ZONDAG5B IE.ID5CH DAG IAE DRUKFOUTEN. RECEPT. 6 November. Anno 1909. No. 15249. HAAR HUIS. y: Het ,,'Utrechtsch Dagblad" verhaalt: Drie •weken achtereen werd 'b Maandags hier een briefje bezorgd, geteekend „een lezer", de opmerkzaamheid vestigend op een storende fout in de courant. De goede bedoeling van den schrijver wordt zeer gewaardeerd, maar de mede- deelingen waren ovorigena overbodig, want ,de uitspattingen van het drukfoutenduivel- tje plegen ook aan de redactie niet te ont gaan. Zooveel doenlijk wordt getracht de cou rant van drukfouten (of beter gezegd: van zetfouten) te zuiveren. Maar ook de voor treffelijke Homenis sliep wel eens, gelijk bekend is. En de oorrectiedienst blijft, ge lijk alle menscbonwerk, onvolmaakt. Toch ia het natuurlijk betreurenswaard wanneer (zooals verleden Zondag geschied de) de beide Graochen worden uitgemaakt voor Grieken. Als ze het „U. D." lazen, zonden ze wellicht zich omkeeren in het graf- Maar hot ia toch altijd ccn soort ver troosting, al raag het dan ook niet als vergoelijking dienst doen - dat er nog w ;1 veel erger dingen gebeuren en gebeurd rijn. Eenmaal heeft een simpele drukfout bij na beslist over oorlog en vrede. Bij een be zoek van den Kussischen Keizer, aan Na poleon III gebracht, verscheen er in de officieele „Moniteur" een verwelkomend artikel, dat in hoogdravende zinnen wilde vertellen, dat hot samengaan der twee lan den onoverwinnelijk zou zijn. Maar hot weg vallen van óón letter i uit union gaf aan dien zin een voor Rusland onaangename wending En het alleronaangenaamst was, dat de Russen niet wilden gelooven aan een drukfout, maar hardnekkig beweerden, dat het met opeet zou zijn geschied. Trouwens, dat opzet is ook wel eens voor gekomen. Gelukkig maar zelden. Doch over- bekend is het, dat verbolgen letterzetters wel eens critiek hebben geoefend op den gomoenteraad door het vergeten, althans door het weglaten der lot ter t. Meestal worden dergelijke stoutigheden door den oor rector wel gestuit, maar hij is en blijft feilbaar, en soms is het woord dan ook wel eens in den verminkten vorm afgedrukt. Hoe ernstig dit vergrijp den dader ook moet worden aangerekend, het is nog maar een kleinigheid in vergelijking met het vol gende: In zekere stad hield zekere hoogleoroar een redevoering. Een plaatselijk blad ver kreeg het handschrift, maar prof. stelde de voorwaarde, dat hij zelf de drukproef zou nazien. Aldus geschiedde, maar de re- denaar-oorrector, die vol overtuiging had 'verklaard, dat het de taak is der weten schap do wereld te verlichten, overzag tot zijn groote spijt, dat eon ondeugend zetter het werkwoord verlakken had gebezigd. Niet aan opzet, dooh aan vergissing moet stolling worden gedacht bij 'n zeker „Stand aard "-bericht, moedoelend dat tot leed van de Provinciale Staten van Friesland was gekocen jhr. mr. F. J. J. van Eysinga. Trouwens, zulke onvrijwillige vergissingen sluipen wel meor naar binnen. De rede naar, die volgens het oouranten-verslag vol geestdrift zijn hoorders had toegeroe pen: „Houdt vast uw neus", vond dat be paald onaangenaam, want hij meende zeker te weten van een leus to hebben gespro ken. Soms kunnen heel kleine foutjes de aller zonderlingste 'tap rok en brengen en waar heden tot onwaarheden verminken. Een En- gelsch blad heeft dit eens op pijnlijke wijze ervaren. Het sohreef over eon der meest beruchte wijken van Londen en wilde ver melden, dat het sterftecijfer (rate of mor tality) er veel hooger was dan ergens an ders ter wereld. De lezers vonden echter tot hun groote verbaring vermeld, dat de sedelijkheid(morality) er zoo buitengewoon gunstig was. Men riet, bij dergelijke vergrijpen ver geleken is de hier volbrachte kunstbewer king, die Gracchus maakte tot een Griek, slechts kleinigheid. En dal is maar gelukkig ook. Ouderwetsoh recept voor citroenstruif. Men neme een ons fijn gestampte aman delen, het sap van 4 oitroeneD, de geraspte schil van 2 citroenen, 3 lepels gesmolten boter, 8 eieren, waarvan 3 met het wit, 4 groote lepels suiker, een half theelepeltje kaneel en twoo fijn gestampte beschuiten. Dit alles roere men goed dooreen, doo het in een vuurvasten of geómailleerden scho tel, en late het in den matig heeten oven stijf worden. STOFGOUD. De mensch leeft van liefde; van liefde, die hij ontvangt. Maar zijn ziel leeft van de liefde, die hij geeft. Tolstoi. Wolk een geluk, als men ontvankelijk is voor kunst: dubbel leeft, die daarmee leeft. O. V o s m a o r. „ANARCHISTEN." Uit hot studenten-weekblad Minerva": „Van de tien Hollanders, rijk of arm, jong of oud, zijn er negen geboren anar chisten. Men begrijpe mij goed. Ik bedoel hier geenszins een aaarohist, dio met rijn sombere vrienden in obecuro herbergen con spireert tegen den Staat, tegen den Ko ning of de Koningin'; die in rijn linkor- broekiak een lydietbom, in zijn rechtor- broekzak oen Maueerrervolver, aan zijn hart eenige greinen van een snelwerkend vergift draagt. Neen, neen, zóó een bedoel ik niet. Hij is meestal oon goedmoedige beer op sokken; iemand dio zijn maatschappelijke plichten naar behooren vervult of vervullen cal; iemand, dio er een tamme politieke meening op na houdt, die voor Oranje door een vuur zou gaan en het woord „revolu tie" slechts, uit zijn krantje kent. Toch is hij een anarchist volgens aard en bestemming; of als gij liever wilt: eon beid- dadige in hort en nieren. Eens wandelde ik met. iemand, die lan gen tijd in hot buitenland had geleefd. Een jongen had aan een kar-op-straat een pi sang gekocht en liet do gladde schillen op straat vallen. Mijn metgezel klopte hem op den schouder: „Waarom gooi je die schil len niet op den rijwegV' vroeg hij; „zoo kannen de monschon er over uitglijden." Antwoord: „Lilloke schooier, bemoei je met je eigel" In do straal, waarin ik woon, staat een huis sinds eenigen tijd leeg. .somtijds ver zamelen zich vóór dat buis jongetjes van do grootte van twee turven en ook wel groo tore. Zij gooien dan met steenen d© ruiten in, trekken aan de bel, schrijven met krijt woorden op do dicht© blinden. Niemand, die het hun belet. In DuitsohLand heb ik wel eens eon fiets tocht gemaakt. Do kinderen op don weg grootten steeds beleefd on riepen „AR heil 1". Dan dacht ik weemoedsvol aan Holland. Hebt ge wol eens buiten geroeid en rijt ge toen onder een brug doorgekomen 1 Hebt gc u wel eens met eon boo gen hood onder hot volk bewogen t Afgeluisterd gesprek van twee straatjon getjes in zakformaat voor het Vondelpark to Amsterdam, op vrijen Woensdagmiddag: „Sè jó, ga je m£e de swane pesto?" In den tijd van den cholera-angst kwam een schip van de binnenvaart met Maas water aan boord in den Am stel te Amster dam te liggen. De gezondheidscommissie bezocht het schip, liet de vaten leegToo- pen, alles schoonmaken, verschafte den •chipper kosteloos zooveel duinwater als hij wikte. Toen do oonuninrie na volbrach te taak aan wal zou gaan, "et de schipper zijn akertje in den Amstel sakken, dronk het voor haar oogen leeg tot dan bodem, zei uitdagend: „Dat kun je me toch niet be letten, hè?" Eens zag ik eon deftigen oude-heer, die in oen drukke winkelstraat de linkerzijde hield. Een agent van politie verzocht hem beleefd rechts te gaan. De oude-heer zei: „Ik sal loopen waar ik wil" en vervolgde' zelfvoldaan den weg... links. AXiIaERXiEZ. Vreemde woorden., Hoe 6ommigo mensohen met vreemde, woorden omgaan, bleek onlangs uit het i volgonde verhaal van eon juffrouw, een groentenvrouw die een erfenis gekregen had' en ziob nu in een meer voorname wereld- begon te bewegen. „Wel, hoe gaat het u, mevrouw Snitier?"' vroeg een harer nieuwe kennissen. „Dank u wel, heel goed. Ik heb nu eoni filla bij Leidon gekocht, die ik spoedig met mijn dochter hoop te betrekken. Vooraan hebben wij eon allerliefste reverende, achter een baby Ion, van de eerste étagore naar do tweede voert een lavemdeltrap van barba- risch marmer in de hoogte en daar heeft mijn doohter, die heol aardig schildert, zich ©en artillerie laten inrichten, 't Is hier zeer gezellig. Gij moet eohter weten, dat mijn dochter aan hippische aandoeningen aouf- flcort en, daarom wilde ik met haar naar Leidon gaan om eon perfester te consumee- rcn. Maar toen wij aan 't station areveer- den, hoorden wij de vomotdef al fluiten. Dus op den volgenden trein gewacht. Toen wij bij den perfester kwamen, ver zocht de existent mij om even in een feuille ton plaats te nomen, de perfester was da-' delijk tot om» dispoeseesio. En toon de dokter kwam, zeide hij: „Uw dochter, lievo mevrouw, souffleert aan ka- tredrale affectatie." 's Avonds gingen wij naar de kemodie en haddon een plaate in de stallen. Ongelukkig verloor ik mijn bimokkol, afin, dat ding, waardoor men naar hot tooneel kijkt; dit moot ik nu in do oourant zotten en de insu- rectiekosten bot aden. Wat iemand al niet op eon dog kan proeseocen."- Verstrooidheid. Er sprake van verstrooidheid, en natuurlijk was er weer een professor, die het ontgelden moest. Do betrokken hooglceraar zon nl. 's avonds thuis zijn gekomen, zonder zijn huissleutel in den zak te hebben, zoodat hij sohc-llen moest. Het dienstmeisje riep achter de geslotoD dour: ,,De professor is niet thuis I" waar op de hoogleeraar in kwestie geantwoorl zon hebben: „Dank u; dan zal ik nog wet eens terugkomen." Troef. „Jij, monster, vanmiddag heb, ik bemerkt, dat de diamanten haarspelden, die je jne het vorig jaar gegeven hebv valsch rijn." „Ze moesten toch passen bij je toen lichtblond© haren I" Hij wist be tl Meester: „Wat verheft den mensch boven het dier?" Leerling (roept blij)„De luchtbal lon, meester I" Koopman (tot den nieuwen jongsten bediende, die voor hot eerst op het kan toor komt): „En weet je nu den naam van onze firma „Jawel, mijnheer, ik zag hem op de deur staan, toen ik binnenkwam: „Du went" Liefdesverklaring. Hear:, „Mejuffrouw, houdt u v&n zuurkool?" Dame: „Hoe komt u op zulk een zon der lingo vraag?* Heer: „Ja, weet u, ik eet 000 graag varkensworst, en dan zonden wij soo goed Kjj alkaar pitim ■i- -i- VAN HELT In don tijd, toen ik nog reoruten drilde, sloot ik vriandeohap met een der mooie huizen, die uitzagen op het exercitisveld- Het was een voornaam huis, hiaat van voorkomen vriendelijk als een patriarch. In de rustpoozeo, welke ik den manschap pen gaf, wandelde ik voor de vensters op en neer, bestudeerde hot in de kleinste Ijijxomderheden, on heit gaf mij duizend ingevingen. Ofischoon ik mijaolf op elke vraag antwoord moest geven, was het mij, of wij samen con verso orden. Ik kende zóó de eigenaardigheden van het huis, dat ik de geringste veranderingen opmerkte, die er plaate grepen. Ais wij op het exercitieveld kwamen, sliep het nog, maar spoedig gaapt» de voor deur heel wijd en toonde mij de vestibule van wit marmer en de zilveren candela- bers op de trapleuningen. Ik dacht dan: „Het wordt wikkor." En werkelijk: de vensterluiken bewegen zich, worden ge opend, do gordijnen gaan langzaam heen en weer; het huis opent de oogen. Kort daarna ie het rust. Terwijl mijn manschappen bun brood nuttigen of bun pijp aansteken, vind ik tijd voor hot eerste onderhoud mot mijn vrienden. De wijd-op en vensters laten mij eenige reeds bekende voorwerpen zien: hier een in galop verstijfden bronzen ridder, daar een woedenden leeuw, bet goud van een schilderijlijst.... De weerschijn van een groo- ten spiegel straalt in hel halfdonker der kamer. Palmen, groene Wadplanten nijgen zocht uit de open vensters. Zij zijn mijn vertrouwelingen. Door hen probeer ik met de bewoners van hot huis bekend te worden want ik boud van hen, zonder ze to kennen, en woef om hen en mijn huis eon sluier pon Liefde en goedheid. En in plechtige stemming keer ik naar «nijn luitje© terug; ik denk er aan, dat ook zij een moeder hebben, broertjes en zus jes, een gezellig plaatsje bij den haard; dat ook rij in Eefde en teedorhoid verwacht worden. Zoodra zulke gedachten in mij ontwaak ten, werden mijn woorden zoo zacht, zoo geduldig, dat allen zelfs ik er ver baasd van stonden. Om acht uren raakte mijn huis in bewe ging door een groot- gebeurtenis. Het rijtuig, dat de dochters van eenige •gferinsiem uit do voorstad naar school bracht, hield stil voor de deur. Het wae een oude kast, met rammelende raampjes, getrokken door twee zware paarden en be stuurd door een soort beer, die geheel in rijn pels verdween. Binnen in het rijtuig babbelde bet aar digste troepje jonge meisjes» dat men zich denken kon. De beer knalt hndt met de sweep. Eon oogenWik daarna rukt een ongeveer twaalf jarige brunette het portier open, klautert ving naar binnen en gaat gehoorzaam naast da opde tnsteg zitten. De bedde hmiaan trekken aan, en zoolang de wagon nog in het zicht is, wenkt een oude dame uit het venster met een zakdoek. Verstrooid kijk ook ik don wagen na, die hortend, ratelend om een hoek verdwijnt.. Waarom het te verbergen? Ik voel mij bewogen, ontroerd bijna door die lieftal ligheid, welke gewoonlijk jong© mannon on aangedaan laat, wijl geen leeftijd zoo nabij en toch coo ver af ligt van de volwaseen jeugd als de kindsheid. Langzamerhand begon do kleine brunette mij bijeonder te interesseerenik stelde mij haar voor, hoe rij door het hatelijk knallen der zweep bij haar tocht verrast word, haastig boekon en schriften in haar taeoh stopte, nageroepen door huisgonooten: „Vergeet je opsteliencahier nietl" „Heb je de gnammairef' Hoe rij vluchtige kueeon, die nog naar zeep geuren, uitdeelde en dan zoo snel haar voet jee bet vermogen, de trap af holde. Woldra verpersoonlijkte zij voor mij het loven ra het huis. De liefhebbende, goede ziel, die ik het huia had toegedicht, nam levende vormen aan. Ik zei niet meer: „mijn" huis, ik zei „haar" buis veran derde niet; de beer echter waa nog grijzer geworden, do paarden nog plomp er, en do brunette lieflijk en bekoorlijk. Heb ik haar liefgehad? Ja, ais het liefde is, dat ik meende, haar atop voor stop, nor op uur tc moeten volgen; dio kwellen de onrust, het doe] van mijn verlangen niet te kunnen bereiken eo het toch zoo nabij te rienl Als bet liefde is, dat fotischssmo, dat met demelfden vromen eerbied tempel en af godsbeeld omgeeft. En dat alles zonder ooit door eon blik oi een woord te rijn aangemoedigd! Hoe- velen zullen er zijn, die :;©lfs aan hnn le vensgezellin niet zooveel gedachten gewijd hebben I Op zekeren dag hield het rijtuig met meer voor de deur stil; de tijd der school boeken was voorbij. Toen begon ik klaar over mij zei ver te denken. Daar hefc meisje dikwijls met haar vader uitging, bewaakte ik het huis met mijn blik ken. Maar hoe verraderlijk is bet levenOp een morgen was ik door de domheid van een roem ut booe geworden on stiet met luider stem een enormen vloek uit, een ergon vloek. Toen ik mij, als door een voorgevoel ge dreven, omkeerde, pa®eerde zij juist met baar vader. Ik was diep beschaamd. Korten tijd daarna deed zich de gelegen heid voor, bij haar vader op een partij genoodigd te worden. Een onbedwingbare nieuwsgierigheid dreef mij misschien ook wel een stoute hoop en ik nam dankbaar en verblijd de uitnoodiging aan. Nooit van mijn leven wae ik doo zenuw achtig. Op mijn woord! Niet bij de ge wichtigste inspecties, zelfi niet op den dag» toen ik voor heel hot garnizoen gedo- ooreord werd! Bedenk eens: eindelijk cou ik binnen dringen in het neet, dot mijn 'fiantaaie strootje voor strootje had go- bouwdwaarin zij woonde en waarin zij zich thnis gevoelde. Eo dan zou ik met haar spreken, ik met haar; dansen met haar, die ik einde vijf jaar in stilte had aangebeden. Ik herkende het salon, ofschoon ik dit nooit anders dan van buiten had gezien. Ik hod het kunnen uitjubelen van blijdschap; want ik wist, dat de ziel van het huis en ik elkaar kenden, elkaar moeetn kennen, zonder dat wij elkaar ooit hadden gespro ken. Maar nauwelijks was ik voorgesteld, toen zij met een spottend lachje sprak: „Gehoord heb ik u al eens." Ik dacht cfiop blozend aan mijn vloek op het exercitieveld. En reeds wendde zij rich tot een jongmcnech, dat op ons toetrad, e>n nam zijn arm. „Mag ik u mijn verlooÉdo voorstellen?" Ik had haar liefgehad, zooals slechts wei nigen kunnen liofhcbbon, en zij kende van mij niets dan een brutal on vloek. Een maand later werd ik tot kapitein be vorderd en overgeplaatst Ik heb het htris nimmer weer geden- Het leven gaat voorbij als een stroom: de oevers worden 'door onze droomen met bloemen getooid, maar wij kunnen die bloe men niet plukken. HERFSTDRADEN. Op mooie dogen in den nazomer cn den herfat riot men deze draden door do lucht zweven en zich vasthechten aan hal men en graestongcis, aan palen en takken, of wel kleren aan onse kloorcn. We voelen me ook krieuwelen in hot gelaat Nu eens rijn het enkele lange draden, dan weor dikkere mot hier en daar een kluwentje, maar alle wit van kleur. „Van waar komen toch dóe draden P" zal momgeon zich afvragen. En het antwoord moet zijn: Van spinnen; 't is spinrag. Van do spinnen bestaan er vele soorten, on daaronder zijn er ook, die, evenals vele vogels, van d© cono streek naar de andere trekken, al is het over minder groote af standen. Deze „trek"-spinnen bedienen rich voor hot afleggen der reizen van haar spinsel. De wijze, waarop ze hierbij te werk gaan, is merkwaardig gonoeg om haar mee te doelen en bewijst alweer, hoe ook kieino dieren mot overleg bij hun arbeid te werk gaan. Spinnen, die trokken willen, beklimmen» daartoe uitstekende voorwerpen, palen, takken van heesters, rietstengels, bekken, brugleuningen, grotsteenon, enz. Op het hoogste punt rookt de spin een min of meer vlakke plaats uit, weeft een 8- k lO-tol korte draden en spant die in verschillende richtingen over en dicht bij dat vlak, door ze aan bei do einden vast te hechten. Is (fit gebeurd, dan begeeft ze rioh naar den rand van dat vlakke deel en we] aan de zijde, van den wind afgekeerd. Tot goed begrip meat men weien, dat een »ptn Mn <fe jpurf]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 15