FEUILLETON. HET LOTERIJBRIEFJE. Anekdoten. Nieuwe Raadsels. een prachtig exemplaar van een opgezette slang uit, waarna hij uitbarstte in een fameus gelach. „Neen maar; dat was je nog pas iete: dio matroos nad zich vergist met de kisten; dat bleek ook duidelijk op het adresaan juffrouw Labcr had hij gebracht, die voor het museum bestemd was met een pracht exemplaar door Card zelf gevangen en dhAr had hij een kistje afgegeven met. allerlei snuisterijen en lekkernijen, do dames moesten maar eens zien cn proeven, dan zouden zo waarschijnlijk wel gauw weer den schrik vergeten"zoo besloot do man. Of dat nu waar was. weet ik niet, maar dat weet ik wel, dat ze voortaan erg goed toekeken op het adres, als zo weer door zoo'n pakje van den „kiemen Carel" verrast werden. Zoo oud en nog soldaat. Ewnige jaren na den oorlog tusschen Duitschland on Frankrijk van 18*70, woon de Keizer Wilhelm I dc manoeuvres van zijn tr jpen bij in een klein dorpje in den Elcas. Eens met den burgemeester van bot •dorpje pratend, vroeg hij dezen of er in de streek ook merkwaardigheden wa rm „Alleen maar een vrouw van honderd en fewee jaren oud, sire," antwoordde de bur gervader. „Die ga ik dan eens opzoeken," riep de Keizer. „Dat is niet noodig Sire," verklaarde de burgemeester, zij kan nog best loop en, ik ad haar laten halen. Eenige minuten later verscheen het oud je, op twee krukken leunend. „Hoe oud ben je precies?" vroeg de Keizer. „Honderd en twee jaar en jij?" De Keizer lachte en antwoordde vroolijk: „Nu, ik ben ook niet moer in mijn prille jeugd, al bijbia tachtig." „Arme jongen," riep de oude vrouw naar den helm van den Keizer ziond. „Zoo oud al cn nog altijd soldaat." Hij had zijn zin. Twee vrienden dineeren in een koffiehuis. Er worden twee forellen opgediend, de eene groot, de andere klein. Dio het oerst de schotel krijgt, neemt de grootste op het bord waarop do ander zuur kijkt en zijn ongenoegen te kennen geeft. Dat noemt men eerlijk deelen. Oeen bewijs van bc- sohaafdc manieren 1 enz. De betichte noemt ton slotte het woord. „Dus als jij begonnen was, ou je de klein ste forel genomen hebben?" „Ongetwijfeld." „Nu wiat wil je dan nog? Je hebt haar immers." DE REUZENSLANG. Voornamelijk in de brandende woestijnen van Afrika bereikt de reuzens'ang een bui tengewone lengte, daar zij hier een minder gestoorde heerschappij uitoefent. Men sid dert, wanneer men in de berichten der rei nigers, die tot het binnenste van dit wo- Graaf Zeppelins peetgeschenk voor den j een kroonluchter in den vorm van den frngst»" zoon van den Duitsohen kroonprins: Zeppelin-luohtkruiser. relddeel doorgedrongen zijn, leest, op wel ke wijze dit vreeselijke dier, dat somtijds meer dan aohttien centimeter doors:, ede heeft, gelijk een lange, dikke balk, dien men met snelheid beweegt, zich te m ddea van het hooge gras en de struiken voort- schuift. Van verre bespeurt men aan de be weging der planten, die zich op haar door tocht ter narde buigen, als het ware de voren, die door de verschillende golvingen van haar lichaam gemaakt worden; ge heele kudden gazellen en andere dieren, welke haar tot prooi verstrekken, ziet men voor haar vluchten, en het een: ge middel, om zich in deze onafzienbare woestijnen, tegen haar moorddadigen tand en haar verderflijke kracht te beveil gen, is het door de zonnegloed reeds half verbrande gras in brand te steken. Wapens zijn niet voldoende tegen deze gevaarlijke slang, vooral, wanneer zij door den honger ge prikkeld is. Men kan don dood op geen andere wijze ontgaan, dan door een uitgestrekte land streek in brand te 6tekcn, welke brand zich snej te midden der bijna geheel ver droogde planten ver preidt, en een onfc- zettenden vuurgloed doet ontstaan, of door als het ware eon gloei end en wal tegen de vervolging van dezen machtigen vijand op te werpeii. Deze slang kan noch door rivieren, die zij ontmoet, noch door de golven der zee, wier oevers zij dikwijls bezoekt, weenVou den worden, want zij zwemt zeer gemakke lijk zelfs te midden der meest onstuim ge golven; en evenzoo zou men tevergeefs op groote boomen bosdhormirg w llen zceken, want zij slingert zich snel in de hoogste toppen. Terwijl zij de stammen mot de ver schillende kronkelingen van haar lichaam omgeeft, vestigt zij zich nu eens hoo-er, dan weer lager op de boomen, en blijft daar soms dikwijls op de loer geduld g een voorbijkomende prooi afwachten. Warneer zij om deze te bereiken of om zich op een nabijgelegen boom te slingeren een al te grooten afstand moet doorloopen, slaat zij haar staart om een tak, en werpt zich ge lijk een bliksemstraal op haar slach'offer of tegen den boom, waarop zij zich wü vestigen. Bespeurt zij een gevaarlijken vijand, dan begint zij den strijd niet met hnar tanden, die slechts noodlottig voor haar zouden kunnen worden, maar zij werpt zich met eulk een snelheid 00 haar ongelukkig slachtoffer, kronkelt zich zoo veelvuldig er om heen, drukt het met zooveel kracht en verbrijzelt zijn beenderen met zooveel geweld, dat het buiten staat is te ontko Slot.) De voordeur gaat open. En een kreet van vreugde stoot Tante uit, want tegelijk met den zwaren stap van haar man hoort zij ook den lichter en kindertred. André komt bin nengestormd en werpt zich voor tante op de knieën. „O, tante, zeg tooh, dat u mij nog liefhebt." Zij boog rich over hem heen en kuste hem. „Ja vent, ik wist wel, dat je berouw zoudt toon en. Maar laat dan nu ook alles vergeten en vergeven zajn." Sientje, de meid, kwam ook binnen en har telijk zei ze: „Ik dacbt wel, dat jongeheer André terug zou komen vandaag. En daar om heb ik een lekkere pudding gemaakt voor vanmiddag; je weet wel: waar je zoo veel van houdt I" En in die weelde van zich aoo verwend te voelen, dacht hij ineens aan zijn arme vrienden daar in de buitenwijk en boe dikwijls zij misschien honger leden, en hij kreeg een prachtigcn inval: Die pudding wilde hij zenden naar Wim en Li esje, dan konden die vandaag tenminste ook eens smullen en Sientje was er gelukkig ook niets door beleedigdL Hoofdstuk XII. Een beslissende proef. Het is vandaag een halfjaar geleden, dat de trekking van de loterij, ten behoeve van de verwaarloosde kinderen heeft plaats gehad. Het is dus nu nog net tijd om zich bekend te maken, als de oorspronkelijke be zitter van het lootje. Met Wim gaat bet heel goed op school; hij toont zich daar een model-leerling, die in korten tijd verrassen de vorderingen heeft gemaakt. Maar André houdt zich ook voorbeeldig en verdiend© dus ook wel een schitterende belooning. En toch heeft mijnheer Pérard nog niets besloten, 't Is al acht uren in den ochtend; over eon uur zullen de bureaux voor de trek king geopend zijn, en het is to verwachten dat Mijnheer de Markies er present zal zijn zonder mankeere®.A Mijnheer Pérard is ook erg zenuwachtig; elk oogcnblik kijkt hij op zijn horloge en verzoekt eindelijk zijn vrouw en André om even op zijn kantoor te komen. „Ik heb André wat te zeggen," spreekt hij, „en ik sta er op, dat jij daar ook bij tegenwoordig bent." Mijnheer Pé rard riet er zoo ernstig nit op dat ©ogen blik, dat Wim rioh vol onrust afvraagt of hij zich ook misschien iets te verwijten heeft; maar is zich niet van iets ongehoor zaams bewust en zijn kalme houding stelt ook tante weer gerust, die eerst ook meen de, dat er zeker weer iets mankeerde aan het gedrag va® haar neef. „Nu, nu moet j© eens goed luisteren,, mijn jongen," richtte Oom rioh tot André. „Eenige maanden ge leden nam ik een lootje voor jou m de lote rij ten behoeve van Verwaarloosde kinde ren, maar bij ongeluk verlies ik dat briefje nog dienzelfden dag. Nu viel het in handen van een eerlijk man, waardoor ik binnen een uur in de gelegenheid zal zijn, om je in 't- bezit te stellen van 't buitenhuis, ter waar de van vijftien duizend gulden. Dat is toch altijd een kapitaaltje, dat niet te versma den is. Bovendien heb ik je al dikwijle ge zegd, dat jo zelf een fortuin in handen hebt, als je met je gedrag blijft beantwoor den aan de verwachting, cLie ik nu van je koester. Daarom geef ik je wel bet volgen de in overweging: als je dat lootje opeischt, dan ontneem je daardoor meteen een heelen schat aan een arm kind, dat niets bezit en voor wie die 15000 gulden een heele uitkomst zouden zijn. Daarom moet je wel eens goed nadenken, over do be slissing, die jo wilt nemen in dit gevaL Maar hij had geen behoefte, om lang na te denken, onze André 1 uit de volheid van zijn hart riep hij dadelijk: „O, neen; laat dien armen jongen maar rijk worden; ik zal wed werken, om geld te verdienen; ik zal er heusch nooit spijt van hebben." „Geef me nu eens een zoen, mijn jongen riep oomen voor het eerst van zijn leven zette hij de terughoudendheid aan kant, die hij tegenover André nog altijd bewaard had. Tante was met recht trotech op haar neef en verheugde rich, ook ditmaal baar man zoo hartelijk te den. „En .wie» denk je nog men, of van zijn wapens gebruik te mnken, en weldra onder de verdubbelde iïüpan ning van dit monsterachtig kruipend ge dierte verstikt wordt. DE KOE. De verstandelijke vermogens van Het rand zijn zeer middelmatig; toch is dc koe geenszins van gevoel ontstoken; dit uit zich wel het sterkst in de liefde voor haar jongon waarvan het volgende wel duidelijk getuigenis aflegt. Tijdens den Fransch-Duit- schen oorlog werden tal van runderen door den vijand buit gemaakt en die letten er volstrekt niet op, of ook menige moedor koe, zoodoende wreod aan haar jongen ont rukt werd. Zoo had een boerin een koe, die rich niet verkooe te laten wegvoe ren door de Duitechers. Zij wilde haar stal niet uit en deed een hartverscheurend ge loei hoor en. De soldaten sloegen haar onbarmhartig; hot arme dier knielde op de voorpooten neer. Toen do slagen met de geweerkolven niet baatten, staken de wrec- de kwelgeesten haar met hun bajonetten. De macht van den sterkste zegevierde ook hier. Het beklagenswaardige beest werd weggesleurd, geduwd, gesfompt.. Zoo ging het verscheidene dagen. De ontroostbare moeder treurde steeds om haar kind. De wreede scheiding was haar ondraaglijk en een6 op een dag trok zij van de korte af wezigheid harer bewakers partij, om weg te vluchten, zoo hard zij maar kon, met geen anderen gids, om haar den weg te wijzen dan haar moederlijke liefde. Deer lijk vermagerd, Uitgeput van hartzeer en vermoeienis, kwam rij op haar vroegere woonplaats aan; haar staart was afgesne den, haar rug pijnlijk van al de slagen, die dnarov waren neergeregend, en hier en daar bedekt met bloedende wonden.... Zij kon niet meer, maar ging regelrecht naar 't 011de, haar zoo welbekende plekje, waar haar geliefd kalf stond, dat haar evenwel niet scheen te herkennen. Zij overlaadde bet diertje ocb.ter zóózeer met teedere lief- kooringen en bracht hem op haar manier en in haar eigenaardige taal zoo nadrukkelijk aan het verstand, dat rij wel degelijk zijn moeder was, dat hij, ondanks de droeve verandering, die in haar uitwendig voorko men had plaats gegrepen, weldra door deze heuglijke waarheid doordrongen werd, Eooals duidelijk bleek uit zijn uitgelaten blijdschap. De boerin was ook niet weinig in haar schik, dat zij haar koe terug had, die, geleid door het moederlijk instinct, dat die gelukkige is, wie zou je het 't liefst gunnen onder je onbemiddelde kame raadjes?" „O, Wim, natuurlijk I" riep André zon der bedenken. „Goed 1 Die zal het ook rijn 1" zei mijn heer Pérard. „Alleen om de goede daad na ook geheel naar behooren te vervullen, moet Wim nooit iete afweten van je vrijwilligen afstand. Hij is trotsch en anders mocht hij 't eens niet wille® aannemen." „Ik beloof u, oom; ik zal zwijgen.' Dien selfden dag nog werd zijn geheimhouding op een zware proef gesteld. Wim stond al op het schoolplein en kwam dadelijk op hem afhollen, terwijl hij riep: „O, maar André, weet je het alik heb een villatje gewonnen: Mijnheer de Markies is het lootje gaan too- nonen morgen gaan we er allemaal heen; nou jij ook mee moge® voor je oom?" André had een heelen toer om zich zoo maar te houden, of hij er niets van wist: stilzwijgendheid is een moeilijk iets, dik wijls I „Nu, zou je mogen?" vroeg Wim weer. „O, ja, zeker," zei André. „Wat zullen wo •en pret hebben, hé?" Nared®. Het was op een mooien Zondag in de maand Med, dat men met pak en zak ver huisde naar de villa buiten; het was een heele optocht, dat verzeker ik je: Mijnheer de Markies had al lang wat op zij gelegd, den weg naar den stal teruggevonden had. Dagen achtereen deed zij niets anders don haar kalf, dat zij gevreesd had voor goïd verloren te hebben, likken en aankijken en haar teederheid was onuitputtelijk. Ingez. door J. Massaar. Een verschil. Mevrouw: „Mijn hemel, Jansje, heb je alweer een schotel gebroken?" Meid: „Ik heb 'm alleen maar laten val len; gebroken is hij uit zichzelf." Er in geloopen. „Grootvader, weet u, dat ik aa® één voet niet al m'n teencn heb?" „Hoe ongelukkig, jongen." „Ja, opa, ik heb er aan eiken voet maar vijf." Ingez. door „Tromp." Tom: „Mama, als Willem kiespijn heeft, gaat ge altijd met hem naar den dentist en laat zijn kies vullen." Mama: „Ja, ventje, dat is zoo." Tom: „Ik heb pijn in mijn maag. Zou den wij nu niet het be6t doen met naar een banketbakker te gaan?" Een brave leerling. Onderwijzer: „Zeg eens Piet, wat zeg je daar tegen Klaas, en dat nog wel onder de les". Piet: „Meester ik waarschuw hem dat hij op moet létten." Ingez. door Hendrik de Nie. Jongen tot straatmuzikant; „Speel je op bet gehoor straatmuzikant?" „Neen, op de snaren." Ingez. door „De Duifjes". Een gezelschap dwaalde door Gelderland en ontmoette op een der schoonste punten een eenvoudig boertj'o. Men besloot eens een aardigheid met hem te hebben en be gon te vragen of hij het landschap mooi vond. „Ik vermoed", zei een van hen, „dat je een heel eind van hier kunt ziop op een helderen dag." „O joa, 'eeren, 'n iel end." „Me dunkt, op een helderen dag als vaö daag moet je Arnhem wel kunnen zien lig gen." „Jao" antwoordde het boertje „en ver om allo vriend-en en bekenden van de buiten wijk te trakteeren op een kijkje van Wim's nieuwe woning, want van vrouw Dubbel af, tot het kleine bloemenmaakstertjo mocht er niemand ontbreken bij die blijde inwijding. Grauwtje ging natuurlijk ook mee en zelfs het nieuwe circus verhuisde daarheen, want op voorstel van Wim gouden de kinderen uit de buurt getrakteerd worden op een gra tis ritje: Als men zelf zoo gelukkig is, heeft men behoefte wat van zijn overvloed mee te deelen aan anderen. Mijnheer en Mevrouw Pérard en André zijn natuurlijk ook van de partij. Mijnheer Pérard interesseerde zich xelfs zóó voor vader Wim, dat hij hem een een postje van vertrouwen had gegeven aan zijn fabriek en Mijnheer den Markies had hij ook een baantje bezorgd. Liesje zelf wa® in bijzondere bescherming genomen door Me vrouw Pérard, die zorgde dat rij op school ging en haar Vader had ook weer door mid del van Mijnheer Pérard eenige uitbeiding kunnen geven aan zijn negotie. Het huis werd van boven tot beneden go- zien en bewonderd door al die tevreden, ge lukkige menschen en toe® dat onderzoek had plaats gehad, werd het geheele gezelschap een heerlijk maal aangeboden, dank zij den zorgen van Mevrouw Pérard en na net eten zouden Mijnheer Pérard en Vader Wim nog eens duchtig de zaak bepraten. Vader Wim liet rioh geheel leide® door den fa brikant, omdat hij volkomen vertrouwen in hem stelde en wèl wist, dat hij zelf toch Lieel weinig verstand had van huizen bezitten. dor dan Aorem. Ik denkt wel tot Amster dam of Maastricht. Jao, vast en nog wel' verder". „Verder dan Amsterdam of Maastricht? Wel, baas, zeg ons dan eens tot hoover je wel kunt zien." „Wel 'eeren, as et 'n klaoro nacht is dan kan ie van hier wel tot an de moan ldek'n." Ingez. door „De Duifjes" te LeidLen. I. Mijn geheel bestaat uit 7 letters en is een eiland hier ver vandaan. De beginletter is S. Met 3, 4 bedoelt me® mooder. 6, 7, 5 is een dier. 3, 4, 5 vindt men in de gang. 1, 4, 7, 6 is een meisjesnaam. 3, 4, 1, 5 vindt men op een groet en klein schip. 6, 2, 3 is een drank. Ingez. door „Roodborstje" te Leiden. II. Vul de letters in plaats van de punten in, om een bekend spreekwoord te verkrij gen. D. .0. ▼.rij. .e. k.t.1 d.t ij c...t .ie. Ingez. door „Rosa Fluweeltje" te Leiden. IIL Mijn geheel is de naam van een bloem en bestaat uit 9 letters. 8, 7, 6 is een deel van het hoofd. 3, 4, 4, 3 is een meisjeenaam. S, 6 is een wintervermaak. 1, 2, 3, 4 is een hemellichaam, 8, 9 is eoh viervoetig dier. Een 6, 3, 5 bevindt zdoh aan een machine Ingez. door Jan Roelants te Leiden. IV. Met k eet gij mij met pleirier. Met h ben ik een dier in het veld. Met m ben ik een rivior. Met v ben ik een sieraad in de kamer. Met g vindt gij mij aan een kippenhok. Inge*, door Cato Vallentgoed te Leiden. V. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een plaats in Zuid-Holland. 7, 8, 9 is een deel van het koren. 9, 5, 6 gebruikt men voor lappen. 1, 2, 3 maken de bijen. 4 is de 19de letter van het alphabet. Er werd dus besloten dat de villa zoo gauw mogelijk verkoobt. zou worden en verder overlegden beide mannen nog een menigte dingen betreffende de opvoeding van Wim fcn Liesje, enz., enz., en toen werd de draai molen weer in vollen gang gesteld e® deed de jeugd uit den omtrek menig lustig toer- tjol Daar had ineens vrouw Dubbel een vroolijke® invaltij wilde ook eens mee draaien „voor niks." Dat was nu een ge- sohreeuw en gelach 1 Ongelukkigerwijs scheen de draaimolen niet berekend op een grootmensohengewicht en jawel: onder luid gekraak zakte do hank, waar de goede vrouw op zat, ineen I Zij zelf lachte, dat es schudde en Mijnheer de Markies hielp haar heel galant c® vlug op. En iedereen voelt, dat dit ook wel het laatste toertje is, dat bet oude manége heeft gedaanMaar in herinnering zal het voor velon blijven voort leven en Mijnheer Pérard voelt zich ook verbazend in rijn schik vandaag. Hij weet nu, dat de fabriek, waar hij zijn beste krach ten aan wijdde, zal blijven bestaan onde* rijn beide pvolgers: André en Wim en hij stelt zich al voor, hoe hij Liesje als bruids schat dat mooie villatje zal geven, want hij en niemand anders zal de kooper daarvan zijn. Maar ineens doet een luide vreugde kreet van Liesje hen allen één kant uitkij ken en het kleine meisje roept in verruk king: „Het is als m een sprookje. Iedereen heeft evenveel plbrier, tot Grauwtj'o toe, want die doet. rioh te goed aan een diitel, waax hij zooyeel van houdt 1"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12