Dr. Kuyper's verdediging en de Pers. Marktberichten. „Het. Volk" merkt op, dat de groote ko- to-odicvertooning, door dr. Kuyper in de Ka mer opgevoerd volstrekt niet den indruk heeft gemaakt, dien bij zioh er allicht van had voorgesteld. „Wij voor ons", vervolgt het blad, „moe^ ten den letterlijken tekst van dr. Kuyper's voorgelezen en met de uiterste zorgvuldig heid in elkaar gepaste verdedigingsrede af wachten, alvorens haar nader te toetsen. Slechts op een enkel feit zij hier nu reeds do aandacht gevestigd. Het betreft do voor genomen, maar niet tot uitvoering gekomen decoratio van E- A. I/ekmann, des barons broer. Wat dr. Kuyper hieromtrent gezegd hoeft, raakt kant noch wal, dat is al mot zekerheid uit de krantenverslagen op to ma ken. Op 30 Maart 1904 schrijft E. A. Lehmann aan mcj. Westmeyer te hopen dat zij „met haar enveloppe" good tehuis gekomen ia, cn dat hij van den heer K(uypcr) reeds antwoord van ontvangst (der enveloppe) kreeg („paff over het prompte"), alsmede aankondiging van een bezoek ten zijnent. Op 6 Januari 1905 schrijft dr. Kuyper's dochter in opdracht van haar vader aan mej'. Wcstmeyer, dat E. A. Lehmann zich „in nationalen zin verdienstelijk" kan ma ken door een flinkon duit to geven voor een Smyrnaaach hospitaal of Groenlandsche gra- y-eo. Maar thans deelt dr. Kuyper in de Ka mer moe, dat op zijn verzoek ©en ander minister E. A. Lehmann in 1905 op do yoorloopige doooratie-lijst gezet heeft, niet nis geldgever voor hospitaal of graven, maar als,, „een Amsterdamsch koopman". E. A. Lehmann heeft dus het geld voor Smyrna of Groenland heelemaal niet ge geven, zich ook verder volstrekt niet „in nationalen zin verdienstelijk gemaakt" cn wordt toch bij collega De Maroz Oyens voor een decoratie aanbevolen, zondqr dat men eenige andere aanleiding kan ontdek ken, dan de „enveloppe" van Maart 1904. Maar er is meer. i Na de eerste onthullingen in „Het Volk" antwoordt dr. Kuyper dd. 28 Juni 1909 in „De Standaard" in zake E. A. Leh mann: „Dat de andere heer, van wien in het interview gerept wordt, niet op de lijst (van decoraties) kon geplaatst zijn, daar H kabinet adt aftrad, uitteraard geen lijst ge arresteerd heeft." En thans moet dr. Kuyper in de Kamer erkennen dat op zijn eigen vorzoek E. A. Lelimann'a naam wel degelijk op de voor loop] ge lijst van decoraties gezet is, op de „voorloopige", niet op de „gearresteerde", d, i. definitieve. Na die erkenning staat vast, dat de lis tig gekozen uitdrukkingen in dr. Kuyper's schrijven van 28 Juni 1909 geen ander doel konden ih/ebben, dan opzettelijk den lezer omtrent de ware toedracht der feiten te misleiden. Waarom, tenzij om iets onoir- baars te verbergen? En hoe kon een ochtendblad wees er leeds op mej. Weatmeyer den heer Ti- demail van die plaatsing van E. A. Leh mann „als Amsterdamsdi koopman" op de voorloop ge deooratieljjst mededeeiing doen Hoe wist zij dat? Ook hier is weei de „enveloppe" het eenig denkbaar verband. Dit 'is genoeg, schrijft „Het Volk", om te doen zien, dat dr. K. er niet alleen niet in geslaagd is, zich „volkomen te zuive ren", maar dat hfj zich weer verder heeft vastgewerkt „in do draden van een weef sel", dat hij zelf gesponnen heeft. „Land en Volk" schrijft: Zoo had dan dr. Kuyper z>ioh in het boete kleed gehuld. Men kon het hom aanzien bij zijn binnen komen. Het was geheel toevallig, toen de heer Troelstra bijna met zijn rede klaar was. Ih do opgezette mise-ou-scène paste, dat hij het woord vroeg „voor een persoonlijk feit/' Aldus had hij de volgorde der ingeschre ven sprekers kunnen verbroken. Daarin paste het beroep, in de afgelezen druklet ters gedaan op, „de mannen aan do over zijde, op wier achting ik prijs steL" Zij zouden volgon en, meende hij, tot zijn boete bot zwijgen doen. In do agitatie vergat do president, dat het beroep op „het persoonlijk feit" over bodig was: na den heer Troelstra was geen 6prcker ingeschreven, en dus de afgevaar digde van Ommen vanzelf aan de beurt. Het heeft niet mogen baten. Met een in drukwekkende rede heeft de heer Druckor, van zijn zeer hooge standpunt, m het licht gosteld, dat de rede van dr. Auyper ma ger was van inhoud en tot nieuwe twijfelin gen had aanleiding gegeven. Hij resumeerde de punten, die zijn over gebleven lo. dat een minister wenken gaf, hos men voor geld een ridderorde kon verkrijgen. Dit punt werd te gewichtiger, nu de afge vaardigde van Ommen daarvan een stelsel maakte op den grondslag der wet; 2o. dat een minister aanzienlijke giften voor de kas zijner politieke partij aannam van personen, hem nauwelijks bckendi de een zoo juist op 's ministers voordracht ge ridderd, do ander behoorende tot een an dere partij; 3o. dat een minister over staatszaken in onderhandeling was met personen, dio door hun levenspositie daarto allerminst waren aangewezen Dr. Kuyper mogo nu zelf erkennen, dat hij onvoorzichtig is geweest als minister, goed. Maar dan toonde hij toch een gemis van eigenschappen, dio een partijleider wel licht missen kan zonder zijn succes te wa gen, dooh voor een minister, een president minister nog wel, onmisbaar zijn. Met de rede van den heer Drucker is be vestigd wat reeds een feit was: het effect van het geheele Kuyper-drama ia dit, dat hij als candidaat-minister onmogelijk is, en zijn eereplaat9 van leider in ons staat kundig leven heeft verlaten. Voor don af scheidszang mogen zijn naaste politieke vrienden zorgen. „De Standaard" zegt in haar Kamer overzicht „Vóór dr. Kuyper sprak, bleek reeds, dat de stemming bij Rechts hem gunstig was. Hij werd met groote stilte ook door Links aangehoord. Slecht nu en dan werd een begin van een poging tot hoongelach bemerkt. Toen de spreker geëindigd had, weerklon ken aan de Rechterzijde luid2 bravo'B. Tal van leden in den antirevolutionnairen hoek begaven zich naar dr Kuyper om hem har telijk de hand te drukken. Schoon het. voor dezen tijd, nog betrek kelijk vroeg in den namiddag was, werd de vergadering, daar niemand het woord verlangde, onmiddellijk tot Vrijdagmorgen verdaagd. Daarna volgt de mededeeling, dat d© Ka- nier in groepjes blijkbaar de situatie leven dig besprak. De Kamer-ovei zichts t*hi ijver van de Chr - Ilist. „Nederlander" zegt uitvoeriger: Het moment van den dag is gewecet de iede van dr. Kuyper over wat in de sociaal democratische pers als „de lintjoshandel" is geëxploiteerd. De i ndpik, dien die rede heeft gemaakt, was er allereerst een van verrassing over het feit, dat dr. Kuyper sprak. Wat in kleinen kring al sinds ecnige dagen bekend was, in wat breeder rayon werd vermoed l gefluisterd, is geschied: Dr- Kuyper hwft liet maandenlang stilzwijgen verbroken, en hij heeft gesproken op een wijze, dio laat ons dit aanstonds zeggen naar onzo meening aan „do zaak" eon einde heeft ge maakt. Niot dat ©r misschien niet nog vra gen te beantwoorden overblijven, niét dat do pers van de linkerzijde al aanstonds hot onderwerp, ©n een deel dier peers ook den persoon van dr. Kuyper zou loslaten, even min dat nu in de Kamer over dit onder werp goen woord meer zal worden gezegd, al dezo mogelijkheden en waarschijnlijk heden blijven bestaan. Maar voor hen, die géén .reden hebben om in den persoon van dr. Kuyper ook do door hem voorgestane beginselen te treffen, die, zoo zij in politiek inzicht en wijze van optreden van hem ver schillen mogen, toch in hem wenschen te zien den mede-lijder en broeder in Christus, voor hen ia de verklaring van dr. Kuyper voldoende. Zij kunnen en mogen zich niet voorstellen, dat een man als dr. Kuyper, staande in een zoo ernstig oogenblik, dat men over heel de beteekenia van zijn leven en arbeid een oordeel zou kunnen slaan, en dan gevende oen verklaring, gelijk hij gaf: ik heb niets tegen mijn geweten gedaan, daarmede iets anders dan do waarheid zou hebben gezegd. En vraagt men dan of dit geweten misschien niet luide genoeg sprak om te waarschuwen tegen zoo zon derlinge connecties als die dr- Kuyper heeft gehad, en die door mr. Troelstra, niet on verdiend werden gesignaleerd, dan is het antwoord: dr. Kuyper heeft in dit opzicht gedaan, wat hij, naar veler gevoelen reeds veel eerder had moeten doen, hij heeft zich het boetekleed niet geschaamd, cn do on voorzichtigheid, het ontbreken van vroed beleid bij do kennismaking met do veelbe sproken dame, en met anderen wdlicht, rond uit beleden. De wapenen, die zijn tegenstanders daar uit zouden kunnen smeden, worden hun door deze belijdenis uit de hand geslagen, en zoo hij nog verantwoording te geven heeft over zijne, o. i. in vele opzichten aanvechtbare stelling, dat men zich anti-revolutionair kan laten heet on, enkel en alleen door oontri- butio of donatie aan de partij-kas, dan is het niet aan de Kamer of aan zijn poli tieke tegenstanders, maar aan zijn partij- genooten in en geren zin, van hem zoo noo dig deze verantwoording te vorderen. Wij gewaagden van vragen die nog te beant woorden overblijven wellicht, het zijn vTa- gen waarop het antwoord door dr. Kuyper in do eenzaamheid kan worden gegeven. Nie mand heeft kunnen aan toon en en het is in mr. Troelstra to eereu dat hij daartoe zelfs geen poging heeft willen doen dat dr. Kuyper's moraliteit, van verschillende zijden in beschouwingen over de zaak direct of zijdelings in debat gebracht, op andere wijze dan door do beleden onvoorzichtigheid is geschaad. Ook is niet aangetoond dat er voor het verband tusschen do decoratie- Lehmann on de door hem gestorte gelden een sterkere grond dan vermoedens bastond, en op vermoedens veroordeelt men niet- Voor al niet, indien do beschuldigde voor do re denen der decoratie verschillende motieven kan aanvoeren, gelijk dr. Kuyper deed, die de decoratie volkomen verklaarbaar doen achten. Enkel© tegenstrijdigheden tusschen feiten en data eealcr- en dr- Kuyper's „Standaard"-artikel anderzijds, zijn door dr. Kuyper weggenomen op volkomen redelijke grondenandere, die bleven, zijn van zocr woinig beteekenis tegenover de hoofdzaak, en daarin is, wat men ook van het debat had verwacht, niets bewezen. Het was trou wens zijnerzijds niet te veel verlangd dat voor een zoo ernstige beschuldiging als die van „lintjcshandel" door do beschuldigers zelve bewijs zou worden geleverd, maar dit bewijs is, zooals we zeiden, hoe voortref felijk ook qua-betoog des heeren Troelstra's redevoering mocht worden genoemd door hem niet bijgebracht. Zegt men dat dit ook niet kón, welnu, nog minder kon door dr. Kuyper tegenbewijs, bewijs zijner onschuld worden geleverd. In de plaats daarvan heeft hij zijn „eerlijk woord" gesteld, cn de hem als Christen bindende verklaring afgelegd van niet in strijd mot zijn geweten to heb ben gehandeld. Voor dezo verklaring hebben wij den eerbied dien wij zouden verlangen» indien zij door ons zelf werd afgelegd, en na die verklaring is vorder zwijgen van dr. Kuyper, dat men op grond zijner slotwoor den verwachten kan, volkomen begrijpelijk. Hiermede i8 voor ons „de zaak-Kuyper" dood en als wij er verdor melding van maken dan zal het enkel zijn omdat zij in den gang van ons politiek leven een historisch feit is geworden, dat daaruit nu eenmaal niet meer kan worden verwijderd. De Kameroverzicht-schrijver van ,,De Tjjd" heeft den indruk gekregen, dat dr. Kuypor, sprekende, zijn belagers en vijan- deq^met forsch gebaar van zich afgeschud en j liet vertrouwen van zijn volgelingen niet be- I schaamd beeft. Hij stond daar (dus), hij, de- groote ge leerde, de machtige politieke leider, bet genie, rouwmoedig de boetepij om zich been halend. Wat- meet bet hem, den gevierde, moeite gekost hebben, dei/i zelfbeschuldi ging van onvoorzichtigheid te slaken, maar ook, wanneer heeft ooit het vrijwillig aan getrokken boetekleed den man ontsierd „Ik ben onvoorzichtig geweest," maar ,,ik heb nooit in strijd met mijn geweten gehandeld." Wat zal, mooht het onverwachte gebeu ren, de onpartijdige getuigen van hen, die nu nog weigeren zullen, hun: „alles is ver geven en vergeten" royaal uit te brengen? Kuyper triumfeerde 1 Dies zijn wij verblijd I „Het Centrum" schrijft in haar Kamer overzicht: En hij las, onder adomlooze stilte, een raet zorg gesteld stuk voor, dat nie mand zal het weerspreken een uitmunten den indruk maakte. Het droeg een stempel van fier zelfbewustzijn en culmineerde in de verklaring, dat het boetekleed den man niet'ontsiert, weshalve hij volmondig erken de dat het hem wellicht heeft ontbroken aan kloek beleid en de noodige voorzichtig heid. Maar meer ook nietl „Lintjeshandel" had hij nooit gedreven; die decoratie aan R. Lehmann was volkomen gerechtvaardigd verband tusschen die decoratie en het ver- kiezingsgeld bestond absoluut niet, was trouwens ook met geen enkel woord bewe zen; en in strijd met zijn geweten heeft hij in geen enkel opzioht gehandeld. Gelijk gezegd, deze eindverklaring, waar aan een met data gestaafd overzioht drr „zaak" voorafging, maakte algemeen indruk Meer nog dan door de bravo's en handdruk ken, werd zulks geoonstateerd door bet feit, dat de discussie plotseling uit was. Hoewel mr. Troelstra, wijl 't immers een persoonlijk feit gold, best weer 't woord bad kunnon vragen, deed hij zolfs geen poging daartoe. In het Kameroverzicht van „Het Vader land" komt het volgende voor: Wanneer wij nu rustig terugdenken aan al die feiten en argumenten, in het kort bestek opeengestapeld, dan moeten wij met volle overtuiging verklaren: dr. Kuypor heeft met zijn feiten onze grieven versterkfci met zijn argumenten zijn gedrag in deze quaestie niet weten te verdedigen en in 't algemeen van een bevreemdende, ergerlij ke opvatting, van de beginselen bij decora tie verleening voorop te stellen, doen blij ken. In het betoog, dat hot wegwijzen om een decoratie te erlangeD een wettelijke basis heeft, vindt de wig der critiek haar ruim ste drijfspleet. De wetten schrijven voor aldus de heer Kuyper dat decoraties moeten worden verleend tot bevordering vau goede daden, van burgerdeugd. En wa.fc nu de wet bepaalt voor allen, dat kan voor één persoon niet ernstig laakbaar zijn. Met andere woorden: de wet wil allen tot burgerdeugd aaösporen en dezelve beloo- men met een Koninklijke onderscheiding, indien nu een minister een bepaald persoon tot goede daden aannet door een decoratie daarvoor in uitricht te stellen, dan handelt hij overeenkomstig en op den grondslag van. de wet Ziedaar wat tot verklaring van het be roemde briefje van dr. Kuyper's dochter over de wijze waarop de heer E A. Leh mann rich „in nationalen rin" verdienste lijk koD maken, werd aangevoerd. Ziedaar dan tevens een staaltje van den betoogtrant dier meesterlijke pleitrede. De feiten worden grifweg eT mede er kend. Stel al dat het argument er mee door kon in juridischen zin, waar blijft dan de ethische zijde der zaak? Mag een man als de heer Kuyper zich op het standpunt stellen, dat hij doet, alles doet, wat de wet hem veroorlooft te doen, zonder zich af te vragen of de oedclijkheid, waarvan de Christelijke politiek zelfs het monopolie op- eischt, zich daartegen verzet? Doch mede in legalen zin faalt het argument te eenen- male. Want de ethische zijde, die dr, Kuy per miskent, stelt de wet voorop: niet de sohij»*Jeugd wil zij beloonen, niet do ijdel- heid, mits over geld beschikkend, een mid del aan de ban 1 d^en om bevrediging te erlangen, maar juist eeren de ware deugd zaamheid, die aan het loon niet denkt. Zulks geldt in het algemeen, hoeveel klem mender geldt het tusschen Minister en mil- lionnair De heer E. A. Lehmann heeft dan ge staan op een zeer voorloopige lijst van de coraties. Hij is daarop te land gekomen, doordien dra Kuyper een zijnor ambtgenoo- ten heeft verzocht aan dezen tabakshande laar te denken. Hij is er ook weer afge raakt. Maar d&t feit, voorgevallen toen de lieer E. A. Lehmann nog niets verdienste lijks had verricht, en de Kamer niet aangaande wijl deze zich niet met de voornemens eens ministers zou hebben te bemoeien ook niet, vragen we, wanneer daaraan reeds begin van uitvoering werd gogeven? dat feit... was mejuffrouw Westraeyer, der decoratie- commissionnaire bekend: zij immers heeft het reeds lang geledon den heer Tideman verteld. Bij de bespreking van hot toucheoren dor verkiezingsgelden heeft de heer Kuyper ge streng gescheiden den minister van den par ticulier, voorzitter malgré lui van het an- tlrevolutionnair verkiezingscomité. Maar hier, bij de pogingen tot onderscheiding van den heer E. A. Lehmann schijnt dat tastbare verBchil niet te rijn doorgevoerd; alleen als Minister kon de beer Kuyper mejuffrouw Westmeyer op de hoogte brengen van hetgeen hem zelf slechte als zoodanig bekend was. De overzichtschrijver eindigt aldus: Men behoeft den heer Kuyper 't persoon lijk vertrouwen niet te ontzeggen, men be hoeft rijn woorden van Donderdag niet in twijfel te trekken, om te constateer en, dat, bezien van constitutioneel en zedelijk stand- j punt, da*. Kuyper's houding in de E. A. I Lehuiann-zaak ook buiten de door hem beleden onvoorzichtigheid niet dooT de schreef kan, in hoogs mate laakbaar is. Het „Utrechtsch Dagblad" zegt: Dr. Kuyper's verweer kan reeds daarom geen verweer heoten, omdat het in rijn sterkst vcrweerend gedeelte volkomen naast do beschuldiging staat en met deze niet oor- reepondeetft. Doch er is meer. Ziet, een verklaring van Dr. Kuyper „ik heb gefaald door onvoorzichtigheid" had in druk kunnen maken in Juli, na de eerste openbare beschuldiging. Was zij toen ge komen, de zaak-Kuyper sou onmiddellijk haar scherpen kant hebben verloren. Maar thans is dit niet meer zoo. Thans kan die erkentenis niet de kwestie buiten verder debat stellen. Thans mist ze de kloekheid, thans mist ze de moreele waar de, nu er eerst is gepoogd met allerlei oir- bare en niet oirbare middelen de kwestie t© vertroebelen en te verminken. Thans kan ze niet tot mildheid in het oordeel stemmen, nu de beschuldigde eerst poogde zich te verweren in een Standaard- stukske dat onwaarheid stapelde op on waarheid, nu alle mogelijke en ook haaat alle onmogelijke middelen zijn betracht om de zaak-Kuyper weg te doezelen on voor de eigen kudde te verzwijgen. Thans komt die erkentenis al te laat, nu I er eerst is gewacht op een middel om het debat to kunnen ontgaan, nu de besohuldig- de de onhoffelijkheid (om geen sterker woord te zeggen) had de aanklacht geheel te negeeron en zelfs tot op het allerlaatste oogenblik zijn trouwste volgelingen in het onzekere liet of hij al dan niet verstek zo i laten gaan. Had de oud-minister korten tijd na de eerste beschuldiging zijn „peccari" doen hooron, waarlijk het boetekleed zou hem dan minder hebben ontsierd dan thaos Veeleer zou het dan een gevoel van eerbied ook aan alle felste tegenstanders hebben afgedwongen. Maar zijn erkentenis komt nu maandenlang te Iaat. Nu is ze niet de gulle schuld ver klaring van een onvoorzichtig staatsman, die zich feilbaar gevoelt en verklaart. Nu is ze let terlijk afgedwongen met het mes op de keel. En het ware te veel gevergd aan een dergelijke afgedwongen erkentenis ze delijke waarde toe te kennen. De Kuyper-zaak is met deze Kuyper-ver- klaring niet uit. Ook niet omdat de gege ven inlichtingen omtrent de beraamde de coratio aan A. E. Lehman, aan wien de minister een rechtstreekschen weg immers wees om zioh „verdienstelijk" te maken, een niot minder bedenkelijk feit dan de do- oo ra tie von R. Lehmann openbaren. „De Nieuwe Oourant" schrijft: Dr. Kuyper ontkent elk verband (tus schen giften van R. Lehmann voor do anti- re v. partijkas en diens decoratie) „op zijn eerlijk woord voor zoover hem zelf betreft". Zulk verband is inderdaad nooit aangetoond; wij hebben dafc vroeger al ge schreven en hoorden dr. Kuyper zioh heden op die uitspraak beroepen. Deze vaststel ling kan eohter enkel dienen om hem te dezer zake tegen allo reohts -ervolging te vrijwaren. Bewijs I zoo roept hij rijn tegen standers toe. Gij kunt het niet! En daarin heeft hij gelijk. Van het verband valt niets te bewijzen. Zelfs niet, indien het tot nog toe nimmer gelooahende verhaal van Ma- thildo Westmeyer waarheid bevat dat de heer Lehmann, na haar aanzoek om een de coratie voor hem in Januari 1902, „op ad vies van den heer Kuyper, in Den Haag een werkkring gezocht en zioh voor het oog der wereld een tijdlang kalm gedragen" heeft. Ja zelfs niet indien zulk verband tusschen haar en dr. Kuyper „herhaaldelijk" (zijner zijde in ont kermenden zin) ter sprake is ge komen. Dr. Kuyper kwam hierop heden terug: het was zei de hij noodig dit uitdruk kelijk te beduiden aan „een niet altijd lo gisch redeneerendo vrouw." Hier eohter bleef een vraag onbeantwoord. Indien alles tusschen den heer Lehmann en Kuyper rechtstreeks is verloopen gelijk dezo heden verhaalde, wat heeft clan mej. Westmeyer, nadat haar eerste aanzoek in Januari 1902 „terstond was afgesneden," nog verder met de Lohmann-decoratie of met de Lehmann- verkiezings-gelden te maken gehad? Wan neer en waarom was het noodig aan deze juffrouw „herhaaldelijk en zulks met na druk" (brief van 28 Juni) te verklaren dat tusschen de gelden dio zij brengen kwam -*■ en die dan niet de gelden van Lehmann waren, immers deze zond bij aangeteeken- den brief, direct en „bovenbedoelde decoratie" „al zulk verband rechtstreeks was uitgesloten, hetgeen beaamd werd'" Hier blijft een duister punt En ook de relatie van E. A. Lehmann, „paff over 't prompte," met den minister die hem aan een rijner collega's voor een decoratie in 1905 aanbeval, is allerminst opgehelderd. Maar, nog eens, het verband is niet aange toond en de heer Troelstra had het even tevoren gezegd, zekerheid daaromtrent zou bezwaarlijk ooit te verkrijgen rijn. En is hiermede de zaak dus uit de we reld en herneemt Dr. Kuyper zijn hooge plaats in ons politieko leven. Allerminst. Want voor velen, waaronder vij, is het onbewijsbaar verband nooit het hoofdpunt van aanklacht geweest. Wat de geruchtmakende onhullingen van mr. Tide man in het volle lioht hebben gesteld, dat is: in de eerste plaats, dat Dr. Kuyper a 1 s minister meer dan drie jaren lang de man Sis gebleven die gelden ontving en geld inzamelingen bevorderde ton behoeve van een partij, geld waaromtrent niet werd ge vraagd waar het vandaan kwamin de tweede plaats, dat hij met een persoon als Mathilde Weetmeyer, zonder „de noodige voorziohtigheid" betrekkingen onderhield \&n zeer delicaten aard; in de derde plaats, dat „ordelievende" heeren gelijk het broe derpaar Lehmann minstgenomen van nem den weg konden vernemen waarlangs rif zioh ministers voorspraak ter verwerving van de vurig begeerde koninklijke onclarr scheiding konden verzekeren. Al deze griet' ven rijn te ernstiger tegen een man, die irt geschrift en woord de hoogste eischen van zedelijkheid placht te stellen aan het open bare leven en aan zijn politieke tegenstan ders, en ze blijven na de verdediging vjui dezen middag. Men leze mr. Troelstra's vlij mende rede, gescherpt met citaten uit „Ofls Program"er komt na Dr. Kuyper's nader verweer niet veol van te vervallen.. Wat jammerlijke tegonverping in deaa mond van dezen man, die met zijn God nief in de binnenkamer alockts, maar overal,) in hot openhaar en onder aller oog, wil verkeeren: dat gescheiden moet blijven wat de minister n wat de particulier Kuypct deedNeen, minder dan van wien ook in het land, onttrekt rich t ij n drijven en doen en nog wel tijdens zijn ambtsbeklee- ding en zeker niet zonder „verband" met zijn publieke funotie a.iii het openbaar oordeel. Daarom is de consciëntie vraag die dr. Kuyper ten slotte aan zijn tegenstanders deed of zij enkel voor de eere van het land opkwamen of hèm ook persoonlijk wilden treffen, niet moeilijk te beantwoorden. Bei de zoo luidt het bescheid. Het was, naar hun overtuiging, een landsbelang van den eersten rang, op het oogenblik waarop de man, die óók in rijn relatie» met verkie- zings-kassiersters en tot mannen van rechts bekeerde millionnairs een verderfelijk stel sel verpersoonlijkt, de hand opnieuw naar het gezag uitstak to zorgen, dat dié greep eens en voorgoed falen zou »>He „Nieuwe Arniberosche Coara-nf* schrijft in haar Kameroverzicht o.a. (Dr. Kuyper) had met het slot de er kenning van zijn „schuld door onvoorzich tigheid" moeten beginnen in plaa ts van er mee to eindigen. Toen werd er, van ver schillende kanten, bravo" geroep in. Eu niemand zal den heer Kuyper bev.riston» dafc „het boetekleed den man niet oniaierfc".. Integendeel, doch die nederige erkenning (welke dr. K. dus wèl moeite hebben go- kost; den trots van zijn gemoed wèl moet hebben gekweld) had eerder kunnen be hoor en te volgen. Wat aan dit „peocavi" voorafging, gaf hier en daar, zeker, eenige ophelde ring, doch bleef voor ieder onpartijdig an eeTÜjk hart beslist onbevredigend. En later Dat (dr. Kuyper) in de gansche zaak nooit of te nimmer „met zijn beginsel in strijd is gekomen," ziedaar een verkla ring waar veel over te zeggen zou zijn. Intusschen, nadat de oud-premier vari 1901 zioh vrijwillig en eigenhandig hot boetekleed om de schouders heeft gewor pen, is het plicht van „paganisten" zoowel als van anderen om over de onverkwikke lijke affaire een andero mantel, die des „liefde" te spreiden. De heer Kuyper heeft het een en onder, opgehelderd. De „moreele" bezwaren na tuurlijk niet kunnon wegnemen, ondanks een handige apologie voor een nu eenmaal niet schoon-te-praten zaak. Daarmee kan althans deze questie wor den opgeborgen... Leeuwarden, 19 Nov. Ter veemarkt waren aangevoerd 104 s'ieren fib s 255,28 ossen f 175 a 190, 212 vette koeien f 140 s 200, per j kilo 7 a 32 o., 1247 melk- en kalfkoeien 1-10 s 250, 71 pinken 45 a 75, 101 vette kalveren 18 a 45, per 4 kilo 35 a 44 o., 1012 graskalveren 40 a (30 61 nuchtere dito 7 a 12, 950 votte schapen f 21 a 23, ..81 weide schcipen/' 14 a 18,1372 lammeren f 17 a 20.302 vette varkens f 80 a 90 per kilo 22 a .5 c-, 171 magere varkens 40 a 50, t>58 vette biggen f 20 a 80, idem voor de Londen che markt per 4 kilo zl a 24 c., 387 kleine biggen fh a 7, -i3 paarden ƒ100 a 250. Totual aangevoerd 7000 stuks vee. Over het geheel was de handel in rnndvee behoorlijk goed. In landkalveien viel de handel tegen. Handel in wol vee door grooten aanvoer k-dra. Va kens voor uitvoer gewild. Voor Frank (jk en voor Italiö werd weinig verkocht, het meeste ging aan den binnenlandscben bundel. Zwolle, 19 Nov. Aangevoerd ter Veemarkt 2345 stuks als: 1223 randoren,85 kalveren.269schapen en lammeren, 39 varkens en 729 biggen. Handel iets beter. Men besteedde voor neurende en versch gekalfde koeren f 10» a 260, djto vaarzen en schotten f 95 a '200, gustekoeLn voor de vetweide 75 a 185, dito vaarzen ƒ60 a 165, voorjaare- alvende koeien ƒ80 a 180, oasen voor de vet- weide ƒ75 a 175, 14-jarige spriogstieren ƒ60 a 155. l!-j»rige Pinken 40 a 145, arige fok kal veren ƒ20 a 60, nuchtere kalveren fl a la, vette kooron en ossen aan bouten 48 a 64 o., dito stieren 46 a 60 c., dito kalveren 56 a 8J o., dito schapen 40 a 60 c. per kilo lammoien .ƒ8 a 19, 6 weekscho biggen /"6 a 9, 10-weeksche dito ƒ10 a 18, draoh- tige varkens '40 a 65, magere dito 35 a 48 per stuk; vette dito 48 a 49 o., dito voor Londen 45 a 46 c. per kilo. Aardappelen ƒ2.50 a 8.59 per H.L. Boter. Aanvoer 5190 K G., prjja ƒ1.30 a 1.45 per kilo, per '/s vat van 20 kilo, prion 28.50 a "29.50, afwijkende ƒ27 50 a2S 2de soort f'27 a27.50;per vat van 10 kilo ƒ13.75 8 14 75 naar qual. Kipeieren f 6.50 a per 160 stuks. Lenumirdon, 19 Nov. Uottr. Boereuboter. Aan voer 6/4, 2 8 en 1/10 v. Prijs 131 e sooit 664F boter. Aan oer 43 3, 41 '6 en 2/11 v. Prii« 68 a 68è. Noteenng van deComm. lstequal.Fabrieksb. 6«4. No'earing van de Commissie der Ver. vao Boter en Kassbaodalaren in Frieslaud 1ste soort Fabrieka- boter t 69. Nagelkaas Boereukuas. Aanvoer KG. Priie f 61 a Fabriekskaai Aanroer 18.1C3 KG. Prijs ƒ21.60 a ƒ41.—. Handel vlug. Alkinanr. 19 Nov. Kaas. Aangevoerd 276 stapels, wegende 160,000 KG. Kleine ƒ30.60. Commissie ƒ30—. Middelbare /32.—Handel vlug. Melbourne, 18 Nov. Wol. Dereilin en hebben deze week een zeer geanime rd verloop gehad en de prüien heb en een g-voelige rijzing ondergaan. Alle landen hebben tiinke aankoopen d en uit- voe en, behalve Duitscbland. da- zioh vrij g reser- veerd houdt He werkstaking die ook hier i9 uitge- bi okeo, is voor den handel en v .or de vei zendingen een ernstige belerame iug. Men raamt dat tot heden ongoveor 5 van de hoeveelheden die in Australië onder den hamer zullen komen, reeds verkocht zijn. Rio-Grando, 18 Nov. Wol. L»o schering heeft een vrij geregsld vei loop. I>e oude voorraad wol is opgeruimd, maar er worden binnonk rt belang rijke aanvoeren verwacht. Daardoor ciju do zaken kalin en de koopers hebben een aiwscbteode houding Bangeuomen. Voor zoover men t..t nu toe kan oordeelen, scbijnt de productie in kwaliteit ongeveer geljjk te zjjn aan die van de vorige schering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 10