FEUILLETON.
In de hut van den Kluizenaar.
Het leven der vogels in September.
De raaf, die naar de kermis ging.
Nieuwe Raadsels.
L hl
had, werd het hert door zijn eigen honden
verscheurd. Om een land te straffen, waar
men haar niet genoeg eer had bewezen, zond
zij een wild zwijn daarheen, dat allea ver
hoestte.
Zij werd dan ook eigenlijk meer gevreesd
dan bemind en om haar toch vooral goed
tot vriend te houden, riohtten de Romeinen
veel mooie tempels voor haar opeen o. a
te Ephese, waarvan wij zelfs in den Bijbel
lezen en die tot de zeven won doren der
wereld wordt gerekend, zóó prachtig was zij.
Een jager spreekt niet van de ooren, de
pooten, de oogen en den staart van den haas,
•.maar van: de lepels, dc loopors, de spiegels
en de pluim. En weot je wol, hoe hot komt,
dat men van iemand, die zoo heel licht
slaapt zegt: „hij doet maar een hazenslaap-
je?"
De oogleden van don haas ziju te kort,
om geheel het oog to bedekken; daardoor
etchijnt het, dat ze met open oogen slapen
of wel, dat ze het in het geheel niet docu. Is
er nu iemand, die bij hot minste gorucht
uit yien slaap gewekt wordt, zóó dat hij
ook niot schijnt te slapen, dan zegt men dus
ook: „o, hij doet maar een hazenslaapje."
Jal, dien haas hebben we toch maar erg
noodig, want zonder hem, speelden de jon
gens nooit (hi a a s j e-o ver; dan waren er
ook geen. hazendistels en haze-
prongen en wat voor mensohen wel het
ergste zou zijn dan was er ook geen
hazepeper. En verbeeldt-je niemand kon
'dan meer het
„hazenpad kiezeïx." -i 1
Heten en konijnen iterven maar heel zelden
een natuurlijken dood. Meestal worden ze
geschoten, geschopt, of door andere dieren
omgebracht. Konden haas en konijn gerust
blijven leven, dan bereikten zij beide onge-
Vjeer den leeftijd van 7, a 8 jaren.
Dat er echter nog geen vrees is voor uit-
jrteryen van de soort vooral bij de konijnen,
blijkt duidelijk uit het volgende: Het wijfje
krijgt driemaal jongen op éón zomer, en het
lental 'wisselt dan af tusschen 7 en 8.
8tel nu, dat dit negentien geeft, door el
kaar. Dat jonge goed wordt gauw groot en
krijgt ook jongen, zoodat van een paar ko
nijnen, na verloop van ongever vier jaar een
milliown.' andere kunnen komen. Nu hoeft
ieder paar zijn eigen hol en daar ze liefst
in dc duinen wonen, zoo kon er wel eens
gevaar komen, dat er zooveel holen en gaten
kwamen, dat de duinen bij stormweer en
hoog water het niet konden houden en de
zee dus over het land heenkwam! Op het
eind der zeventiende eeuw waren er b. v. zoo
veel konijnen, dat do menschen, die kort
bij de zee woonden, echt bang waren, dat
de duinen zonden instorten en daarom aan
den Stadhouder, in Den Haag, vroegen, of
se de konijnen daar mochten uitroeien. Die
gaf toen verlof en zoo hieven er maar wei-
Slot)
„Kern ja 'dezen Keer ook vroeg de com
missaris nu plotseling aan Manus. Nu eeTst
kon deze een scherpen blik richten op den.
togenovor hem zittende en hij verbleekte,
want nu eerst meende hij hem ook vast to
herkennen, als den geen, dien hij eens in
het hotel bestolen had. De commissaris scheen
ook volkomen op de hoogto van de zaak
en ondervroeg er Manuö streng naar; maar
die bleef ontkennen.
Daarop stond Walter op, trad nog een
paar schreden nader en zei met nadruk: „Ken
je ook hot eilandje daar dicht bij de her
borg, die dezen Zigeuner toebehoort? En
daarbij wees hij op Schmohe. „Ik ben do
vreemdeling die jelui van een deel van de
gestolen goederen beroofde, ongelukkig nog
maar een klein deel; en dien je toen met
honden achterna zat." Manus cn Schmohe
zaten te beven op de stoelen. Verder ont
kennen hielp toch niet en doodolijk bang
waren zc voor de vergrijpen die nog aan
liet licht zouden komen en die hun straf
nicl verlichten zoudeg. De commissaris
nig over, om de gebeurtenis verder te ver
tellen. Zoodat er tegenwoordig dan ook lang
niet zooveel meer zijn, maar toch nog genoeg,
om jaoht op te maken.
Wie dwaalt in deze mooie maand niet
eens graag door bosoh on veld op een heer
lijk zonnigen morgen, net koel genoeg, om
den dauw te doen verdampen op plant en
kruid Maar wel is zulk een ochtend nood
lottig voor den patrijs, die dan bij troepen
onder schot komt. Hoor maar eens wat de
jager daar zoo juist tegen zijn hond zegt.,
terwijl zij samen op pad gaan: „we zullen
raken vandaag, Diaan, het is net goed
nou niet te warm en niot te koud; het be
looft een goede vangst, hoor!"
Voor buitenmenschen is do patrijs een.be
kende, hij is een van de eerste rlie zich in
het voorjaar doet hooren em 's avonds, als
de dagloonor vermoeid! van zijn werk huis
waarts keert, klinkt hem het blijdo geroep
van den patrijs aangenaam in de ooren. En
nu iets over den lichaamsbouw van dien vo
gel. Hij. hoeft vrij lange, gespierde pooten,
maar korte vleugels, want hij leeft bij den
grond, dus is meer ingericht op loopen dan
op vliegen. Ook zijn harde, sterke snavel
en zijn korte, dikke nagels wijzen er op,
daar hij zijn voedsel meest op den grond
zoekt, waar hij het dikwijls uit de aardo
krabt. Patrijzen-ouders zorgen uitstekend
voor hun kleintjes. Ik heb dikwijls zoo'n fa
milie ontmoet, als ze zich gezellig in de zon
zaten te koesteren. Je moest, eens zien wat
een drukte en een opschudding er dan ont
stond Als vader niet bij de hand was, om
krachtig voor de verdediging van vrouw en
kïnderon op te treden, dan ondernam moe
der de vrouw het voorloopig alleen. Ze
vloog voortdurend voor mijn voeten uit en
liet zich dan op rij neervallen, of haar vleu
gel gebroken was, of dat zij op de een of
andere manier gewond' was en liet voortdu
rend een angstig geschreeuw hooren, net
zoo lang tot vader patrijs ook aangevlogen
kwam eai dan hield mevrouw mij zóó lang
bezig, met voortdurend voor mijn voeten te
vliegen en te -allen, tot mijnheer den klein,
tje» een gaatje in de heg had gewezen,
waardoor ze naar het nabij zijnde korenveld
kondon ontkomen.
Eigenaardig is het ook te rien, de voor
zorgen dio zij nemen, 's avonds bij het naar
bed toe gaan. Zij strijken dan meest neer
tusschen de stoppels van een veld; maar
altijd staan er minstens twee op schild
wacht en bij do geringste beweging of een
verdacht geluid slaan die alarm om er van
door te gaan; want de gevaren rijn vele,
om nog niet eens te spreken van de gere-
wondde zich daarop tot den knecht. „Nu
moet je mij nog eens vertellen, Frans, waarom
ge er zoo op stond, d-at er nog een derde
bewaker, voor het venster van Sybille, de
meid, zou geposteerd worden?" Deze woor
den troffen de beschuldigden als een don
derslag, want ze begrepen nu, dat Sybille
die zij tot nog toe gespaard hadden, toch
ook verdacht werd. „Wilt u zoo de meid
eens even binnen laten komen?" antwoordde
Frans en tegelijk fluisterde hij den commis
saris iets in het oor.„ Haal eens even de meid
hier," sprak de commissaris tot den aan
wezigen politiedienaar en leg haar de hand
boeien aan, maar maak vooral geen leven,
om de zieken niet te storen. Niemand weet
nog iets van het voorgevallene, hier in hui6."
Walter zette groote oogen op. Wat ging
hier nog gebeuren? Hij had de dieven be
spied en den commissaris gewaarschuwd.
Maar Sybille kends hij met eens. Dat komt
hij wist niet, dat hij in Frans een bondge
noot had, die nog meer had weten ontdek
ken dan hij. Aan de handen geboeid werd.
Sybille nu binnengebracht. Ze had haastig
wat klceren aangeschoten en verschrikte in
het minst met toen ze Manus en Schmohe
gevangen zag. Met één oogopslag zag ze
wel, dat ze van hen niets te vreezen had
en nu nam ze nog meer een uitdrukking
van verdrukte onschuld aan. Pas toen ze
F?an§ gewaar werd, verbleekte ze even.
gelde patrijzenjacht, die jaarlijks aan hon
derden vogels het leven kost.
Wat later in de maand hooren we den
boschuil krassen en den watersnip piepen,
dc zwaluw gaat al denken over haar groo-'
ten tocht naar het verre zuiden, want voor-'
al voor die vogels, die nagenoeg uitsluitend'
van insecten leven, is de tijd nu vooroijook'
vinden ze geen zachte besvruchten meer,'
maar alleen harde appels i peren die zij
met haar zachte en zwakke snavels niet pik-'
ken kunnen, maar dan breekt juist de tijd
voor ons aan, om beukenpitjes te zoeken, hè,'
en nootjes te kraken, of zorgt- de school al ge
noeg voor dat laatste, afgescheiden van el-'
ke maand of elk jaargetijde? Nu,, die noofc-
jee gaan vóór natuurlijk, want van de ech
te krijg je ook maar keelpijn, nietwaar, dus'
dat zou ik maar eens afschaffen, dit jaar?!
Op een boerderij ergens op een afgele
gen plekje in Noord-Holland werd eens oen
diefachtige raaf gehouden, die niettegen.-'
staande rijn ondeugendheid zeer in de gunst,
stond bij alle huisgenoolen Wat lastig was:'
alles, wat binnen rijn bereik kwam en wat}
hij maar ©enigszins kon meedragen aleèptei
hij weg en dan kregen nog de dienatbodenj
of de kinderen een standje, dat ze alles ook)
zoo open en bloot hadden laten liggen en,'
met de grootste oplettendheid, kon men te-'
gen die handige dieverij niet in. Dit had zoo
een paar jaren geduurd toen Piet-'s verbor-'
gen schat in eens te voorschijn kwam, op
een goeden dag. Hij had n.L alles verstopt
in een gaatje, in het dak van een hooiberg;
maar toen dit laatste te zeer beladen was,
viel alles er door heen en de heele won-<
derlijke verzamoling vingerhoeden, kleine
muntstukjes, breinaalden, gordijnringen,
knoop en, twee gouden broches, een paar,
zoutlepeltjes, ha;.!spelden, kortom: te veel
om op te noemen, kwam weer voor den dag,
tot groot vermaak van allen in ais, want
menig reeds lang verloren gewaand ding,
kwam nu weer onverwachts bo\ „n water.
Maar den winter daaraanvolgende zou Piet
allerongelukkigst aan zijn einde komen. Dc
kleermaker, geregeld op de boerderij
kwam, om alle ldeeren eens onder handen1
te nemen, had hem, van rood laken, een
kam en lellen gemaakt net als een haan,
en bij bijzondere gelegenheden mocht hij
die nu aan hebben. Hij was erg trotsch op
rijn schitterend uniform en droeg het ten
laatste alt-ijd. Nu was er juist kermis, er
gens in de buurt en iedereen in hui6 ging
daar natuurlijk rien en onze Piet zag ook
volstrekt niet in, waarom hij dan eigenlijk
thuis zou blijven; dus toen iedereen
weg was, vloog hij ze achterna en ging.
wil men "eigenlijk van mij vroeg ze trotscK.
Maar nu nam Frans het woord. „Zij is de
medeplichtige van die twee, al sinds lan
gen tijd. U zult u toch wel herinneren,
mijnheer de commissaris, de diefstallen, die
hier verleden jaar al hebben plaats gehad, en
die toen eindelijk een pleegzoon van den heer
Murner ten laste werden gelegd? Ik klaag
haar aan, dat zij dien Hans heeft doem
verdenken, doordat zij ©enige der gestolen
voorwerpen in zijn kamer verborg. Zij, met
den oudsten Zigeuner althans, heeft de dief
stallen verricht. Toen ontbrak het mij aan
bewijzen en zweeg ik dus, maar nauwkeurig
heb ik haar in het oog gehouden, al dien
tijd, en deze dievegge
Hier vloog Sybille woedend op, maar Frans
wierp haar slechts een verachtelijken blik
toe en ging door: „Deze dievegge bedroog
zelfs haar medeplichtigen." Voor zij gemeen
schappelijk met beide mannen de brandkast
bestal, had zij alleen al het beste deel van
den buit geroofd en in veiligheid gebracht.
Dat kan ik onmiddellijk bewijzen," Sybille
stond te trillen op haar beenen. Dus dat
moest Frans zijn geweest, die haar telkens
onhoorbaar achterna geslopen wasnu zou zij
in do gevangenis komen; en wie weet hoe
veel jaren wel. Manus en Schmöhe wierpen
haar ook woedende blikken toe.
„Nu, ga voort!" sprak de commissaris. „Ik
ben Sybillg gevolgdj en, achteraan jfi .den
midden op het terrein, op een dak zitten
vanwaar hij een sohoon uitzicht had op de
heele drukte. Natuurlijk d!roeg hij nog altijd
rijn mooiigheden, maar daardoor viel hij
natuurlijk onmiddellijk in het oog en werd
voor den een of anderen bijzonleren vogel
gehouden dien men niet zoo onopgemerkt
•wilde laten gaan. Ongelukkigerwijze was or
juist eon man met een geweer in de nabij
heid en die mikte nu op onzen armen Piet...
en doodelijk getroffen lag hij daar. Een groo
te menigte kwam verschrikt aanloopen op 't
hooren van het schot, o.a. ook de bewoners
der boerderij en met hert grootste leedwe
zen, herkenden ze daar hun eigenaardig toe
getakelde lieveling.... en, ik weet het niet,
hoor; maar mocht er een in huis eens wat
ijdel rijn geweest, misschien, was het voor
dien dag dan wel een lesje voor rijn leven.
Een eigenaardige gewoonte
in Engeland.
Op Vastenavond komen alle jongens van
Westminster school, een groot instituut in
Londen, in de groote schoolzaal bijeen. Een
groop, bestaande uit één jongen van elke
klasse, staat in het midden, de anderen
gaan zitten. Na eenigc minuten verschijnt
de kok van de school, want er zijn talrijke
internen in het wit gekleed. Hij draagt een
pan, waarin een zeer taaie pannekoek ligt,
en wordt voorafgegaan door een der kos
ters van de Abdij, die een zilveren staf
draagt. De kok plaatst zich achter de
groep jongens, in het madden en werpt den
pannekoek hoog over him hoofden heen,
zo cd at hij op eenigen afstand voor hen op
den grond valt. De jongens snellen er heen,
en elk doet zijn best, om de pannekoek te
grijpen.
De jongen, die er in slaagt, om hem on
geschonden in zijn macht te krijgen, wordt
door den koster gebracht naar den Deken
van Westminster, die hem een guinea ten
geschenke geeft. Indien de kok den panne
koek over een der bakbalken gooit, krijgt
ook hij oen guinea van den Deken, als hij
hem over twee balken gooit, krijgt hij twee
guinea's en zoo voorts. Maar gelukkig voor
den Deken zijn niet alle koks goede wer
pers.
Vroeger deed de heele sohool mee aan'
het grabbelen naar den koek, zoodat het
toen veel moeilijker was, om bem heel t«
houden.
De gefopte student.
Bij rijn vertrek naar Leiden had Willem
aan zijn ouders beloofd, dat hij om de veer
tien dagen schrijven zou en die belofte had
hij tot de Kerstvakantie trouw gehouden.
Vaü toenaf werd zijn briefwisseling onge
merkt minder druk en eindelijk vérliepen
er zes weken, voordat hij eenig teeken van
leven gaf. Zijn goede moeder maakte zich
daarover zeer ongerust en verzocht haar
man dringend, toch zoo gauw mogelijk naar
Leiden te reizen, want ongetwijfeld was
Willem ziok, ernstig riek misschien.
„Ik weet er wat anders op", zei de Va
der.
„Overmorgen hebben wij bepaald eeu
brief van onzen jongen". Hij ging aan zijn
schrijftafel zitten en zoo luidde zijn brief:
Lieve Willem.
Je lang stilzwijgen maakt óns ongerust
Wij zijn bang, dat je iets overkomen is.
Schrijf ons dus per ommegaande, hoe het je
gaat. Ik voeg hier vast twee muntjes hij;
daar kun jc dan wat versterkends voor koo-
pen wanneer je werkelijk ziek mocht zijn,
Je bezorgde Vader.
Glimlachend vorzond de vader den brief.
Spoedig daarop volgde het antwoord van
den zoon. Hij schreef:
Lieve Ouders.
Uw ongerustheid omtrent mijn gezond
heid is gelukkig ongegrond. Ik maak het
uitstekend.
Mijn lang stilzwijgen vindt rijn oorzaak
in mijn ernstige studie, ik gun mij geen
tijd, om aan iets anders te denken.
De twee muntjes, lieve vader, heb ik
niet gevonden, u heeft zeker vergeten, ze
bij den brief te doen. Zend ze mij spoedig
da-n zal ik «r eenige boeken voor koopen,
die voor mijn studiën bijna onmisbaar zijn.
Uw ijverige zoon
Willem.
„Nu oudje", zei de vader glimlachend,
„beeft mijn middel niet uitstekend gohol-
pen? Op die twee muntjes kan de lieve
jongen nu ook oens zes weken lang wach
ten".
EEN WEDSTRIJD.
Ten tijde van Pericles, dus in de vierde
eeuw vóór Christus, leefden er te Athene
twee schilders Zeuxis en Parrhasios. Die
twee hielden eens een wedstrijd en heel de
stad was benieuwd aan wien van beiden wel
de prijs zou toegekend worden.
Zeuxis schilderde zóó natuurlijke druiven,
dat de vogels er op aan vlogen, om er van
te pikken. Daarna zou Parrhasios zijn schil
derij aan Zeuxis toonen en toen deze er bij
gebracht was, riep hij ongeduldig: „Nu,
schuif dan dat gordijn er voor wegMaar
het gordijn was geschilderd: zoo had Zeuxis
dus slechts de vogels maar Parrhasios den
mensch misleid en hem werd de prijs toe
gekend.
Apolles had ook eens een schilderij
tentoongesteld en toen hij zich ongo«
merkt onder kijkers bevond, hoorde hij een
zeer juiste aanmerking op een door hem
gesohilderden schoen, van een man van het1
vak. Toen de schoenmaker, hierdoor aange
moedigd, nu ook allerlei op het heen had
aan te merken, riep Apolles driftig uit:
„Schoenmaker, blijf bij je leest!" Dit ge-1
zegde is dus al van zeer ouden datum.
Ingezonden door „Anjelier".
L
Mijn geheel bestaat uit 11 letters, en is
de naam van een bekend sprookje. De begin*
letter is D.
6, 2, 3, 9 is een mooie bloem.
7, 8, 4 is een lichaamedleel.
1, 11, 5 is de naam van een boom.
10, 11 is een verkleinwoordje.
IL
Mijn geheel bestaat uit 7 letters «o is
de naam van een Indisch en vogeL De be
ginletter is P.
3, 2, 7 is een knaagdier.
1, 2, 3, 4 vindt men in een stad.
6, 5, 4 is cfce naam van een boom.
Ingezonden door „Ao&lia",
Begraven steden.
Het was een heel verschil, ver Sunurtea
in, of naar de Noordpool.
En Piet zeisteek nog eens als je 'durft
Met alle statie li'et die koning njjo die
naar begraven..
Wist de oude wat er in zatt
Dat ie een probaat middel, burgemeester,
Ingezonden door Lei» v. d. Reyden.
IV. T:
Het geheel is een stad in Utrecht.
7, 8, 4 vindt men aan het hoofid.
Ij 9 is een wintervermaak.
2, 7, 8, 9 is een zwart mensch.
7, 5 is een dier.
Aal 6, 2, 3. 3» 9 is een plaats in ZuidwHol-
land.
Uit een 6, 8, 4. 10 schiet men op deo
vijand.
Ingezonden door „Een Raadeelvriendje^.
V.
Mijn geheel bestaat uit 10 letters m is
een plaats in de provincie Gelderland.
2, 3 is een sterk riekend gewas.
7, 9, 2, 10 ligt over het water.
3, 6 is een voorzetsel
8, 3, 4 is een nachtvogel
5, 6 is een bijvoegsel
1, 3, 6 is een deel van het hoofd.
7, 5, 5 6 is een lichaamsdeel
tuin, op oen rotsachtig, steenachtig gedeelte,
heeft zij den schat begraven."
„Niot waar!" riep Sybille.
„Zwijg!" boet de commissaris Haar toe;
fen toen beval hij ziju beiden dienaren, de
twee gebonden Zigeuners te blijven bewa
ken, terwijl hijzelf mot Walter, Murner,
Frans en de, slechts aan de handen geboeide,
pybillc, de kamer verliet. Zonder eenig ge
rucht te maken, en van een lantaarn voor
zien, verdwenen ze gezamenlijk in den tuin.
De bedoelde plek was gauw genoeg bereikt.
Frans lichtte hier een paar steenen op en
daar kwam ook werkelijk de goed gevulde
oeurs te voorschijn. Sybille was verplet, wel
trac.htic zij eerst nog te volharden in haar
jontkennen maar natuurlijk was dat vruchte-
loos. „Dat is nog eerst eens een vangst!"
fiop de commissaris in triomf. „Maar nu
wordt het toch ook tijd om Mcvtouw Mur
ner bekend te maken met hetgeen hier heeft
plaats gehad," Frans belastte zich hiermee
m dus volkomen op de hoogte van den stand
van zaken, trad Mevrouw Murner de kamer
binnen. Ze verwaardigde haar gewezen keu
kenmeid met geen blik, en trad dadelijk op
Walter toe. „O, nu gij er zijt, zal mijn man
wel gauw beter worden," riep zij, opgewon
den door al wat ze gehoord had in dien
korten tijd.
„Mag ik u ook den valsch' beschuldigden
Eajifl wear ju, dc armen yperen? vroeg Wal
ter nu na die zenuwachtige begroeting.
„Hans?!" O, roaar! is die ook hier? Wat zal
Richard dan blij zijn. Wie weet, hoe dat
nog kan bijdragen tot zijn beterschap." Wal
ter ging heen en kwam terug met Hans,
die zijn pleegmoeder dadelijk om den hals
viel. Allen waren tot tranen geroerd, bij
dat aandoenlijk weerzien.
„Het is nu tijd, om heen te gaan, met
de gevangenen," nam de commissaris einde
lijk het woord. „Wacht ervensprak Walter
toen en zijn gelaat stond zoo plechtig ernstig,
dat allen begrepen, dat er nog iets gewich
tigs ging gebeuren. Hij vroeg den commis
saris hem te volgen en de gevangenen schenen
er voor zich, niet voel goeds van voor te
stellen, van dit onderhoud onder vier oogen.
Na eenige minuten traden beiden weer bin
nen en men zag, dat Walter haast niet
wist, hoe hij beginnen zou met wat hem
op het hart lag, terwijl hij zich tot Mevrouw
Murner richtte en sprak: „Nu zou ik nog
gaarne hebben, dat je ook eens iemand zag
die je als kind wol gegekend hebt
maar verder durfde hij niet gaan, toen hij
zag, wat een hevige uitwerking die woorden
hadden op zijn schoonzuster. Juist was de
deur open gedaan en trad er een meisje bin
nen van een jaar of vijftien; Fizzi.
„Mijn kind!".... stamelde Mevrouw Mur
ner. En moeder cn kind hielden elkaar om- I
strgmgeid. Treffend was dg gelijkenis en d»
alleen zou al haast het beste bewijs zijn
geweest, als de Zigeuners nu ook niet een
volledige bekentenis hadden afgelegd van
de door hun bedreven misdaden.
Een jaar later. De Zigeuner» hebben Hitn
vonnis ondergaan en bevonden zich nu in
de gevangenis, evenals Manella. Van het go-
stolen vermogen heelt Walter Murner nau
welijks do helft teruggekregen maar ook
dit is nog voldoende om hem een rustigcm
ouden dag te bezorgen, te meer nu hij toch
bij zijn broer en schoonzuster inwoont, even
als Hans. Hans en Magaretha, weleer
Fizzi hebben hun best gedaan, om veel van
het verzuimde bij het leeren weer in te halen.
Willi bald Murner is zoo goed als hersteld.
Beter medicijn dan dit was er voor hem dan.
ook niet denkbaar. Richards genezing gaat
langzamer, maar toch staat de dokter ook
voor zijn beterschap in.
Margaretha en Hans zijn nog altijd onaf
scheidelijk en het zou mij niets verwonde
ren. of die twee worden naderhand een paar.
Waar vroeger dus slechts verdriet en ziekta
heerschtc, is nu niets dan vreugde en zonne
schijn, en dankbaarheid vervult de harten
van allen, die eerst zoo zwaar beproefd
waren.