Anekdoten.
ZOO BESTELD.
In een zekere stad in Engelsch-Imcfië
Veeft elk gezin zijn vasten kleermaker. Deze
maakt aoowel kleederen voor de dames als
voor de heeretn. Deze kleermakers worden
ddrji's genoemd- Deee dirji's zijn heel vlij
tige menschen, ook wel knappe menschen in
him vak, maar overigens verschrikkelijk
dnm Een rijke had nu eens een kost
bare stof gekocht om er een japon van te la
ten Tnflirp-ji De dirji werd geroepen en deze
zou er don gauw mee beginnen. Me
vrouw gaf hem een oude japon er bij. Ze
/wenschte, dat de chrji de nieuwe japon even-
zoo zou maken als de oude. Dese oude ja
pon had een mooi model maar aan den
voorkant had er een gat ingezeten, dat door
de dame zorgvuldig gestopt was. Thans nu
"de japon oud was, kon men echter heel
i duidelijk de stop zien. De dirji ging druk
aan het werk en 's avonds werd de nieuwe
japon aan mevrouw gebracht. De dirji was
er erg over tevreden, dat het hem zoo goed
gelukt was de nieuwe japon juist zoo te
krijgen als de oude We behoeven echter
mevrouVs schrik niet te beschrijven, toen
de dirji haar een groote stop toonde in de
nieuwe japon die sprekend geleek op die uit
de oude En toen mevrouw boos werd, dat
de ttiati soo dom gehandeld had liep de goe
de man hard weg, kwam met de oude japon
terug en liet mevrouw kijken, dat die japon
precies zoc/n stop had. Mevrouw had im
mers gezegd, dat hij de nieuwe japon precies
moest maken als de oude.
Een avontuur van Napoleon.
In October van het jaar 1810 vertrok Na
poleon naar Potedam. Onderweg werd hij
door een hevig onweer overvallen. Het
was zijn gewoonte niet, om zulk een reden
op te houden, maar toen men hem aan
bood te schuilen in een huis in het midden
der bosschen, Tmm hij dit aan. Twee da
mes, bij een groot vuur gezeten, ontvingen
den Franschen officier die zij, uit vrees,
zoowel als uit beleefdheid, zich wel zou
den gewacht hebben, slecht te ontvangen.
Ze schenen echter niet te weten, wie
de voornaamste dier officieren was, om
wien de anderen zich zoo eerbiedig schaar
den. Plotseling riep een der dames uit:
„Dat is de Keizer I"
„Hoe kent gij mij?" zei Napoleon tot
haar.
„Sire," antwoordde zij, „ik was met Uwe
Majesteit in Egypte 1"
„En wat deedt gij in Egyptevroeg
Napoleon weer.
„Ik was de vrouw van een officier, die
in uw dienst gesneuveld is. Ik heb reeds
om een jaargeld voor mij en mijn zoon ge
vraagd, maar ik was vreemdelinge en ik
heb het niet kunnen krijgen. Nu ben ik
bij deze dame gekomen, die mij in haar
gaf hij een flinken ruk aan zijn bruinleeren
tchooltasch, alsof alle narigheid daarin
vervat waa.
„En waar woon jij?" vroeg hij nu weer
aan Willem. daar ginds, in die bui
tenwijk"; en met zijn hand wees hij in die
richting.
„Dan wonen we toch zoowat in dezelfde
buurt" zei André. „Maar waarom kom je
dan niet bdj ons op school?"
„Ik ga niet op schooL Vader leert me."
„Is je vader dan leeraar?"
„Neen; we hebben een paardenspel."
„Een paardenspel? hè, met paarden?"
„Niet, niet enkel paarden."
„Misschien struisvogels, of geiten, of
wagentjes?"
„Ja, wagentjes wel."
„En zijn die verguld?"
„Neen, maar dat doet Vader het volgend
jaar."
„Kan je Vader dat dan?"
„O, dat^ en nog een heeleboel meer; hij
kan alles. Vader."
Nu waren ze aan een kromming van den
weg gekomen en moesten onze beide vrien
den dus scheiden. Maar daar zag André een
vuurrood aanplakbiljet „O, dat is van het
huis heeft opgenomen en mij de opvoeding
harer kinderen heeft toevertrouwd."
Het eerst strakke gelaat van Napoleon
die misnoegd was, dat hij herkend werd,
was langzamerhand vriendelijk geworden.
„Welnu mevrouw," zei hij, „gij zult een
jaageld hebben; en wat uw zoon aangaat
ik belast mij met zijn opvoeding."
Oorlog en vrede.
In den avond ran 16 Ang. 1870 had er
een hevig gevecht plaats tusschen de Fran
schen en Duitschers op een hoogte, ten
noorden van een plaatsje Mars la Tour.
Het waren twee groote ruiterbenden, die
daar tegenover elkaar stonden: de lanoiers
van de Fransche garde en de Hannoversche
Ulanen. Woedend werd er gevochten. Zoo
vliegen ook plotseling een Fransche wacht
meester en 'n officier der Ulanen op elkaar
af en de een tracht den ander, dien hij
nog nooit eerder in rijn leven gezien had, te
dood en. Maar zoo gaat het in den oorlog.
Terwijl de paarden steigeren of voort-
vliegen schiet d)e officier op den wacht
meester en deze rolt dan ook hevig ge
wond van zijn paard. Maar even voor dat
oogenblik had de wachtmeester, een groote
sterke kerel zijn sabel opgeheven en gaf
daarmee den officier een houw, dat deze
eveneens uit den zadel rolde. Het gevecht
gaat zijn gang: de twee vijanden liggen bei
den bewusteloos. Eindelijk komen de wagens
van het Roode Kruis en beiden werden ze
weggevoerd, zonder elkaar weergezien te
hebben. Beiden genezen evenweL Acht jaar
later moest een deel van het Duitsche leger
op manoeuvres naar Lotharingen. Bij de
soldaten was ook weer de officier der Ula
nen, die geheel hersteld was van zijn won
den. In een stadje in Lotharingen werden
de Ulanen ingekwartierd; dat wil zeggen,
dat in bijna elke woning van het stadQe'
een paar of meer soldaten onderdak kregen.
Toen de bezigheden van den dag af geloop en
waren, zocht de Ulanen-officier zijn kwar
tier ook op. Het was het huis van een be
lastingambtenaar. Hij belt aan, wordt bin
nengelaten en treedt de kamer van zijn
gastheer binnen. Dese Btaat op van zijn
stoel. Maar als de beide mannen elkaar
aanzien, deinzen ze plotseling terug. Elk
herkent zijn vijand uit het gevecht bij Mars
la Tour.
„Ik meende, dat ik tl... dood geschoten
had" riep plotseling de officier uit.
„En ik meende, dat ik u... gedood had
met mijn sabel", antwoordde de wachtmees
ter.
Het verder gesprek tusschen de heide
mannen vertel ik niet. Alleen dit nog: Niet
lang daarna zagen de mensdien van het
stadje dikwijls des avonds, als de bezighe
den voor beiden waren aigeloopen de twee
mannen gearmd door de stad loop en. Ze
waren de grootste vrienden geworden. Bel-
sohnttersfeest, de volgende week," zei Wim,
„lees eens hardop, als-je-blieft, want ik
kan niet lezen."
„Watt... heeft je Vader je dat dan niet ge
leerd r
„Wel neen, Vader kan zelf niet lezen."
André was verplet: „En je zei daar zoo-
even, dat hij alles kon
„O, maar je kunt wel heel knap zijn, en
daarom toch nog niet kunnen lezen," zei
Wim, op zeer beslisten toon.
„Zoo?" vroeg André leuk; want hij had
altijd gehoord, dat het alphabet het begin
was van alle wetenschap. En toen met een
benijdenden zucht: „Wat heerlijk voor jou,
hè?" Hij verlangde erg dien man eens te
zien, die zoo knap moest zijn, zonder toet»
eigenlijk iets te weten; vooral verlangde hij
erg naar het paardenspel en terwijl hij met
den vinger naar het aanplakbiljet wees,
vroeg hij: „Zijn jelui ook, met dat feest?
dan zal ik zien, dat ik er ook kom."
„Neen; maar ik weet vrij wat beters
morgen is het Donderdag; dan rijden we
altijd rond en dan zal ik Vader vragen, of
hij door jou straat rijdt, dan kun je een
ritje meemaken."
den hadden heel goed begrepen, dat een
oorlog tusschen twee volkeren nog geen vij
anden van de personen onderling behoeft
te maken. En nog langen tijd daarna be
zochten zij elkaar heel trouw in hun va-
canties.
Ingez. door „Azalia."
Tante Betsy is als logée gearriveerd, wan
delt met de huisgenooten door de verschil
lende kamers, bezicctigfc de meuoe.s. schil
derijen, enz. en blijft opeens voor een groot
kinderportret staan. „Wie is dat?''
vraagt ze.
„Dat," zegt kleine Robert, die heden
voor het eerst in de broek is gestoken, „dat
ben ik tante, toen ik nog een meisje was."
Ingez. door „Mosroosje."
Wie was de sohuldige?
Moe: „Trek de kat niet zoo aan haar
staart."
Jongen: „Ik trek er niet aan, Moeke, dat,
doet zij zelf, ik houd haar alleen maar
vast."
Ingez. door Alida Kwik.
Leuk.
Onderwijzer: „Zoo Hein, waar kom je
weer zoo laat vandaan?"
Hein; „Mijn moeder heeft me vanmorgen
te laat geroepen. Ik had maar 15 minuten
tijd om me aan te kleeden."
Onderwijzer: „Nu, ik heb maar 10 minu
ten tijd noodig om mij te kleeden."
Hein: „Ja, maar ik heb me gewaeschen
ook."
Ingez. door .„Doornroosje."
Gefopt.
Twee vrienden trokken door een eenza
me landstreek. Daar vonden zij op een af
gelegen voetpad een grooten zwar en steen
liggen. En toen ze dien keisteen eens goed
bekeken, lazen ze daarop het volgende:
Wat zoudt gij u verwonderen,
Als gij mij zaagt van onderen.
Zonden we hem niet kunnen omkeeren?"
zei de een. „Misschien ligt er wel een schat
onder begraven."
„Ja," zei de tweede, „wie weet, wat er
onder verborgen is."
„Maar het zal moeite kosten dien loggen
steen met zijn beiden om te wentelen."
Zij togen aan het werk. Het kostte veel
tijd, veel moeite en vele zweetdroppels
maar met behulp van een stevigen boom
tak kregen zij den steen eindelijk om. En
wat vonden zij? Niets. Op de andere zijde
was geschreven:
„Wat ben ik blij,
Nu ik lig op mijn andere zij."
„Zul je het dan echt niet vergeten P"-<
vroeg André verrukt
Neen natuurlijk niet; en dan ben ik ook'
in groot kostuum". „Doe jij dan ook mee?"
„Ja, zeker; ik ben de muziek," zei Wim,
in het volle bewustzijn van zijn waardig
heid; „ik sla de pauken, om de attentie te
trekken van het publiek."
André keek hem aan met bewonderend
benijdenden blik. Wat had hij graag zijn
lot geruild tegen dat van den artist, Willem.
Maar een naburige klok, die juist halféén
sloeg, schrikte hem op uit zijn droomen.
„O, jé; ik moet naar huis hoor 1" En heel
benauwd zag hij er uit, een ©ogenblik. Maar
toen bedacht hij zich toch weer en met een
gezicht, of hij zeggen wou„Nu, ja, wat kan
het mij schelen, of ze er iets van zeggen,"
riep hij nog: „Je vergeet dus niet, wat je
beloofd hebt, voor morgen?"
„Neen, gerust niet," scheeuwde Wim te
rug en kalm ging hij verder, want hij had.
toch niets geen haast; niemand wachtte op!
hem thuis.
(Wordt vervolgcl}.