No. 15255. LEIBSCH DACrBLAD, Zaterdag 13 November. Eerste Blad. Anno 19G9. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Rose BLiUgtirl©. Dr. Bronsveld schrijft in zijn ..Kro niek" in „Steramen voor \V a a r- heidenVred o": In ons midden is tot heden ook d r. K u y- per een man geweest, die opkwam voor den naam en de eer van Christus. En ai behoorden wij niet tot zijn korps, wij stre den toch onder één Hoofd. Wat hij mis doet wordt geschreven op rekening van do chrb tenen, en in zooverre is een misstap van dr. Kuyper iets, waarmede wij tot op zekere hoogte solidair zijn. Wij hebben het dus betreurd, dat er van hem dingen openbaar werden gemaakt, en zelfs door hem beleden, die hem, naar de algemeene overtuiging, niet tot eere verstrekten. Wij rijn altijd wel beducht geweest, dat te avord of te morgen door dr. Kuyper het een of ander gedaan zou worden, dat be wees, hoe het zijn karakter aan adel ont breekt. Meermalen hebben wij het uitge sproken, dat wij in hem zagen een man van groote gaven, maar niet van groot karakter. Uit hetgeen wij nu weten over zijn ver houding t-ot den heer Lehmann en raej. Westmeyer is duidelijk gebleken, dat deze gewezen minister niet kieschkeurig is, waar het geldt de gasten, die hij noodigt aan zijn disch, en de middelen, waarvan hij zich bedient tot het bevorderen van de macht zijner partij. Wij gaan niet verder, want wij wachten altijd nog de beloofde- verdediging. Maar over het wegblijven van die verdediging spreken wij hier onze verwondering en onze verontwaardiging uit. Een man, die in ons midden zulk een hooge plaats in neemt, op wien zoo velen zien, en die zoo hard over anderen vaak heeft geoordeeld, moet niet dulden, dat er op rijn integriteit een smet blijft kleven, hoo gering ook. Hij moet het verdragen kunnen, dat men hem tegen het licht houdt, dat men hem beziet van alle kanten. Daartoe aangezocht en uitgedaagd, moet hijzelf daartoe mede werken. Natuurlijk zijn er aanvallen, die hij stilzwijgend zich getroost; er zijn be schuldigingen, die zichzelven weerleggn; er rijn fouten, die niet oompromitteeren, en geboekt werden als allen menschen e'gen tekortkomingen; maar er zijn ook aan klachten, die men moet weerleggen en tot zwijgen brengen. En dit ia hter het geval. Indien, het waar is, wat dr. K. wordt ten laste gelegd, dan daalt hij onvermijdelijk in de algemeene achting. Hij moet zich verdedigen en zuiveren; dat was het al~e- joeen gevoelen, en dat hij het zou doen aller verwachting. Ieder had dan ook stellig gedacht, dat dr. Kuyper eer hij zijn plaats weer innam 'onder onze volksvertegenwoordigers, het woord zou hebben gesproken, dat hem van alle verdenking zuiverde, of door een eer lijke bekentenis van schuld een w lge- tncend a b 8 o 1 v o ontlokte. Mn ar die verwachting is niet vervuld. „D e Standaard" bleef zwijgen, en dr. Kuyper deed niets van zich hooren. Eerlijk gezegd, begrijp ik niet, hoe hij dat durft doen. Af jj dacht, reeds het fateoen, de burger lijke beleefdheid eischt, dat men niet een kring, als de Tweede Kamer is, binnen treedt zonder zich te hebben verantwoord, na zóó verdacht te zijn gemaakt. En niet alleen de Kamer, maar de Rogeering wordt in deze zaak betrokken. Mag zij het gedoogen, dat men openlijk met het oog op dr Kuyper, ook haar inte griteit in twijfel begint te trekken! Het verwondert mij, dat de leden der Kamer 'dezen gewezen minister, aangaande wiens praktijken als lid en hoofd van een kabi net zulke weinig eervolle geruchten van de daken verkondigd worden, bejegenen als of men nooit er van heeft gehoord. Nog eens ik begrijp van d t alles n:ets, en allerminst verklaar ik het mij, dat dr. Kuyper, als man van eer, met zulk een onteerend gerucht achtervolgd, durft verschijnen in het midden der Kamerleden. Wat voorts bijna iedereen verwondert, is do houding van dr. Kuyper's politieke geestverwanten. Hij werd weder of bleef voorzitter van de antirevolution- naire Kamerclub. In ,,D e Standaard'' deelt hij wéér zijn goede en zijn sle.hto nota's uit, alsof er geen wolkjen aan de lucht ware, en aan zijn naam geen n et meer zuivere reuke ware. Buiten de Kamer trachten zijn aanhan gers te wedijveren in betuigingon van het onbeperktst vertrouwen. Het sterkste staal daarvan is wel de verklaring, dat men dr. Kuyper als leider erkennen en volgen 7^1, ook al ware het ergste waar heid, wat men van hem heeft verteld of vermoed. f,Door dik en door dun" zal men hem trouw blijven. Wij hebben zelden zulk een heilloos fa natisme gezien. Onbekend is het ons niet, dat men aan mannen, die aan hun land groote diensten bewezen, zonden uit hun particulier leven vergaf, die men in een gewoon burger niet door de vingers zou zien. Populaire vorsten rekenden er misschien wel op, dat hun zedelijke tekortkomingen zouden worden bedekt met den mantel der liefde. Maar zij maakten dan ook geen aanspraak op den naam en de plaats van dr. Kuyper. Poseert hij niet in ons mid den als het hoofd der partij, die zich heeft durven noemen de partij van den levenden God? En als het nu eens bleek, dat hij zich had misgaan zal men dan daartoo het zwijgen doen en zeggen ,,door dik en door dun1' zullen wij hem als den \an God ge geven leider eere en trouw blijven? Dat mag toch niet. O, wij weten het, dat Petrus den Heer heeft verloochend, en toch do rots der gemeente is geworden. Maar hoe bitterlijk heeft hij ziin zonde be weend, en boe nadrukkelijk heeft de Heer hem, na zijn berouw gerehabiliteerd. Heeft dr. Kuyper in de bekende ridder orde-zaak niet gezondigd hij toono het nan 1 Heeft hij aan goede manieren en eer bied voor het gezag zieh vergrepen hij bclijde schuld Zoolang noch hot een, noch het ander gebeurt, is hij, naar onze meening, een man, die geen aanspraak heeft op onze achting, en do partij, die zulk een gebla- meerden leider volgt, zal meer dan ooit ons ergeren, als zij aan haar optreden den naam verbindt, van de.n hoogen God, en den heiligen Jezus Christus. Wij verklaren in allen ernst, dat wij ons verblijden zullen, indien dr. Kuyper zich volkomen zal kunnen zuiveren, en be schaamd worden diegenen van zijn aan vallers, wien het in dit geval niet onaan genaam was een „geloovige" te kunnen in opspraak brengen. Zoo dan wachten wij nu op het einde van deze droeve affaire, dat berust in dr. Kuypers macht. „Het Weekbladvoor den Ha u- deldrijvenden en Industrie e- len Middenstand" bevat een arti kel over: w i n k e 1 o n. De kunst van den winkelier, lezen wij daarin, om de menschcn te lokken naar zijn zaak, strekt zioh niet enkel uit tot zijn per ceel, door degelijkheid vrtj artikelen, door smaakvolle uitstalling, «óor fraaien bouw van den gevel, hij moet ook zorgen, dat de we-g naar zijn winkel aantrekkelijk is, dat do wandelaars worden gelokt naar zijn kant door do aanvalligheid der omgeving, want zoodoende is hij zeker, dat dc stroom der voorbijgangers hem nimmer begeven zal. Leidt de straat, waarin do winkel gelegen is, naar eenig middelpunt van verkeer, naar eenig park, waar muziekuitvoeringen zijn, naar een plein, waar bewegendo reclame-fi guren op het dak worden vertoond, waar eenig druk bezocht openbaar gebouw ligt, zoo kan de winkelier steeds zich verheugen op kijkers voor zijn spiegelruiten. Daarom moet de Middonstand zooveel mo gelijk in gemeentebestuur en in omgeving aandringen op verfraaiing van de stad, op het stichten van monumentale gebouwen en van instellingen, welke bezoekers van buiten lokken. Goede orde op straat en welvoeg lijke houding van de burgers brengen er veel toe bij, om rijke lieden langs de win kels te doen wandelen, waar zij allicht geld zullen besteden. Het is groote schade voor de winkels, wanneer bijvoorbeeld dames van rijken huize aarzelen, mooi gekleed over straat te gaan, uit vreeze van met vuil ge worpen of nageschreeuwd te worden door gemeene lieden. Alle balddadigheid, op straat gepleegd, doet schade aan den omzet der winkeliers. Het ia onbegrijpelijk, dat de onderwijzers deze eenvoudige waarheid niet met meer aandrang inprenten aan de schooljeugd, welke misschien in geen land van Europa zoo slecht is opgevoed als bij ons. De winkeliers zouden goed doen in het be lang van hun zaken, met kracht hun stem te verheffen, om hierin verbetering te bren gen, want de publieke weg wordt in onzo groote steden, al te vaak onveilig gemaakt, door de straatschenderijen der kinderen, zelfs van welgestelde ouders. De onderwij zers kunnen zeer veel doen om hierin verbe tering te brengen, en de wethouder van on derwijs kan toezicht doen houden, welke de scholen zijn, waarvan dc leerlingen tich vooral te buiten graan Behoort do houding van iodcreen op straat beleefd en wolvocglijk te zijn, ook de inrichting van den openbaren weg moot ge makkelijk zijn voor den wandelaar. Er moeten niet alleen overal verhoogde voet paden zijn langs de uizen, maar op kruis punten van druk bezochte straten ook eiland-perrons, waardoor voetgangers met minder gevaar oversteken. Do winkelier wensoht om zijn fraaie uitstalling te kunnen doen bewonderen, den voorbijgangor gaarne kalmte en rust toe. Een groote kwaal voor onzo winkolbuur- ten is, dat hot zoo vaak regent in ons va derland. Welke dame gaat winkelen te mid den van slagregens of hagelbuien? De mid denstand weet helaas maar al te goed, hoo veel minder wordt verkocht met St.-Nioo- laas en Kerstmis, wanneer het regent en sneeuwt en mist Maar ook daaraan is voor een deel te gomoot te komen door een uit gave, weJko niet al to groot is, en wolko tot onze verwondering hier te Lande slechts zel den is toegepast De eigenaars der win kei- percoelen kunnen aan hun eigendommen een heel wat grootere waarde geven, wanneer zij zich verslaan met hun neven- en overbu ren, om 4c striat te doen overkappen. On derstel dat sierlijke, lichte overkappingen van ijzor en glas worden gomaakt volgens teekening, vast te Btellon door het gemeen tebestuur, en uit to voeren op kosten en met goedvinden van de langs gelegen eigena ren, dan zou men eens zien, hoe druk zulke straten bekocht, hoezeer rij de lievelingstoe- vluohten van de wandelaars zouden worden hoe sterk de panden aldaar in waarde zou den rijzen, vee! meer dan de uitgave voor overkapping. Bij voorkeur neme mm de proef hiertoe met straten in reohte riohting met gelijkvor mige breedte. Do overkapping moet ge lijk komen gemiddeld met de daken van de huizen, om aan de bovenverdiepingen zoo weinig mogelijk uitzicht in de straat te be nemen, en benauwdheid in do overdekte ruimte te voorkomen. Mon vrago aan het gemeentebestuur, de hoofdmaten vast te stellen voor de overkapping, opdat deze een vormig zij, on dan kan rij gaandeweg wor den opgesteld op gegoten ijzeren kolomme tjes staande langs de huizen, en zoo noodig langs de boorden der verhoogde voetpaden, naarmate de wederzijdsohe overburen het eens worden over de betaling der onkosten. In de Zuid-Europeesche steden rusten do gevels der huizen veelvuldig op kolommen, zoodat de trottoirs overdekt zijn. To Parijs is iets overeenkomstigs gemaakt in do Rue de Rivoli. De bedoeling daarvan is, den voorbijganger te vrijwaren tegen do felle stralen der zon. Waarom zouden wij in ons regenland ook geen overdekking van den openbaren weg maken? Gaan wij alleen de trottoirs overdekken zooals in het Zuiden, dan benemen wij het aardige uitzioht"op straat aan de bovenvensters, en wij maken de winkels duister. Waarom dus niet een hoogcren kap gemaakt over den geheel en weg? Zoo veranderen wij de straten in groote zalen, welke wij zoo mooi kunnen opsieren als wij verkietzen, met afhangende bloemen, met fraaie lichtkronen, met smaakvolle zit banken langs do trottoirs, terwijl wij aan de uiteinden afsluitingen tegen tocht kun nen maken, het benedendeel alleen openla tende voor toegang van voertuigen en voet gangers. Wij vermoeden, dat, ter wille van het winkolbezoek, die overkapping van goheele straten groot succes zal hebben. Stel u bijvoorbeeld voor een mooi.cn rechten weg, hervormd tot oen groote hal, waarin nooit overlast is van regen of sneeuw of hagel, zou het niet een groot genoegen rijn voor iedereen, een snipperuur daar te besteden aan kout en bekijken van mooie nieuwighe den? Maak de stad zoo sierlijk, zoo aantrekke lijk mogelijk, zorg dat rij comfortabel ?jj, mot velo openbare zitplaatsen, met drink- fonteinen voor iedereen, met lommerijko pleinen, met vriendelijke vergezichten, zoo dat het een genoegen ia baar door te dwa len, dan zult gij vele vreemdelingen lokken, dan zult gij de winkels doen geld verdienen, en do goheele samenleving tot meerdere wel vaart brengen. „De Rotterdammer" vindt in de opmerking van oenige leden in het Voor- loopig Verslag botreffende de wenschelijk- heid der wederinvoering van de doodstraf aanleiding tot de vol- gendo opmerking: Met eenige belangstelling mag worden afgewacht, welk antwoord door minister Nelissen straks op de opmerking in het Verslag zal worden gegeven. Zoo men weet, was de roomsch-katholie- ke minister Looff in het kabinet-Kuyper practisoh tegen de doodstraf. Doch lang niet alle Roomaohcn stonden aan zijn rijde. Laat ons zien, welk standpunt door mi nister Nelissen aal worden ingenomen. Intusschen, hoo rijn houding ook moge zijn, de zaak nelve blijft de aandacht be stendig vorderen. In con driestar Dure Rijksgas- tcn zegt „De Standaard": Hot Rijk heeft als gasten gevangenen, krankzinnigen en onhandelbare kinderen. En die gaston kosten aan het Rijk hoopen geld. Voor het gevangeniswezen wordt nu weer aangevraagd t w e e-e n-o e n-h a l f m i 1 1 i o e n, voor hot krankzinnigenwe zen, dat slechts voor een deel voor reke ning van het Rijk komt, d r i e-e n-d r i e- kvart to nnen gouds, en voor de onhandelbare kindoren bijna ander half m i 1 1 i o e n. SaAm loopt dit te gen de vijf millioen. Nu is hot hinderlijkste hiorbij, dat deze bedragen vooral dan zoo hoog staan, zoo men se per gast berekent. Zoo is in 't Voorl. Verslag op Hoofdstuk 4 uitgecijferd, dat in de Rijkstuchtscholen elke deugniet per jaar f 840 aan het Riik kost, en in de Alijksopvoediaigegestiohton f 730. En dan is het logies er nog niet eens bijgerekend, want nam men ook do rente en aflossing op van do gebouwen, zoo zou he»t eerste bedrag stellig over de f 900 Ioopen. Hoeveel beste, b^ave jongens zijn er nu, voor wie vader of voogd Eulk een som te j aars apart kan leggen! Feitelijk wordt e- alzoo voor de deugnieten beter gezorgd, dan voor de patente jongens. Negenhonderd gulden per jaar voor dón kind, het grenst aan overdadige weelde. Tooh is hier in beginsol niets aan te doen. Als gc twee kinderen hebt, waarvan het óéno ziekelijk, het andere flink gezond is, zal het ziekelijke kind u per jaar altoos meer koeten; en in zedelijken zin genomen, is het niet anders. Maar al geven we dit toe, toch kan men rich moeilijk aan den indruk onttrekken, dat Justitie op slechten voet met de zuinig heid leeft. Voor een verwaarloosd kind, dat aan een particuliere vcreeniging wordt toevertrouwd, wordt sleohte f 180 betaald, en het Rijk zelf besteedt in rijn gestiohten bij de f 900. Reeds hierom schijnt afgeven aan particuliere gestichten wat slechts even kan, stellige eisch, maar ook bovendien zal het Departement de beambten meer op de vin gers moeten zien. Wie in te Rijks dienst Rijksgold administreert, beeldt rich zoo licht in, dat er geen opmaken aan is. Het Voorl. Verslag vraagt zelfs of er niet te veel beambten rijn. Alleen die bc-amote* verslinden 's jaars over do drie ton. In hot „S ooiaal Weokbla d" schreef mr. E. M. Meyers over de waard» van collectieve arbeidaooa* t r a c t e n. Twee feiten uit den laatsten tijd, zegé mr. Meyers, hebben een eigenaardig lioiil geworpen op do waarde, dio in sonunigo kringen aan oollectiovo arbeidscontracten goheoht wordt. Hij wijst in do eerste plant* op het amendement van sociaal-deniocrali- scho zijde in den Amsterdamsohcn gemeen teraad, om in do bestekkon «Jleeu ddii hot collectieve arbeidscontract te laten gelden* als dit voor de arbeiders gunstig is. Dit geeft mr. Meyers aanleiding o.m. op te merken: „Men kan het individueel o arbeidscontract in velo gevallen als con dwangcontract be schouwen, maar een collectief contract kan nimmer als zoodanig aangemerkt worden. Do vereeniging van arbeiders, door wie een oollectief contract goslotcn wordt, is altijd geheel vrij om al of mot hot contract aan te gaan. Dwingende motieven om do over eenkomst to sluiten, als honger en gebrek, wolko bij een arbeidscontract uanwezig kunnen zijn, ontbrekon bij een collectief arbeidscontract steeds geheel. Van dit con tract kan men met meer recht dan van eenig ander zeggon, dat het een vrij con tract is en dat het geheel in strijd mot de eisch en van loyautcit en trouw aan het gegeven woord is, indien een zoodanig ooo- tract gesohonden wordt. Helaas worden arbeidersorganisaties dikwijls door haar zucht om rich door haar patroons zoogo- naawd erkend te xien, er toe verleid, ooi* lectievo contracten aan te gaan, waarvan zij de voorwaarden nog als afgedwongen beschouwen, aoodat zij voor deze contrac ten geen bijster groot respoct hebben. Zij overzien daarbij echter, dat niemand hen gedwongen heeft een dorgelijk contra .»t aan te gaan. Voelen arbeiders rioh iv»g niet sterk genoeg, om in een collectief jon tracé redelijko arbeidsvoorwaarden te bedingen, laten zij dan liever niet een zoodanig con tract aangaan, dan een contract af te slui ten, waarbij zij niet het ernstige voornemen hebben hot na te leven." Ten slotte betoogt mr. Meyers, dat het ge beurde bij do bekende algemecno werksta king in Zweden doet zien, „hoe lichtzinnig in sommige kringen over collectieve oontracten gorodeneerd wordt," en hij keurt ten sterk ste de verbreking dier oontracten af. Over den maidenspeech van den heer J. E. W. D u y s (soc,-dom.) in de Tweede Kamer schreef ,,D o Telegraaf': De heer Duys, do veelvermaarde afge vaardigde van Zaandam, hield oen lange rede over dein invloed van het Europeesche kapitaal op de suikerindustrie en op do po sitie der inlanders, dio daarin werken. Het was een goed begin, een vlot gespro ken, gedocumenteerde rede. Alleen zeer ver. moeiend, zoo voor hoorders als voor verslag gevers, want de hoer Duys spreekt met oen ontzaglijke snelheid, en den stenografen zal de wanhoop wel in do harten zijn gcsla gen. Rrrrrt.. rrrrt... daar gaat de heer Duys, als 'n jongen, die 'n ruit heeft in gegooid en door 'n politio-agent op de hie len wordt gezeten. Z'n woorden en z'n zinnen spelen krij gertje, buitelen hals over kop elkaar ach terna... en vaak staat de spreker nog te kluiven aan don staart van den eenen zin, of hij heeft den kop van den anderen al weer tusschen de tanden. De heer Duys zo» velen een weldaad bewijzen, zoo hij z'n. 8proek-8nelheid tot op de helft terugbren gen kon. Dan ia het nog mooi genoeg. Wat hij zei, sloeg wel in. Fóetsen kunnen niet in onze Vestibule worden too- gelaten, maar me-, vindt buiten ons gebouw fietsrekken met ketting en slot. Bij het binnenkomen waarschuwt men den portier en bij het weggaan vraagt men bet slot te willen openen. 16) En toen ging hij weer naar den tuin, waar hij Rose Marie vond bij de rozen, met Ebers- dorf naast zich, die al rijn beminnelijkheid tentoonspreidde. Hij sloot zich bij hen aan. Fanny liet hem immers met opzet alleen. Kon zij rich dan er over verbazen, wanneer hij zich daarvoor schadeloos wilde stellen? „U zult wel uw best willen doen", zei- de Ebersdorf, „het u op Weissenfeld zoo aangenaam mogelijk te maken, nietwaar? Dat veel hier in strijd is met uw gewone levensomstandigheden, heb ik u van te vo ren gezegd; maar ook, dat er in het leven hier heel veel goeds is." „Inderdaad, alles hier heeft een zeer on- gewonen indruk op mij gemaakt", beken de zij openhartig. „Die puriteinsche een voud en dan dat men hier iederen stap, 'dien men neerzet, hoort." Ebersdorf plukte een roos, maar deed het zoo wild, dat bijna alle bladeren op den grond vielen, zoodat hij de rest met een nijdige beweging van zich afwierp. ,,U bent een beetje boos over mijn voor- êtel en legt aan mijn aandringen, dat u bierheen mee zoudt gaan, egoïstische be doelingen ten grondslag." „Integendeel, ik ben u dankbaar, dat u mij doo notjes onder dak heb gebracht", antwoordde zij lachend. „Het zijn boven dien allemaal maar uiterlijkheden, en eens een andere zijde van Het leven te leeren kennen, heeft ook zijn bekoorlijkheid. Ik bewonder de bewoners, en nog het meest Lahnstein, dat zij zich in dezen uithoek der wereld coo goed geschikt hebben." Zij keek Lahnstein bij deze woorden strak aan; een spottend lachje lag om haar koraal-roode lippen, terwijl Lahnstein bleef zwijgen. VII. Ter eere van zijn gasten had Vogel een bowl gereed laten maken en zelden waa freule von Gilfach zoo levendig, geestig en betooverend geweest als dezen av~n<L Zelfs de gastheer kon zich aan de betoovering niet onttrekken, die altijd van haar uit ging, wanneer zij dat wilde, al was zij ook in alle oprichten het tegendeel van wat hij in de eerste plaats van een vrouw verlang de. Lahnstein en Ebersdorf zaten ieder aan haar zijde. Wat zagen er die eenvoudige messen en vorken in haar hand elegant uit, wat gebruikte zij die op een deft'ge manier. Fedor kon niet anders: hij meest naar haar kijken en slechte van tijd tot tijd ging zijn blik naar Fanny, die stil en met neer geslagen oogen aan het andere einde van de tafel zat. Waarover Rose Marie sprak, hoorde hij niethij dacht maar telkens weer hoe wonderbaarlijk toch aangeboren gratie en elegantie op een geheele omgeving in vloed kunnen uitoefenen. Zij had Vogel verteld, dat zij gelijk met den Keizer in Ems was geweest, en zij had daarvan opgewekte verhalen gedaan, waarbij Ebersdorf haar ondersteunde. En toen wendde zij rich plotseling, zeer onver wachte, tot Fedor. „Je bent zoo stil geworden, Lahnstein; ik ken je bijna met meer. Een beetje ver velend ben je. Neem me niet kwalijk, maar je weet-, ik zeg altijd wat ik denk." „Daaraan kan alleen de verrassing schuld hebben, u zoo plotseling te ontmoe ten; al dio oude herinneringen...." „Och," zeide zij, achterover in haar stoel leunend en do rooe, die naast naar op tafel had gelegen, in de hand nemend; „laten we die herinneringen laten rusten. De tegen woordige tijd heeft toch de meeste beko ring." „Zeer juist," zeade Ebersdorf met na druk en hood Rose Marie rijn glas om te klinken. „Wat na ons gebeurt raakt ons niet." Niemand aan tafel dacht er aan, dat Marianne niet aan dit vroolijke gezelschap kon deelnemen, behalvo mevrouw Vogel, wier moederlijk gevoel eon qohaduw van bezorgdheid op haar gezioht deed zien. Zij verdacht in stilte haar schoonzoon er van, dat hij zich hoelemaal niet om zijn vrouw bekommerde. Toen de maaltijd een einde had genomen en men nog een uurtje pratend op het bal kon had gezeten, gelukte het Lahnstein, zooals hij meende, onbemerkt, naast Fanny te komen; hij was opgewondener dan er in de omstandigheden aanleiding toe was. „Waarom ben jo zoo vreemd tegen mij, Fanny?" vroeg hij, met een met moeite on derdrukte stem. „Wat heb ik je gedaan, dat je den geheelen avond nog geen blik voor mij over hebt!" „U gedaan?" vroeg Fanny hem met zeer verbaasd gezicht. „Maar heelemaal niets, mijnheer von Lahnstein. Het is toch natuur lijk, dat u met freule von Gilfach praat. Ook ik heb geen tijd, aangezien m/im^ mij heeft opgedragen na te kijken, of boven al les in orde is." „Dus tot later, Fanny." Hij bood haar een hand, zij legde de hare er in zonder eenige aarzeling, maar keek hem niet aan. „Veel pleirier verder,*' was het eenige, wat zij neide. Hij beet zioh op do lippen, ofschoon hij niet goed wist, waarom Fanny's gedrag zoo andere was dan gewoon en waarom hem dat prikkelde. Zij had natuurlijk haar eigen ge dachten omtrent die vroegere verhouding tot Rose Marie. Dat hij ook zoo dom was ge weest., haar indertijd den naam te noemen. Ja, wie kon nu ook vermoeden, dat hij haar op Weissenfeld ontmoeten zou! „Oudje," zeide Vogel tot zijn vrouw, „nu is het zoowaar al middernacht. Anders ga jo om tien uren slapen. Sinds dertig jaren, Lahnstein, hebben we aan dat uur gehou den, maar vandaag heb ik heelemaal niet bemerkt, dat het laat is geworden. Dat houdt een groot oomplimont voor u in, freu le von Gilfach." Rose Marie stond dadelijk op 'en Ebers dorf schoof gedienstig haar stoel achter uit. „Ik wil u niet ontrouw doen worden aan uw gewoonten," oeido rij op lief tal ligen toon, en het was als verhelderde het gezicht van den ouden heer, toen zij hem do hand reikte: „Goeden nacht. Ik hoop, dat dc on- genoodo gast u niet al te onwelkom zal zijn." Vogel deed werkelijk moeite er een com pliment uit to brengen, niaar zijn oogen zeiden voldoende, wat hij bedoelde en hoe hij over die ongeöoode gast dacht. „Lieve hemel, wat moet dat vroeg o nuar- bed-gaan iemand goed oonserveeren," zeide rij lachend. „Ik herinner me eigou* lijk niet, ooit vóór middernacht op bed gu« komen te rijn." Zij wandelde met de hooren nog eenmaal den tuin door, terwijl Vogel het huis door* ging; zij hield do sleep van haar japon ia de hand en van tijd tot tijd keek zij naar de lucht. „Ik voel nu lust, om hier in don mane schijn te gaan dwepen't liefst zou ik hier nog uren blijven zitten." „U bent werkelijk benijdenswaardig van gestel, om zoo to zeggen: onvermoeibaar," zeide Ebersdorf met een bowonderenden blik. „Gelukkig ja!" zeide zij lachend. „Moeder," zeido Vogel, toen hij zich ter ruste legde, „onze ga6t is werkelijk een ka pitale vrouw. Zoo chic en opgowekt. En wat zo allemaal weet, dat is niet to geloovcn. ik heb mo vandaag vaak ovor mijn dom heid geschaamd. Je zult zien, over een paar wekon is zij van ons landgoed precies even goed op de hoogte als nu van dc residentie, want een goed verstand heeft ze; dat moeten zelfs haar vijanden erkennen." „En niemand van jullie heeft zich ora Marianne bekommerd," zeide mevrouw Vo gel. „Die lag met haar hoofdpijn boven, heel alleen, en zelfs jij, do eigr-n vader..." „Nu, hoofdpijn is geen levenskwestie en morgen is allee weer goed. Heb jo dio aar digheid gehoord, dio fretale von Gilfach ons vertelde? Ik moet er nog om lachen." En met een behaaglijk gevoel sliep Vogel spoedig in. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 5