No. 15255. LEIBSCH DACrBLAD, Zaterdag 13 November. Eerste Blad. Anno 19G9.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Rose BLiUgtirl©.
Dr. Bronsveld schrijft in zijn ..Kro
niek" in „Steramen voor \V a a r-
heidenVred o":
In ons midden is tot heden ook d r. K u y-
per een man geweest, die opkwam voor
den naam en de eer van Christus. En ai
behoorden wij niet tot zijn korps, wij stre
den toch onder één Hoofd. Wat hij mis
doet wordt geschreven op rekening van do
chrb tenen, en in zooverre is een misstap
van dr. Kuyper iets, waarmede wij tot op
zekere hoogte solidair zijn. Wij hebben
het dus betreurd, dat er van hem dingen
openbaar werden gemaakt, en zelfs door
hem beleden, die hem, naar de algemeene
overtuiging, niet tot eere verstrekten. Wij
rijn altijd wel beducht geweest, dat te
avord of te morgen door dr. Kuyper het
een of ander gedaan zou worden, dat be
wees, hoe het zijn karakter aan adel ont
breekt. Meermalen hebben wij het uitge
sproken, dat wij in hem zagen een man
van groote gaven, maar niet van groot
karakter.
Uit hetgeen wij nu weten over zijn ver
houding t-ot den heer Lehmann en raej.
Westmeyer is duidelijk gebleken, dat deze
gewezen minister niet kieschkeurig is, waar
het geldt de gasten, die hij noodigt aan
zijn disch, en de middelen, waarvan hij
zich bedient tot het bevorderen van de
macht zijner partij.
Wij gaan niet verder, want wij wachten
altijd nog de beloofde- verdediging. Maar
over het wegblijven van die verdediging
spreken wij hier onze verwondering en
onze verontwaardiging uit. Een man, die
in ons midden zulk een hooge plaats in
neemt, op wien zoo velen zien, en die zoo
hard over anderen vaak heeft geoordeeld,
moet niet dulden, dat er op rijn integriteit
een smet blijft kleven, hoo gering ook.
Hij moet het verdragen kunnen, dat men
hem tegen het licht houdt, dat men hem
beziet van alle kanten. Daartoe aangezocht
en uitgedaagd, moet hijzelf daartoe mede
werken. Natuurlijk zijn er aanvallen, die
hij stilzwijgend zich getroost; er zijn be
schuldigingen, die zichzelven weerleggn;
er rijn fouten, die niet oompromitteeren, en
geboekt werden als allen menschen e'gen
tekortkomingen; maar er zijn ook aan
klachten, die men moet weerleggen en tot
zwijgen brengen. En dit ia hter het geval.
Indien, het waar is, wat dr. K. wordt ten
laste gelegd, dan daalt hij onvermijdelijk
in de algemeene achting. Hij moet zich
verdedigen en zuiveren; dat was het al~e-
joeen gevoelen, en dat hij het zou doen
aller verwachting.
Ieder had dan ook stellig gedacht, dat
dr. Kuyper eer hij zijn plaats weer innam
'onder onze volksvertegenwoordigers, het
woord zou hebben gesproken, dat hem van
alle verdenking zuiverde, of door een eer
lijke bekentenis van schuld een w lge-
tncend a b 8 o 1 v o ontlokte.
Mn ar die verwachting is niet vervuld.
„D e Standaard" bleef zwijgen, en
dr. Kuyper deed niets van zich hooren.
Eerlijk gezegd, begrijp ik niet, hoe hij dat
durft doen.
Af jj dacht, reeds het fateoen, de burger
lijke beleefdheid eischt, dat men niet een
kring, als de Tweede Kamer is, binnen
treedt zonder zich te hebben verantwoord,
na zóó verdacht te zijn gemaakt. En niet
alleen de Kamer, maar de Rogeering wordt
in deze zaak betrokken.
Mag zij het gedoogen, dat men openlijk
met het oog op dr Kuyper, ook haar inte
griteit in twijfel begint te trekken! Het
verwondert mij, dat de leden der Kamer
'dezen gewezen minister, aangaande wiens
praktijken als lid en hoofd van een kabi
net zulke weinig eervolle geruchten van de
daken verkondigd worden, bejegenen als
of men nooit er van heeft gehoord.
Nog eens ik begrijp van d t alles n:ets,
en allerminst verklaar ik het mij, dat dr.
Kuyper, als man van eer, met zulk een
onteerend gerucht achtervolgd, durft
verschijnen in het midden der Kamerleden.
Wat voorts bijna iedereen verwondert,
is do houding van dr. Kuyper's politieke
geestverwanten. Hij werd weder of
bleef voorzitter van de antirevolution-
naire Kamerclub. In ,,D e Standaard''
deelt hij wéér zijn goede en zijn sle.hto
nota's uit, alsof er geen wolkjen aan de
lucht ware, en aan zijn naam geen n et
meer zuivere reuke ware.
Buiten de Kamer trachten zijn aanhan
gers te wedijveren in betuigingon van het
onbeperktst vertrouwen. Het sterkste
staal daarvan is wel de verklaring, dat
men dr. Kuyper als leider erkennen en
volgen 7^1, ook al ware het ergste waar
heid, wat men van hem heeft verteld of
vermoed. f,Door dik en door dun" zal men
hem trouw blijven.
Wij hebben zelden zulk een heilloos fa
natisme gezien. Onbekend is het ons niet,
dat men aan mannen, die aan hun land
groote diensten bewezen, zonden uit hun
particulier leven vergaf, die men in een
gewoon burger niet door de vingers zou
zien.
Populaire vorsten rekenden er misschien
wel op, dat hun zedelijke tekortkomingen
zouden worden bedekt met den mantel der
liefde. Maar zij maakten dan ook geen
aanspraak op den naam en de plaats van
dr. Kuyper. Poseert hij niet in ons mid
den als het hoofd der partij, die zich heeft
durven noemen de partij van den levenden
God? En als het nu eens bleek, dat hij zich
had misgaan zal men dan daartoo het
zwijgen doen en zeggen ,,door dik en door
dun1' zullen wij hem als den \an God ge
geven leider eere en trouw blijven?
Dat mag toch niet. O, wij weten het, dat
Petrus den Heer heeft verloochend, en
toch do rots der gemeente is geworden.
Maar hoe bitterlijk heeft hij ziin zonde be
weend, en boe nadrukkelijk heeft de Heer
hem, na zijn berouw gerehabiliteerd.
Heeft dr. Kuyper in de bekende ridder
orde-zaak niet gezondigd hij toono het
nan 1 Heeft hij aan goede manieren en eer
bied voor het gezag zieh vergrepen hij
bclijde schuld
Zoolang noch hot een, noch het ander
gebeurt, is hij, naar onze meening, een
man, die geen aanspraak heeft op onze
achting, en do partij, die zulk een gebla-
meerden leider volgt, zal meer dan ooit
ons ergeren, als zij aan haar optreden
den naam verbindt, van de.n hoogen God,
en den heiligen Jezus Christus.
Wij verklaren in allen ernst, dat wij ons
verblijden zullen, indien dr. Kuyper zich
volkomen zal kunnen zuiveren, en be
schaamd worden diegenen van zijn aan
vallers, wien het in dit geval niet onaan
genaam was een „geloovige" te kunnen
in opspraak brengen.
Zoo dan wachten wij nu op het einde
van deze droeve affaire, dat berust in dr.
Kuypers macht.
„Het Weekbladvoor den Ha u-
deldrijvenden en Industrie e-
len Middenstand" bevat een arti
kel over: w i n k e 1 o n.
De kunst van den winkelier, lezen wij
daarin, om de menschcn te lokken naar zijn
zaak, strekt zioh niet enkel uit tot zijn per
ceel, door degelijkheid vrtj artikelen, door
smaakvolle uitstalling, «óor fraaien bouw
van den gevel, hij moet ook zorgen, dat de
we-g naar zijn winkel aantrekkelijk is, dat
do wandelaars worden gelokt naar zijn kant
door do aanvalligheid der omgeving, want
zoodoende is hij zeker, dat dc stroom der
voorbijgangers hem nimmer begeven zal.
Leidt de straat, waarin do winkel gelegen is,
naar eenig middelpunt van verkeer, naar
eenig park, waar muziekuitvoeringen zijn,
naar een plein, waar bewegendo reclame-fi
guren op het dak worden vertoond, waar
eenig druk bezocht openbaar gebouw ligt,
zoo kan de winkelier steeds zich verheugen
op kijkers voor zijn spiegelruiten.
Daarom moet de Middonstand zooveel mo
gelijk in gemeentebestuur en in omgeving
aandringen op verfraaiing van de stad, op
het stichten van monumentale gebouwen en
van instellingen, welke bezoekers van buiten
lokken. Goede orde op straat en welvoeg
lijke houding van de burgers brengen er
veel toe bij, om rijke lieden langs de win
kels te doen wandelen, waar zij allicht geld
zullen besteden. Het is groote schade voor
de winkels, wanneer bijvoorbeeld dames van
rijken huize aarzelen, mooi gekleed over
straat te gaan, uit vreeze van met vuil ge
worpen of nageschreeuwd te worden door
gemeene lieden. Alle balddadigheid, op
straat gepleegd, doet schade aan den omzet
der winkeliers. Het ia onbegrijpelijk, dat
de onderwijzers deze eenvoudige waarheid
niet met meer aandrang inprenten aan de
schooljeugd, welke misschien in geen land
van Europa zoo slecht is opgevoed als bij
ons.
De winkeliers zouden goed doen in het be
lang van hun zaken, met kracht hun stem
te verheffen, om hierin verbetering te bren
gen, want de publieke weg wordt in onzo
groote steden, al te vaak onveilig gemaakt,
door de straatschenderijen der kinderen,
zelfs van welgestelde ouders. De onderwij
zers kunnen zeer veel doen om hierin verbe
tering te brengen, en de wethouder van on
derwijs kan toezicht doen houden, welke de
scholen zijn, waarvan dc leerlingen tich
vooral te buiten graan
Behoort do houding van iodcreen op
straat beleefd en wolvocglijk te zijn, ook de
inrichting van den openbaren weg moot ge
makkelijk zijn voor den wandelaar. Er
moeten niet alleen overal verhoogde voet
paden zijn langs de uizen, maar op kruis
punten van druk bezochte straten ook
eiland-perrons, waardoor voetgangers met
minder gevaar oversteken. Do winkelier
wensoht om zijn fraaie uitstalling te kunnen
doen bewonderen, den voorbijgangor gaarne
kalmte en rust toe.
Een groote kwaal voor onzo winkolbuur-
ten is, dat hot zoo vaak regent in ons va
derland. Welke dame gaat winkelen te mid
den van slagregens of hagelbuien? De mid
denstand weet helaas maar al te goed, hoo
veel minder wordt verkocht met St.-Nioo-
laas en Kerstmis, wanneer het regent en
sneeuwt en mist Maar ook daaraan is voor
een deel te gomoot te komen door een uit
gave, weJko niet al to groot is, en wolko tot
onze verwondering hier te Lande slechts zel
den is toegepast De eigenaars der win kei-
percoelen kunnen aan hun eigendommen een
heel wat grootere waarde geven, wanneer
zij zich verslaan met hun neven- en overbu
ren, om 4c striat te doen overkappen. On
derstel dat sierlijke, lichte overkappingen
van ijzor en glas worden gomaakt volgens
teekening, vast te Btellon door het gemeen
tebestuur, en uit to voeren op kosten en met
goedvinden van de langs gelegen eigena
ren, dan zou men eens zien, hoe druk zulke
straten bekocht, hoezeer rij de lievelingstoe-
vluohten van de wandelaars zouden worden
hoe sterk de panden aldaar in waarde zou
den rijzen, vee! meer dan de uitgave voor
overkapping.
Bij voorkeur neme mm de proef hiertoe
met straten in reohte riohting met gelijkvor
mige breedte. Do overkapping moet ge
lijk komen gemiddeld met de daken van de
huizen, om aan de bovenverdiepingen zoo
weinig mogelijk uitzicht in de straat te be
nemen, en benauwdheid in do overdekte
ruimte te voorkomen. Mon vrago aan het
gemeentebestuur, de hoofdmaten vast te
stellen voor de overkapping, opdat deze een
vormig zij, on dan kan rij gaandeweg wor
den opgesteld op gegoten ijzeren kolomme
tjes staande langs de huizen, en zoo noodig
langs de boorden der verhoogde voetpaden,
naarmate de wederzijdsohe overburen het
eens worden over de betaling der onkosten.
In de Zuid-Europeesche steden rusten do
gevels der huizen veelvuldig op kolommen,
zoodat de trottoirs overdekt zijn. To Parijs
is iets overeenkomstigs gemaakt in do Rue
de Rivoli. De bedoeling daarvan is, den
voorbijganger te vrijwaren tegen do felle
stralen der zon. Waarom zouden wij in ons
regenland ook geen overdekking van den
openbaren weg maken? Gaan wij alleen de
trottoirs overdekken zooals in het Zuiden,
dan benemen wij het aardige uitzioht"op
straat aan de bovenvensters, en wij maken
de winkels duister. Waarom dus niet een
hoogcren kap gemaakt over den geheel en
weg?
Zoo veranderen wij de straten in groote
zalen, welke wij zoo mooi kunnen opsieren
als wij verkietzen, met afhangende bloemen,
met fraaie lichtkronen, met smaakvolle zit
banken langs do trottoirs, terwijl wij aan
de uiteinden afsluitingen tegen tocht kun
nen maken, het benedendeel alleen openla
tende voor toegang van voertuigen en voet
gangers.
Wij vermoeden, dat, ter wille van het
winkolbezoek, die overkapping van goheele
straten groot succes zal hebben. Stel u
bijvoorbeeld voor een mooi.cn rechten weg,
hervormd tot oen groote hal, waarin nooit
overlast is van regen of sneeuw of hagel,
zou het niet een groot genoegen rijn voor
iedereen, een snipperuur daar te besteden
aan kout en bekijken van mooie nieuwighe
den?
Maak de stad zoo sierlijk, zoo aantrekke
lijk mogelijk, zorg dat rij comfortabel ?jj,
mot velo openbare zitplaatsen, met drink-
fonteinen voor iedereen, met lommerijko
pleinen, met vriendelijke vergezichten, zoo
dat het een genoegen ia baar door te dwa
len, dan zult gij vele vreemdelingen lokken,
dan zult gij de winkels doen geld verdienen,
en do goheele samenleving tot meerdere wel
vaart brengen.
„De Rotterdammer" vindt in de
opmerking van oenige leden in het Voor-
loopig Verslag botreffende de wenschelijk-
heid der wederinvoering van de
doodstraf aanleiding tot de vol-
gendo opmerking:
Met eenige belangstelling mag worden
afgewacht, welk antwoord door minister
Nelissen straks op de opmerking in het
Verslag zal worden gegeven.
Zoo men weet, was de roomsch-katholie-
ke minister Looff in het kabinet-Kuyper
practisoh tegen de doodstraf.
Doch lang niet alle Roomaohcn stonden
aan zijn rijde.
Laat ons zien, welk standpunt door mi
nister Nelissen aal worden ingenomen.
Intusschen, hoo rijn houding ook moge
zijn, de zaak nelve blijft de aandacht be
stendig vorderen.
In con driestar Dure Rijksgas-
tcn zegt „De Standaard":
Hot Rijk heeft als gasten gevangenen,
krankzinnigen en onhandelbare kinderen.
En die gaston kosten aan het Rijk hoopen
geld. Voor het gevangeniswezen wordt nu
weer aangevraagd t w e e-e n-o e n-h a l f
m i 1 1 i o e n, voor hot krankzinnigenwe
zen, dat slechts voor een deel voor reke
ning van het Rijk komt, d r i e-e n-d r i e-
kvart to nnen gouds, en voor
de onhandelbare kindoren bijna ander
half m i 1 1 i o e n. SaAm loopt dit te
gen de vijf millioen.
Nu is hot hinderlijkste hiorbij, dat deze
bedragen vooral dan zoo hoog staan, zoo
men se per gast berekent. Zoo is in 't Voorl.
Verslag op Hoofdstuk 4 uitgecijferd, dat
in de Rijkstuchtscholen elke deugniet per
jaar f 840 aan het Riik kost, en in de
Alijksopvoediaigegestiohton f 730. En dan
is het logies er nog niet eens bijgerekend,
want nam men ook do rente en aflossing op
van do gebouwen, zoo zou he»t eerste bedrag
stellig over de f 900 Ioopen.
Hoeveel beste, b^ave jongens zijn er nu,
voor wie vader of voogd Eulk een som
te j aars apart kan leggen! Feitelijk wordt
e- alzoo voor de deugnieten beter gezorgd,
dan voor de patente jongens.
Negenhonderd gulden per jaar voor dón
kind, het grenst aan overdadige weelde.
Tooh is hier in beginsol niets aan te doen.
Als gc twee kinderen hebt, waarvan het
óéno ziekelijk, het andere flink gezond is,
zal het ziekelijke kind u per jaar altoos
meer koeten; en in zedelijken zin genomen,
is het niet anders.
Maar al geven we dit toe, toch kan men
rich moeilijk aan den indruk onttrekken,
dat Justitie op slechten voet met de zuinig
heid leeft. Voor een verwaarloosd kind,
dat aan een particuliere vcreeniging wordt
toevertrouwd, wordt sleohte f 180 betaald,
en het Rijk zelf besteedt in rijn gestiohten
bij de f 900.
Reeds hierom schijnt afgeven aan
particuliere gestichten wat slechts even kan,
stellige eisch, maar ook bovendien zal het
Departement de beambten meer op de vin
gers moeten zien. Wie in te Rijks dienst
Rijksgold administreert, beeldt rich zoo
licht in, dat er geen opmaken aan is. Het
Voorl. Verslag vraagt zelfs of er niet te
veel beambten rijn. Alleen die bc-amote*
verslinden 's jaars over do drie ton.
In hot „S ooiaal Weokbla d"
schreef mr. E. M. Meyers over de waard»
van collectieve arbeidaooa*
t r a c t e n.
Twee feiten uit den laatsten tijd, zegé
mr. Meyers, hebben een eigenaardig lioiil
geworpen op do waarde, dio in sonunigo
kringen aan oollectiovo arbeidscontracten
goheoht wordt. Hij wijst in do eerste plant*
op het amendement van sociaal-deniocrali-
scho zijde in den Amsterdamsohcn gemeen
teraad, om in do bestekkon «Jleeu ddii hot
collectieve arbeidscontract te laten gelden*
als dit voor de arbeiders gunstig is.
Dit geeft mr. Meyers aanleiding o.m. op
te merken:
„Men kan het individueel o arbeidscontract
in velo gevallen als con dwangcontract be
schouwen, maar een collectief contract kan
nimmer als zoodanig aangemerkt worden.
Do vereeniging van arbeiders, door wie een
oollectief contract goslotcn wordt, is altijd
geheel vrij om al of mot hot contract aan
te gaan. Dwingende motieven om do over
eenkomst to sluiten, als honger en gebrek,
wolko bij een arbeidscontract uanwezig
kunnen zijn, ontbrekon bij een collectief
arbeidscontract steeds geheel. Van dit con
tract kan men met meer recht dan van
eenig ander zeggon, dat het een vrij con
tract is en dat het geheel in strijd mot de
eisch en van loyautcit en trouw aan het
gegeven woord is, indien een zoodanig ooo-
tract gesohonden wordt. Helaas worden
arbeidersorganisaties dikwijls door haar
zucht om rich door haar patroons zoogo-
naawd erkend te xien, er toe verleid, ooi*
lectievo contracten aan te gaan, waarvan
zij de voorwaarden nog als afgedwongen
beschouwen, aoodat zij voor deze contrac
ten geen bijster groot respoct hebben. Zij
overzien daarbij echter, dat niemand hen
gedwongen heeft een dorgelijk contra .»t aan
te gaan. Voelen arbeiders rioh iv»g niet
sterk genoeg, om in een collectief jon tracé
redelijko arbeidsvoorwaarden te bedingen,
laten zij dan liever niet een zoodanig con
tract aangaan, dan een contract af te slui
ten, waarbij zij niet het ernstige voornemen
hebben hot na te leven."
Ten slotte betoogt mr. Meyers, dat het ge
beurde bij do bekende algemecno werksta
king in Zweden doet zien, „hoe lichtzinnig in
sommige kringen over collectieve oontracten
gorodeneerd wordt," en hij keurt ten sterk
ste de verbreking dier oontracten af.
Over den maidenspeech van den
heer J. E. W. D u y s (soc,-dom.) in de
Tweede Kamer schreef ,,D o
Telegraaf':
De heer Duys, do veelvermaarde afge
vaardigde van Zaandam, hield oen lange
rede over dein invloed van het Europeesche
kapitaal op de suikerindustrie en op do po
sitie der inlanders, dio daarin werken.
Het was een goed begin, een vlot gespro
ken, gedocumenteerde rede. Alleen zeer ver.
moeiend, zoo voor hoorders als voor verslag
gevers, want de hoer Duys spreekt met oen
ontzaglijke snelheid, en den stenografen
zal de wanhoop wel in do harten zijn gcsla
gen. Rrrrrt.. rrrrt... daar gaat de heer
Duys, als 'n jongen, die 'n ruit heeft in
gegooid en door 'n politio-agent op de hie
len wordt gezeten.
Z'n woorden en z'n zinnen spelen krij
gertje, buitelen hals over kop elkaar ach
terna... en vaak staat de spreker nog te
kluiven aan don staart van den eenen zin,
of hij heeft den kop van den anderen al
weer tusschen de tanden. De heer Duys zo»
velen een weldaad bewijzen, zoo hij z'n.
8proek-8nelheid tot op de helft terugbren
gen kon. Dan ia het nog mooi genoeg. Wat
hij zei, sloeg wel in.
Fóetsen
kunnen niet in onze Vestibule worden too-
gelaten, maar me-, vindt buiten ons gebouw
fietsrekken met ketting en slot.
Bij het binnenkomen waarschuwt men den
portier en bij het weggaan vraagt men bet
slot te willen openen.
16)
En toen ging hij weer naar den tuin, waar
hij Rose Marie vond bij de rozen, met Ebers-
dorf naast zich, die al rijn beminnelijkheid
tentoonspreidde. Hij sloot zich bij hen aan.
Fanny liet hem immers met opzet alleen.
Kon zij rich dan er over verbazen, wanneer
hij zich daarvoor schadeloos wilde stellen?
„U zult wel uw best willen doen", zei-
de Ebersdorf, „het u op Weissenfeld zoo
aangenaam mogelijk te maken, nietwaar?
Dat veel hier in strijd is met uw gewone
levensomstandigheden, heb ik u van te vo
ren gezegd; maar ook, dat er in het leven
hier heel veel goeds is."
„Inderdaad, alles hier heeft een zeer on-
gewonen indruk op mij gemaakt", beken
de zij openhartig. „Die puriteinsche een
voud en dan dat men hier iederen stap,
'dien men neerzet, hoort."
Ebersdorf plukte een roos, maar deed
het zoo wild, dat bijna alle bladeren op den
grond vielen, zoodat hij de rest met een
nijdige beweging van zich afwierp.
,,U bent een beetje boos over mijn voor-
êtel en legt aan mijn aandringen, dat u
bierheen mee zoudt gaan, egoïstische be
doelingen ten grondslag."
„Integendeel, ik ben u dankbaar, dat u
mij doo notjes onder dak heb gebracht",
antwoordde zij lachend. „Het zijn boven
dien allemaal maar uiterlijkheden, en eens
een andere zijde van Het leven te leeren
kennen, heeft ook zijn bekoorlijkheid. Ik
bewonder de bewoners, en nog het meest
Lahnstein, dat zij zich in dezen uithoek
der wereld coo goed geschikt hebben."
Zij keek Lahnstein bij deze woorden
strak aan; een spottend lachje lag om haar
koraal-roode lippen, terwijl Lahnstein bleef
zwijgen.
VII.
Ter eere van zijn gasten had Vogel een
bowl gereed laten maken en zelden waa
freule von Gilfach zoo levendig, geestig en
betooverend geweest als dezen av~n<L Zelfs
de gastheer kon zich aan de betoovering
niet onttrekken, die altijd van haar uit
ging, wanneer zij dat wilde, al was zij ook
in alle oprichten het tegendeel van wat hij
in de eerste plaats van een vrouw verlang
de. Lahnstein en Ebersdorf zaten ieder aan
haar zijde. Wat zagen er die eenvoudige
messen en vorken in haar hand elegant uit,
wat gebruikte zij die op een deft'ge manier.
Fedor kon niet anders: hij meest naar
haar kijken en slechte van tijd tot tijd ging
zijn blik naar Fanny, die stil en met neer
geslagen oogen aan het andere einde van
de tafel zat. Waarover Rose Marie sprak,
hoorde hij niethij dacht maar telkens weer
hoe wonderbaarlijk toch aangeboren gratie
en elegantie op een geheele omgeving in
vloed kunnen uitoefenen.
Zij had Vogel verteld, dat zij gelijk met
den Keizer in Ems was geweest, en zij
had daarvan opgewekte verhalen gedaan,
waarbij Ebersdorf haar ondersteunde. En
toen wendde zij rich plotseling, zeer onver
wachte, tot Fedor.
„Je bent zoo stil geworden, Lahnstein;
ik ken je bijna met meer. Een beetje ver
velend ben je. Neem me niet kwalijk, maar
je weet-, ik zeg altijd wat ik denk."
„Daaraan kan alleen de verrassing
schuld hebben, u zoo plotseling te ontmoe
ten; al dio oude herinneringen...."
„Och," zeide zij, achterover in haar stoel
leunend en do rooe, die naast naar op tafel
had gelegen, in de hand nemend; „laten we
die herinneringen laten rusten. De tegen
woordige tijd heeft toch de meeste beko
ring."
„Zeer juist," zeade Ebersdorf met na
druk en hood Rose Marie rijn glas om te
klinken. „Wat na ons gebeurt raakt ons
niet."
Niemand aan tafel dacht er aan, dat
Marianne niet aan dit vroolijke gezelschap
kon deelnemen, behalvo mevrouw Vogel,
wier moederlijk gevoel eon qohaduw van
bezorgdheid op haar gezioht deed zien.
Zij verdacht in stilte haar schoonzoon er
van, dat hij zich hoelemaal niet om zijn
vrouw bekommerde.
Toen de maaltijd een einde had genomen
en men nog een uurtje pratend op het bal
kon had gezeten, gelukte het Lahnstein,
zooals hij meende, onbemerkt, naast Fanny
te komen; hij was opgewondener dan er in
de omstandigheden aanleiding toe was.
„Waarom ben jo zoo vreemd tegen mij,
Fanny?" vroeg hij, met een met moeite on
derdrukte stem. „Wat heb ik je gedaan,
dat je den geheelen avond nog geen blik
voor mij over hebt!"
„U gedaan?" vroeg Fanny hem met zeer
verbaasd gezicht. „Maar heelemaal niets,
mijnheer von Lahnstein. Het is toch natuur
lijk, dat u met freule von Gilfach praat.
Ook ik heb geen tijd, aangezien m/im^ mij
heeft opgedragen na te kijken, of boven al
les in orde is."
„Dus tot later, Fanny."
Hij bood haar een hand, zij legde de hare
er in zonder eenige aarzeling, maar keek
hem niet aan.
„Veel pleirier verder,*' was het eenige,
wat zij neide.
Hij beet zioh op do lippen, ofschoon hij
niet goed wist, waarom Fanny's gedrag zoo
andere was dan gewoon en waarom hem dat
prikkelde. Zij had natuurlijk haar eigen ge
dachten omtrent die vroegere verhouding
tot Rose Marie. Dat hij ook zoo dom was ge
weest., haar indertijd den naam te noemen.
Ja, wie kon nu ook vermoeden, dat hij haar
op Weissenfeld ontmoeten zou!
„Oudje," zeide Vogel tot zijn vrouw, „nu
is het zoowaar al middernacht. Anders ga jo
om tien uren slapen. Sinds dertig jaren,
Lahnstein, hebben we aan dat uur gehou
den, maar vandaag heb ik heelemaal niet
bemerkt, dat het laat is geworden. Dat
houdt een groot oomplimont voor u in, freu
le von Gilfach."
Rose Marie stond dadelijk op 'en Ebers
dorf schoof gedienstig haar stoel achter
uit.
„Ik wil u niet ontrouw doen worden aan
uw gewoonten," oeido rij op lief tal ligen
toon, en het was als verhelderde het gezicht
van den ouden heer, toen zij hem do hand
reikte: „Goeden nacht. Ik hoop, dat dc on-
genoodo gast u niet al te onwelkom zal
zijn."
Vogel deed werkelijk moeite er een com
pliment uit to brengen, niaar zijn oogen
zeiden voldoende, wat hij bedoelde en hoe
hij over die ongeöoode gast dacht.
„Lieve hemel, wat moet dat vroeg o nuar-
bed-gaan iemand goed oonserveeren,"
zeide rij lachend. „Ik herinner me eigou*
lijk niet, ooit vóór middernacht op bed gu«
komen te rijn."
Zij wandelde met de hooren nog eenmaal
den tuin door, terwijl Vogel het huis door*
ging; zij hield do sleep van haar japon ia
de hand en van tijd tot tijd keek zij naar
de lucht.
„Ik voel nu lust, om hier in don mane
schijn te gaan dwepen't liefst zou ik hier
nog uren blijven zitten."
„U bent werkelijk benijdenswaardig van
gestel, om zoo to zeggen: onvermoeibaar,"
zeide Ebersdorf met een bowonderenden
blik.
„Gelukkig ja!" zeide zij lachend.
„Moeder," zeido Vogel, toen hij zich ter
ruste legde, „onze ga6t is werkelijk een ka
pitale vrouw. Zoo chic en opgowekt. En wat
zo allemaal weet, dat is niet to geloovcn.
ik heb mo vandaag vaak ovor mijn dom
heid geschaamd. Je zult zien, over een paar
wekon is zij van ons landgoed precies even
goed op de hoogte als nu van dc residentie,
want een goed verstand heeft ze; dat moeten
zelfs haar vijanden erkennen."
„En niemand van jullie heeft zich ora
Marianne bekommerd," zeide mevrouw Vo
gel. „Die lag met haar hoofdpijn boven,
heel alleen, en zelfs jij, do eigr-n vader..."
„Nu, hoofdpijn is geen levenskwestie en
morgen is allee weer goed. Heb jo dio aar
digheid gehoord, dio fretale von Gilfach ons
vertelde? Ik moet er nog om lachen."
En met een behaaglijk gevoel sliep Vogel
spoedig in.
(Wordt vervolgd).