Elsie's brief aan St.-Nicolaas. FE UILLETON. Boonenschat en Erwtenbloesem. Anekdoten. Nienwe Raadsels. lijmt men oude blokken von een bouwdoos, ter hoogte van ongeveer 5 era. opdat do poppon uit do poppenkamcr do dieren goed zullen kunnen zien. Voor den voorkant van het roofdioronhui6 gebruikt men een paar vellen schuurpapier, na eerst van kranten papier een modol hiervoor te hebben go- knipt. Met do punt van een oude schaar krast men nu in hot schuurpapier verschil lende strepen, waardoor dxt het uitzicht krijgt van zandsteenblokken. Als zich onder het speelgoed der kinderen een ark bevindt mot de gebruikelijk© houten beestjes, dan kan men hieruit een keus doen om de verschillende hokken te bevolken. Kan men hierover niot beschikken,'dan knipt men uit oude prenten verschillende wilde dieren, (zooals leeuwen, tijgers, zebra's, beren, enz.), di© men dan op karton plakt en in do hokken plaatst. "Wat we hierboven beschreven hebben, ia uitsluitend oen jongenswerkje. Om echter met de meisjes geen kwade vrienden te wor den, beloven we een volgenden keer eens iets te geven, dat moor voor haar geschikt is. Tot wederzien6 dus, de volgend© week I NEEF HEINEMAN. VRIENDELIJKHEID. Wat kan het helder en zonnig worden, zoowel b inn ens- als buitenshuis door in achtneming \an die kleine vriendelijkheden on wat kan het il en somber worden door verwaarloozing er van 1 Een hartelijk, vriendelijk, opgewekt „goeden morgen0 on derling gewisseld, doet den dag aangena mer beginnen, dan het smakelijkst ontbijt. Waar de leden van het gezin elkander met een welgemeend woord telkens bogroeten, daar zal de arbeid lichter en beter gaan, daar zal men vorder komen in de wereld, dan waar eon ruwe toon ot een norsch stilrwijgen heerscht Er zijn menschen, wier lot door zulke kleine vriendelijke woordjes •on wending pam en die daardoor een be trokking, een positie in de maatschappij kregen. Hebben jullie de geschiedenis wel eens gehoord van den grooten Frftnschon veld heer Bertrand du Guesclin, die als kleine jongen zóó onhandelbaar was, dat hij go- heel verloren dreigde te gaan, maar door een paar vriendelijke woordjes van een vriendin zijner moeder weer op het rechte pad werd gebracht en zelfs een groot man Is geworden? Tel die kleinigheden niet licht! Een ge- fcellig theeuurtje, een paar bloemen in de kamer, wat zijn het meer dan kleinigheden «n to oh wat zouden wij ze missen, als we er afstand van moesten doen. Daar is geen menach zóó arm of hij kan wel wat bloemen plukken van het veld en daar kan een ka mer toch zoo gezellig en vriendelijk door uitzien Het zou mij ook niet verwonderen, of jullie zingt op school ook wel eens, dat lieve liedje van Catharina van Rennes van: „strooi vandaag, enz." maar ik geloof, dat er dan onwillekeurig, meer op het zingen uitsluitend gelet wordt, daarom zal ik het nog maar eens laten volgen, dan dringt waarschijnlijk de schoone betoekenis dieper tot je door. „Stroo vandaag een enkele bloem, Op des naasten pad. Strijk hem van 't bezorgd gelaat Enk'lo rimpels glad. Lenig smart of droog een traan. Breng een enkle zegen aan. Doe een woord van liefde hooren, En uw dag is niet verloren!" Hoofdstuk L Een brief aan St.-Nicolaas» Elsie zat aan het raam en trachtte met haar zwarte heldere kijkers door do duis ternis heen te dringen die de groote, ruime kamer hoe langer hoe meer als in een dioh- ten sluier hulde. De lantaarnopsteker was juist daar tegenover geweest, zoodat de binnenvallende lichtstraal haar net de cij fers deed onderscheiden op den wandka- lender: 5 December, Zondag, daar bleef haar vingertje op rusten; en terwijl ze op het blaadje wees, berekende ze nauwkeu rig: 5, Zondag, 6, Maandag. Dus Sint^Ni- colaas; Als iedereen blij was en plezier had en aardigheden verzon. Ten minste dit alles wist Elsje uit de boeken, maar niet uit eigen ervaring, want ons vriendinnetje had een èrg, èrg eenzaam leventje. Zoo lang als haar heug le had ze al in dat sombere, groo te huis gewoond, met niemand anders dan haar gouvernante en de goedige, maar plom- po huis' -dsfcer, die natuurlijk toch niet» begreep van bet kleine, eenzame meisje, dat daar maar als een schaduw door bet huis gleed en haast niet den weg kend© in al die kamers en gangen en deuren. Maar cc meesten interesseerden haar ook niet, behalve één, de deur van "Fader's ka mer, waar ze wel eens tersluiks ingluurde en waar ze dan altijd een heel regiment potjes en flrnebjes en doozen zag staan en ook nog veel andere dingen, waar ze ab soluut het gebruik niet van kende, maar die ze juist dkittrom zoo belangwekkend vond. Want Elsie's Vader was dokter, moet je weten, en heel knap ook; hij wist een heeleboel menschen te helpen, alleen scheen het hem niet in te vallen, dat- rijn eigen, klein dochtertje toch ook zóó zeer zijn zorg en zijn liefde behoefde „Vandaag Zaterdag, dus morgen Zondag, dan Sint-Nioolaas", rekende ze nog eens na; en stil zat ze toen weer te peinzen over dien dag, die. tcch zooveel beloofde aan duizenden en nog eens duizenden, maar voor haar natuurlijk weer even saai zou zijn als altijd anders; ten minste ze> had geen enkele reden, om het dit jaar anders te verwachten. En onwillekeurig vielen er een paar tranen op haar eene hand. Het trof haar nu ook, zoo donker als het om haar heen was geworden; ze kon nauwelijks meer de omtrekken onder scheiden van do huizen aan den overkant; alleen in één, daar vlak tegenover, zag ze' toch duidelijk het licht branden en ook meende zo daar een paar kinderen to zien om een ronde tafel. Dadelijk was zo nu met,' haar levendige verbeelding klaar om zicb daar een heel tooneeltje te scheppen. Het; was daar het sprookjesland en alle feeën' waren daar bezig om, met elkaar, haar plannetje te overleggen voor het aanstaan-; de feest. Toen gebeurde ©r ineens iets heel geks: de deur ging open en allen haastten' zich een buiging te maken dien kant uit, waar een in bet vuurrood gekleede fee, dio' veel mooier was dan alle andere zich plot seling vertoond had, en Elsie begreep, dat; dit een Prinsesje was en vond haar dus: ook bijzonder schoon. Ze scheen allemaal' pakjes hij zich t© hebben voor alle aanwe zigen en Elsie keek zich net de oogen uit,' toenze ineens iemand naar het raam; zag komen en het gordijn neergelaten werd. zoodat heel haar schoon sprookjesland op-i eens verdwenen was. Ze wist niet goed, ofl zo geslapen had, of niet, maar telkens; moest ze toch weer denken aan de schoone Prinses en toen ze heel alleen in de kamer' was trok ze haastig een stoel aan de schrijf tafel en begon een brief aan St-Nicolaas, van den volgenden inhoud: Lieve St.-Ni co laas 1 Ik wou zoo graag, dat TJ mij dit j a a rj ten minste niet vergat; daarom schrijf ikj U maar dezen brief, in de hoop, dat hot nog niet te laat zal zijn. Het is mij niet te doen om speelgoed of- lekkers, als U dat niet meer hebt, maar ikj zou alleen zoo graag iemand hebben, om moe te spreken. Vader heeft het altijd zoo vree- selijk druk, hij heeft nooit tijd om zioh metl mij te bemoeien en als U alleen nu maarj iemand zond, die eene met mij spelen wou,- zoo iemand als het Prinsesje van daareven, bijv. O., dat zou ik zoo heerlijk vinden. Na' vel© groeten. Uw vriendinnetje, ELSIE. Hot had haar heel wat moeit© gekost, om dezen brief in elkaar te zetten en toen! se er eindelijk mee klaar was, bedacht ze opeens, dat er nog een leelijk bezwaar wasj verbonden aan baar correspondentie, want Ze wist het adres niet van St.-Nicolaas !j Maar kom, die was immers zóó bekend, dav - „Tooh kan ik mij begrijpen, dat hij wan hopig is," zoi Boonenschat de hand naar rijn voorhoofd brengend. „Maar denkt U niet, dat het raadzaam is, dat ik U vergezel op uw tocht door zijn koninkrijk?" „AJs ik nu ver van mijn grondgebied hi «ras, zou ik zeggen ja; maar daar is al een ©rwtenveld, waar ik op mijn onderdanen kan rekenen en waar mijn vijanden alle toe gang ontzegd ia." Dit zeggendo stampte ze met haar voetje op den grond en bleef met de armen aan ©en paar neerhangende takjes hangen, ter wijl haar gouden haren met de heerlijk riekende bloeeems bestrooid werden. „Ik heb je al veel te lang opgehouden r%n j« boonenhand el want ik weet boe winstgevend die tegenwoordig moot zijn; maar mijn koetsje, of liever het jouwe nu, »d je den verloren tijd gauw genoeg doen ictuürtsu Beleedig mij niet. door dit kleine geschenk te weigeren dat je toch zoo harte lijk gegund wordt. Je behoeft je er ook niets bezwaard door te voelen, want ik heb nog honderden van zulke rijtuigjes op de zolders van mijn kasteel en ais ik weer een ander wil, dan zoek ik er eenvoudig een vit tusschen een handvol andere en strooi de rest voor de muizen." „Ik ben ten zeerste vereerd door lit schitterende voorstel van Uwe Hoogheid, alleen vergeet Zij zeker nog, dat ik wat bij mij draag; en nu geloof ik wel, dat Uw koetsje makkelijk in mijn zak zou gaan, maar het omgekeerde betwijfel is toch." Probeer nrnar eens," zei Erwtcnbloo- sem, lachende, „en stel je niet zoo verwon derd aan, als een kind, dat nog nooit iet© gezien heeft." En werkelijk, Boonenschat had niet de minste moeite met zijn voorraad in het koetsje t© laden. Geen wonder, dat hij er erg door getrof fen was. Bovendien had bij zelf nog ruim plaats op een heerlijk zacht, opgevuld kus sen, waar hij zich wel in volle lengte behaag lijk had kunnen uitstrekken, als hij dat gjs- wenscht had. „Ja, nu ben ik wel verplicht aan mijn ouders, dat ik zoo gauw mogelijk thuis zie! te komen, anders maken zij zich ongerust lj Ik zal dus moeten vertrekken, zonder mij-' zelve te mogen vleien met het heerlijköj vooruitzicht om U nog eens te mogen ont-j moeten." Erwtenbloesem scheen geen acht, te slaan op deze laatste woorden en zei: t „Goed, als je hart naar huis verlangt, ga, dan maar weg van hier. Mijn erwtenkoetsjaj heeft nóch begeleider, nóch zichtbare be-, weegkracht, maar zij wordt door stoom ge«j dreven en legt gemakkelijk 50.000 mijl pen uur af. Zoo zal je dus nog best op tijd bhuUj komen; alleen moet je goed het gebaar en de woorden onthouden, waarmee ik het tot voortgaan krijg. Die reistasch bevat van al^ lerlei, wat je onderweg wel eens noodig zoi^ kunnen hebben en die blijft beslist je edgen-j dom. Als je ze openbreekt op de maniezj waarop je een erwt opendoet, dan zal je erj drie juweelen in vinden, net van de grootte van een erwt, en die door middel van een lichten zijden draad, kunstig opgehangen zijn, in het schoone étui, eveneens in den* vorm van een erwtenhuls; en het geheel is smaakvol kunstwerk dat verzeker ik je. Ze vliegen uit het étui, enkel door den druk van je vingers en je hebt den inhoud slechte ze er all oen maar op. hoefde te zetten: •„Aan St.-Nicolaas", dan kwam haar bede vast en zeker terecht. Toen z© daarmee klaar was, sloop oe gauw de trappen af en legde haar epistel op het tafeltje in de vestibule, waar Vader altijd rijn brieven neerlegde, die verzonden moesten worden als do wind vlood ze toen weer naar boven Hoofdstuk H. St.-Nicolaas ontvangt den brief. Zoowat een uur later was de dokter klaar mot zijn drukke bezigheden van dien dag en ging mot een paar brieven in de hand naar beneden, om ze op het bewuste tafeltje te leggen, en daar zag hij het crème-kleu rige enveloppe met de ronde kinderhand „Aan St.-Nicolaas". Een oogenblik was hij getroffen door die bede van rijn kind om wat liefde en gezel ligheid en vast nam hij zich voor, dat zijn kleine meid dit jaar ten minste een echt genoeglijk Sint-Nioolaasfeest zou bobben- Hoofdstuk III. Boe St.-Nicolaas antwoord Inidde. ,,Het is Sint-Nicolaasmorgen! Wordt toch wakker, kleii Elsie", zongen de vroolijke roodborstjes op het venster. En toen de kleine langslaapster eindelijk ontwaakte, was het eerste wat haar attentie trok: den met sneeuw beladen boom, vlak vóór het raam. Maar toen zag ze weer wat anders, iets wat haar met niet minder verwonde ring deed kijken, want daar over haar bed hing een langë kous, zoo'n kous, als St.- Nicolaas ilAr nog nooit gezonden had 1 En nog w"5 ze niet bekomen van de verras sing of de kindermeid kwam aangeloopen, erg rood en opgewonden en zei„Gauw, jongejuffrouw Elsie er is iemand beneden, om U t© spreken." Watt vroeg het kleine meisj©; „iemand om mij te spreken?" Ja, gauw, haast je maar wat! zei de vriende lijke meid ©n hielp haar meesteresje klee- den en wasschen, zoodat ze in minder dan geen tijd gereed was om naar beneden te gaan. Ze vloog, meer dan ze liep, de trap pen af en stormde de huiskamer binnen, waar ze met open armen ontvangen werd, door iemand, zóó lief en zacht en die haar zóó vriendelijk toesprak, dat d« Prinses er nog niets bij was. En even daarna kwam ook haar Vader binnen en kuste Elsie zóó hartelijk, als hij misschien van zijn leven ,nog niet gedaan had en zei, dat z© nu ge zamenlijk een feestdag zouden hebben, ale zij zeker nog nooit had meegemaakt, want dat die lieve dame voortaan voor haar zor gen zou als haar eigen Moedertje en dat Elsie het dan net zoo vroolijk zou hebben, als die kinderen aan den overkant, die ce zoo dikwijls oenijd had in den grond te zaaien, om er alles uit te vooreohijn te zien komen, wat je maar ver langt. Is dat alles niet een wonder? Be denk echter goed dat ik hierna ook niets meer geven kan, want zelfs het moois; e meisje kan toch niet meer geven dan zij heeft! Dus je bent nu in alle opzichten ge reed om te vertrekken?" Op het bevestigend antwoord van Boonen schat, die heelemaal van zijn stuk was, door al dat wonderlijk-schoon© om hem heen, knipte Erwtenbloesem even met den duim van haar reohthandje tegen haar wijsvinger en riep: „Vertrek, grauwe erwt!" En de grauwe erwt was in minder dan geen tijd 1500 kilometer verwijderd van de plek, waar Erwtenbloesem nog stond, zoodat Boonenschat's oogcm tevergeefs nog het schoone Prinsesje zochten. Het koetsje ging ongetwijfeld met veel grooter snelheid dan een geweerkogel. Steden, dorpen, bosechen, bergen, alles ging in duizelingwekkende vaart voorbij, zóó snel zelfs, dat Boonen schat er geen oog op kon houden, of hij bet plaatsje, waar hij zijn boonen moest bren gen, ook misschien eigenlijk al voorbij was. En nu peinsde onze axme kleine vent zich ai suf, om het woord ook weer te vindeo in Schranderheid van het zwijn. Niet alleen den „dommen"ezel, maar oek het varken wordt een groote mate van schranderheid toegekend. Het volgende die- ne slechts om dat te bewijzen: Tijdens de ziekte van Lodewijk XI be dachten zijn hovelingen alle mogelijke mid delen, om 's konings droefgeestigheid te verdrijven. Verreweg hun meeste pogingen evenwel hadden niet het minste suooes, tot eindelijk écn hunner op een gelukkigen inval kwam. Op den klank van een of ander nmziekinstrumer. liet hij kleine varken tjes dansen, gokleed in kostbare gewaden, met hoeden op den kop, met degens en sjer pen, geheel en al uitgedost als voorname edellieden. Deze uitstekend gedresseerde biggetjes sprongen en dansten op commando en maakten I hoorlijk onderdanige neigin gen. Een ding was hun echter onmogelijk. Zij konden niet op hun achterste pooten blijven staan. Nauwelijks stonden rij over eind of rij ploften al knorrend weer op hun vier pooten neer en de geheele troep deed. zulk een komisch geschreeuw en ge knor hooren, dat de koning wel lachen moest. Te Londen werd een „gel :rd" varken vertoond, dat lezen kon: twee alphabetten werden op den grond uitgelegd een der aanwezigen werd verzocht, een of ander woord te spreken; de eigenaar van het ge leerde dier herhaalde dit voor zijn leerling en dere nam dan dadelijk met zijn tanden de vereischte lettere en schikte die in de gewenschte volgorde. Hij kon ook aangeven hoe laat het op een horloge stond. Ook heeft men wel varkena afgericht, om voer tuigen. voort te trekken. Dat het zwijn ook wel eens moedwillige streken uithaalt, blijkt uit heit volgende van een ooggetuige, die verhaalt: „Ik zag eon ongeveer éénjarige zeug op een appelboompje toeloopen en dit heen en weer schudden, terwijl z" de ooren spits te, als om te luisteren, of er ook appel» op den grond vielen. Zoodra dit het geval was, at zij de vruchten met smaak op. Toen zij de appelen had afgeschud, bewoog zij nog steeds den boom heen en weer, aandachtig luisterend. Eindelijk, toen zij tot de ontdekking kwam, dat er niets meer t© halen was, ging rij heen." Ingez. door Barend de Wit, t© Leiden. A.: „Toe, leen me even je parapluie?" B.„Met genoegen.... als 't ten minste niet regent, want dan moet fk 'm zelf ge bruiken." „Je hebt mij mooi beet gehad met die bles I" „Hoezoo?" zijn geheugen waarme© hij zijn wagentje tot staan kon brengen, hij scheen het onher roepelijk vergeten en vloog steeds maar verder." „Zou dat ding nu nooit ophouden? begon de zachtmoedige Boonenschat het koetsje nu haast te verwenschen. „Houd op, grauwe erwt!" riep hij ineens, heel spontaan, terwijl hij eveneens met den duim van zijn rechterhand tegen zijn mid delvinger aan knipte, en zoowaar, daar stond rijn koetsje stil alf6of het aan den grond genageld was. Boonenschat stapte er uit, en stak het heele gevalletje in het lee- ren zakje van zijn ceintuur, waar hij altijd eenige monsters van boonen bij zich cfroeg, maar eerst had hij er voorzichtig het reis- zakje uitgehaald. De plaats waar het kar retje halt gehouden had, was een dorre eindelooze vlakte, zoo woest en rotsachtig, dat er geen enkel blaadje op groeide om zich onder te beschutten, of geen enkel voe dend gewas of kruid om den honger mee te stillen. Boonenschat was hierdoor echter in het minst niet ontsteld, hij kreeg eenvou dig een van de drie juweelen uit het étui en zaaide die in den gronde Hierbij sprak „Pas acht dagen op stal en al dood." „Héhoe is 't mogelijk, dat heeft hij bij mij nog nooit gedaan." Ingez. door A. de l'Ecluae, te Leiden. Karei komt bij zijn moodcr in de kamer en vraagt: „Mama, wat is beter, ais ik uit; een boom val en den arm breek, of dat ik daarbij mijn broek scheur?" „Wel, Karei", zegt Mama ten laatste, „als jij een arm brak, zou dat heol erg zijn." „Nu, Mama"-, meent Karei, „dan mag u wel blij zijn, ik oen uit een boom gevallen en heb mijn broek gescheurd." Ingez. door „Azalia", te Loiden. Een heel lang me». „Och, loon me je mee eens, ik wil dit. book even opensnijden", zeide een heer to* rijn vriend, in de wachtkamer van het Station. „Hoe lang wilt go heb hebben?" „Tot Haarlem." „Zoo'n lang mes heb ik niet." Ingez door L. ©n W. v. d. Reyden, t© Leiden. i. Mijn geheel ia ©en plaats in Friesland vaj» 8 letter». 5, 4, 7, 8 vindt men bij den hakker. 2, 5, 6 ie een insect. 3, 1 vindt men aan een wagen. In een 4, 3, 2 bewaart men bief en wijn Ingez. door „Roodborstje", te Leiden. II. Met aa kent gij mij als rivier. Met ee ben ik een vroolijk dier. III. Welke stad in Overijsel kan men makep van het woord tsvredsn. Ingez. door „Vera", t© Leiden. IV. Mijn geheel is een plaat© in Noofld-Bra- bant. 6, 7, 8, 9 gebruikt de bakker. 1, 2 i* een versterkend voedsoL 3, 8, 8, 9 i» een ontkenning. 4, 1, 3 i» de naam van een boom. 5, 1, 2, S U een jongenenaam. In ges. door „Theerooe", te Leiden. V. Mijn geheel ia een stad in Zuid-Holland en bestaat uit acht letter». Een 2, 8 vindt men aan een wagen. Een 1, 0, 7, 4 ie een knaagdier. Een 5, 3 vindt men soms aan een tafeL „Drio dingen, heb ik nu vóór alles noo* dig: In de eerste plaats 'n tentje om van nacht onder te slapen, al is hei ook maar nóg zoo eenvoudig; ton tweede een sober maal eq| een heel gewoon bed. Bovendien zou ik erjg graag vandaag nog mijn oudere terug zien, want ik voel mij uitgeput van de vermoeid nissen van de reis. Nog had Boonenschat niet uitgesproken, of een heerlijk bcschuti tend tentje in den vorm van een erwteni struik, welfde zich boven zijn hoofd eij elke schoone bloesem eindigde in oen kristal* len luster, die een fraai-gekleurde kaar© droeg. Onder zijn voeten lagen schoon-go* kleurde erwtenblaadjes, met alle tinton vaj| den regenboog, die daar eeD zacht tapijt vormden, en waarop do schoonste tafel stond aangericht, die men zich maar den* ken kan. De heerlijkste vruchten, taarten en ijs stonden er aller-uitlokkendst uitgestald^ het was al een genot, om er naar te lrijkefll alleen 1 (81ot volgt)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12