaap hield." „Nu en...." ,,'t Was mijn eigen hond, dien hij heeft doodgeschoten." Ingezonden door „Hendrik". Sch rale troost «,'t Is om mijn boofd te doen", zei Hop man KoenberaAd, „Indien dees aanslag mist," „Ga", sprak de veldheer, „gant t .Indien ze dat bestaan, ik zal 't bun doen berouwen," „En voor nw eenig boofd rien hoofden af doen houwen." „Ja", sprak de hopman, „maar ik graag eerst weten wou. Of één wel van die tien op mijn hals pas sen rou". de dame tot bet kind. „foei, je moet wer ken," en vlug liep zij door. Met een vuurrood gezichtje ging Marie naar haar zusje terug; er gingen nog meer menseben voorbij, maar zij had er niet den moed toe, ze aan te spreken. „Was het dan werkelijk een schande, om geld te vragen?" vroeg zij zioh af, „wat zal ik anders doen?" Toen kwamen haar do woorden van naar moeder in de gedachte, en ze vouwde de, handjes en bad, terwijl de kleine Bertha maar steeds bleef doorhuilen. Op dit oogenblik kwam een veertienjarige jongen aan, de handen In de zakken en een vroolijk deuntje fluitend. Hij bleef voor het nje>i8jo staan en hield plotseling op, terwij] bij haar nauwkeurig opnam. „Wat scheelt er aan?" vroeg hy, „waar om kijk je zoo droevig?" Marie keek op, maar de handen bleven gevouwen. „Wij hebben geen geld," antwoordde z(j tTeurig. De jongen laohte vroolijk. „Zoo gaat het er meer," zei hij, „ik heb ook geen geld, maar probeer het te verdie- non." „O, dat zou ik ook juist willen, maar ik weet niet hoe." „Jullie beiden, gold verdienen, jullie klei ne peuters?" herhaalde hun nieuwe vriend, de meisjes nauwkeurig opnemende; „hoe wou je dat nu „Ja, dat weten wij juist niet, maar God weet het," antwoordde Maria „Hij weet al Ingezonden door „Acacia", Z i n d e I ij k. „Dat is een mooie hond, baas, dien a daar hebt," merkte de gaat tegen de waard op. „Ja, was het antwoord, cn nuttig is ie ook, sinds ik hem heb, heb ik nog nooit een bord behoeven af te waschen." Ir -zonden door „De twee vriendjes". Verraden. Nachtwacht ('s morgens vroeg den tand arts wekkende)„Och, dokter, wees rxx> goed mij dadelijk de kies te trekken. Tk heb den gebeelen nacht niet kunnen slapen." Ingezonden door „Anjelier", i. Mijn geheel bestaat uit. 10 lettors en is de naam van een bloempje. De beginletter is M. 3, 2, 5 vindt men tusschen twee bergen. 2, 2, 6 is een visch. 7, 0 is een versterkend voedseL 4, 5 is een lengtemaat 9, 10 is een verkleinwoordje. 8 is de Ode letter van bet alphabet. Ingezonden door „De twee kersen". II Mijn geheel is een schuilnaam van een der raadselkinderen 7, 9 5, 6 is een zwarte kleverige vloeistof. 2, 5, 9, 6 vindt men bij den schoenmaker 6, 3, 7 is een knaagdier. 7, 6, ft, 9. 1 is een meisjesnaam. 4, 2, 3, 1 vindt men bij den glazenmaker. 8, 3, 1 dragen de mannen. Ingezonden door „Sneeuwwitje". HL Ik besta uit 12 letters en ben een lekker nij I, 2, 3, 4 ia een vrucht. Een 6. 7 8, 9, 10 legt- men op een graf. II. 12 is een verkleinwoord 5. 2, 12. 9 is een lichaamsdeel. Ingezonden door Lena v. d. Reyden. IV Het geheel is een plaats in N Brabant. 10, 9, 3 vindt men tusschen de bergen. 1, 2, 8 is een kleur. Een 4, 9, 7, 8 is 30 Hectoliter. De 5, 5, 6, 7 is een rivier in Duitschland Ingebonden door 11. M. v d. Bos. V. Mijn geheel bestaat uit 8 letters en is eon uurwerk. Een hond doet men dikwijls in een 1, 7, 8. Een 4, 2, 3, 4 is dikwijls in een huis. De melk is <n een 5, 2, 3. 6, 2, 2, 4 is niet hoog. Prinsesje Sophie was jarig vandaag en vol verlangen zat ze uit te kijken naar den brievenbesteller, die haar tal van pakjes en brieven zou brengen. Op het laatst Icon ze niet langer blijven stilzitten „Ik ben dertien! dertien! dertien, van daag, danste ze de kamer op en neer. „Dat, wil zeggen, dat ik dertien jaren in deze goede oude wereld heb rond gesprongen" en ten laatste kon ze niot meer en viel iiitge put op een makkelijk, laag stoeltje nper, terwijl ze zich wat koelte toewaaide met haar fijn wit kanten zakdoekje. Het zal mij benieuwen wat nu wel het aardigste van al mijn presentjes zal zijnvan vader hel» ik een heerlijk, mooi poppenhuis gekregen, zoo groot en ruim, dat ik er zelf nog wel baast in kan; en van moeder heb ik de mooiste gouden kroon gekregen, die ik ooit gezien beb." „Nu zou ik nog wel eens willen weten,.... maar hier werd haar alleenspraak afge broken door het eerbiedig binnentreden van een elegant in zijde gekleede page, die haar op een zilveren blad een kaartje aan bood waarop stond .Prinses Sophie's Pe temoe": Verrukt vloog het Prinsesje over eind. en haastte zich naar de naaste kamer te gaan, waar een oud dametje zat te wach ten, die zij zonder compliment om den br'.s viel en onstuimig kuste op beide waDgen, tot de goede vrouw zich eindelijk wist los te maken uit die wat al te woeste omhel zing en haar du eerst eens hartelijk geluk wenschte met haar geboortedag. En weer opnieuw begon de prinses haar rondedans en was haast niet tot bedaren te krijgen, toen het oude dametje haar eindelijk even tot rust kreeg cd van die gelegenheid ge bruik maakte, om haar te vragen wat ze nu eindelijk wel voor een presentje van haar verlangde. 1 „O, ik zou wel iets willen hebben, dat mij altijd diinsen liet, ajtijd door maar zoo heerlijk luchtig en licht." „Nu, heel goed, kindje, dat cal je dan hebben," sprak baar Petemoe. Hier heb je oen paar roode schoentjes, t-rek die aan, als je lüst in dansen hebt, en zoo lang je die dan draagt, voel je eenvoudig niet, dat je grond onder de voeten hebt; maar je moot ze niet al te voel op de proef stellen, want dan wordoö ze te moe en uitgeput op het laatst. „O, dank IJ, dank U, duizendmnaJ", riep Sophie, terwijl ze met inöig begoeren de handen uitstrekte naar het paar schoon tjes van scharlakenrood satijn, dat haar Petenioo haar overreikte. Ze deed ze onmid dellijk aan en tot. groote ergernis van rlft lieve geefster begon ze er ook weer da delijk mee door de kamer te danRen en scheen voorloopig haar rondedans nog niet te willen Rtaken. De tijd van koffie-drinken ging voorbij en ook het thee-uurtje, en Sophie scheen nog in het minst nipt. geneigd, de ronde schoen tjes uit te doen, die haar ala hetonverd hadden, met beur viiurroodon gloed Waar is de Prinses, waar is prinses Sophie? klonk het onophoudelijk door het heele po leis, en niemand dacht er .'tan, baar daar in de spreekkamer te zoeken, want dat. ver trek werd al bijzonder weinig gebruikt.; alleen maar bij gelegenheid, dat de freen het. slot liecoehten. Het hegon al donker te worden, maar nog altijd was de prinses aan het dansen, tot al de glanR en fluweeligheid van het ta pijt er af was, ou er zelfs al kleine gafüjes inkwamen en Sophie hier en drtar op den kalen vloer danste. Ten laatste voelde ze zich door 'den vloer he^n zakken; wan hopig sloeg ze de armen in do lucht cn riep* „Genoeg, genoeg nu, roode schoen tjes, ik l>cn nu moe; maar tegelijk voelde ze zien ergens neervallen en ja wel, daar lag Ze op de groote. ronde keukentafel; en het heele peritoneal schoot verschrikkelijk in den lach en ons Prinsesje wist maar niet, hoe gauw ze wpg zou komen, om een paar andere schoentjes aan te trekken, want de zolen van het geliefde paar warm heelemaal versleten! Onderlinge Correspondentie. M. de Jong, te Waasenaar, bedankt hij deze allen, die haar plaatjes hebben toe gezonden. Haar album is nu vol. les," en de heldere kinderoogen keken he melwaarts. Nadenkend keek de jongen haar aan, hij begreep baar met goed. „Hoe meen je dat?" vroeg hij verder. Zijn gezicht was zoo goedig, zijn stem zoo vriendelijk, dat zij den moed bad hem in het vertrouwen te nemenzjj vertelde van de gestorven oudere, van haar hardvochtige tante, van haar droom en hoe zij nu weg gejaagd waren en niet eerder durfden te- rugkeeren, voor zu twintig stuivers ver diend hadden. Twintig stuivers! De knaap floot eens krachtig. „Dat is veel geld. Waar jo dat vandaan flv^et halen, vóór je naar buis kunt gaan, weet ik beusch niet." 1 Toen bleef hij steken, want de woorden van het meisje vielen hem in. „En geloof je werkelijk, dat God het weet en helpen zal l" „Ja zeker," antwoordde Marie beslist. „Nu," zei de jonge vriend, „ik zal jullie eens wat zeggen, komt met mij mee, ik ga nu naar huis, naar mijn grootvader, dan kan je met mij mee gaan Ik heb vandaag goede zaken gemaakt en al mijn popjes op de Kerstmarkt verkocht, ik wou juist een nieu wen voorraad halen. Dan kan je er ook een koopeo en in mijn kraampje weer verkoo- penje bent zulke arme kleine stakkers, misschien geven de menschen uit meelij er jullie wel meer voor dan mij en daD kan je vandaag nog goed geld verdienen. Maar loop een beetje vlug, want ik heb al veel tijd verloren. Marie hield hem tegen en zei, terwijl zij hem met groote oogen aankeek „Hoe kunnen wij nu iets koopen, wij heb ben immers geen geld?" Drommels, dat is waar ook", riep haar beschermer uit, toen zei hij echter kalm- „Nu, ik zal jullie wel voorschieten, en wanneer je de popjes verkoopt betaal je mij met een gedeelte van hetgeen je ontvan gen hebt." Maria's oogen schitterden. „O, dank je." zei ze, maar bleef toen ste ken, „als wij z« nu eens niet verkoopen?" vroeg ze nog. „Dat zou leelijk ïijn," antwoordde de knaap, „want van het geld zullen wij, groot vader en ik, gedurende de feestdagen, dat ik niets verdien, leven. Maar ik kan jullie toch ook niet van honger en kou laten om komen en je zegt, dat God helpt „Ja, dat is waar," riep de heldere meis jesstem met een vroolijken klank. „Nu, komt dan maar gauw mee, naar grootvader." „Maar zal die het goedvinden, dat je dat doet?" vroeg Marie, terwijl zij daarbij aaD haar tante dacht. „Grootvader het niet goed vinden?" Do jongen lachte vroolijk: „Ais je dien kende, zou jé zoo iets niet vragen; die kan niemand iets weigeren, hij zou zijn laatste stuk brood weggeven. Ik ben ook een wees, evenals jullie, maar ik ben beter terecht gekomeD. ik heb van grootvader niets dan goeds ondervonden, nu l>en ik blij, dat ik hem vergelden kan." Zij waren een aauw straatje ingeslagen en stonden nu voor eeD hoog bouwvallig buis. „Deze trap moeten wij afgaan," zei de knaap, toen zij in de gang stonden, ons kamertje is onder den beganen grond cn het daglicht komt maar door twee venstertjes oaar binn-'n, die dicht bij de zoldering zijn. Hij bracht de kinderen id liet kleine ka- mertjezij volgden hem verlegen en keken onderzoekend het vertrek rornl. Dicht bij de groote kachel zat in een versIot'eD leu ningstoel, een oude man niet sneeuwwit haar on een vriendelijk gelaat. De bond, die aan zijd voeten gelegen had, was'opgespron gen, spitste de ooren en bromde dreigend. „Stil, Nero, goed volk," zei de knaap. Het verstandige dier sprong bcm tege moet en kwispelstaartte vroolijk toen liep hij naar de kinderen toe en besnuffelde ben. Zijn wantrouwen scheen te bedaren, wat, toen Marie bem streelde, liot hij bet kalm toe. „Je bent niet alleen, Martijn," riep de oude man uit. ..wié breng je rpee?" ..Twee kleine meisjes, die ik schreiend op de stoep van een huis op straat vond zit ten." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12