VOOR DEJEUGD
IfilDSCH DACB1AD
No. 15264. Woensdag* 24 November. Anno 1909.
Heil lief zoo lang 't u is vergund
DK GEIT.
•vs
Wat ben ik nu blij, dat ik altijd zoo heb
gehouden van onzen goeden Guus. Wij wa
ren met one vijven en ik was de oudste
dochter, zoodat ik nog al een moedertje
was voor de anderen, maar het was of Guus
altijd een streepje voor had bij mij. Hij
behooide niet tot die bijzonder begaafde
kinderen, zooals Willy, die alles vanzelf
leerden; lang en ingespannen moest zijn
hoofdje werken, voor hij de opgegeven les
kende, maar Guusje's groot plichtbesef
liet hem niet met rust, voordat hij zijn taak
zov> goed mogelijk had afgedaan. Langzaam
en /«^orziuhtig toekenden zijn vingers geen
•znooie maar ntvto letters in het blauwe
sohrift; honderdmaal herhaalde hij het op
gegeven versje, waarvan vooral de laatste
twee coupletjes zoo moeilijk te onthouden
waren en ook ontelbare malen overhoorde
bij ziohaelf de tafels uit het rekenboek,
waarbij hij dan met den wijsvinger zorg
vuldig de oplossingen bedekte. Hij was zoo
doodeerlijk die goede Guus I Neiging tot
vechten en slaan lag niet in zxjn karak
ter, hij was een vredelievende, kleine man,
die liever allen strijd ontweek en aan wiens
lippen nooit een scheldwoord ontsnapte,
evenmin als een leugen. Wij allen vertrouw
den op hem: zijn eenvoudig ,,ja" of „neen"
was ons meer waard dan alle verzekerin
gen der wereld. Daarom en omdat wij we.
ten dat hij zijn best doet, houden de onder
wijzers veel van hem en zien zu soms wol
eens ieta door de vingers bij kleine vergrij
pen. De jongens noemden hem echter dik
wijls „saai," omdat hij niet hield van wilde
spelletjes en uren Lang kon bezig zijn met
meer vreedzame bezigheden als timmeren
en papierknippen. Ik herinner mij nog zijn
laatste Kerstsurprise voor mij op echt kin
derlijke wijze was die ingepakt en Guus
trippelde van ongeduld, toen ik, langzaam
genietend, het eene papier na het andere
losmaakte. Eindelijk kon hij het niet lan
ger uithoudeü en haastig trok hij mij het
pakje uit de handen en zei: wacht, ik zal
het wel doen, want nu komen er nog drie
groote papieren...
„Hè, hoe weet ]e dat zoo precies?"
„Hoe?" vroeg hij verschrikt. „Och, ja;
je hebt het van mij, zie je, en het is heel
duur geweest; er zit „kalonje" in; maar
nou heb ik ook niets g*»-en geld meer. En
juiohend hield hij mij een fleschje Eau-de-
Cologne voor!
Nooit in mijn leven zal ik het van
vreugde stralend gezicht van Guus verge
ten toen! De zaak was ook niet zonder
beteekenis: want het wt» zijn eerste ge
schenk van eigen zuur verdiend geld. van
wat vader hem gegeven had voor zijn goed
rapport, dat hij met zooveel moeite ge
haald had. Maar helaas het was ook zijn
laatste 1.
In het voorjaar begon bet: Guub werd
stil; zijn vroegere leerlust was verdwenen
en het kwam mij wel eens voor, dat hij
de eenvoudigste vraag niet scheen te ver
staan. Langzamerhand werd hij schuw en
angstig, ging niet meer naar school, liet
zijn speelgoed onaangeroerd liggen en
zijn oogen konden zoo zonder de minste
belangstelling rondstaren. Eindelijk kon
hij niet meer opstaan en snel, steeds
sneller ging hij achteruit, tot we
eindelijk snikkand allen om hem heen
stonden en zijn lippen voor altijd geslo
ten waren.
Een troost was het mij toen, dat wij
beiden elkaar altijd zoo goed verstaan
hadden en misschien geen hard woord ge
wisseld hadden, al den tijd van ons samen-
srijn. En geen Kerstfeest kan er nu meer
zijn, of ik denk telkens met weemoed, hoe
gauw men soms een geliefd gezicht moet
missen, uit den gezelligen, huiselijken
kring en onwillekeurig dringt zich dan de
gedachte bij mij opHeb lief zoo lang het
u werd vergund, want geen zelfverwijt
kwelt zoozeer als dat van een liefdelooze
behandeling, waar niets, niets meer aan
goed te maken valt soms
De geit is in haar huisdienststaat heel
weinig veranderd, zoo min wat haar uit
wendig voorkomen, als haar geheele wezen
betreft Zooals zij was in wilden staat, is
zij nog in den stal en de schuur; zij maakt
allerlei dwaze sprongen, zij huppelt en dar
telt, zij heeft iets onafhankelijks over zicü.
De bok kenmerkt zich door zijn vermete-
len aardhij lokt altijd graag een ge
vecht uit. Een komisch staaltje daarvan viel
onlangs voor: Een Engelschman, die bij een
logement op een boomstronk zat te lezen,
was onder zijn lectuur genoeglijk ingedom
meld. Een bok, die daar in de buurt rond
loopt, staart aandachtig naar de zonderlin
ge bewegingen van zijn hoofd, dat nu eens
naar voren en dan weer naar achteren valt.
Dat is een uitdaging tót een gevecht, dat
kan niet anders; e>n ons strijdlustig bokje
maakt zich dan ook aanstonds tot den aan
val gereed. Na zorgvuldig den afstand ge
meten to hebben, rent hij met vooruitgesto
ken horen op den ongelukkigen lezer aan,
die op den grond tuimelt, met zijn beenen
in de lucht. De verbaasde bok staat zelf ver
steld over een overwinning, die hem zoo
weinig moeite heeft gekost; hij zet zijn
voorpooten op den stronk, dien zijn slacht
offer zoo op het alleronverwachts heeft
moeten prijsgeven, en tuurt met groote be
langstelling naar de pogingen, die de arme
lezer, al steunend en vloekend, aanwendt
om weer overeind te krabbelen.
Een ander staaltje van de slimheid der
geit, deelt een Engelsche dame mede
„Een geit en haar jongen kwamen ons
meermalen met een bezoek vereeren in den
tuin van het optrekje, waar wij de zomer
maanden doorbrachten, en uit den aara der
zaak viel er voor hen nog wel eens een
extratje of. Als wij aan den maaltijd za
ten, bonsde de moedergeit met haar horens
tegen de voordeur aan en haar kinderen
volgden haar voorbeeld. Wij raakten hier
aan zooceor gewoon, dat wij er niet eens
mee op letten. Eens op een dag werd er
hard aan de keukenschei getrokken, waar
van het ijzerdraad langs het traliewerk
van het sousterrain liep. De keukenmeid
ging opendoen, maar zij vond niemand an
ders aan de deur dan de geit met h&ax
jongen, die haar kop naar het keukenraam
toe boog. Wij dachten eerst, dat een voor
bijganger uit goedhartigheid voor hen had
aangescheld, maar een nauwlettende waar
neming leerde ons, dat de geit wel degel ij*
zelf schelde, door met een harer horens
aan het ijzerdraad te trekken. Ondanks,
haar onaüiaiikelijk karakter, vertoont do
geit een zekere gehechtheid aan den
mensch. Zij is aanhalig en zeer gevoelig!
voor liefkozingen Ah een geit weet, dat zijj
bij haar moestor in de gunst staat, is zij zooi
jaloersch als een verwend hondje en stoo$
zij met haar horens naar haar rasgenooton,
die kans hebben in dezelfde gunst te dee-j
len. Zij ie zeer verstandigzij begrijpt heel
goed, of haar door den mensch onrecht i
wordt aangedaan, of dat 2ij met reden go-
straft wordt. AJs zij in den tuin binnen-;
dringt en met zweepslagen uit de bloem
perken en van boo men wordt weggejaagd^
zwijgt zij stil; maar wordt zij bijv. rustig*
in den stal staande, zonder aanleiding go-
slagen, dan uit rij klaaglijke kreten.
In het hooggebergte gaan zij wel ovor een
halven mijl met de reizigers mede, om
eenig voedsel af te bedelen. Zij herkennen
reeds van verre den weldoener, die haar bi|
vorige gelegenheden iets gegeven heeft.
In de gebergten van Spanje eo op d*t
Fr&nsche Alpen gebruikt men geiten om
de schapen tot gids te strekken. Wanneer,
men de schapen des zonïera op 2500 tot 3000;
M. boven 't niveau der zee laat grazen, zou
den ae herders de kudden niet zonder den'
hijstand van geiten kunnen voeren. En toch;
beschouwen de herders de geiten als eeW
iAOoa*iu*eujk kwaad, omdat zij meestal pr*J
eies andersom doen dan hij verlangt enr
dan moet hij toch toegeven, want mitrtnv
len is gebleken, dat geiten, die tegen haarj
zin tot ieta gedwongen werden, wraak na
men door de kudde schapen naar de ge-:
vaarlijksto plaatsen te lokken, waartegen]
dan de herder machteloos stond en zelfs]
met behulp van zijn hond geen raad wist]
om de schapen uit den gevaarlijken toe
stand te redden, terwijl de geiten dit ge-,
makkelijk deden, zoodra zij bemerkten, dab
herder en hond er zich niet mede bemoei
den en zij dus eigenlijk haar zin hadden
gekregen. De geiten hechten zich sterk aan;
de menschen, die hen groot brengen ec ver-!
zorgen. Ook schijnen rij bijzonder veel vanj
kinderen te houden, ja spelen soms wel;
eens verstoppertje met het jonge volkje!
Ook zijn ze zeer nieuwsgierig van aard,
zoodat men geen troep geiten door stad of
dorp kan leiden, zondat dat een harer een
buis of kamer binnenstapt, om zich heea,
kijkt en de overige kudde, bedaard laat*
trekken. Maar daar nieuwsgierigheid een
eerste uiting is ven leerrierigheid, zullen
we ook dezen karaktertrek maar prijzen