No. 15249.
LSIDSGH DAGBLAD, Zaterdag 6 November. Eerste Blad.
•Anno 1909.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Rose Marie.
ciale wetgeving of verzekering
weer levendiger is geworden. Een der
argumenten tegen Staatsbemoeiing in deze
is, dat dientengevolge de eigen kracht
wordt gedood. Daarvan zegt het soc.-dem.
orgaan
De „eigen kracht", die de heeren bedoe
len, is voor de arbeidersklasse niets anders
dan de soms merkwaardige taaiheid, waar
mee ze ellende doorstaat. Maar meer
„eigen kracht" wordt daardoor dan ook
niet gekweekt.
iWij stellen daartegenover de tallooze le
vens, 'die door den bestaanden toestand
worden gesmoord, en de nog talrijker ge
vallen, waarin menschen, die, bij gunsti
ge omstandigheden, zouden opgroeien tot
groote krachten ten goede, nu blijven neer
gedrukt in een sfeer, waarin ze niet anders
kunnen worden dan levenslange strijders
voor het gewone lage stoffelijke bestaan.
Het argument, dat meer Staatsbemoei
ing, meer arbeidersbescherming, meer kin
derbescherming vooral, eenige eigen kracht
zou dooden, wordt alreeds teniet gedaan
door de ervaring.
Is de volksenergie in Engeland minder
geworden door de sociale wetgeving, door
den wettelijken 10-urendag by voorbeeld?
Is de volksenergie in Duitschland minder
geworden door de sociale verzekering? Is
de landbouw in Nederland achteruit ge
gaan sinds van Staatswege elk jaar eenige
millioenen worden besteed om hem te hel
pen?
Ieder weef, dat het anders is.
Bij een sociale wetgeving, die den op de
arbeidersklasse lastenden druk iets ver
licht, kan het niet anders of thans onder
dien druk verpletterende krachten zullen
opkomen en de volkskracht vermeerderen.
.Wat de heeren onder eigen kracht ver
staan, is de by sommige stérke individuen
door tegenstand gekweekte energie, om
zich ten koste van anderen omhoog te
werken; een energie, die enkele rijken
kan kweeken, (doc\ op de massa als nieu
we druk werkt.
Indien echter ondef eigen kracht"-
wordt verstaan de algemeene kracht van
de massa om zich als massa tot een hooger
peil te verheffen, dan moet, meent ,,H e t
V o 1 k", vermindering van stoffelyken druk
die eigen kracht vergrooten.
Over don Minister van Kol o-
niënende Zending schrijft ,,H e t
H uisgezin."
Van vrijzinnige zijde heeft men eenigo
beduchtheid aan den dag gelegd, dat de
nieuwe Minister van Koloniën, overtuigd
voorstander der Zending als hij zich ge
toond heoft, met onberaden ijver aan net
bckeeren yan heel Indië aou slaan.
Men kan volkomen gerust zijn. Daar komt
niet alleen nieto van, de Minister blijft zelfs
beneden hetgeen Christelijk Nederland re
delijkerwijs van hom mooht verwachten.
Niet voor den particulier en den geloovi-
go De Waal Malefijt, natuurlijk, maar voor
den minister De Waal Malefijt staan
heidendom, Mohammedanisme en Christen
dom op één lijn.
De Zending om de Zending zal hij niet
steunen.
Voor Christelijke ooren moet dit eenigs-
rins vreemd klinken.
Mag een Christelijke Staat, hoedanig een
Nederland toch nog steeds is, niet zeggen,
dat hij het Christendom hooger acht dan Is
lam en afgodendom, en aan de pogingen,
om, op verstandige en oordeelkundige wijze,
voor het Christendom propaganda te ma
ken, zijn steun schenken
Wij wenschen, zoo min als de heer Do
Waal Malefijt, Indië in vuur en vlam te
zetten door onverstandige en overijlde be-
keeringszucht, maar tussohen dit uiter
ste en het op-éón-lijn-stellen van Mohamme
danisme en heidendom met het Christendom
ligt do gulden middenweg.
Intussolien behoeft de Zending toch niet
de hoop op allen steun van Regeeringswege
te laten varen.
Zij heeft volgens minister De Waal Ma
lefijt reoht op tegemoetkoming „slechts"
daar, waar zij zich op sociaal gebied be
weegt en de zorg voor onderwijs, rieken,
verwaarloosden en weezen op zich neemt.
Zij, de Zending, heeft daarop recht als
ieder ander, die rich aan dergelijk werk
wijdt, zegt de Minister.
Dat een Christen staatsman aldus het
godsdienstig element uitschakelt, maakt op
ons geen verheffenden indruk.
En van den anderen kant vragen wij ons
af, hoe de Minister met heè criterium,
waaraan hij het yerleenen van steun aan de
Zending toetot, oveTeonbrengt het achter-
wego-laten van eiken steun voor de aposto
lische prefecturen van Borneo en Nieuw-
Guinea, die, uitsluitend over hei-lansche
streken haar werkzaamheid uitstrekkend,
daar zioh aan een sociaal werk van hoogc
beteekenis wijden en waren pioniersarbeid
verrichten.
Tot ons leedwezen moeten wij hetgeen mi
nister De Waal Malefijt inzake de Zending
zegt en doet beide onbevredigend achten.
,,D e Maasbode" vroeg de bijzondere
aandacht van haar lezers voor een citaat
uit het Regeeringsantwoord (Indische bo-
grooting 1910), waarin minister Do
Waal Malefijt zich uitlaat ever
rijn houding trgenover de Christel ij-
ke Missie in Indië.
Dan zegt het Wad: Met de grootste ver
bazing hebban wij deze medodeelingen uit
den mond van den Christelijken Minister
vernomen, want wij gelooven, dat elke libe
raal, elke vrijz.-democraat ja elke socia
list onmiddellijk bereid zal zijn om onder
dit citaat zijn naam te zetten. De quintes-
3ens van deze mededeeling komt immers
hierop neer, dat de Minister de zegenrij
ke werking van de Zending erkent, maar
beslist weigert haar te steunen en te be
vorderen om haar werkzaamheid als zooda
nig, dat wil dus reggen, om haar Christe
lijk karakter en haar Christelijke werk
zaamheid. Precies eende-r, me en on wij, oor
deelt al wat neutraal en liberaal is. Deze
allen hebben o, zoo'n eerbied voor de Zen
ding, maar haar steunen ligt niet op den
weg dor Regeering. Dat dit wèl op den weg
ligt der Regeering, blijkt uit de programs
en andere officieelo stukken van alle
Christel ij ke part ij en.
De heer De Waal Malefijt komt door
deze zijn houding tegeno. cr de Zending in
conflict met de verschillende programma's
per antirevolutionnaire partij, waartoe
Z.Ex. zelf behoort.
In de eerste Troonrede onder het ml-
nisterie-Kuyper (17 September 1901), eon
rede, die algomeen is aangemerkt als een
kort geformuleerd gemeenschappelijk werk
program dor geooaliseerdo Christelijk» par
tijen, lezen wij dezo absolute, alles al doen
de verklaring:
„Als Christelijke Mogendheid is Neder
land verplioht in den Indischcn Archipel do
rechtpositie der inlandscho Christenon boter
te regolan, aan de Christelijke
Zending op vaster voet steun
teverloenen, en geheel het Regoe-
ringsbeleid to doordringen van het besef,
dat Nederland tegenover de bevolking dezer
gewesten een zedelijke roeping heeft te ver
vullen."
Dit alles staat diametraal tegenover het
geen de Minister van Koloniën in rijn Ro-
geerings-antwoord ons komt mededeelen.
Nu gaan wij voor heden op deze tegen
spraak niet dieper in en bepalen ons alleen
tot het bijbrengen van eenige documentaire
bewijzen.
Want wij vindon dit oonflict tusschen de
Regeeringsvorklaring en de koloniale en mis
sionnaire begrippen der geooaliseerdo Chris
telijke partijen zóó verbijsterend, dat wij
liever eerst het parlementair debat afwach
ten, om te zien of er misschien rectifi
catie volgen zal, dan wel of do Minister or
in slagen zal om rijn overigens zoo besliste
en duidelijke woorden in bevredigenden zin
toe te liohten.
Onder het opschrift De Burgemees
ter der Residentie zei „Do
Standaard":
Men herinnert zioh het spektakel, in het
,H andelsblad" aangeriobt tegen don
burgemeester van Den Haag. Hot was uit
gelekt dat hij zijnerzijds een bijdrage had ge
geven voor onze partijkas. En natuurlijk
had hij dit niet gedaan uit overtuiging,
f ;,H et kW eekblad voor den Han-
lüeldr ij venden en Industricclen
(Middenstand" waarschuwt in een ar
tikel onder, het hoofd ,\Y i n k e 1 i f r s ca
iWerkloosheid tegen den klimmenden
Aandrang, waarmede door bijna alle
partijen wordt vooropgesteld, vyat men ge-
Svoon is, de sociale wetgeving te
hocmen, dat wil zeggen 't pensionace-
Ken van ouden van dagen en het ver-
o r g en van gekwetsten en van z i e-
keu, geheel of gedeeltelijk van over
heidswege. Dat klinkt heel mooi, zegt
het blad o.m., en heeft ook inderdaad een
kern. van voortreffelijken aard, maar wan-
Jnecr wij hierover spreken, komt het er op
laan, elkander duidelijk te begrijpen, en
geen kat in den zak te koopen. Het is
plicht van ieder weldenkend mensch, om
ky'n natuurgenoot, niet meer bij machte, tc
Werken voor zijn brood, de hand te reiken
fen te ondersteunen. Voor zooverre ons be
kend, is de Nederlander nimmer in ge
breke gebleven, de edele deugd der
jnenschlicvendhcid krachtig in toepassing
te brengen.
Maar iets anders wordt het, wanneet*
Regeering ieder jaar onderscheidene
paillioenen op de begrooring gaat in uit
gaaf stellen, om allen ouden van dagen
pensioenen toe te leggen. Dan rijst de
vraagBestaan er geen andere middelen,
meer practisch vaa aard, om ouden en
gebrekkigen te vrijwaren voor gebrek?
Het uitbetalen van pensioenen recht
streeks door den Staat komt hierop neder,
idat het geld door een heirleger van amb
tenaren, uit de zakken van de ecnen, de be
lastingbetalers, wordt genomen, om het tc
Stoppen in de zakken van anderen, de pen-
sioentrekkenden. Dit is dus een tamelijk
willekeurige handeling, welke de wet zich
Veroorlooft ten koste van genen, en ten,
bate van dezen. Het algemeen trekt daar
uit geenerlei voordeel; er wordt niets door
yoortgebracht. Integendeel, het algemeen
zal er schade van hebben, want een zeker
laantal rijke lieden, bevreesd voor het hooge
cijfer van daardoor sterk klimmende belas
tingen, zullen het land verlaten, en zich el
ders gaan vestigen tot groote schade van
1de winkeliers. Dat is, helaas, reeds in sterke
male geschied, en duizenden Nederlanders
wonen te Brussel, waar de directe belastin
gen heel wat lager zijn dan bij ons, zoowel
yoor gemeente als voor Staat.
Richten wij onze wetgeving zoodanig in,
'idat alle landgenooten, die gezond en krach
tig rijn, behoorlijk arbeidsloon kunnen ver-
(dienen, dan zullen zij ook wel bij machte
rijn, om hun oude familieleden te onder
houden, en dan heeft de Staat geen veel
vuldige tientallen van millioenen daarvoor
te gaan weggrabbelen uit de zakken der
burgerü. Daar zit de knoop. Men bestudee-
fce welke factoren der huishouding van den
Staal nog voor den dag te brengen zijn,
want daardoor kunnen nieuwe takken van
bedrijf zich ontwikkelen, en nieuwe maat-
pchappelijke lagen tot welvaart komen.
Noemen wij bijv. in de eerste plaats de
jopenbare werken. Het is reeds vele jaren,
dat de Staat geen spoorwegen meer heeft
Aangelegd, in weerwil toch, dat de bevol
king sterk toeneemt, en dus de behoefte
aan nieuwe verkeerslynen zich doet ge
voelen. Waarom bestaat er bijvoorbeeld
geen spoorbaan regelrecht tusschen Rot
terdam en Amsterdam door een der meest
Welvarende streken van den aardbol, tus
schen twee middelpunten van bevolking,
feamen met meer dan een millioen zielen?
[Men zegge niet, dat de particulieren zulk
ben werk moeten aanloggen en niet de
Staat, want er zijn reeds tal van parti-
tuliere aanvragen, oni dien spoorweg te
maken, aan de Regcering ingezonden,
pnaar niemand is ooit geslaagd. De onder
steking ligt voor de hand, dat die spoorweg
in het vergeetboek blyft, en ieder reiziger
gedwongen wordt, tusschen Amsterdam en
Rotterdam twintig kilometers om tc rijden,
$er wille van de beide Spoorwegmaatschap
pijen, welke de bestaande lijnen over Den
Haag en over Gouda in handen hebben.
Zulke dingen moesten niet bestaan. De
(regelrechte spoorweg AmsterdamRotter-
|dam zou een groote ontwikkeling teweeg-
7)
De dames en heeren, die vaa het bal kwa
men, baanden riah een weg door de sneeuw
het aaar-huis-loopen na oen bal was in Sed-
din een doodgewoon iets en do jongere hee
ren zouden dat genoegen niet gaarne mis
sen, want zoo menig draadje werd dan wat
.verder gesponnen.
Andersen en Lahnstein bogeleidden de Vo-
gelds naar hun hotel, de eerste loopend met
do ouders, Lahnstein met Fanny, wier aan
wezigheid in een massa doeken en oen groo-
ten mantel hij slechte vermoeden kon. De
eenvoudige plechtigheid, naar huis gebracht
te worden door een officier, maakte Fanny
wel wat verlegen, maar oen voldoening gaf
het haar, dat rij zioh nu ook tot de jonge
dauies mocht rfckoncn. Haar begeleider be
viel haar, hij had iete voornaams en ridder
lijks over zich, en rij daoht er over of hij
spoedig naar Woissenfeld zou komen. Daar
bij werd zij al stiller, zoodat Lahnsteins
vraag, of rij moe was, gerechtvaardigd
scheen.
„Moe, ik zou nog wel eens van voren af
willen beginnen."
„Uw loopen verraadt u."
„Och, daaraan zijn mijn schoenen schuld,
zeide Fannjr onverschillig, en er stak onder
den zoom van haar japon een afschuwelijk
iets uit. „Ik moest overschoenen aantrek
ken; mama is zoo bang."
„Ol" zeide Lanhstein, heelemaai overbluft
door wat hij zag.
„Ja, ze rijn zeer praotiaob," zeide de jon
ge dame, en stopte onverdroten voort.
„O1 Rose Marie I Laohte je daar niet even
brengen in geheel Zuid-Holland, aan de
winkeliers in die beide groote steden tal
van nieuwe koopers aanbrengen, terwijl de
tusschengelegen plaatsen zich sterk zouden
ontwikkelen. De spoorweg Amsterdam
Rotterdam, zestig kilometers lang, zou in
ronde cijfers zes millioen guldens kosten;
maar men kan veilig aannemen, dat de in
woners in de langsgelegen steden en dor
pen nog wel eenzelfde som zouden doen
verwerken aan huishouw, aanleg van nieu
we straten, enz. De indirecte nog meer dan
de rechtstreeksche voordeelen van den aan
leg van nieuwe verkeerswegen moeten daar
bij als doel voor oogen staan.
Het feit wordt niet genoeg overwogen,
dat de waarde van onzen bodem sterk toe
neemt, dat in de laatste vijf en twintig jaren
dc prijs van onze landerijen nagenoeg is
verdubbeld, dat de zuivelproducten ook
steeds klimmen ter markt, en dat, als wij
de boeren in staat willen stellen, dienover
eenkomstige pachten te betalen aan dc
landeigenaren, goede verkeerswegen den
toegang moeten openen. Zoodoende krij
gen wij koopkrachtige afnemers voor de
winkeliers.
De Minister van Arbeid heeft een Com
missie aan het werk gesteld, om onderzoek
naar de werkloosheid te doen. Maar er lig
gen bergen van hoog noodigen arbeid voor
de hand.
Ten oosten van de Utrechtsche Vecht
bijv. heeft de overheid in vroeger eeuwen
verlof gegeven de turf weg te graven, on
der voorwaarde, dat de turfgravers geld
zouden storten,om den plas, ontstaande
door de gravcrij, weder droog te maken.
Dat geld, thans aangegroeid rente op rente
tot een groot bedrag, staat op het Groot
boek. Wanneer die grond wordt droog ge
maakt, kan hij publiek verkocht worden
voor een aanzienlijk bedrag, dat, gevoegd
by het geld op het Grootboek, ruim vol
doende is, om de kosten der droogmakerij
te dekken. Men zou dus zeggen: Waarom
deze vijf duizend Hectaren plassen, welke
een zeer vruchtbaren bodem hebben, niet
drooggemaakt Op die uitgestrektheid zou
den vijf duizend menschen kunnen wonen.
Rekenende, dat gemiddeld vijf menschen
wonen in een huis, zullen er op dien grond
dus duizend huizen te bouwen zijn. En dan
zullen die nieuwe bewoners hun yee en
hun produkten naar de markten brengen,
en hun inkoopen komen doen bij de winke
liers, hetwelk een groote bron van nieuwen,
omzet zal rijn.
Thans is de streek ten oosten van de
Utrechtsche Vecht een moeras, dat stilstaat
in het cijfer van bevolking, omdat er geen
arbeidsloon te verdienen is, en omdat de
gezondheidstoestand er. alles te wenschen
overlaat.
Ziedaar fwee werken', waarvoor zes mil
lioen guldens en vier millioen zal noodig
zijn. Zou het niet heel wat voordeeliger zijn
voor 's lands welvaart, die beide uit te
voeren, dan in een mooie zaal te 's-Hage te
gaan zitten leuteren over werkloosheid, om
dan de vergadering dier hoogwijze Commis
sie te besluiten met een fijnen maaltijd?
Dat de Wetgever ingrijpt, om rentege-
venden arbeid te verschaffen, welke aan het
algemeen ten goede komt, juichen wij van
harte toe. Leg spoorwegen aan, maak moe
rassen droog, zorg dat het land in ieder op
zicht bewoonbaar zij, ziedaar wat wij met
aandrang wenschen, maar ga geen tien
tallen van millioenen aan belastingen hef
fen, om die in anderen vorm weder te gaan
uitdeelen onder de burgerij, want dat alles
is volslagen onvruchtbaar voor 's lands wel
vaart.
Hoe moeten werkloosheid en hulpeloö-
ze ouderdom bestreden worden? Door ar
beid en door arbeid alleen. Stel iedereen
in dc gelegenheid, ruim arbeidsloon te ver
dienen, dan komt al het andere vanzelf te
recht. WÜ maken van den bodem van ons
Vaderland niet wat er van te maken is.
Wij scheppen er meer genoegen in, met
ons geld spoorwegen in Amerika en in Rus
land te bouwen, en den bodem aldaar in
exploitatie te brengen, dan te doen, wat
voor onze eigen huisdeur dringend voorzie
ning vereischt.
Dit is wanbestuur*
„H et Volk" beweert, dat in den laat-
sten tijd de strooming tegen so-
spottend achter je waaier over zooveel
naïveteit?"
Een sigaar rookend, slenterden de beide
heeren naar huis. Toen Andersen zijn huis
deur al geopend had, zeide hij
„We zouden er Vrijdag wel eens heen
kunnen gaan. Het is een goed halfuur rij
den."
Het bleef bij deze afspraak en met prach
tig weer reden de beide officieren naar heit
landgood van den heer Vogel, dat zeer uit
gestrekt was en waar bij hun komst het re
gelmatig geluid van het dorschen gehoord
werd. Zij troffen het ongelukkig: de heer en
mevrouw Vogel waren ergens op bezoek en
Fanny was in het waschhuis. De een of
andere gedienstige geest moest haar wel ge
waarschuwd hebben, want nog vóór de bei
de heeren eigenlijk iets gehoord hadden,
verscheen rij op de binnenplaats.
Met haar kwam een flinke wolk "van
stoom en damp uit de deur, een paar drop
pels hingen aan haar gladgestreken haren
en de mouwen van haar eenvoudige japon
had zij omgeslagen. Onbevangen reikte zij
den heeren, die van do paarden gesprongen
waren, haar kleine, vochtige, roode hand.
„Hoe jammer, dat mijn ouders juist uit
zijn," zeide rij met eenige spijt in haar stem
to gelijk beur haren uit het gezicht strij
kend, „en dat ik nu juist de wasoh heb."
„Kunt u die niet een poosje aan het per
soneel overlaten?" vroeg Andersen, die er
genoeg aan huis kwam, om ook de dochter
alleen een visite te kunnen maken.
„Waar denkt u aan? Dan zouden ze maar
allerlei gekheid gaan maken en van werken
aou niet komen. En mama verlaat zich vol
komen op mij."
„Ja, dan is het wat anders. Eerst de plioht
en dan hot genoegen. Fr blijft dus niets an
ders over dan „tot een volgende maal" te
zeggen."
„Werkelijk heel jammer. Maar vóór u
weggaat, moot u een klein glaasje Curasao
nemen voor hartversterking. We hebben die
zelf gemaakt; mijnheer Andersen heeft er
aan geholpen. Vlug, Mina, de flesch en
twee glazen."
„Drie 1" riep Andersen de grove dienst
meid na.
„Mijnentwege ook goed. Dan drinken we
op een genoeglijk wederei en. U komt toch
Zondag ook mee, mijnheer von Lahnstein V1
Mina bracht de likeur en de glazen en
Fanny deed haar armen uit het schort,
waarin zij ze vanwege de kou had gerold,
en schonk de glazen vol.
„Lieve hemel, wat zie ik er uitl" zei zij
lachend en wreef zich nog eens met de punt
lan haar schort over het gezicht. „Nu ja,
het is eiken dag geen Zondag, maar wat
zal mijnheer von Lahnstein wel van mij
denken?"
„Dat dergelijke huiselijke bezigheden iets
zeer bekorends voor een man hebben," ant
woordde hij met een bujging.
„De groote wasch? Ach, dat is zoo plei-
ederig niet; wanneer we nu maar goed
droog weer krijgen," zeido zij ernstig, en
wierp een onderzoekenden blik naar het
uitspansel. „Zou het goed blijven t Wind
hindert niet, maar regen wel."
„Gaat u nu maar binnen", zeide Ander
sen bezorgd, „het is hier veel te koud voor
bloote armen. Adieu, tot Zondag."
„Adieu. Dus ik mag papa zeggen, dat de
beide heeren Zondag komen?"
Zij knikte den heeren vroolijk goedendag
toen zij wegreden en een oogenblik later
was zij woer teruggekeerd in het wasoh-
huis, van waar groote wolken damp door
de open ramen naar buiten kwamen.
„Maar ik begrijp niet", zoide Lahnstein,
„hoe do Vogels hun dochter dergelijke
dingen kunnen laten doen. Dat is werk voor
dienstboden en voor zoover ik gehoord heb,
is het daar toch niet zóó gesteld, dat do
dochter des huizes een dienstbode moet uit
sparen. Wanneer bij dergelijk werk too-
richt noodig is, waarom stelt men dan
daarvoor niet iemand aan?"
„Vogel heeft in dergelijke dingen zijn
eigon ideeën, die hij gewoon is to volgen,
vooral waar het betreft de opvoeding zijner
kinderen. Bovendien zie ik werkelijk niot
in wat het hindert, wanneer mon jongen
meisjes reeds vroeg de plichten van een
huisvrouw leert. Fany is jong en gezond;
wat kan ze beter doen dan rioh met het
huishouden bemoeien?"
„Op die manier wordt iedere hoogere
ontwikkeling van lïaar geest in de kiem
verstikt. Een zoo opgevoede vrouw wordt
hoogstens de eérate dienares van haar
man; nooit degene, die in het leven naast
hem staat."
„Daarover valt moeilijk te twisten", zei
de Andersen en klopte zijn paard even op
den hals; „maar ik laat dat maar liever
aan Vogel over, -die daarin oompetenter is
dan ik. Alleen dit wil ik er nog over zeg
gen: de gemiddelde man en je moet me
toegeven, dat daartoe de meestcn behoo-
ren zal hec gehoopte geluk veeleer vin
den in het bezit van een eenvoudige, huise
lijke vrouw, dan in dat van een zoogenaam
de modern-opgevoede vrouw, die slechts
eischen meebrengt ten huwelijk, omdat rij
niets geleerd heeft.
„Dat is een oratio pro domo, ami-
oe, d.w.z. in het belang van je vriendin.
maaJr on een hoogen eerepoet te verwer
ven.
Een eohandelijke insinuatie, waarover zelfs
fa pers yan links het vonnis streek. Op de
Piioenmarkt stond men voor nieto.
Nu bracht de heer Tor Laan deee zaak in
den Hoagschen Gemeenteraad ter sprake.
Zeer bedoktolijk, maar het zat er tooh in.
Kloek en moedig heeft de burgemeester
toen rijn positie en rijn burgervrijheid ge
vindiceerd.
Als burgemeester zou hij steeds boven da
partijen staan en ia do verkiezingen voor
den Gemeenteraad zich niet mengen; maar
als vrij man zou hij ook op politiek terrein
belijden, wat hij meende te moeten bolyden,
enden triurnf van beginselen, die hem heilig
waren, zijnerzijds steunen waar en op wat
wijze hom goeddocht.
Natuurlijk kon de heer Tor Laan daar
nieto op afdingen. In het vrije Nederland
staan we nog als vrije mannen en doen wab
ons in hot belang van het land dunkt.
Zoo is ook dit addertje weer-bij den staart
gegrepen en met fierheid weggoslingord.
Eer gaf de burgemeester dan ook te veel
dan te weinig toe.
Een burgemeester kim ook tot lid van deal
Raad worden gekozen, en zoodra de burgc
meester een candidatuur voor den Raad aan
vaardt, wikkelt hem dit vanzelf in den
verkiezingsstrijd, gelijk dit nog onlangs te
Rotterdam het geval was.
Tooh goven we toe, dat, al is dit zijn r.aak,
een burgemeester boter doet., geen candida
tuur voor den Raad aan te nemen. Hij staat
vrijer als hij geon Raadslid is, en valt hij bij
de stembus, gelijk dit meer dan eens voor-
kwnm, dan is zijn positie in den Raad niet
gaaf meer.
Practisch gaan we al zoo met den burge
meester van do Residontie moe, maar in be*
ginscl mag tooh het reoht niet prijsgegeven,
dat ook hem in de wet onverlet blijft, om
zelfs bij de Gemeentoraodsvcrkioringea*
voor zijn overtuiging als oandidaat op te ko
men.
Hieronder teokont „H et Volk" aant
Wij hebben togen de strekking van dit
stukje geen bezwaar. Ter Laan heoft ooE
niet anders geöischt. Niet allien k o n hij
niots afdingen op de vrijheid van don
Hoagschen burgemeester, liij wilde hot
ook niet.
Maar beschouw nu in liet licht van 'dit
stukje dc houding van do anti-revolutiow-
nairen m den Amsterdamsohen gemeente
raad, waar zij cischton, dat gemeente-amb
tenaren, waaronder do onderwijzers, zich
houden buiten de verkiezingen. Waar ri|
zelfs B. en Ws. schenen, te willen opzetten
hun te verbieden rich mot die verkiezingen
te bemoeien.
Voor burgemeesters wel die vrijheid, voor
onderwijzers niet? Van Fabius tot Douwos
de afstand wordt hoe Langor hoe kleiner!
eisohte men voor de laatsten den muil
band on w,at „D e Standaard" als een'
goed beginsel proclameer^ moest hier (in
Amsterdam) tegenover de antirevolutiott-
nairen in bescherming worden genomon
door do sociaal-democraten.
Consequente Ini, dfe „christelijken"!
In een asterisk in „H et Oentru m'*
over don Minister van Koloniën
lezen wij:
Men herinnert zich. welk een sleJite
pers de tegenwoordige Minister van Kolo
nicn heeft gehad bij rijn optreden.
In de organen der oppositie bleef er aan
den nieuwen bewindsman niet veel lieol.
Merkwaardig is nu, dat in de jongste af
levering van ,,D e Gids" een man als nir.
Van Deventer, de Bekende koloniale spe
cialiteit der vrijzinn g-demooraten, als zijn
ineening uitspreekt, dat er geen voldoende
giond bestaat voor een zoo scherp afkeu
rend oordeel als vole pe-rsorgancn zich over
de verwisseling aan Koloniën hebben ver
oorloofd:
Woordelijk schrijft hij
,Toen in den ministerraad was besloten,
dat de heer Idenburg zou worden voorge
dragen als opvolger van den heer Von;
Heutoz, moest tevens vaststaan dat d«
opeukomende plaats in het Kabinet zou
worden aangevuld door een man van rechts
Wij in de residentie hobben ten opzicht®
van de vrouwen een ruimeren gezichtskring
en stellen haar gaarne boven, in ieder ge
val gelijk, maar nooit beneden ons."
„De Hemel beware me, dat ik dat laatato
doo", zeide Andersen, „ik... Maar zullen we
niet gaan draven een beetje? Het ia koud
geworden."
Niet alleen de volgende Zondag vond de
beide heeren op "Weissenfeld, maar ook de
daarop volgende en zoo verder, en dat ging
zender veel vragen cn uitnoodigingon, op
dczolfde wijze als Andersen al jaren ge
daan had.
Men gevoelde zich daar thuis; dut waa
niet te looohenen. Wel is waar had de een
voudige inrichting Lahnsteins verwonde
ring opgewekt: er waren daar geen sFijl-
volle meubelen, geen zware tapijten, por-
tières, enz., ofschoon de finunoieele toe
stand van den eigenaar dergelijke dingoö
wel veroorloofde. De stevige tafels en stoe
len waren van gepolitoerd kersenhout on
de sofa was zóó ooderwetech, dat ontcgen
zeglijk versoheideno geslachten haar al ge
bruikt moesten hebben.
Maar wanneer de oude heer met zijn
herculische gestalto en zijn vele witte haar,
dat het geheele hoofd nog bedekte, de
lange pijp tusschen de knieën; wanneer zijn
vrouw met haar kalm, vriendelijk gelaat,
in de hand haar eeuwig breiwerk, waar
van de naalden tegen elkaar klapperden,
steeds in haar ouderwetsóhe zwarte japonr
voor het venster zat, en Fanny als een eek
horentje heen en weer liep of met de hoe
ren praatte, dan kwam over een^ ieder een
gevoel van rust en behaaglijkheid en dan
eou iedere luxueuse verandering de harmo
nie van het geheel verstoord hobben.
(Wordt vervolgd.),