FEUILLETON. In de hut van den Kluizenaar. Het leven der vogels in September. De raaf, die naar de kermis ging. Nieuwe Raadsels. L hl had, werd het hert door zijn eigen honden verscheurd. Om een land te straffen, waar men haar niet genoeg eer had bewezen, zond zij een wild zwijn daarheen, dat allea ver hoestte. Zij werd dan ook eigenlijk meer gevreesd dan bemind en om haar toch vooral goed tot vriend te houden, riohtten de Romeinen veel mooie tempels voor haar opeen o. a te Ephese, waarvan wij zelfs in den Bijbel lezen en die tot de zeven won doren der wereld wordt gerekend, zóó prachtig was zij. Een jager spreekt niet van de ooren, de pooten, de oogen en den staart van den haas, •.maar van: de lepels, dc loopors, de spiegels en de pluim. En weot je wol, hoe hot komt, dat men van iemand, die zoo heel licht slaapt zegt: „hij doet maar een hazenslaap- je?" De oogleden van don haas ziju te kort, om geheel het oog to bedekken; daardoor etchijnt het, dat ze met open oogen slapen of wel, dat ze het in het geheel niet docu. Is er nu iemand, die bij hot minste gorucht uit yien slaap gewekt wordt, zóó dat hij ook niot schijnt te slapen, dan zegt men dus ook: „o, hij doet maar een hazenslaapje." Jal, dien haas hebben we toch maar erg noodig, want zonder hem, speelden de jon gens nooit (hi a a s j e-o ver; dan waren er ook geen. hazendistels en haze- prongen en wat voor mensohen wel het ergste zou zijn dan was er ook geen hazepeper. En verbeeldt-je niemand kon 'dan meer het „hazenpad kiezeïx." -i 1 Heten en konijnen iterven maar heel zelden een natuurlijken dood. Meestal worden ze geschoten, geschopt, of door andere dieren omgebracht. Konden haas en konijn gerust blijven leven, dan bereikten zij beide onge- Vjeer den leeftijd van 7, a 8 jaren. Dat er echter nog geen vrees is voor uit- jrteryen van de soort vooral bij de konijnen, blijkt duidelijk uit het volgende: Het wijfje krijgt driemaal jongen op éón zomer, en het lental 'wisselt dan af tusschen 7 en 8. 8tel nu, dat dit negentien geeft, door el kaar. Dat jonge goed wordt gauw groot en krijgt ook jongen, zoodat van een paar ko nijnen, na verloop van ongever vier jaar een milliown.' andere kunnen komen. Nu hoeft ieder paar zijn eigen hol en daar ze liefst in dc duinen wonen, zoo kon er wel eens gevaar komen, dat er zooveel holen en gaten kwamen, dat de duinen bij stormweer en hoog water het niet konden houden en de zee dus over het land heenkwam! Op het eind der zeventiende eeuw waren er b. v. zoo veel konijnen, dat do menschen, die kort bij de zee woonden, echt bang waren, dat de duinen zonden instorten en daarom aan den Stadhouder, in Den Haag, vroegen, of se de konijnen daar mochten uitroeien. Die gaf toen verlof en zoo hieven er maar wei- Slot) „Kern ja 'dezen Keer ook vroeg de com missaris nu plotseling aan Manus. Nu eeTst kon deze een scherpen blik richten op den. togenovor hem zittende en hij verbleekte, want nu eerst meende hij hem ook vast to herkennen, als den geen, dien hij eens in het hotel bestolen had. De commissaris scheen ook volkomen op de hoogto van de zaak en ondervroeg er Manuö streng naar; maar die bleef ontkennen. Daarop stond Walter op, trad nog een paar schreden nader en zei met nadruk: „Ken je ook hot eilandje daar dicht bij de her borg, die dezen Zigeuner toebehoort? En daarbij wees hij op Schmohe. „Ik ben do vreemdeling die jelui van een deel van de gestolen goederen beroofde, ongelukkig nog maar een klein deel; en dien je toen met honden achterna zat." Manus cn Schmohe zaten te beven op de stoelen. Verder ont kennen hielp toch niet en doodolijk bang waren zc voor de vergrijpen die nog aan liet licht zouden komen en die hun straf nicl verlichten zoudeg. De commissaris nig over, om de gebeurtenis verder te ver tellen. Zoodat er tegenwoordig dan ook lang niet zooveel meer zijn, maar toch nog genoeg, om jaoht op te maken. Wie dwaalt in deze mooie maand niet eens graag door bosoh on veld op een heer lijk zonnigen morgen, net koel genoeg, om den dauw te doen verdampen op plant en kruid Maar wel is zulk een ochtend nood lottig voor den patrijs, die dan bij troepen onder schot komt. Hoor maar eens wat de jager daar zoo juist tegen zijn hond zegt., terwijl zij samen op pad gaan: „we zullen raken vandaag, Diaan, het is net goed nou niet te warm en niot te koud; het be looft een goede vangst, hoor!" Voor buitenmenschen is do patrijs een.be kende, hij is een van de eerste rlie zich in het voorjaar doet hooren em 's avonds, als de dagloonor vermoeid! van zijn werk huis waarts keert, klinkt hem het blijdo geroep van den patrijs aangenaam in de ooren. En nu iets over den lichaamsbouw van dien vo gel. Hij. hoeft vrij lange, gespierde pooten, maar korte vleugels, want hij leeft bij den grond, dus is meer ingericht op loopen dan op vliegen. Ook zijn harde, sterke snavel en zijn korte, dikke nagels wijzen er op, daar hij zijn voedsel meest op den grond zoekt, waar hij het dikwijls uit de aardo krabt. Patrijzen-ouders zorgen uitstekend voor hun kleintjes. Ik heb dikwijls zoo'n fa milie ontmoet, als ze zich gezellig in de zon zaten te koesteren. Je moest, eens zien wat een drukte en een opschudding er dan ont stond Als vader niet bij de hand was, om krachtig voor de verdediging van vrouw en kïnderon op te treden, dan ondernam moe der de vrouw het voorloopig alleen. Ze vloog voortdurend voor mijn voeten uit en liet zich dan op rij neervallen, of haar vleu gel gebroken was, of dat zij op de een of andere manier gewond' was en liet voortdu rend een angstig geschreeuw hooren, net zoo lang tot vader patrijs ook aangevlogen kwam eai dan hield mevrouw mij zóó lang bezig, met voortdurend voor mijn voeten te vliegen en te -allen, tot mijnheer den klein, tje» een gaatje in de heg had gewezen, waardoor ze naar het nabij zijnde korenveld kondon ontkomen. Eigenaardig is het ook te rien, de voor zorgen dio zij nemen, 's avonds bij het naar bed toe gaan. Zij strijken dan meest neer tusschen de stoppels van een veld; maar altijd staan er minstens twee op schild wacht en bij do geringste beweging of een verdacht geluid slaan die alarm om er van door te gaan; want de gevaren rijn vele, om nog niet eens te spreken van de gere- wondde zich daarop tot den knecht. „Nu moet je mij nog eens vertellen, Frans, waarom ge er zoo op stond, d-at er nog een derde bewaker, voor het venster van Sybille, de meid, zou geposteerd worden?" Deze woor den troffen de beschuldigden als een don derslag, want ze begrepen nu, dat Sybille die zij tot nog toe gespaard hadden, toch ook verdacht werd. „Wilt u zoo de meid eens even binnen laten komen?" antwoordde Frans en tegelijk fluisterde hij den commis saris iets in het oor.„ Haal eens even de meid hier," sprak de commissaris tot den aan wezigen politiedienaar en leg haar de hand boeien aan, maar maak vooral geen leven, om de zieken niet te storen. Niemand weet nog iets van het voorgevallene, hier in hui6." Walter zette groote oogen op. Wat ging hier nog gebeuren? Hij had de dieven be spied en den commissaris gewaarschuwd. Maar Sybille kends hij met eens. Dat komt hij wist niet, dat hij in Frans een bondge noot had, die nog meer had weten ontdek ken dan hij. Aan de handen geboeid werd. Sybille nu binnengebracht. Ze had haastig wat klceren aangeschoten en verschrikte in het minst met toen ze Manus en Schmohe gevangen zag. Met één oogopslag zag ze wel, dat ze van hen niets te vreezen had en nu nam ze nog meer een uitdrukking van verdrukte onschuld aan. Pas toen ze F?an§ gewaar werd, verbleekte ze even. gelde patrijzenjacht, die jaarlijks aan hon derden vogels het leven kost. Wat later in de maand hooren we den boschuil krassen en den watersnip piepen, dc zwaluw gaat al denken over haar groo-' ten tocht naar het verre zuiden, want voor-' al voor die vogels, die nagenoeg uitsluitend' van insecten leven, is de tijd nu vooroijook' vinden ze geen zachte besvruchten meer,' maar alleen harde appels i peren die zij met haar zachte en zwakke snavels niet pik-' ken kunnen, maar dan breekt juist de tijd voor ons aan, om beukenpitjes te zoeken, hè,' en nootjes te kraken, of zorgt- de school al ge noeg voor dat laatste, afgescheiden van el-' ke maand of elk jaargetijde? Nu,, die noofc- jee gaan vóór natuurlijk, want van de ech te krijg je ook maar keelpijn, nietwaar, dus' dat zou ik maar eens afschaffen, dit jaar?! Op een boerderij ergens op een afgele gen plekje in Noord-Holland werd eens oen diefachtige raaf gehouden, die niettegen.-' staande rijn ondeugendheid zeer in de gunst, stond bij alle huisgenoolen Wat lastig was:' alles, wat binnen rijn bereik kwam en wat} hij maar ©enigszins kon meedragen aleèptei hij weg en dan kregen nog de dienatbodenj of de kinderen een standje, dat ze alles ook) zoo open en bloot hadden laten liggen en,' met de grootste oplettendheid, kon men te-' gen die handige dieverij niet in. Dit had zoo een paar jaren geduurd toen Piet-'s verbor-' gen schat in eens te voorschijn kwam, op een goeden dag. Hij had n.L alles verstopt in een gaatje, in het dak van een hooiberg; maar toen dit laatste te zeer beladen was, viel alles er door heen en de heele won-< derlijke verzamoling vingerhoeden, kleine muntstukjes, breinaalden, gordijnringen, knoop en, twee gouden broches, een paar, zoutlepeltjes, ha;.!spelden, kortom: te veel om op te noemen, kwam weer voor den dag, tot groot vermaak van allen in ais, want menig reeds lang verloren gewaand ding, kwam nu weer onverwachts bo\ „n water. Maar den winter daaraanvolgende zou Piet allerongelukkigst aan zijn einde komen. Dc kleermaker, geregeld op de boerderij kwam, om alle ldeeren eens onder handen1 te nemen, had hem, van rood laken, een kam en lellen gemaakt net als een haan, en bij bijzondere gelegenheden mocht hij die nu aan hebben. Hij was erg trotsch op rijn schitterend uniform en droeg het ten laatste alt-ijd. Nu was er juist kermis, er gens in de buurt en iedereen in hui6 ging daar natuurlijk rien en onze Piet zag ook volstrekt niet in, waarom hij dan eigenlijk thuis zou blijven; dus toen iedereen weg was, vloog hij ze achterna en ging. wil men "eigenlijk van mij vroeg ze trotscK. Maar nu nam Frans het woord. „Zij is de medeplichtige van die twee, al sinds lan gen tijd. U zult u toch wel herinneren, mijnheer de commissaris, de diefstallen, die hier verleden jaar al hebben plaats gehad, en die toen eindelijk een pleegzoon van den heer Murner ten laste werden gelegd? Ik klaag haar aan, dat zij dien Hans heeft doem verdenken, doordat zij ©enige der gestolen voorwerpen in zijn kamer verborg. Zij, met den oudsten Zigeuner althans, heeft de dief stallen verricht. Toen ontbrak het mij aan bewijzen en zweeg ik dus, maar nauwkeurig heb ik haar in het oog gehouden, al dien tijd, en deze dievegge Hier vloog Sybille woedend op, maar Frans wierp haar slechts een verachtelijken blik toe en ging door: „Deze dievegge bedroog zelfs haar medeplichtigen." Voor zij gemeen schappelijk met beide mannen de brandkast bestal, had zij alleen al het beste deel van den buit geroofd en in veiligheid gebracht. Dat kan ik onmiddellijk bewijzen," Sybille stond te trillen op haar beenen. Dus dat moest Frans zijn geweest, die haar telkens onhoorbaar achterna geslopen wasnu zou zij in do gevangenis komen; en wie weet hoe veel jaren wel. Manus en Schmöhe wierpen haar ook woedende blikken toe. „Nu, ga voort!" sprak de commissaris. „Ik ben Sybillg gevolgdj en, achteraan jfi .den midden op het terrein, op een dak zitten vanwaar hij een sohoon uitzicht had op de heele drukte. Natuurlijk d!roeg hij nog altijd rijn mooiigheden, maar daardoor viel hij natuurlijk onmiddellijk in het oog en werd voor den een of anderen bijzonleren vogel gehouden dien men niet zoo onopgemerkt •wilde laten gaan. Ongelukkigerwijze was or juist eon man met een geweer in de nabij heid en die mikte nu op onzen armen Piet... en doodelijk getroffen lag hij daar. Een groo te menigte kwam verschrikt aanloopen op 't hooren van het schot, o.a. ook de bewoners der boerderij en met hert grootste leedwe zen, herkenden ze daar hun eigenaardig toe getakelde lieveling.... en, ik weet het niet, hoor; maar mocht er een in huis eens wat ijdel rijn geweest, misschien, was het voor dien dag dan wel een lesje voor rijn leven. Een eigenaardige gewoonte in Engeland. Op Vastenavond komen alle jongens van Westminster school, een groot instituut in Londen, in de groote schoolzaal bijeen. Een groop, bestaande uit één jongen van elke klasse, staat in het midden, de anderen gaan zitten. Na eenigc minuten verschijnt de kok van de school, want er zijn talrijke internen in het wit gekleed. Hij draagt een pan, waarin een zeer taaie pannekoek ligt, en wordt voorafgegaan door een der kos ters van de Abdij, die een zilveren staf draagt. De kok plaatst zich achter de groep jongens, in het madden en werpt den pannekoek hoog over him hoofden heen, zo cd at hij op eenigen afstand voor hen op den grond valt. De jongens snellen er heen, en elk doet zijn best, om de pannekoek te grijpen. De jongen, die er in slaagt, om hem on geschonden in zijn macht te krijgen, wordt door den koster gebracht naar den Deken van Westminster, die hem een guinea ten geschenke geeft. Indien de kok den panne koek over een der bakbalken gooit, krijgt ook hij oen guinea van den Deken, als hij hem over twee balken gooit, krijgt hij twee guinea's en zoo voorts. Maar gelukkig voor den Deken zijn niet alle koks goede wer pers. Vroeger deed de heele sohool mee aan' het grabbelen naar den koek, zoodat het toen veel moeilijker was, om bem heel t« houden. De gefopte student. Bij rijn vertrek naar Leiden had Willem aan zijn ouders beloofd, dat hij om de veer tien dagen schrijven zou en die belofte had hij tot de Kerstvakantie trouw gehouden. Vaü toenaf werd zijn briefwisseling onge merkt minder druk en eindelijk vérliepen er zes weken, voordat hij eenig teeken van leven gaf. Zijn goede moeder maakte zich daarover zeer ongerust en verzocht haar man dringend, toch zoo gauw mogelijk naar Leiden te reizen, want ongetwijfeld was Willem ziok, ernstig riek misschien. „Ik weet er wat anders op", zei de Va der. „Overmorgen hebben wij bepaald eeu brief van onzen jongen". Hij ging aan zijn schrijftafel zitten en zoo luidde zijn brief: Lieve Willem. Je lang stilzwijgen maakt óns ongerust Wij zijn bang, dat je iets overkomen is. Schrijf ons dus per ommegaande, hoe het je gaat. Ik voeg hier vast twee muntjes hij; daar kun jc dan wat versterkends voor koo- pen wanneer je werkelijk ziek mocht zijn, Je bezorgde Vader. Glimlachend vorzond de vader den brief. Spoedig daarop volgde het antwoord van den zoon. Hij schreef: Lieve Ouders. Uw ongerustheid omtrent mijn gezond heid is gelukkig ongegrond. Ik maak het uitstekend. Mijn lang stilzwijgen vindt rijn oorzaak in mijn ernstige studie, ik gun mij geen tijd, om aan iets anders te denken. De twee muntjes, lieve vader, heb ik niet gevonden, u heeft zeker vergeten, ze bij den brief te doen. Zend ze mij spoedig da-n zal ik «r eenige boeken voor koopen, die voor mijn studiën bijna onmisbaar zijn. Uw ijverige zoon Willem. „Nu oudje", zei de vader glimlachend, „beeft mijn middel niet uitstekend gohol- pen? Op die twee muntjes kan de lieve jongen nu ook oens zes weken lang wach ten". EEN WEDSTRIJD. Ten tijde van Pericles, dus in de vierde eeuw vóór Christus, leefden er te Athene twee schilders Zeuxis en Parrhasios. Die twee hielden eens een wedstrijd en heel de stad was benieuwd aan wien van beiden wel de prijs zou toegekend worden. Zeuxis schilderde zóó natuurlijke druiven, dat de vogels er op aan vlogen, om er van te pikken. Daarna zou Parrhasios zijn schil derij aan Zeuxis toonen en toen deze er bij gebracht was, riep hij ongeduldig: „Nu, schuif dan dat gordijn er voor wegMaar het gordijn was geschilderd: zoo had Zeuxis dus slechts de vogels maar Parrhasios den mensch misleid en hem werd de prijs toe gekend. Apolles had ook eens een schilderij tentoongesteld en toen hij zich ongo« merkt onder kijkers bevond, hoorde hij een zeer juiste aanmerking op een door hem gesohilderden schoen, van een man van het1 vak. Toen de schoenmaker, hierdoor aange moedigd, nu ook allerlei op het heen had aan te merken, riep Apolles driftig uit: „Schoenmaker, blijf bij je leest!" Dit ge-1 zegde is dus al van zeer ouden datum. Ingezonden door „Anjelier". L Mijn geheel bestaat uit 11 letters, en is de naam van een bekend sprookje. De begin* letter is D. 6, 2, 3, 9 is een mooie bloem. 7, 8, 4 is een lichaamedleel. 1, 11, 5 is de naam van een boom. 10, 11 is een verkleinwoordje. IL Mijn geheel bestaat uit 7 letters «o is de naam van een Indisch en vogeL De be ginletter is P. 3, 2, 7 is een knaagdier. 1, 2, 3, 4 vindt men in een stad. 6, 5, 4 is cfce naam van een boom. Ingezonden door „Ao&lia", Begraven steden. Het was een heel verschil, ver Sunurtea in, of naar de Noordpool. En Piet zeisteek nog eens als je 'durft Met alle statie li'et die koning njjo die naar begraven.. Wist de oude wat er in zatt Dat ie een probaat middel, burgemeester, Ingezonden door Lei» v. d. Reyden. IV. T: Het geheel is een stad in Utrecht. 7, 8, 4 vindt men aan het hoofid. Ij 9 is een wintervermaak. 2, 7, 8, 9 is een zwart mensch. 7, 5 is een dier. Aal 6, 2, 3. 3» 9 is een plaats in ZuidwHol- land. Uit een 6, 8, 4. 10 schiet men op deo vijand. Ingezonden door „Een Raadeelvriendje^. V. Mijn geheel bestaat uit 10 letters m is een plaats in de provincie Gelderland. 2, 3 is een sterk riekend gewas. 7, 9, 2, 10 ligt over het water. 3, 6 is een voorzetsel 8, 3, 4 is een nachtvogel 5, 6 is een bijvoegsel 1, 3, 6 is een deel van het hoofd. 7, 5, 5 6 is een lichaamsdeel tuin, op oen rotsachtig, steenachtig gedeelte, heeft zij den schat begraven." „Niot waar!" riep Sybille. „Zwijg!" boet de commissaris Haar toe; fen toen beval hij ziju beiden dienaren, de twee gebonden Zigeuners te blijven bewa ken, terwijl hijzelf mot Walter, Murner, Frans en de, slechts aan de handen geboeide, pybillc, de kamer verliet. Zonder eenig ge rucht te maken, en van een lantaarn voor zien, verdwenen ze gezamenlijk in den tuin. De bedoelde plek was gauw genoeg bereikt. Frans lichtte hier een paar steenen op en daar kwam ook werkelijk de goed gevulde oeurs te voorschijn. Sybille was verplet, wel trac.htic zij eerst nog te volharden in haar jontkennen maar natuurlijk was dat vruchte- loos. „Dat is nog eerst eens een vangst!" fiop de commissaris in triomf. „Maar nu wordt het toch ook tijd om Mcvtouw Mur ner bekend te maken met hetgeen hier heeft plaats gehad," Frans belastte zich hiermee m dus volkomen op de hoogte van den stand van zaken, trad Mevrouw Murner de kamer binnen. Ze verwaardigde haar gewezen keu kenmeid met geen blik, en trad dadelijk op Walter toe. „O, nu gij er zijt, zal mijn man wel gauw beter worden," riep zij, opgewon den door al wat ze gehoord had in dien korten tijd. „Mag ik u ook den valsch' beschuldigden Eajifl wear ju, dc armen yperen? vroeg Wal ter nu na die zenuwachtige begroeting. „Hans?!" O, roaar! is die ook hier? Wat zal Richard dan blij zijn. Wie weet, hoe dat nog kan bijdragen tot zijn beterschap." Wal ter ging heen en kwam terug met Hans, die zijn pleegmoeder dadelijk om den hals viel. Allen waren tot tranen geroerd, bij dat aandoenlijk weerzien. „Het is nu tijd, om heen te gaan, met de gevangenen," nam de commissaris einde lijk het woord. „Wacht ervensprak Walter toen en zijn gelaat stond zoo plechtig ernstig, dat allen begrepen, dat er nog iets gewich tigs ging gebeuren. Hij vroeg den commis saris hem te volgen en de gevangenen schenen er voor zich, niet voel goeds van voor te stellen, van dit onderhoud onder vier oogen. Na eenige minuten traden beiden weer bin nen en men zag, dat Walter haast niet wist, hoe hij beginnen zou met wat hem op het hart lag, terwijl hij zich tot Mevrouw Murner richtte en sprak: „Nu zou ik nog gaarne hebben, dat je ook eens iemand zag die je als kind wol gegekend hebt maar verder durfde hij niet gaan, toen hij zag, wat een hevige uitwerking die woorden hadden op zijn schoonzuster. Juist was de deur open gedaan en trad er een meisje bin nen van een jaar of vijftien; Fizzi. „Mijn kind!".... stamelde Mevrouw Mur ner. En moeder cn kind hielden elkaar om- I strgmgeid. Treffend was dg gelijkenis en d» alleen zou al haast het beste bewijs zijn geweest, als de Zigeuners nu ook niet een volledige bekentenis hadden afgelegd van de door hun bedreven misdaden. Een jaar later. De Zigeuner» hebben Hitn vonnis ondergaan en bevonden zich nu in de gevangenis, evenals Manella. Van het go- stolen vermogen heelt Walter Murner nau welijks do helft teruggekregen maar ook dit is nog voldoende om hem een rustigcm ouden dag te bezorgen, te meer nu hij toch bij zijn broer en schoonzuster inwoont, even als Hans. Hans en Magaretha, weleer Fizzi hebben hun best gedaan, om veel van het verzuimde bij het leeren weer in te halen. Willi bald Murner is zoo goed als hersteld. Beter medicijn dan dit was er voor hem dan. ook niet denkbaar. Richards genezing gaat langzamer, maar toch staat de dokter ook voor zijn beterschap in. Margaretha en Hans zijn nog altijd onaf scheidelijk en het zou mij niets verwonde ren. of die twee worden naderhand een paar. Waar vroeger dus slechts verdriet en ziekta heerschtc, is nu niets dan vreugde en zonne schijn, en dankbaarheid vervult de harten van allen, die eerst zoo zwaar beproefd waren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1909 | | pagina 12